LEVENSLOOPREGELING

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

LEVENSLOOPREGELING

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE BEEK;

gelet op het bepaalde in de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling d.d. 24 februari 2005, staatsblad 2005, nr. 115;

gelet op bijlagen 5C en 6A Cao Gemeenten;

B E S L U I T E N :

vast te stellen de volgende

“LEVENSLOOPREGELING”.

Begripsbepalingen.

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

werkgever:

de gemeente Beek;

werknemer:

degene in dienst op grond van een arbeidsovereenkomst op basis van artikel 1.1 Cao Gemeenten;

gemeentelijke levensloopregeling:

een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting1964;

levensloopinstelling:

een door de werknemer gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g vierde lid van de Wet op de loonbelasting 1964;

levenslooprekening:

een bij de instelling door de werknemer geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de werknemer wordt gestort;

levensloopverzekering:

een bij de instelling door de werknemer afgesloten verzekering, waarop de inleg van de werknemer wordt gestort.

levenslooptegoed:

het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.

Deelname.

2. Deelname aan deze regeling heeft als doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de werknemer. De omvang van de gespaarde voorziening blijft binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

3. Deelname aan de levensloopregeling is vrijwillig.

4. Deelname staat open voor alle werknemers met een arbeidsovereenkomst in vaste of tijdelijke dienst.

5. De werknemer geboren vóór 1950 is uitgesloten van deelname aan de levensloopregeling.

6. De werknemer kan één keer per jaar een verzoek indienen aangaande deelname aan de levensloopregeling.

7. De werknemer die wil deelnemen aan de levensloopregeling, meldt dit schriftelijk bij de werkgever onder vermelding van het gewenste bedrag van de inleg per jaar.

De werkgever verwerkt deze melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in de artikelen 8, 9, 10 en 11.

Deelname aan de levensloopregeling gaat telkens in per de eerste dag van de kalendermaand.

8. De werknemer informeert de werkgever schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of -verzekering wordt aangehouden.

9. De werknemer verklaart schriftelijk aan de werkgever of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de werknemer in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.

10. De werknemer stemt er schriftelijk mee in dat de levensloopinstelling aan de werkgever informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de werknemer tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudsplichtige bij wie de werknemer in dienstbetrekking staat.

11. Nieuw indiensttredende werknemers kunnen de werkgever verzoeken hun bij vorige werkgevers opgebouwde levenslooptegoed in te brengen in de levensloopregeling van de gemeente Beek onder overlegging van de jaaroverzichten en een opgave van het gespaarde levenslooptegoed in het lopende jaar, onder de voorwaarde dat de vorige levensloopinstelling daaraan haar medewerking verleent.

Inleg.

12. De werknemer kan jaarlijks maximaal 12% van zijn bruto jaarsalaris inleggen in de levensloopregeling aan de hand van de in bijlage 6A Cao Gemeenten opgenomen bronnen.

13. De werknemer die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar nog niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt, kan jaarlijks meer inleggen dan de in voorgaand artikel genoemde maximum.

14. Het totale levenslooptegoed mag niet meer bedragen dan 210% van het bruto jaarsalaris in het voorgaande jaar.

15. De werkgever peilt telkens op 1 januari van het jaar of de in voorgaand artikel genoemde bovengrens al dan niet is bereikt. Stijgingen als gevolg van rente of beleggingen worden buiten beschouwing gelaten.

Indien het levenslooptegoed de genoemde bovengrens overstijgt, wordt het meerdere na inhouding van de loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet teruggestort aan de werknemer.

Wijzigingen in de hoogte van het bruto jaarsalaris worden niet doorberekend indien de salarisvermindering het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie welke niet minder is dan 50% van de omvang van het dienstverband op de laatste dag voor de dag die tien jaar voor de pensioendatum ligt, òf indien de salarisvermindering het gevolg is van het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie betreft in de periode die aanvangt tien jaar direct voor de ingangsdatum van het pensioen.

16. De levensloopinleg wordt zonder aftrek van loonheffing en de inkomens-afhankelijke bijdrage zoals bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, doch na inhouding van de sociale premies op het maandsalaris van de werknemer ingehouden en overgemaakt naar zijn levenslooprekening of levensloopverzekering.

17. Over de inleg in de levensloopregeling worden pensioenpremies en premies werknemersverzekeringen ingehouden. Derhalve is de inleg in de levensloop-regeling pensioengevend en ondervindt de werknemer op basis van de Wet onbetaald verlof en sociale verzekeringen, geen nadelen ten aanzien van uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid voor zover de periode van het levensloopverlof niet een periode van 18 maanden overstijgt.

Einde deelname.

18. Deelname eindigt indien de werknemer de werkgever zulks schriftelijk verzoekt, uiterlijk met ingang van de tweede kalendermaand na ontvangst van het verzoek.

19. Deelname aan de levensloopregeling eindigt per direct bij beëindiging van de dienstbetrekking (daaronder begrepen het overlijden) en/of op de dag voordat de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Opname levenslooptegoed.

20. Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg, hoofdstuk 6 Cao gemeenten en bijlage 6A Cao Gemeenten, dan wel ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP voor zover de Wet op de loonbelasting 1964 dit toelaat.

21. De werknemer meldt de werkgever tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum dat hij wil beschikken over (een deel van) zijn levenslooptegoed. Het levenslooptegoed wordt vervolgens overgeboekt naar zijn tegenrekening. Een en ander na vermindering van de levensloopverlofkorting als bedoeld in artikel 22ca van de Wet op de Loonbelasting 1964, en na inhouding van de loonheffing en de inkomensafhankelijke premie zoals bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet.

22. Het uit te keren levenslooptegoed bedraagt nimmer meer dan het geldende maandloon in de maand direct voorafgaand aan het levensloopverlof, indien aan de orde verminderd met een bedrag ter hoogte van de gedeeltelijke loondoorbetaling.

23. De opname van het levenslooptegoed wordt niet aangemerkt als salaris. Derhalve is het opgenomen levenslooptegoed geen grondslag voor de berekening van het Individueel Keuzebudget en de tegemoetkoming voor de zorgverzekering zoals bedoeld in artikel 3.24 Cao Gemeenten .

24. Over de (periodieke) uitkering van het levenslooptegoed vindt pensioenopbouw plaats. Indien de opname van het levenslooptegoed hoger is dan 70% van het inkomen dat zou zijn uitgekeerd wanneer de werknemer geen onbetaald verlof zou hebben genoten, dan wordt de pensioenopbouw gebaseerd op zijn reguliere inkomen.

25. Het levenslooptegoed kan geheel of gedeeltelijk worden afgekocht in geval van beëindiging van het dienstverband, voorts nadat de loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage zoals bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet op het levenslooptegoed in mindering zijn gebracht. Hierbij kan geen aanspraak worden gemaakt op de levensloopverlofkorting als bedoeld in artikel 22ca van de Wet op de loonbelasting 1964.

26. Het levenslooptegoed wordt niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij – door de fiscus aangewezen – buitenlandse aanbieders.

27. Het levenslooptegoed wordt volledig uitgekeerd op de dag voorafgaand aan het ouderdomspensioen voor zover het levenslooptegoed op dat moment niet is opgenomen. Een en ander na vermindering van de levensloopverlofkorting als bedoeld in artikel 22ca Wet op de loonbelasting 1964, en na inhouding van de loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage zoals bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet.

28. Bij overlijden van de werknemer die op basis van een levenslooprekening spaart in de levensloopregeling, wordt het levenslooptegoed uitgekeerd aan de erfgenamen, voorts nadat de loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage zoals bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet op het levensloop-tegoed in mindering zijn gebracht. Hierbij kan geen aanspraak worden gemaakt op de levensloopverlofkorting als bedoeld in artikel 22ca van de Wet op de loonbelasting 1964. Over het uitgekeerde levenslooptegoed zijn de erfgenamen successierechten verschuldigd.

29. Bij overlijden van de werknemer die op basis van een levensloopverzekering spaart in de levensloopregeling, zijn de afspraken die werknemer en levensloopinstelling onderling hebben gemaakt ten aanzien van het al dan niet uitkeren van het verzekerd kapitaal aan erfgenamen bij overlijden van de werknemer, leidend.

Aanvraag onbetaald verlof (levensloopverlof).

30. De werknemer die langer dan één jaar in dienst is van de gemeente kan de werkgever verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een periode van tenminste één maand en ten hoogste 18 maanden. De werkgever kan van voorgaande afwijken.

31. De werknemer geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden onbetaald verlof. Per jaar heeft de werknemer recht op maximaal één periode van onbetaald verlof. De werkgever kan van voorgaande afwijken.

32. Het verzoek van de werknemer heeft betrekking op de volledige arbeidsduur of een deel daarvan.

33. De werknemer maakt zijn verzoek om levensloopverlof tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum schriftelijk kenbaar bij de werkgever.

De werkgever beslist binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek en deelt deze beslissing schriftelijk mede.

34. De werkgever kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in artikel 30 wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.

Aanspraken tijdens onbetaald verlof (levensloopverlof).

35. De duur van de vakantie van de werknemer die onbetaald verlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald verlof.

36. Gedurende de periode van onbetaald verlof vindt geen opbouw plaats van de het Individueel Keuzebudget.

37. Gedurende de periode van onbetaald verlof bestaat geen aanspraak op tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Bij deeltijd levensloopverlof worden de vergoedingen naar evenredigheid vastgesteld.

38. Gedurende de periode van het onbetaald verlof blijft aanspraak bestaan op de gehele tegemoetkoming zorgverzekering conform artikel 3.24 Cao Gemeenten.

39. Gedurende de periode van onbetaald verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de VUT-fondsbijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de werknemer zijn verschuldigd. Bij deeltijd onbetaald verlof wordt het te verhalen bedrag naar evenredigheid vastgesteld. Het verhaal is voor wat betreft de pensioenpremies niet aan de orde in het geval dat het onbetaald verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.

40. Indien het onbetaald verlof langer duurt dan een jaar, is de werkgever gedurende de resterende periode uitsluitend de ANW-premie, de IP-premie en de VUT-fonds-premie verschuldigd aan het pensioenfonds, welke conform voorgaand artikel worden verhaald op de werknemer. De opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen kan vervolgens tegen een individuele premie door de werknemer worden voortgezet.

41. Na afloop van het onbetaald verlof keert de werknemer terug in de functie die voor aanvang van het verlof werd vervuld.

Einde van het onbetaald verlof (levensloopverlof).

42. Het onbetaald verlof eindigt op de door de werkgever en de werknemer overeengekomen einddatumdatum.

43. Het onbetaald verlof eindigt per direct op het moment dat deelname aan de levensloopregeling eindigt op grond van artikel 19.

Tussentijdse beëindiging van het onbetaald verlof (levensloopverlof).

44. Het verlof van de werknemer die voor een deel van zijn betrekking onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de 15e kalenderdag.

45. De werkgever kan besluiten het verlof van de werknemer die volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in schrijnende gevallen te beëindigen. Dit is niet mogelijk wanneer sprake is van onbetaald verlof voorafgaand aan de pensionering.

46. Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en bevallingsverlof.

47. Indien de werknemer betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof genet, kan de werkgever het verlof intrekken.

48. Onverminderd voorgaande kan het onbetaald verlof niet tussentijds worden beëindigd tenzij de werkgever en de werknemer hiermee instemmen.

Slotbepalingen.

49. Indien de fiscus zich bij een controle op het standpunt mocht stellen dat niet aan de vereisten van de Belastingdienst is voldaan, is de werkgever gerechtigd de daaruit voortvloeiende naheffinggrondslag, voor zover betrekking hebbend op de werknemer, op de werknemer te verhalen.

50. De werkgeverbeslist in alle gevallen waarin over de uitleg van de bepalingen van deze regeling verschil van inzicht bestaat.

De regeling kan worden aangehaald als levensloopregeling en wordt gewijzigd vastgesteld met ingang van 1 januari 2020 .

Ondertekening

Beek,

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN BEEK,

Ron de Louw Christine van Basten-Boddin

Gemeentesecretaris Burgemeester