Regeling vervallen per 15-03-2012

Monumentenverordening van de gemeente Barneveld

Geldend van 01-01-2012 t/m 14-03-2012

Intitulé

Monumentenverordening van de gemeente Barneveld

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a

    monument:

    • 1

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b

    gemeentelijk archeologisch monument:

  • monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • c

    beschermd gemeentelijk monument:

  • onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 7, tweede lid;

  • d

    gemeentelijke monumentenlijst:

  • de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • e

    beschermd monument:

  • beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • f

    kerkelijk monument:

  • onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van, of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 7, tweede lid;

  • g

    Cultuurhistorische adviescommissie:

  • de door het college van burgemeester en wethouders ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening en over andere zaken betreffende de monumentenzorg;

  • h

    bouwhistorisch onderzoek:

  • in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

  • i

    beschermd stads- en dorpsgezicht:

  • een groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang danwel zijn wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde, waarin zich één of meer monumenten bevinden en welke groep geplaatst is op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten;

  • j

    beschermd archeologisch gevoelig gebied:

  • een gebied dat van algemeen belang is voor de gemeente vanwege de aangetoonde of waarschijnlijke aanwezigheid van archeologische monumenten en dat is vermeld op de gemeentelijke lijst van archeologisch gevoelige gebieden;

  • k

    eigenaren:

  • degenen die in de openbare registers als eigenaren zijn ingeschreven;

  • l

    beeldbepalend pand:

  • pand, geen monument zijnde, dat van algemeen belang is voor de gemeente:

    • *

      als beeldondersteunend of beeldbepalend element in een bepaald gebied;

    • *

      als kenmerkende uitdrukking van een bepaalde bouwwijze, c.q. verkaveling;

    • *

      als kenmerkend overblijfsel van de historische ontwikkeling;

    • en als zodanig overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beeldbepalend pand is aangewezen;

  • m

    gemeentelijke lijst van beeldbepalende panden:

  • de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beeldbepalend pand aangewezen zaken;

  • n.

    bevoegd gezag:

  • het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • o.

    vergunning:

  • een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of artikel 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • p.

    Wabo:

  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 De Cultuurhistorische adviescommissie

Artikel 3 Taak Cultuurhistorische adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen een Cultuurhistorische adviescommissie in met als taak op verzoek of uit eigen beweging het college van burgemeester en wethouders te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de uitvoering van deze verordening en over andere zaken betreffende de monumentenzorg.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders benoemt de leden van de Cultuurhistorische adviescommissie voor een periode van vier jaar. Aftredende leden zijn opnieuw benoembaar voor ten hoogste nogmaals een termijn van vier jaar.

  • 3.

    De werkwijze en samenstelling van de Cultuurhistorische adviescommissie worden door burgemeester en wethouders bij reglement nader geregeld.

Artikel 4 Termijn van advisering

  • 1.

    De Cultuurhistorische adviescommissie brengt binnen 16 weken nadat door burgemeester en wethouders een verzoek om advies is ingediend een advies uit.

  • 2.

    Mocht na 16 weken nog geen advies zijn ontvangen door burgemeester en wethouders dan wordt de Cultuurhistorische adviescommissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 3 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 5 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een onroerend monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument..

  • 2.

    Beschermwaardig zijn objecten:

    • a.

      waarvan de oorspronkelijke vorm of aanleg in hoofdopzet nog aanwezig is, tenzij het een historisch gegroeide situatie betreft;

    • b.

      met een architectonische betekenis/kunstwaarden en of oudheidkundige waarde en of een stedenbouwkundige/ensemble waarde.

  • 3.

    Van een object wordt een beschrijving gemaakt welke in ieder geval de volgende elementen bevat:

    • a.

      een recente, duidelijke foto van het object;

    • b.

      plaats en straat, kadastrale aanduiding;

    • c.

      oorspronkelijk en huidige functie;

    • d.

      bouwjaar en bouwstijl;

    • e.

      omschrijving van het geheel en van de afzonderlijke onderdelen zoals gevels, vensters, deuren en dak;

    • f.

      situering op het perceel;

    • g.

      omgeving van het object;

    • h.

      bijzonderheden;

    • i.

      motivatie aanwijzing;

    • j.

      indeling of inrichting object.

    • k.

      bouwtechnische omschrijving

  • 4.

    Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de Cultuurhistorische adviescommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een onroerend monument als beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 6.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Gelderland.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na afloop van de termijn voor het indienen van een zienswijze. Zij kunnen hun beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 8.

    De aanwijzing wordt meegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

  • 9.

    Burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot kerkelijke monumenten geen beslissing tot aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument dan na overleg met de eigenaar.

Artikel 6 Voorbescherming

  • 1.

    Met het oog op wijzigingen op of aan een monument dat nog niet geplaatst is op de gemeentelijke monumentenlijst, danwel om aantasting van een dergelijk monument te voorkomen, zijn de artikelen 10, 11, 12, 13 en 14 van deze verordening van overeenkomstige toepassing vanaf het moment van verzending van de mededeling met betrekking tot het voornemen tot aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument aan de eigenaar.

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders binnen een jaar nadat het voornemen is kenbaar gemaakt geen beslissing omtrent aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument hebben genomen zijn de in het eerste lid genoemde artikelen niet meer van toepassing.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument, waarbij zonodig die onderdelen worden genoemd waarop de bescherming met name is gericht.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op schriftelijke aanvraag van een belanghebbende in de gemeentelijke monumentenlijst wijzigingen aanbrengen.

  • 2.

    Artikel 5 vierde, vijfde en negende lid, alsmede artikel 7 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft het in het tweede lid gestelde achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend en bekend gemaakt.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

  • 2.

    Alvorens burgemeester en wethouders besluiten tot het intrekken van de aanwijzing tot gemeentelijk monument worden belanghebbenden gehoord en de cultuurhistorische adviescommissie om advies gevraagd. Burgemeester en wethouders geven van het besluit tot intrekking van de aanwijzing tot gemeentelijk monument zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis aan de eigenaren en zenden een afschrift van de kennisgeving aan de Cultuurhistorische adviescommissie.

  • 3.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of het beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen als op basis van de monumentenverordening van de provincie Gelderland.

  • 4.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 5.

    De eigenaar is verplicht op verzoek mee te werken aan de documentatie van het monument.

Hoofdstuk 4 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 10 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a

      een beschermd gemeentelijk monument geheel of gedeeltelijke af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 11 De aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgeving voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 wordt ingediend bij burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Bij het indienen van de aanvraag moet de aanvrager gebruik maken van de door of namens burgemeester en wethouders vastgestelde formulieren. Daarbij moeten de door hen verlangde gegevens worden overgelegd.

  • 3.

    Daarbij moeten de volgende bescheiden in drievoud worden overgelegd:

    • a.

      tekeningen (schaal 1:100) van de plattegronden van iedere verdieping van het bouwwerk, lengte en dwarsdoorsneden, gevelaanzichten, principedetails (bestaand en nieuw) die verband houden met het uiterlijk van het bouwwerk;

    • b.

      een situatietekening (schaal 1:1000) waaruit blijkt de situering van het bouwwerk op het betreffende terrein en de daarop voorkomende bebouwing, de wijze van ontsluiting, de aangrenzende terreinen met de daarop voorkomende bebouwing en het beoogde gebruik van het bij het bouwwerk behorende terrein;

    • c.

      tekeningen of foto ’s van de omgeving inclusief de in de nabijheid gelegen bouwwerken voor zover nodig ter beoordeling van het uiterlijk van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      een werkbeschrijving of bestek.

Artikel 12 De behandeling van de aanvraag

  • 1.

    Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, maken burgemeester en wethouders de aanvraag op de gebruikelijke wijze bekend.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders vragen, indien de aanvraag in behandeling wordt genomen zo spoedig mogelijk advies aan de Cultuurhistorische adviescommissie.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag bepalen dat bouwhistorisch onderzoek moet worden uitgevoerd door de aanvrager.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning als bedoeld in artikel 10 slechts voorwaarden verbinden die strekken tot de bescherming van het belang met het oog waarop de vergunning wordt geëist.

Artikel 12a Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 13 Kerkelijk monument

Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10, tweede lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 2 jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen de vergunninghouder van het voornemen tot intrekking van de vergunning in kennis en stellen hem/haar in de gelegenheid te worden gehoord. Het besluit tot intrekking ter kennisneming in afschrift gezonden aan de Cultuurhistorische adviescommissie.

Hoofdstuk 5 Beeldbepalende panden

Artikel 14a Aanwijzing tot beeldbepalend pand

1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een onroerende zaak aan te wijzen als beeldbepalend pand. Een besluit tot aanwijzing als beeldbepalend pand dient gebaseerd te zijn op een redengevende beschrijving.  

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde beschrijving richt zich op:

    • a.

      de bouwmassa, naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;

    • b.

      de dakvorm, nokrichting en dakhelling;

    • c.

      de gevelindeling door onder andere vensters, deuren en erkers;

    • d.

      de dakoverstekken, goot- en daklijsten;

    • e.

      de stoepen, plinten, pilasters, gevellijsten en ornamenten.

  • 3.

    Het interieur wordt niet betrokken bij de beschrijving van beeldbepalende panden.

Artikel 14b Overeenkomstige toepassing

  • 1.

    Artikel 5, lid 4 en de artikelen 6 t/m 14 zijn van overeenkomstige toepassing op beeldbepalende panden.

  • 2.

    Specifieke bepalingen met betrekking tot beeldbepalende panden zijn opgenomen in artikel 14c.

Artikel 14c Beslissing op de aanvraag

  • 1.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 10 wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aangevraagde werkzaamheden, dan wel door de te verwachten directe of indirecte gevolgen, blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het uitwendige karakter van het bouwwerk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 kunnen burgemeester en wethouders de vergunning als bedoeld in artikel 10 verlenen, indien de instandhouding van het pand in redelijkheid niet kan worden gevergd.

  • 3.

    Het interieur wordt niet betrokken bij de beoordeling van bouwplannen voor beeldbepalende panden.

Hoofdstuk 6 De bescherming van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 15 Aanwijzing

  • 1.

    De gemeenteraad kan een deel of delen van de gemeente aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt de gemeenteraad aan het college een verzoek tot advies in te dienen bij de Cultuurhistorische adviescommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen gebied betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders registreren de beschermde gezichten op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten.

  • 5.

    De gemeentelijke lijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de op een kaart aangegeven gebiedsbegrenzing en een beschrijving van het gebied met de daarin begrepen cultuurhistorische waarden.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders maken het besluit tot aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht binnen 4 weken na de datum van het besluit bekend.

Artikel 16 Beschermend bestemmingsplan

  • 1.

    Ter bescherming van een op de lijst geplaatst stads- of dorpsgezicht stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2.

    Bij het besluit tot aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht bepaalt de gemeenteraad in hoeverre een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Voorzover in een gebied dat is aangewezen als een beschermd stads- of dorpsgezicht nog geen bestemmingsplan als bedoeld in dit artikel van kracht is, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders.

  • 4.

    Op de behandeling van aanvragen om een vergunning zijn de artikelen 11, 12, 13 en 14 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden bouwwerken die zijn gelegen in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    In beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Op de behandeling van aanvragen om een vergunning zijn de artikelen 11, 12, 13 en 14 van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;

  • 5.

    De vergunning kan, ingeval van gehele of gedeeltelijke afbraak als bedoeld in het tweede lid in ieder geval worden geweigerd wanneer de totstandkoming van nieuwbouw binnen de karakteristiek van het beschermde gebied onvoldoende is verzekerd.

Artikel 18 Afvoeren

Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten die overeenkomstig het bepaalde in artikel 35 van de Monumentenwet 1988 worden aangewezen, worden daardoor van de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten afgevoerd met ingang van de datum waarop het besluit tot aanwijzing op de rijkslijst onherroepelijk is geworden.

Hoofdstuk 7 De bescherming van archeologisch gevoelige gebieden en archeologische monumenten.

Artikel 19 Aanwijzing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een deel of delen van de gemeente aanwijzen als archeologisch gevoelig gebied.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, wordt advies gevraagd aan de Cultuurhistorische adviescommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders registreren de archeologisch gevoelige gebieden op de lijst van beschermde archeologisch gevoelige gebieden.

  • 4.

    De gemeentelijke lijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de op een kaart aangegeven gebiedsbegrenzing en een beschrijving van het gebied met de daarin begrepen cultuurhistorische en/of archeologische waarden.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders maken het besluit tot aanwijzing tot beschermd archeologisch gevoelig gebieden binnen 4 weken na de datum van het besluit bekend.

  • 6.

    De aanwijzing kan geen gebied betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 20 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden ter plaatse van een archeologisch monument of een archeologisch gevoelig gebied vanwege de aangetoonde of waarschijnlijke aanwezigheid van archeologische monumenten door ingrepen de grond zodanig te veranderen, dat het grondwaterpeil verandert, dan wel graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,40 meter onder het ter plaatse geldende maaiveld.

  • 2.

    Nadat advies is ingewonnen bij de tot opgraven bevoegde instantie, kunnen burgemeester en wethouders vergunning verlenen voor graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter mits het archeologisch gevoelige gebied voldoende is beschermd door:

    • a.

      de mogelijkheid van toegang van door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen op het terrein;

    • b.

      de mogelijkheid van de onder a. genoemde personen om graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden te (laten) verrichten.

  • 3.

    Op de behandeling van aanvragen om vergunning als bedoeld in het tweede lid is het bepaalde in de artikelen 12, 13 en 14 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8 Beschermde monumenten

Artikel 21 Vergunning voor beschermd monument

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de Cultuurhistorische adviescommissie.

  • 2.

    De Cultuurhistorische adviescommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 9 Schadevergoeding

Artikel 22 Schadevergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders wijziging aan te brengen in de gemeentelijke monumentenlijst;

    • b.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van deze verordening;

    • c.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument;schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2.

    Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening procedure voor advisering tegemoetkoming in planschade 2009 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 10 Slot en overgangsbepalingen

Artikel 23 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 10, 17 of 20 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 24 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 23 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 25 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 26 Inwerkingtreding

  • 1.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet in werking op 1 januari 2012.

  • 2.

    De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 23 april 1991, nr 91-89, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, wordt ingetrokken op 1 januari 2012.

  • 3.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De Verordening tot regeling van de bevoegdheden en samenstelling van de vaste commissie van advies en bijstand inzake de monumentenzorg, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 9 maart 1982, nr 82-76, wordt ingetrokken op 1 januari 2004.

  • 5.

    De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 23 april 1991, nr 91-89, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, wordt ingetrokken op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

  • 6.

    De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 7.

    De beschermde gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde ingetrokken verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 8.

    Lopende procedures die beogen dat monumenten en/of stads- en dorpsgezichten worden geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst of de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten worden geacht te zijn gevoerd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 9.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van deze verordening, tenzij de verzoeker door de bepalingen van deze verordening ten opzichte van de Monumentenverordening van de gemeente Barneveld nadeel ondervindt. In dat geval blijft de die verordening op het betreffende verzoek van toepassing totdat de beslissing daarop onherroepelijk is.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening 2003”

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 december 2003, gewijzigd in de openbare raadsvergaderingen van 26 mei 2009,  29 juni 2010 en 20 december 2011