Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening van de gemeente Barneveld op de Destructie

Geldend van 23-09-1988 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening van de gemeente Barneveld op de Destructie

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

'wet' Destructiewet;

'directeur' Kringdirecteur van de Rijksdienst voor Vee en Vlees, kring 6

'slachthuis' de aangewezen en als openbare noodslachtplaats fungerende ruimte(n) in het gebouwencomplex van de Fa. Hallers & Zn. of haar rechtverkrijgende(n), gelegen aan de Kamerlingh Onnesweg 1 te Ede;

'aangifteplichtige' degene, die als eigenaar of houder van destructiemateriaal ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen;

'ondernemer' de natuurlijke of rechtspersoon, aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 5 der wet, is verleend en in wiens krachtens artikel 10 der wet vastgesteld gebied de gemeente is gelegen;

'destructor' inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot het door verwerking onschadelijk maken van destructiemateriaal voor welke aan de ondernemer een vergunning is verleend, als bedoeld in artikel 5 van de wet;

'destructiemateriaal' materiaal van dierlijke herkomst, bedoeld in artikel 2 der wet;

'destructiemateriaal A' doodgeboren slachtdieren, alsmede gestorven of in nood gedode slachtdieren, welke moeten worden onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mens en dier, zonder dat een nader onderzoek ingevolge de Vleeskeuringswet plaats heeft gevonden;

'destructiemateriaal B' destructiemateriaal, bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub b, f en h, der wet;

'destructiemateriaal C' overig destructiemateriaal, dat zich tot het tijdstip van ophalen door de ondernemer onder beheer of toezicht van de Rijksdienst voor Vee en Vlees bevindt.

Par. 2. Aangifte, vervoer en bewaring door de aangifteplichtige

Artikel 2

  • 1.

    De aangifteplichtige doet van het hebben of houden van destructiemateriaal ten kantore van de directeur voor zover in de volgende artikelen niet anders wordt bepaald. De directeur regelt de uren, binnen welke deze aangifte moet geschieden.

  • 2.

    Ten aanzien van het destructiemateriaal, bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub b, der wet, geschiedt de aangifte - met inachtneming van de uren bedoeld in het eerste lid - terstond na het ontstaan van dit materiaal. Van ander destructiemateriaal geschiedt de aangifte zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor 9.00 uur des voormiddags op de eerste werkdag volgende op die, waarop dit materiaal als zodanig is ontstaan.

  • 3.

    De aangifte geschiedt, onder opgave van de soort en de hoeveelheid van het destructiemateriaal, alsmede van de plaats, waar het zich bevindt en of sectie gewenst wordt. De aangifte wordt in drievoud opgemaakt.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders stellen met inachtneming van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, der wet, een model van het aangifteformulier vast.

  • 5.

    Door of vanwege de directeur wordt een gewaarmerkt exemplaar van het ingevulde aangifteformulier verstrekt aan de aangifteplichtige.

  • 6.

    De ondernemer ontvangt het derde exemplaar.

Artikel 3

Het bepaalde in artikel 2 geldt niet ten aanzien van destructiemateriaal C.

Artikel 4

  • 1.

    Behoudens het bepaalde in artikel 14 is de aangifteplichtige ten aanzien van Destructiemateriaal A gehouden;

    • a.

      tot vervoer van het destructiemateriaal naar een door de directeur goedgekeurde, voor een vervoermiddel van de ondernemer redelijkerwijs bereikbare plaats, of tot afgifte aan een door burgemeester en wethouders aangewezen lokale of regionale ophaaldienst voor vervoer naar en de bewaring van het destructiemateriaal op die plaatsen kan de directeur nadere aanwijzingen geven;

    • b.

      tot het ter beschikking houden van het destructiemateriaal, afkomstig van gestorven dieren, geleden hebbende aan of verdacht van een ziekte, waarop titel III der Veewet van toepassing is, alsmede tot het afgeven daarvan voor vervoer door of vanwege de ondernemer ter plaatse, waar dit destructiemateriaal zich bevindt, met inachtneming van de omtrent de bewaring van dat destructiemateriaal door het hoofd van dienst gegeven aanwijzingen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot het afsluiten, het schoonhouden en het verdere beheer van verzamelplaatsen, alsmede het gemeentelijk toezicht daarop, nadere voorschriften.

Artikel 5

  • 1.

    De aangifteplichtige is gehouden destructiemateriaal B en C te bewaren, ter beschikking te stellen en af te geven voor vervoer naar de destructor met inachtneming van de terzake door de directeur gegeven aanwijzingen;

  • 2.

    Destructiemateriaal genoemd in artikel 2, eerste lid, sub b, der wet, dat ontstaat buiten het terrein van slachterijen en vleeswarenfabrieken wordt door de zorgen van de aangifteplichtige ten spoedigste en in elk geval niet later dan 6 uren na het tijdstip van de aangifte daarvan, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, eerste volzin, overgebracht naar het slachthuis en afgegeven onder deponering in een door of vanwege de directeur aangewezen bewaarplaats, als bedoeld in het volgende lid.

  • 3.

    Destructiemateriaal, genoemd in artikel 2, eerste lid, sub b, c, d of f der wet, alsmede dat, genoemd in artikel 2, tweede lid, der wet, moet worden bewaard in daarvoor bestemde bakken, dan wel met metalen confiscaatemmers, tenzij de directeur terzake van de bewaring een andere regeling met de aangifteplichtige treft.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het bepaalde in dit artikel afwijkende regelen met betrekking tot destructiemateriaal B of C vaststellen, indien terzake van de afgifte van dit materiaal een voorziening is getroffen, als bedoeld in artikel 20 der wet.

Artikel 6

De aangifteplichtige is gehouden, zolang destructiemateriaal onder zijn berusting is, bederf of vermenging met andere stoffen tegen te gaan, zulks overeenkomstig door de directeur gegeven aanwijzingen.

Artikel 7

Aanwijzingen van de directeur omtrent de bewaring van destructiemateriaal, anders dan op grond van artikel 6, kunnen slechts strekken ter voorkoming van gevaar, schade of hinder voor de openbare gezondheid.

Par. 3. Ophalen en vervoer van destructiemateriaal door of vanwege de ondernemer

Artikel 8

  • 1.

    De ondernemer is verplicht tot het ophalen van destructiemateriaal van de plaats, waar dit zich ingevolge de bepalingen van deze verordening bevindt.

  • 2.

    Het ophalen geschiedt uiterlijk op de werkdag, volgende op die, waarop het destructiemateriaal is aangemeld, tenzij het betreft destructiemateriaal B of C, dat door de ondernemer, ingevolge een met de directeur getroffen regeling, op gezette tijden wordt opgehaald.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid afwijkende regelen met betrekking tot destructiemateriaal B of C vaststellen, indien terzake van de aangifte van dit materiaal een voorziening is getroffen, als bedoeld in artikel 20 der wet.

Artikel 9

Het vervoer van destructiemateriaal binnen de gemeente dient langs de kortste weg plaats te vinden. De vervoerder is verplicht er voor zorg te dragen, dat het vervoer geen sporen van het destructiemateriaal op de openbare weg nalaat.

Par. 4 Overdracht

Artikel 10

  • 1.

    Ten dienste van de overdracht aan de ondernemer wordt destructiemateriaal A door of vanwege de directeur op de dag van aangifte telefonisch aangemeld bij de ondernemer, onder mededeling van de gegevens, bedoeld in artikel 2, derde lid.

  • 2.

    De aanmelding bij de ondernemer van destructiemateriaal B of C geschiedt door de directeur zo spoedig mogelijk, tenzij het betreft destructiemateriaal, dat door de ondernemer, ingevolge een met de directeur getroffen regeling, op gezette tijden wordt opgehaald.

Artikel 11

  • 1.

    De overdracht van destructiemateriaal geschiedt door inlading in een daarvoor bestemd vervoermiddel van de ondernemer.

  • 2.

    De ondernemer is verplicht de overdracht van destructiemateriaal B of C jaarlijks vóór 1 maart, onder opgave van de totale hoeveelheid over het voorgaande jaar, aan het gemeentebestuur te bevestigen.

Par. 5 Dode honden en katten

Artikel 12

  • 1.

    Omtrent de aangifte, het vervoer, het ophalen en de overdracht van dode honden en katten, alsmede omtrent de afgifte daarvan aan een van gemeentewege aangewezen verzameldienst, kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in artikel 32 van het Destructiebesluit (Stbl. 1958, 71) nadere voorschriften geven.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een plaats aanwijzen waar dode honden en katten mogen worden begraven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot het begraven van dode honden en katten nadere voorschriften geven.

Artikel 13

  • 1.

    De aanwijzing van materiaal, als bedoeld in artikel 2, derde lid, laatste alinea, der wet, geschiedt door de burgemeester op voorstel van de directeur of de directeur gehoord; zij wordt onverwijld aan de eigenaar of houder medegedeeld.

  • 2.

    De directeur houdt aantekening van het ingevolge het eerste lid aangewezen destructiemateriaal.

Artikel 14

Burgemeester en wethouders kunnen, met afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, bepalen, dat de aangifte geschiedt bij een door hen aangewezen ambtenaar. Hetzelfde geldt met betrekking tot de aanmelding, bedoeld in artikel 10, eerste lid.

Artikel 15

Indien de directeur, dan wel de eigenaar of houder van destructiemateriaal A, sectie van dit destructiemateriaal noodzakelijk of wenselijk acht, wordt de sectie verricht in een daartoe bestemde lokaliteit van het slachthuis dan wel van de destructor geschiedt, verplicht het destructiemateriaal te voeren of te doen vervoeren naar een plaats, welke redelijkerwijs bereikbaar is voor het, voor transport naar het slachthuis te bezigen, vervoermiddel.

Artikel 16

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Destructieverordening voor de gemeente Barneveld' en treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die van haar afkondiging. Met ingang van de dag, waarop deze verordening in werking treedt, vervalt de 'Destructieverordening voor de gemeente Barneveld', laatstelijk vastgesteld bij raadsbesluit van 19 september 1963.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 13 oktober 1981.
De raad voornoemd,
de secretaris, de voorzitter,
eerste wijziging 86-133c 24 juni 1986
tweede wijziging 88-85 26 april 1988