Regeling vervallen per 01-12-2012

Verordening maatschappelijke participatie kinderen

Geldend van 01-01-2012 t/m 30-11-2012

Intitulé

Verordening maatschappelijke participatie kinderen

De raad van de gemeente Barneveld;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikel 8 van de Wet werk en bijstand;

Overwegende dat de gemeenteraad bij verordening:

op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel g en artikel 35, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand verplicht is om regels te stellen voor het verlenen van categoriale bijzondere bijstand aan een persoon, met een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind.

BESLUIT :

vast te stellen de volgende verordening: Verordening maatschappelijke participatie kinderen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. Deze verordening verstaat onder:

a. wet: Wet werk en bijstand;

b. college: het college van burgemeester en wethouders van Barneveld;

c. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; indien het een gezin betreft, wordt onder belanghebbende elk van de gezinsleden verstaan;

d. uitkeringsgerechtigde: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet;

e. bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en/of bijzondere bijstand;

f. bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

g. maatschappelijke participatie: deelname aan sport, cultuur of andere activiteiten teneinde het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden mogelijk te maken en op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

h. inkomen: 1. het netto-inkomen; derhalve het bruto-inkomen na aftrek

van de verschuldigde loonheffing en premies ingevolge sociale zekerheidswetten, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet;

2. inkomsten op grond van hoofdstuk 4 van de wet worden niet tot het inkomen gerekend;

Indien de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze regeling niet eenduidig blijkt te zijn, bepaalt het college de nadere invulling of uitleg van dit begrip.

Artikel 2 Indiening aanvraag

1. Aanvragen op grond van deze verordening worden uiterlijk drie maanden nadat de kosten zijn gemaakt ingediend bij het college.

2. In afwijking van het eerste lid worden aanvragen, die afzonderlijk de € 50,- niet te boven gaan binnen drie maanden nadat ze gezamenlijk het bedrag van € 50,- overschrijden, ingediend bij het college.

3. Aanvragen die het gehele jaar gezamenlijk de € 50,- niet te boven gaan, worden uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt ingediend bij het college.

Artikel 3 Toerekening kosten, bewijsstukken en betaling

1. De kosten waarvoor op grond van deze verordening bijzondere bijstand kan worden verleend, worden toegerekend aan het kalenderjaar waarin de kosten verschuldigd zijn.

2. Bij de aanvraag dient belanghebbende slechts die bewijsstukken te overleggen die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om de aanspraak op een bijdrage te kunnen beoordelen.

3. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het opvragen van bewijsstukken en het verrichten van betalingen.

Artikel 4 Draagkracht

1. Voor de vaststelling van de draagkracht met betrekking tot deze verordening wordt in aanmerking genomen:100% van de saldi op de lopende rekeningen en spaarrekeningen van de belanghebbende, dat uitstijgt boven de vermogensgrens ingevolge het bepaalde in artikel 34 van de wet;

2. Indien belanghebbende, op de datum van aanvraag van het bedrag, beschikt over draagkracht als bedoeld in eerste lid, dan wordt deze draagkracht op het te verstrekken bedrag in mindering gebracht.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

1. Bij verstrekking van een vergoeding wordt de draagkracht vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend, vastgesteld en dient de aanwezige draagkracht direct volledig verrekend te worden.

2. De draagkrachtperiode wordt als volgt vastgesteld:

a. voor belanghebbenden van 65 jaar en ouder: tot het moment waarop er een wijziging is in de persoonlijke en/of financiële omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op bijzondere bijstand;

b. voor belanghebbenden met een uitkering op grond van de WWB: gedurende de volledige uitkeringsduur;

c. voor overige belanghebbenden: 24 maanden.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de begindatum van het draagkrachtjaar op een eerder tijdstip worden vastgesteld als op het moment van de aanvraag reeds andere bijzondere noodzakelijke kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking had kunnen komen.

5. De begindatum van het draagkrachtjaar zoals genoemd in het vierde lid, kan niet eerder worden vastgesteld dan de maand januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

Artikel 6 Sport, cultuur of andere activiteiten

1. Het college verleent bijzondere bijstand aan een persoon, met een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind, zonder dat wordt nagegaan of ten behoeve van dat kind die kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot dergelijke noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.

2. De in het eerste lid bedoelde bijzondere bijstand wordt niet verleend, wanneer de belanghebbende beschikt over een inkomen dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm verhoogd met 10 procent.

3. Het college kan nadere regels vaststellen voor het verlenen van de in het eerste lid genoemde bijzondere bijstand.

Artikel 7 Computer

1. Aan een gezin met schoolgaande, ten laste komende kinderen, in de leeftijd van 8 tot 16 jaar, met een inkomen, welke gelijk is of minder bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm kan een computer inclusief printer worden verstrekt.

2. Eenmaal per 60 maanden kan maximaal één computer per gezin worden verstrekt.

3. De verstrekking vindt uitsluitend plaats in natura.

4. Er bestaat geen recht op een computer als er in de afgelopen vijf kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag al een computer is verstrekt op basis van deze of een andere gemeentelijke regeling.

Artikel 8 Onvoorziene omstandigheden

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de ‘Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ in werking treedt.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening maatschappelijke participatie kinderen”.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 20 december 2011
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,

Toelichting Verordening maatschappelijke participatie kinderen

Algemeen

De mogelijkheid van het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen uit arme gezinnen, is per 1 januari 2009 in de Wet werk en bijstand (WWB) opgenomen. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan kosten in verband met sport, cultuur of andere activiteiten.

In de motie Blanksma-Spekman (Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 181) vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten die onvoldoende bijdragen het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen, met de helft terug te dringen, financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds.

Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden tot ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. De regering wil bereiken dat de inkomensondersteuning rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Daarom is het wenselijk de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren.

Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om daadwerkelijk werk te maken het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen terug te dringen.

Daartoe voorziet dit wetsvoorstel in een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35, vijfde lid, van de WWB.

In de ‘wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ is aan artikel 8, eerste lid onderdeel g toegevoegd, waarin wordt geregeld dat de gemeenteraad in een verordening regels moet stellen met betrekking tot bijzondere bijstand aan een persoon met ten laste komende kinderen voor kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de begripsbepalingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de in de wet genoemde begrippen.

Bij lid 2 onder j wordt vermeld wat onder inkomen wordt verstaan. Het college heeft beleidsvrijheid om te bepalen welke inkomens- en vermogensbestanddelen als middelen in aanmerking worden genomen.

Opgemerkt wordt dat alle middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 van de WWB worden vrijgelaten zoals bepaalde heffingskortingen, huurtoeslag, een re-integratie premie, de inkomstenvrijlating wegens arbeidsinschakeling, maar ook het vermogen beneden de grens en de langdurigheidstoeslag, zoals omschreven in hoofdstuk 4 van de wet.

Artikel 2 Indiening aanvraag

Volgens de regels van de WWB moet een aanvraag in beginsel voordat de kosten zijn gemaakt, worden ingediend, in dit artikel wordt enige verruiming van die regel geboden.

In dit artikel wordt een termijn vastgelegd waarbinnen een aanvraag om categoriale bijzondere bijstand, uiterlijk moet worden ingediend: binnen drie maanden nadat de kosten zijn gemaakt!

Artikel 3 Toerekening kosten, bewijsstukken en betaling

Omdat de kosten betrekking kunnen hebben op twee kalenderjaren regelt dit artikel o.a. de toekenning over de periode waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Slechts die bewijsstukken worden aan belanghebbende gevraagd, die niet buiten belanghebbende om verkregen kunnen worden.

Bewijsstukken kunnen tot uiterlijk 1 april van het kalenderjaar volgend op de maximale periode van toekenning, zoals aangegeven in het besluit tot toekenning worden ingediend bij het college. De overlegde bewijsstukken die betrekking hebben over de periode van toekenning kunnen worden vergoed.

Het is in het kader van administratieve lastenverlichting in principe niet noodzakelijk om belanghebbende te verplichten om een factuur te overleggen. Dit is slechts anders als er voldoende aanleiding bestaat om deze factuur te vragen.

Artikel 4 Draagkracht

Dit artikel regelt de toepassing van de draagkrachtsystematiek bij de kosten die vallen onder de deze beleidsregels.

Eerste lid:

Het college heeft beleidsvrijheid om te bepalen welke inkomens- en vermogensbestanddelen als middelen in aanmerking worden genomen. Voor wat betreft de vermogensvaststelling en het vaststellen van de draagkracht heeft het college bepaald om bij de vaststelling van het vermogen enkel de saldi op de lopende rekeningen en spaarrekeningen van de belanghebbende, diens partner en/of kinderen in aanmerking te nemen voor zover de totaalsaldi uitstijgt boven de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.

Voor wat betreft de vaststelling van het inkomen heeft het college bepaald dat geen draagkrachtruimte in het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Tweede lid:

In dit lid wordt geregeld dat als er een draagkracht in het vermogen is berekend, dit in mindering moet worden gebracht op het vast bedrag. Het verschil tussen de berekende draagkracht en het vastgesteld bedrag kan aan belanghebbende worden uitbetaald.

Derde lid:

Het derde lid bepaalt dat met bijzondere kosten rekening kan worden gehouden. In de praktijk komt het slechts zelden voor dat er aanleiding bestaat om rekening te houden met buitengewone kosten waarmee de hoogte van de draagkracht kan worden verlaagd. Bij iedere aanvraag wordt wel om deze specifieke gegevens gevraagd.

In het kader van administratieve lastenverlichting voor zowel de aanvrager als ook de gemeente is om die reden gekozen voor de optie, dat op verzoek van de aanvrager met deze buitengewone kosten rekening wordt gehouden voor het corrigeren van de draagkracht.

Artikel 5 Draagkrachtperiode

De periode waarbinnen de draagkracht wordt vastgesteld kan per aanvraag verschillen.

De draagkrachtperiode wordt overeenkomstig de in het tweede lid genoemde categorieën vastgesteld.

Opgemerkt wordt dat een belanghebbende van 65 jaar zowel in categorie a als ook in categorie b van het genoemde lid kan vallen. In een dergelijk geval verdient het aanbeveling de draagkrachtperiode vast te stellen voor de volledige uitkeringsduur.

Artikel 6 Sport, cultuur of andere activiteiten

In het vijfde lid van artikel 35 is de categoriale bijzondere bijstand aan personen met kinderen die naar school gaan of een beroepsopleiding volgen, opgenomen. Aan hen kan categoriale bijzondere bijstand verleend worden met betrekking tot kosten voor maatschappelijke participatie. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan kosten in verband met sport en cultuur. Benadrukt moet worden dat het hierbij gaat om personen met ‘een hen ten laste komend kind’. Dit begrip staat omschreven in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de WWB en houdt in dat het moet gaan om een kind voor wie de aanvrager aanspraak kan maken op kinderbijslag.

Het is wenselijk de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren.

Met de inwerkingtreding van de aangescherpte WWB per 1 januari 2012 is aan artikel 35 een negende lid toegevoegd, inhoudende dat geen categoriale bijzondere bijstand wordt verleend aan de belanghebbende wiens in aanmerking te nemen inkomen hoger is dan 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Met deze maatregel op het terrein van categoriale inkomensondersteuning wil de regering zoveel mogelijk voorkomen dat gemeenten het centrale inkomensbeleid van het rijk met een eigen inkomensbeleid doorkruisen. Het ongericht verstrekken van categoriale gemeentelijke inkomensondersteuning wordt daarom met deze normering beperkt.

Hoe de categoriale bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie van kinderen vorm wordt gegeven, wordt nader uitgewerkt in beleidsregels. Daarom is in het derde lid aangegeven dat het college nadere regels vast kan stellen met betrekking tot de genoemde bijzondere bijstand.

Artikel 7 Computer

Ter uitvoering van het vijfde lid van artikel 35 is in de Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen Barneveld reeds de mogelijkheid opgenomen om aan bepaalde categorie personen een computer te verstrekken. Gelet op de verordeningsplicht van de raad, is deze computerregeling nu ook opgenomen in deze verordening.

De achtergronden van het invoeren van de computerregeling zijn drieledig:

De WWB is per 1 januari 2009 gewijzigd. Artikel 35 is in die zin gewijzigd dat er een lid is toegevoegd (artikel 35, vijfde lid) die het mogelijk maakt categoriaal bijzondere bijstand te geven voor een andere groep dan de 65 plussers.

De staatssecretaris op 10 december 2007 in een brief aan de Tweede Kamer aangekondigd in 2008 en 2009 jaarlijks 40 miljoen euro extra aan gemeenten beschikbaar te stellen voor de bestrijding van armoede bij kinderen. Met dat geld wil hij bereiken dat meer kinderen uit arme gezinnen deelnemen aan sport, cultuur of andere activiteiten. Het is zijn ambitie het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet om redenen van armoede deze kabinetsperiode met de helft terug te brengen.

In de oktoberraad van 2008 is door Pro ’98 een amendement ingediend. De letterlijke tekst van dit amendement was: “mensen die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, ook alleenstaanden en gezinnen zonder kinderen kunnen in 2009 een p.c. aanvragen in het kader van de bijzondere bijstand”. De gemeenteraad heeft dit amendement op 30 oktober 2008 aangenomen.

Eerste lid:

De computerregeling is ingevoerd voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van 8 tot 16 jaar. Volgens een onderzoek van het Nibud heeft op 8-jarige leeftijd een kwart van de kinderen een computer op zijn eigen kamer staan. Het percentage bij 13-jarigen is zelfs 48%. Om deze reden is aansluiting gezocht bij de leeftijdsgrens vanaf 8 jaar. Vanaf 16 jarige leeftijd kunnen scholieren door het nemen van een bijbaantje gemakkelijker zelf een computer bij elkaar sparen.

De middelentoets (inkomen en vermogen) vindt plaats op het moment van aanvragen.

De inkomensgrens is een maximale grens. Als het inkomen boven de 110% van de toepasselijke bijstandsnorm ligt moet de aanvraag worden afgewezen.

Ook de vermogenstoets is van toepassing. Als het vermogen uitstijgt boven de van toepassing zijnde vrij te laten vermogensgrens zoals bepaald in de wet moet de aanvraag worden afgewezen.

Voor de toepassing van de middelentoets is er dus geen sprake van het berekenen van draagkracht.

Omdat er geen eigen bijdrage wordt gerekend is een vergoeding voor de kosten van een internetabonnement uitgesloten.

Onder een computer wordt een desktop of laptop verstaan. Ook een printer kan hierbij worden verstrekt..

Tweede lid:

Voor de toepassing van de 60 maanden termijn wordt uitgegaan van de aanvraagdatum.

Derde lid:

Van overheidswege is bepaald dat de voorziening in natura en niet als geldbedrag worden verstrekt. De achterliggende gedachte hiervan dat de verstrekking zoveel mogelijk ten goede zal komen aan de kinderen zelf.

Vierde lid:

Als er in de afgelopen drie kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag al een computer is verstrekt bestaat er geen recht op een computer. Dit is het geval als er op basis van deze of een andere gemeentelijke regeling heeft plaatsgevonden. Onder de andere gemeentelijke regelingen worden verstaan: de langdurigheidstoeslag, het inrichtingskrediet, via de individuele bijzonder bijstand of in het kader van een verplicht re-integratie en/of inburgeringstraject,

Artikel 8 Onvoorziene omstandigheden

De uitvoeringspraktijk van de afgelopen jaren heeft uitgewezen dat er gevallen zijn die niet of nauwelijks met beperkte regelgeving te ondervangen zijn. Er moet ruimte zijn om ook in deze gevallen een aanvraag te beoordelen.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbende op basis van deze verordening niet worden aangetast.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich zodat een nadere toelichting niet is vereist.

Artikel 11 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich zodat een nadere toelichting niet is vereist.