Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatschappelijke participatie WWB

Geldend van 28-06-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Maatschappelijke participatie WWB

De raad van de gemeente Beek;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 01-05-2012;

Besluit:

  • 1.

    De notitie Minimabeleid met de onderstaande beslispunten vast te stellen:

    • .

      Bijzondere bijstand beschikbaar stellen voor het opvangen van de mogelijk schrijnende effecten van het invoeren van de gezinstoets en de stapelingseffecten van eigen bijdragen.

    • .

      Ingaande 2012 geen categoriale bijstand meer verstrekken voor inkomens boven de 110% van het bijstandsinkomen. De inkomensgrens voor de individuele bijzondere bijstand blijft 120% van het bijstandsinkomen.

    • .

      Ingaande 2012 de ouderentoeslag verhogen naar € 350 per huishouden per jaar

    • .

      De regeling voor de bevordering aanschaf duurzame gebruiksgoederen door minima m.i.v. 1 juli 2012 realiseren

    • .

      De overige minimaregelingen ongewijzigd in stand houden.

    • .

      De Jaarlijkse bijdrage van € 2.500 aan de Stichting Leergeld continueren.

  • 2.

    De verordening Maatschappelijke participatie WWB vast te stellen.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen.

  • c.

    voorziening: een vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie;

  • d.

    schoolgaand kind: ten laste komende kind van een ouder met een laag inkomen, voor wie de leer- of kwalificatieplicht, bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet, geldt;

  • e.

    laag inkomen: 

    een inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm indiende voorziening het rechtskarakter heeft van individuele bijzondere bijstand;

    een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm indien de voorziening het rechtskarakter heeft van categoriale bijzondere bijstand.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2. Deze verordening stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taak door het college wordt uitgevoerd, met inbegrip van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

  • 1. Het college biedt voorzieningen aan, die gericht zijn op maatschappelijke participatie.

  • 2. Indien een voorziening, bedoeld in het eerste lid, het rechtskarakter heeft van categoriale bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de wet, draagt het college er zorg voor dat deze bijstand uitsluitend wordt verstrekt aan een belanghebbende met een inkomen tot 110 procent van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke en rechtspersonen, voor zover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

Artikel 4. Beleidsplan

  • 1. In een beleidsplan zet het college uiteen:

    • a.

      welke voorzieningen door het college beschikbaar worden gesteld;

    • b.

      voor welke doelgroepen die voorzieningen zijn bestemd;

    • c.

      welke vorm de voorzieningen hebben;

    • d.

      welke resultaten met die voorzieningen worden nagestreefd;

    • e.

      welke kosten naar verwachting aan die voorzieningen zijn verbonden

  • 2. In het beleidsplan zet het college in het bijzonder uiteen op welke wijze middels individuele of categoriale bijzondere bijstand wordt bijgedragen aan de maatschappelijke participatie.

  • 3. In de programmarekening zet het college uiteen in hoeverre de in het beleidsplan gestelde doelen zijn bereikt.

  • 4. Het college stelt minimaal een keer per twee jaar een beleidsplan op.

Artikel 5. Vorm van een voorziening

  • 1. Tenzij de gemeenteraad anders heeft bepaald, stelt het college de vorm van een voorziening vast.

  • 2. Bij het bepalen van de vorm van een voorziening kiest het college voor de vorm die naar zijn oordeel het meest doeltreffend is om de maatschappelijke participatie te bevorderen.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatie kinderen Wet werk en bijstand gemeente Beek

Ondertekening

Beek, 31-05-2012
GEMEENTERAAD,
Guliël Erven Ralf Krewinkel
Raadsgriffier Burgemeester

Algemeen deel

In de motie Blanksma-Spekman c.s.1 vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinle redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Big de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om er daadwerkelijk werk van te make le redenen terug te dringen.

Daartoe voorziet dit wetsvoorstel in een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35, vijfde lid, van de WWB.

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Om die reden verdient een verstrekking in natura de voorkeur boven een geldbedrag.

Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie (artikel 1b). De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar gevalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.

Betekenis verordeningsplicht en inhoud verordening

Strekking van de verordeningsplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Daartoe zijn in de vorige kabinetsperiode extra middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. Voor gemeenten die al maatregelen hebben genomen om de participatie van kinderen te bevorderen betekent dit dat zij hun beleid rechtstreeks in de verordening

kunnen opnemen en daarmee voldaan hebben aan de verordeningsplicht. Voor gemeenten die nog geen maatregelen hebben genomen betekent dit dat nog vorm gegeven dient te worden aan specifiek beleid. Op welke wijze dat beleid vorm gegeven wordt, qua vorm en inhoud, wordt aan de gemeenten zelf overgelaten. De verordeningsplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op WWB. Dat betekent ondermeer dat als het categoriale regelingen betreft, de inkomensnormering van 110% gerespecteerd wordt en dat geen inkomensondersteuning plaatsvindt aan personen die uitgesloten zijn van het recht op bijstand. Met de verordeningsplicht krijgen colleges de opdracht om op lokaal niveau gerichte generieke dan wel individuele- participatiebevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen. Daarmee wordt de zo gewenste transparantie en verantwoording van beleid bereikt.

Het is niet noodzakelijk om bestaande regelingen volledig om te bouwen en integraal op te nemen in de WWB-verordening. Voldoende is om daarnaar te verwijzen. Bedacht moet worden dat deze verordening met name een intern karakter heeft en bovendien een beperkte duur heeft. Voor de verlening van individuele en categoriale bijzondere bijstand is immers reeds voorzien in een passend materieel wettelijk toetsingskader. Met de verplichting om regels te stellen in een verordening, wordt dus beoogd het vastleggen van voorschriften gericht aan het college, met het oogmerk dat het college verder vorm geeft aan de door de gemeenteraad voorgeschreven opdracht om voorzieningen te treffen die kinderparticipatie bevorderen. In Beek werd en wordt aan die opdracht voldaan via de (jaarlijkse) beleidsplannen.

Formele of materiele invulling

Gekozen is voor een formele invulling van de verordeningsplicht. Met een formele invulling wordt bedoeld dat verwezen wordt naar een beleidsplan waarin het onderwerp kinderparticipatie aan de orde komt en dat minimaal tweejaarlijks op de agenda van de gemeenteraad verschijnt .

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is worden hier omschreven.

Het begrip maatschappelijke participatie is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd, en wordt het toegespitst op ouders van schoolgaande kinderen, met een laag inkomen. Een dergelijke begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip maatschappelijke participatie, waarmee dan gedoeld wordt op de participatie van de hier beschreven doelgroep.

In het vervolg van de verordening wordt verduidelijkt op welke wijze gemeenteraad en college invulling geven aan de ondersteuning van maatschappelijke participatie.

Het begrip voorziening is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen.

In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de wens van de wetgever als verwoord in de Memorie van Toelichting op artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Een dergelijke voorziening kan bijzondere bijstand zijn, maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking in natura, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.

Schoolgaand kind is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, niet alleen kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen.

Het begrip laag inkomen is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

 

Artikel 2 Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad, gegeven bovengenoemde motie Blanksma-Spekman als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college. Het is vervolgens aan het college om die regels tot uitvoering te brengen. Dat gebeurt middels het jaarlijkse beleidsplan. Voor een zuivere plaatsbepaling is tevens de wettelijke opdracht herhaald om invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Daaraan is uitvoering gegeven in het eerste lid, onderdeel b van deze verordening.

 

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

In het eerste lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om zelfstandig vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen.

Het tweede lid bepaalt dat voorzieningen met het karakter van categoriale bijstand, onder de beperking van de inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm vallen.

Het derde lid geeft uitdrukking aan de idee dat samenwerking gewenst c.q. noodzakelijk is in het bevorderen van maatschappelijke participatie. Armoedebestrijding is niet alleen iets van gemeenten, maatschappelijke instellingen spelen hier ook een belangrijke rol bij.

 

Artikel 4 Beleidsplan

Overeenkomstig de Re-integratieverordening WWB is ook voor deze verordening een formele invulling van de verordeningsplicht mogelijk. De regelstelling blijft dan beperkt door het stellen van voorschriften over de wijze waarop het college in een beleidsplan vastlegt op welke wijze kinderparticipatie wordt bevorderd.

Bij een beleidsplan hoort uiteraard ook een verantwoording waarin de resultaten van het gevoerde beleid worden toegelicht. Dit gebeurt jaarlijks via de planning en control cyclus. Dat geeft de gemeenteraad de mogelijkheid om desgewenst bij te sturen en nieuwe opdrachten te geven aan het college voor de noodzakelijke invulling van maatschappelijke participatie.

In het derde lid wordt de periodiciteit aangegeven waarin het beleidsplan minimaal moet worden gepresenteerd.

 

Artikel 5 Vorm van een voorziening

Het college kiest de vorm van een voorziening, tenzij de gemeenteraad langs andere wegen daarover een ander standpunt inneemt. Uitgangspunt is de meest doeltreffende vorm, uiteraard voor zover dat financieel- en uitvoeringstechnisch realiseerbaar is.

 

Artikel 6 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding is 1 januari 2012. Hoewel in artikel 78v WWB is opgenomen dat de verordeningsplicht geen structureel karakter heeft, is geen concrete datum genoemd waarop die plicht komt te vervallen. Om die reden is er geen einddatum opgenomen in de verordening.

 

Artikel 9 Citeertitel

Spreekt voor zich.