Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Hondenbelasting 2010

Geldend van 05-01-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Hondenbelasting 2010

DE RAAD VAN DE GEMEENTE BEEK;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 24 november 2009;

gelet op artikel 226 van de Gemeentewet;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende:

"Verordening op de heffing eninvordering van Hondenbelasting 2010".

Artikel 1 Belastbaar feit

Onder de naam hondenbelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 2 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

  • 2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

  • 3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 3 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van honden:

  • a.

    die uitsluitend dienen om blinde personen te leiden of daartoe opgeleid worden;

  • b.

    die door de "Stichting sociale honden voor gehandicapten Nederland" als gehandicaptenhond aan een gehandicapte ter beschikking zijn gesteld;

  • c.

    die in een hondenasiel verblijven, indien de eigenaar van een dergelijke inrichting houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de dierenbescherming (Wet van 25 januari 1961, Stb. 19);

  • d.

    die uitsluitend ten verkoop in voorraad worden gehouden door een houder met een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de dierenbescherming;

  • e.

    die jonger zijn dan 3 maanden, voor zover zij samen met de moederhond worden gehouden;

  • f.

    waarvan de houder in het bezit is van een geldend diploma der Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging, mits de houder zich verbindt zijn hond met geleider, wiens bevelen hij gehoorzaamt, op aanvraag ter beschikking van de politie te stellen.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt per belastingjaar:

  • 1.

    voor een eerste hond € 61,60

  • 2.

    voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, per kennel € 191,40

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00.

Artikel 9 Hondenpenning

  • 1. Indien de hond zich op de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen bevindt, is de in artikel 2 bedoelde belastingplichtige gehouden de hond te voorzien van een halsband of een halsketting met daaraan bevestigd een door of namens burgemeester en wethouders uitgegeven hondenpenning.

  • 2. Bij beëindiging van het houderschap is de houder verplicht de in lid 1 genoemde hondenpenning in te leveren. Inlevering moet gebeuren gelijktijdig met de afmelding van de hond binnen 1 maand na beëindiging van het houderschap

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in vier gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste, tweede en derde lid gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.

Artikel 12 Geen kwijtschelding

Bij de invordering van de hondenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Hondenbelasting 2010".

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Beek, gehouden op 10 december 2009.
De raad voornoemd,
de raadsgriffier, de voorzitter,
drs. G.H.M. Erven drs. A.M.J. Cremers

Toelichting op de Verordening Hondenbelasting 2010

Toelichting op de Verordening Hondenbelasting 2010

A Algemeen

1 Wettelijke basis

De modelverordening hondenbelasting is gebaseerd op artikel 226 van de Gemeentewet.

Gekozen is voor een zogenaamd ‘aangekleed’ model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.

2 Doeltreffendheid en heffingswijze

De doeltreffendheid van de heffing hangt in belangrijke mate samen met de mogelijkheden die de gemeente heeft om de houder van een hond op te sporen. De ervaring leert dat een relatief groot aantal houders van honden verzuimt daarvan aangifte te doen bij de gemeente. Dat wordt vooral veroorzaakt door de geringe pakkans die met name in het verleden bleek te bestaan. De gemeenten proberen nu gaandeweg de pakkans te vergroten. Enkele methoden die daartoe in de praktijk, al dan niet gecombineerd, vaak worden gebruikt zijn:

a de toezending van aangiftebiljetten aan hen die vermoedelijk belastingplichtig zijn;

b de verzending van folders. In de folder wordt de bevolking geïnformeerd over het feit dat de houder van één of meer honden hondenbelasting verschuldigd is. Men wordt gewezen op een eventuele aangifteplicht en op wettelijke sancties die staan op een niet-tijdige of onjuiste aangifte ten gevolge waarvan in het geheel geen of te weinig belasting wordt geheven. Dikwijls wordt bij de folder een inlichtingenformulier gevoegd, ten einde de burger alsnog in de gelegenheid te stellen de gemeente te informeren dat men houder is van één of meer honden. Men is gehouden het inlichtingenformulier in te zenden, omdat artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat een ieder is gehouden aan de inspecteur (lees: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, vande Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar) de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Wordt geen gevolg gegeven aan deze actieve inlichtingenplicht dan leidt zulks tot omkering van de bewijslast in de bezwaar- en beroepsprocedure. Bovendien stelt de AWR in artikel 68 een strafsanctie op het niet verstrekken van gevraagde gegevens en inlichtingen;

c publicaties in de plaatselijke pers dat binnenkort een ‘huis aan huis’-controle zalworden gehouden;

d de aanstelling van hondencontroleurs die periodiek binnen de gemeente een controle instellen. In die functie kunnen bijvoorbeeld uitzendkrachten of langdurig werklozen tijdelijk worden aangesteld, mits zij door het college van burgemeester en wethouders worden benoemd als (onbezoldigde) gemeenteambtenaren jegens wie mede de informatieverplichtingen gelden.

Soms wordt overgegaan tot uitreiking van een hondenpenning aan degene die de verschuldigde belasting over een tijdvak heeft voldaan. Per hond wordt een penning afgegeven. Daarbij kan worden voorgeschreven dat de penning (duidelijk zichtbaar) door de hond moet worden gedragen. De meest aangewezen plaats om een dergelijk voorschrift op te nemen, is naar onze mening de APV. De penning dient als een bewijs van registratie.

De doeltreffendheid van de heffing kan eveneens worden bevorderd door de wijze van heffing. In mogelijkheid 2 van artikel 7 is daarom aandacht besteed aan de heffing bij wege van voldoening op aangifte. De meest voorkomende heffingswijze is die bij wege van aanslag. Een nadere toelichting op de mogelijke wijzen van heffing is opgenomen in onderdeel B, onder 9, van de aan het begin van de uitgave opgenomen ‘Algemene toelichting’.

3 Kwijtschelding

In de modelverordening is geen bepaling opgenomen inzake de kwijtschelding van hondenbelasting. Overname van de modelverordening houdt derhalve in dat kwijtschelding van hondenbelasting wordt verleend overeenkomstig de rijksregeling. Indien de gemeente de hondenbelasting van kwijtschelding wenst uit te sluiten, dient hiertoe een bepaling in de verordening te worden opgenomen. Ook is het mogelijk om de uitsluiting of de beperking van de kwijtschelding in een afzonderlijk raadsbesluit te regelen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de aan het begin van deze uitgave opgenomen algemene toelichting, onderdeel B, onder 13.

B Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Belastbaar feit

Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente. De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.

Artikel 2 Belastingplicht

Eerste lid

Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip ‘houder van de hond’ wordt doorgaans als volgt gedefinieerd: ‘houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft’.

Tweede lid

Ingevolge het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder tevens eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. In dit verband is van belang een arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, nr. 31.599 (Gemeente Vries, Belastingblad 1999, blz. 53) waarin werd beslist dat er sprake is van houderschap indien iemand een hond onder zich heeft waarbij sprake is van enige duurzaamheid en gezag. In deze casus was de eigenaar van een hondenschool aangeslagen voor de hondenbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden dat de hond bij belanghebbende in opleiding is en aan een ander in eigendom toebehoort het houderschap niet in de weg staan. In de verwijzingsuitspraak oordeelt Hof Arnhem (Hof Arnhem 18 november 1999, nr. 98/04510, Belastingblad 2000, blz. 259) dat de eigenaar van de hondenschool de hond diende op te leiden en daardoor (enig) gezag over de hond had. Voorts verbleef de hond het grootste deel van het jaar bij de hondenschool. De eigenaar was terecht als houder van de hond aangemerkt. Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband is in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen. De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.

Derde lid

Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. Met name in dat soort situaties voorziet het derde lid van artikel 2, welk artikel is gebaseerd op artikel 226, derde lid, van de Gemeentewet. Doel hiervan is te voorkomen dat een progressieve tariefstelling wordt ontlopen, door te stellen dat een ander lid van het huishouden houder van de hond is. Een uitgebreidere toelichting op het aanwijzen van belastingplichtigen is opgenomen in onderdeel B, onder 4, van de aan het begin van deze uitgave opgenomen ‘Algemene toelichting’. Modelbeleidsregels voor het aanwijzen van belastingplichtigen in keuzesituaties zijn opgenomen in band 2 van deze losbladige uitgave.

Artikel 3 Vrijstellingen

Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is in de modelverordening een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen. De in dit artikel opgenomen vrijstellingen zijn facultatief. De gemeente is binnen de grenzen van het gelijkheidsbeginsel derhalve vrij om naar eigen inzicht de vrijstellingen uit te breiden of in te beperken.

In de onderdelen a en b zijn vrijstellingen opgenomen voor blindengeleidehonden en geleidehonden voor gehandicapten.

In de onderdelen c en d zijn vrijstellingen opgenomen voor honden in een asiel of voor honden die bedrijfsmatig voor verkoop worden aangehouden. Zowel voor het bedrijfsmatig uitoefenen van een asiel als het bedrijfsmatig verhandelen van honden stelt het Honden- en kattenbesluit 1999 nadere regels. Deze regels komen erop neer dat deze bedrijfsmatige activiteiten alleen kunnen worden verricht indien rekening wordt gehouden met de nadere regels voor het houden en verzorgen van dieren. In dat kader wordt door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een centraal register aangehouden waarin de aanmeldingen van dergelijke bedrijven worden vermeld. Tevens verstrekt de minister aan deze bedrijven een aanmeldingsbewijs waarin onder andere de N.A.W.-gegevens van de aanmelder, het tijdstip van aanmelding van de bedrijfsinrichting, het asiel of pension, en het registratienummer van de inrichting zijn vermeld. Een beroep op de vrijstellingen kan derhalve worden getoetst aan de inschrijving in het centraal register.

In onderdeel e is een vrijstelling opgenomen voor jonge honden die tezamen met de moederhond worden gehouden.

Naast de in de modelverordening genoemde vrijstellingen kan bijvoorbeeld ook een vrijstelling worden opgenomen voor honden waarvan de houder een geldend diploma kan tonen dat is afgegeven door de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging. Deze vrijstelling blijkt in de praktijk beperkt tot honden die gehoorzamen naar de bevelen van zijn begeleider en waarvoor de houder zich heeft verbonden om hond en begeleider op aanvraag aan de politie ter beschikking te stellen. Een andere mogelijkheid volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2000, nr. 33816, LJN: AA6253, BNB 200/272, Belastingblad 2000, blz. 829 (Hellendoorn). In deze casus had de gemeente in de verordening een vrijstelling opgenomen voor honden waarvan de houder buiten de bebouwde kom woonachtig was. De Hoge Raad concludeerde dat het een gemeente vrij staat om de opzet van de hondenbelasting te beperken. Aangezien vaststond dat de overlast beperkende maatregelen en voorzieningen alleen in de bebouwde kom waren getroffen was er sprake van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de vrijstelling.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

Op grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk. Het aantal honden moet blijken uit de door de belastingplichtige gedane aangifte. Een uitgebreidere toelichting op dit artikel is opgenomen in onderdeel B, onder 6, van de aan het begin van deze uitgave opgenomen ‘Algemene toelichting’.

Artikel 5 Belastingtarief

Algemeen

De hondenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

De hondenbelasting had oorspronkelijk tot doel het aantal honden te beperken in het belang van de openbare veiligheid en gezondheid. Het aspect ‘openbare veiligheid en gezondheid’ heeft in de loop van de tijd aan betekenis verloren. Gaandeweg is de hondenbelasting tot een meer fiscale heffing geworden. Hoewel de belasting juridisch niet als een bestemmingsbelasting, maar als een algemene belasting moet worden gekarakteriseerd, wordt zij beleidsmatig in een aantal gevallen verdedigd als een bijdrage in de kosten, die zijn gemoeid met het schoonhouden van straten, plantsoenen, pleinen e.d. Op deze wijze wordt uitwerking gegeven aan de profijtgedachte.

Eerste lid

In artikel 5, eerste lid, is gekozen voor een omschrijving waarbij problemen bij het verlenen van ontheffing zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Het artikel gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor welke individuele hond geldt. De belasting wordt geheven voor een eerste hond, een tweede hond of voor iedere hond boven het aantal van twee. Op deze wijze wordt voorkomen dat met de belastingplichtige, die meer dan één hond houdt, problemen kunnen ontstaan over de hoogte van de te verlenen ontheffing. Bij vermindering van het aantal zal steeds eerst ontheffing moeten worden verleend voor het hoogste van toepassing zijnde tarief.

Bij de vaststelling van het tarief heeft de gemeente de keuze uit drie systemen. Zij kan kiezen voor een degressief, proportioneel of progressief tarief. Een keuze voor een degressief tarief betekent dat de belastingdruk per hond minder dan evenredig stijgt naarmate het aantal honden dat wordt gehouden toeneemt. Een proportioneel tarief betekent dat het tarief per hond verschuldigd is. Het progressieve tarief leidt er toe dat de te betalen belasting meer dan evenredig zal stijgen naarmate het aantal honden dat door een belastingplichtige wordt gehouden toeneemt. De keuze welk tariefsysteem zal worden toegepast is een politieke en hangt sterk samen met de motieven die aanleiding zijn voor het heffen van een hondenbelasting. Zo zal een progressief tarief bijvoorbeeld passen bij het streven van de raad het aantal honden binnen de gemeente terug te dringen.

Tweede lid

Voor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, is gekozen voor een vast bedrag per kennel, het zogenaamde ‘kenneltarief’, in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden, in verband met sterke fluctuaties moeilijk is.

Derde lid

Het is mogelijk dat in een kennel minder honden worden gehouden dan het aantal waarop het kenneltarief is gebaseerd. Om die reden wordt aan de houder van de kennel in het derde lid de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat hij minder honden heeft gehouden waarna het lagere tarief kan worden toegepast.

Artikel 6 Belastingjaar

De wet laat de gemeentelijke wetgever de vrijheid in het bepalen van het tijdvak. In de modelverordening is gekozen voor een belastingjaar dat gelijk is aan het kalenderjaar. Uiteraard zijn belastingtijdvakken van een maand, een kwartaal of een half jaar, ook mogelijk. De behoefte aan kortere tijdvakken kan bijvoorbeeld bestaan bij gemeenten die de hondenbelasting laten meeliften op de nota’s van een nutsbedrijf.

Artikel 7 Wijze van heffing

In artikel 7 van de modelverordening zijn twee heffingswijzen opgenomen waaruit in de gemeentelijke verordening moet worden gekozen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de aan het begin van deze losbladige uitgave opgenomen algemene toelichting onderdeel B, onder 9 (Wijze van heffing).

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Voor een toelichting wordt verwezen naar de aan het begin van deze losbladige uitgave opgenomen algemene toelichting onderdeel B, onder 11 (Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang) .

Artikel 9 Termijnen van betaling

In dit artikel is de wettelijke betalingstermijn opgenomen maar andere betalingstermijnen zijn toegestaan. Een uitputtende opsomming van de verschillende mogelijkheden is opgenomen in de aan het begin van deze losbladige uitgave opgenomen algemene toelichting, onderdeel B, onder 12 (Termijnen van betaling).

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Voor een toelichting wordt verwezen naar de aan het begin van deze losbladige uitgave opgenomen algemene toelichting, onderdeel B, onder 14, en de in band 2 van deze uitgave opgenomen modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

Voor een toelichting wordt verwezen naar de aan het begin van deze losbladige uitgave opgenomen algemene toelichting onderdeel B, onder 15 (Inwerkingtreding en citeertitel).