Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012, gemeente Groesbeek

Geldend van 04-04-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012, gemeente Groesbeek

De raad van de gemeente Groesbeek;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 maart 2014;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

overwegende dat:

aanpassing van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Groesbeek wenselijk is;

b e s l u i t : 

  • 1.

    Vast te stellen de volgende wijzigingen in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Groesbeek en de toelichting op de verordening:

 

A. In artikel 1 sub g wordt het woordje “psychische” gewijzigd in “psychisch”.

 

B. Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd luidende:

4. Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen, vervalt het gestelde in het eerste lid.

.

 

C. Artikel 7 lid 2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

Indien er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, wordt dit ondertekend verslag als aanvraagformulier beschouwd.

 

D. Artikel 9 sub a wordt gewijzigd en komt te luiden:

Deze langdurig noodzakelijk is om het resultaat te bereiken, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

 

E. Na artikel 10 wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:

Artikel 10a Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening ten behoeve van het te bereiken resultaat “het normaal gebruik kunnen maken van een woning”, indien:

a. de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

b. de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een verhuizing naar de niet voor de beperkingen van belanghebbende op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

c. de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een woonruimte die niet geschik is het gehele jaar door bewoond te worden;

d. de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een verhuizing naar een AWBZ instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

e. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voorvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

f. indien belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zove de voorziening een verhuiskostenvergoeding betreft;

g. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan:

- het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

- het aanbrengen van automatische deuropeners;

- het aanbrengen van extra trapleuning(en);

- aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het

woongebouw;

- aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

- een extra trapleuning aanbrengen bij portiekwoningen;

- een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw;

h. de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

 

F. In artikel 12 lid 3 wordt de zinsnede “binnen een redelijke termijn van zes maanden” gewijzigd in “binnen een door het college vast te stellen redelijke termijn”.

 

G. In artikel 17 lid 3 wordt het woord “scootmobielpool”, gewijzigd in de woorden “rolstoel of scootmobielpool”.

 

H. In artikel 20 lid 3 wordt “eigen bijdragen” gewijzigd in “eigen bijdrage”.

 

 

Wijziging toelichting verordening

 

I. In artikel 1 sub e komen de woorden “bij Vraagwijzer” te vervallen.

 

J. Aan artikel 1 sub o wordt toegevoegd:

“omschreven is in dit lid wat een leefeenheid is”.

 

K. In artikel 3 lid 3 wordt de zinsnede “het gesprek als voorlopige aanvraag” gewijzigd in “dan wel een aanvraag”.

 

L. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

- Sub a wordt sub d;

- Sub c wordt sub b;

- Sub d wordt sub c;

- Sub b wordt sub a en komt als volgt te luiden:

Op grond van deze bepaling kan een voorziening slechts worden toegekend indien deze langdurig noodzakelijk is.

Noodzakelijk wil zeggen dat belanghebbende uitsluitend met behulp van de voorziening in staat blijft zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. De voorziening moet noodzakelijk zijn; niet gewenst of gemakkelijk. De noodzaak zal meestal een medische noodzaak zijn.

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie, maar ook van het te bereiken resultaat. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties

waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de belanghebbende. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van

kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Als er een beroep gedaan kan worden op bijvoorbeeld de tijdelijke uitleen

van hulpmiddelen, bij een in de tijd beperkte noodzakelijke inzet van voorzieningen, is er sprake van een voorliggende voorziening waar belanghebbende een beroep op kan doen. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard

is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Een uitzondering op deze regel wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit een ziekenhuis of bij

een ontregeld huishouden.

 

M. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

- Sub g wordt sub h;

- Sub h wordt sub i;

- Sub i wordt sub j en het woord “Bouwbesluit 20063” wordt gewijzigd in “Bouwbesluit 2012”;

- Sub j wordt sub k;

- Sub k wordt sub l en komt te vervallen.

 

N. Na artikel 10 wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:

Artikel 10a Aanvullende weigeringsgronden

Ad a. Als er in de verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad b. Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Er is sprake van een omkering van bewijslast indien belanghebbende verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken, danwel om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van belanghebbende om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning voor

belanghebbende beschikbaar was. Kan belanghebbende dit niet aannemelijk maken dan kan het college er vanuit gaan dat niet is verhuisd naar de meest geschikte woning.

Dit volgt uit CRvB 13-4-2011, nrs. 09/3047 Wmo e.a. en Rechtbank Arnhem 27-01-2011, nr. AWB 09/5167.

Ad c. Woningen die niet geschikt zijn om het hele jaar door bewoond te worden kunnen ook niet – als hoofdverblijf – compenserend gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een compenserende situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden

beschouwd. Ook zonder beperking zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is.

Ad d. Verhuizen naar een AWBZ- en andere zorginstellingen leidt ertoe dat me betrekking tot de problematiek een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Een verhuiskostenvergoeding wordt in deze situatie eveneens niet verstrekt. De verhuizing naar een AWBZ- of andere zorginstelling vindt immers niet zijn basis in compensatie op grond van de Wmo, maar op basis van een CIZ indicatie en een noodzaak tot (intensieve) zorg.

Ad e. Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf.

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de compensatieplicht zoals genoemd in de Wmo. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.

Ad f. In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbar situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing.

Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die men heeft. Voorzieningen aan de woning waarheen vanuit het ouderlijk huis wordt verhuisd zijn wel mogelijk, mits verhuisd is naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning.

Ad g. Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke

ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen

gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Ad h. Op grond van deze bepaling kan een aanvraag voor een woonvoorziening worde afgewezen, indien deze slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd. De genoemde afwijzingsgrond geldt in ieder geval ten aanzien van:

  • -

    De keuken: indien deze ouder is dan 15 jaar;

  • -

    Het sanitair: indien deze ouder is dan 20 jaar;

  • -

    De natte cel: indien deze ouder is dan 25 jaar.

  • -

    De tegels: indien deze ouder zijn dan 25 jaar.

 

O. In artikel 11 lid 2 en 3 wordt “artikel 9” gewijzigd in “artikel 11”.

 

P. In artikel 12 lid 1 komt de zin “De ruimten die voor aanpassing in aanmerking komen zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten”, te vervallen.

 

Q. In artikel 16, lid 1, derde alinea wordt in de 2e  zin, het woordje “wordt” toegevoegd.

 

R. In artikel 17 lid 2 wordt een alinea ingevoegd, luidende:

De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt niet onder dit resultaatgebied:

deze rolstoel wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

 

S. In artikel 17 lid 3 en 4 worden de woorden “de vervoersvoorzieningen” gewijzigd in “dit resultaatgebied” en wordt het woord “scootmobielpool”, gewijzigd in “rolstoel- of scootmobielpool”.

 

  • 2.

    Deze wijziging in werking laten treden op de dag na bekendmaking

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • b.

    College: College van burgemeester en wethouders

  • c.

    Compensatieplicht: de plicht van het college op basis van artikel 4 van de wet om aan een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem van iemand met een beperking, voorzieningen te bieden ter compensatie van zijn beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hem in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Compensatie aan een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem van iemand met een beperking kan ook gericht zijn op de ontlasting van de mantelzorger

  • d.

    Aanmelding: de kennisgeving aan het college dat een persoon beperkingen ondervindt op grond waarvan wordt verzocht om een gesprek.

  • e.

    Gesprek: een contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en gevolgen daarvan voor zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het sociale netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

  • f.

    Aanvraag: het schriftelijke verzoek, met gebruikmaking van het daarvoor bestemde aanvraagformulier, van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken zoals omschreven in artikel 2 van deze verordening.

  • g.

    Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die ondersteuning vraagt bij het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren en die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

  • h.

    Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving.

  • i.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten:

  • ·

    Het voeren van een huishouden;

  • Het normale gebruik van de woning;

  • Het zich in en om de woning verplaatsen;

  • Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • Het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • j.

    Algemene voorziening: een voorziening die:

  • ·

    Regulier in de handel verkrijgbaar is;

  • ·

    Niet uitsluitend bedoeld is voor mensen met een beperking;

  • ·

    Wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid;

  • ·

    Niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel

  • ·

    Een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn maatschappelijke participatie.

De algemene voorziening wordt niet door de gemeente beheerd of verstrekt en is eveneens toegankelijk voor personen zonder beperkingen in de maatschappelijke participatie.

  • k.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon behorend van personen in een vergelijkbare situatie maar zonder specifieke beperking.

  • l.

    Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

  • m.

    Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt als blijkt dat er geen sprake is van algemene, algemeen gebruikelijke, of wettelijk voorliggende voorzieningen.

  • n.

    Gebruikelijke zorg: de zorgplicht die op het gebied van het voeren van het huishouden voor een ander lid van een leefeenheid geldt om gezamenlijk voor het huishouden te zorgen.

  • o.

    Leefeenheid: alle personen die dezelfde woning bewonen, waarbij sprake is van eenzijdige en/of wederzijdse zorg.

  • p.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in huur, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • q.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

  • r.

    Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, dat ingezet kan worden voor het in het besluit op de aanvraag genoemde te bereiken resultaat.

  • s.

    Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

  • t.

    Voorliggende voorziening: iedere voorziening waar de persoon gebruik van kan maken, zonder dat daar een toegangsbeoordeling door de gemeente aan vooraf gaat én die een passende oplossing vormt voor de participatiebeperkingen die de persoon ervaart.

  • u.

    Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt toegekend maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt.

  • v.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke voor permanente bewoning geschikte woonadres, indien het een persoon met een briefadres is.

Hoofdstuk 2 Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2 De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • 1.

    Een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    Wonen in een geschikt huis;

  • 3.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    Zich verplaatsen in en om de woning;

  • 7.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3 Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3 Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1. Aan het innemen van een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet gaat een gesprek vooraf indien:

    • a.

      de aanmelding afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      de aanmelding afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2. Als gedurende het gesprek blijkt dat voor de beoordeling van de vraag of een voorziening of geheel van voorzieningen, in de situatie van de belanghebbende als passend kan worden gekwalificeerd nader (medisch) advies noodzakelijk is, vindt er een (medische) beoordeling plaats.

  • 3. Het gesprek wordt afgerond met een gespreksverslag nadat de informatie zoals bedoeld in lid 2 is ontvangen en besproken met belanghebbende.

  • 4. Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen, vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 4 Aanmelding voor een gesprek

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij de gemeente Groesbeek door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 5 Het gesprek

  • 1. Het doel van het gesprek is een goed beeld te verkrijgen van de aard van de ervaren belemmeringen in het maatschappelijk participeren en de (on)mogelijkheden van de belanghebbende om deze belemmeringen zelf, met behulp van zijn sociale omgeving of door gebruik te maken van algemene en voorliggende voorzieningen, op te lossen.

  • 2. Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 3. Als de belanghebbende een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

  • 4. Er vindt geen gesprek plaats wanneer een belanghebbende zich meldt met een compensatievraag waarop reeds een beluit is genomen en er overduidelijk geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.

Artikel 6 Het verslag

  • 1. Het gesprek wordt afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd.

  • 2. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier als bedoeld in artikel 7 lid 2 worden gebruikt.

  • 3. Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, door middel van het ondertekende verslag van het gesprek, dat als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

Hoofdstuk 4 De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7 De aanvraag

  • 1. De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk of elektronisch plaatsvinden, met gebruikmaking van het aangewezen aanvraagformulier.

  • 2. Indien er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, wordt dit ondertekend verslag als aanvraagformulier beschouwd.

  • 3. Het college kan belanghebbende alsmede zijn gemachtigde of wettelijke vertegenwoordiger verplichten zich te legitimeren door middel van een identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 8 Uitvoering compensatieplicht

  • 1. Met het oog op het bereiken van een of meerdere resultaten als genoemd in artikel 2, verstrekt het college individuele voorzieningen waarmee belanghebbende naar het oordeel van het college in aanvaardbare mate zelfredzaam is en in staat tot maatschappelijke participatie.

  • 2. Het te bereiken resultaat, als bedoeld in lid 1, is maatwerk en houdt rekening met persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en diens sociale omgeving.

  • 3. Het college betrekt bij de beoordeling omtrent de noodzaak een voorziening te verstrekken:

    • a.

      De vastgestelde beperkingen in maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid die belanghebbende ondervindt op één of meerdere resultaatgebieden als genoemd in artikel 2;

    • b.

      De woon- en gezinssituatie van belanghebbende en de verdere sociale structuur om de belanghebbende heen;

    • c.

      De feitelijke beschikbaarheid van mantelzorg en overige hulp;

    • d.

      De eigen mogelijkheden, ook in financieel opzicht, om de beperkingen te compenseren;

    • e.

      De beschikbaarheid van algemene en voorliggende voorzieningen waarmee het resultaat behaald kan worden;

    • f.

      De keuzes die belanghebbende maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat hij keuzes maakt die passend en verantwoord zijn gelet op zijn individuele situatie.

Artikel 9 Voorwaarden bij compensatie

Een voorziening kan slechts worden verstrekt indien:

  • a.

    Deze langdurig noodzakelijk is om het resultaat te bereiken, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

  • b.

    Deze in overwegende mate individueel is gericht;

  • c.

    Deze als proportioneel en doeltreffend valt aan te merken;

  • d.

    Deze vanuit de optiek van de gemeente valt aan te merken als een goedkoopst adequate voorziening om te compenseren.

Artikel 10 Geen compensatie

Een voorziening wordt niet toegekend:

  • a.

    Indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Groesbeek of aantoonbaar op korte termijn woonachtig zal zijn;

  • b.

    Indien de voorziening voor een persoon als belanghebbende algemeen gebruikelijk is;

  • c.

    Indien belanghebbende ter compensatie van zijn beperkingen gebruik kan maken van een wettelijk voorliggende voorziening of een algemene voorziening die passend en toereikend is;

  • d.

    Voor zover belanghebbende de beperkingen die hij ondervindt kan opheffen of verminderen door het anders organiseren van het dagelijks leven waaronder het huishouden, eventueel met behulp van huisgenoten of anderen uit zijn sociale omgeving;

  • e.

    Indien de compensatie betrekking heeft op een niet zelfstandige woonvorm of een Awbz instelling;

  • f.

    Indien deze voor de persoon van de gebruiker onveilig is;

  • g.

    De voorziening anti-revaliderend werkt;

  • h.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de aanvraag of de beschikking heeft gemaakt en de noodzaak van de kosten niet meer beoordeeld kan worden;

  • i.

    Indien de normale afschrijvingstermijn van een eerdere voorziening nog niet is verstreken, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die belanghebbende niet zijn toe te rekenen of niet voor zijn risico komen;

  • j.

    Indien de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw;

  • k.

    Voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare extra kosten in vergelijking met de situaties voorafgaand aan het optreden van de beperkingen;

  • l.

    vervallen.

Artikel 10a Aanvullende weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening ten behoeve van het te bereiken resultaat “het normaal gebruik kunnen maken van een woning”, indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een verhuizing naar de niet voor de beperkingen van belanghebbende op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • d.

    de voorziening samenhangt met/betrekking heeft op een verhuizing naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • e.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voorvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • f.

    indien belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de voorziening een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • g.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan:

  • -

    het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

  • -

    het aanbrengen van automatische deuropeners;

  • -

    het aanbrengen van extra trapleuning(en);

  • -

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het woongebouw;

  • -

    aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

  • -

    een extra trapleuning aanbrengen bij portiekwoningen;

  • -

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw;

  • h.

    de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

Artikel 11 Een schoon en leefbaar huis

  • 1. Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2. Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 12 Wonen in een geschikt huis

  • 1. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3. Voor zover de belanghebbende binnen een door het college vast te stellen redelijke termijn kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan dan wel verstrekt worden.

Artikel 13 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1. Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorhanden zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 2. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen voor het doen van boodschappen, voor levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2. Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2. Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerste beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16 Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2. Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel;

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorziening verstrekt.

Artikel 17 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoel of scootermobielpool of van vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden voor die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 18 De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2. Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende het te bereiken resultaat kunnen leveren wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn in de situatie van de aanvrager worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Hoofdstuk 5 Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming, eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 19 Vormen en keuzevrijheid

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming.

  • 2. Belanghebbende heeft de keuzevrijheid om in plaats van de voorziening in natura een persoonsgebonden budget te ontvangen, tenzij het een situatie betreft als beschreven in artikel 25.

Artikel 20 Voorziening in natura

  • 1. Een voorziening in natura wordt verstrekt in eigendom, in bruikleen of als persoonlijke dienstverlening, ter beoordeling aan het college.

  • 2. Indien een voorziening in bruikleen wordt verstrekt wordt aan de belanghebbende de verplichting opgelegd – middels het ondertekenen van een bruikleenovereenkomst – akkoord te gaan met de voorwaarden waaronder de voorziening wordt verstrekt.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 21 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Het college stelt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de individuele voorziening vast in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorschriften – zoals vastgelegd in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning – in de beschikking opgenomen.

  • 3. Ingeval een financiële tegemoetkoming voor een auto- of woningaanpassing wordt verstrekt, wordt in de beschikking de verplichting opgelegd dat de voorziening toereikend is verzekerd.

Artikel 22 Algemene bepalingen bij persoonsgeboden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura.

  • 2. Het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. De wijze waarop en de hoogte van het persoonsgebonden budget worden vastgelegd in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. In de beschikking worden de onderbouwde hoogte en de verwachte looptijd c.q. afschrijvingstermijn van de voorziening, de hiermee te bereiken resultaten en indien van toepassing, de aanvullende eisen met betrekking tot de besteding van het te verstrekken persoonsgebonden budget vastgelegd.

Artikel 23 Verplichtingen bij verstrekking van het persoonsgebonden budget

Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget worden belanghebbende de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    Hij gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor het bereiken van het in de beschikking vastgelegde resultaat;

  • b.

    Het resultaat dat met de ingekochte dienstverlening of voorziening wordt bereikt voldoet aan hetgeen dat daarover in het bij de beschikking gevoegde programma van eisen is gesteld;

  • c.

    De voorziening of dienstverlening die met het persoonsgebonden budget wordt aangeschaft is kwalitatief verantwoord;

  • d.

    De voorziening of dienst die met het persoonsgebonden budget wordt aangeschaft heeft tenminste dezelfde gebruiksduur als een voorziening in natura.

Artikel 24 Verantwoording besteding persoonsgebonden budget door belanghebbende en financiële tegemoetkomingen

  • 1. Bij een eenmalig aan te schaffen voorziening dient belanghebbende de besteding van het persoonsgebonden budget binnen 60 dagen na dagtekening van de beschikking te verantwoorden door middel van het overleggen van een factuur en een bewijs van betaling.

  • 2. Voor de verantwoording van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening dient de belanghebbende een deugdelijke administratie bij te houden, waarin tenminste de volgende bewijsstukken zijn opgenomen:

    • ·

      Een arbeidsovereenkomst of een dienstverleningsovereenkomst waarin de aard en de omvang van de dienstverlening wordt beschreven;

    • ·

      Betaalbewijzen waaruit de besteding van het persoonsgebonden budget blijkt;

  • 3. Het college verricht steekproefsgewijs onderzoek naar de besteding van het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in lid 2.

  • 4. Belanghebbende is verplicht om de gevraagde bewijsstukken zoals genoemd in lid 2, per ommegaande aan het college te verstrekken, nadat hierom is verzocht.

  • 5. Indien de verantwoording niet voldoende is, kan het college het recht op het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk intrekken.

  • 6. De verantwoording kan niet worden gedaan door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die leverancier is van de voorziening, waaraan het persoonsgebonden budget is besteed.

  • 7. De budgethouder c.q. ontvanger van een financiële vergoeding moet, indien dit is vastgelegd in de toekenningsbeschikking, de aanwending van de ontvangen gelden, op vastgestelde wijze, verantwoorden aan het college.

Artikel 25 Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget

Belanghebbende heeft niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 6 van de wet. Daarvan is in ieder geval sprake als zich een van de volgende situaties voordoet:

  • a.

    de voorziening betreft een vervoerspas voor gebruik van het collectief vervoer (Regiotaxi) waarmee de belanghebbende volledig in zijn vervoersbehoefte kan voorzien, waarbij het college de mogelijkheid heeft een financieel alternatief toe te kennen zoals vastgesteld in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat de voorziening niet voor de gehele afschrijvingstermijn van de voorziening gebruikt zal worden of voor de hele periode een compenserende oplossing is. In het geval dat dit ertoe leidt dat de kosten van het verstrekken van een PGB aanmerkelijk hoger zijn dan van een voorziening in bruikleen (in natura);

  • c.

    belanghebbende heeft zich in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag niet gehouden aan, bij eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget, opgelegde verplichtingen;

  • d.

    belanghebbende zit in een financieel hulpverleningstraject of zou daarvoor in aanmerking kunnen komen;

  • e.

    er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat belanghebbende zelf niet in staat is tot een verantwoord beheer en een verantwoorde besteding en er is geen adequate ondersteuning beschikbaar van een organisatie, de echtgenoot, wettelijke vertegenwoordiger, bewindvoerder of mentor.

Artikel 26 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd zijn ten aanzien van de volgende resultaten:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      wonen in een geschikt huis;

    • c.

      beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • d.

      beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    • e.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • f.

      zich verplaatsen in, om en nabij de woning;

    • g.

      zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, met uitzondering van de kosten van de regiotaxi en het financieel alternatief;

    • h.

      de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2. Het college legt in het besluit voorzieningen maatschappelijk ondersteuning gemeente Groesbeek vast in welke gevallen een eigen bijdrage en een eigen aandeel wordt opgelegd en regelt de omvang van deze eigen bijdrage en het eigen aandeel met inachtneming van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB).

Hoofdstuk 6 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 27 Indienen aanvraag

De aanvraag moet worden ingediend bij de gemeente Groesbeek.

Artikel 28 Beslistermijn

  • 1. De termijn waarbinnen na ontvangst van de aanvraag uiterlijk een besluit wordt genomen bedraagt op het resultaatsgebied:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis: 8 weken;

    • b.

      een geschikte woning: 26 weken;

    • c.

      beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften: 8 weken;

    • d.

      beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding: 8 weken;

    • e.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren: 8 weken;

    • f.

      zich verplaatsen in en om de woning: 13 weken;

    • g.

      zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: 8 weken;

    • h.

      de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten: 8 weken.

  • 2. De in lid 1 bedoelde termijn wordt met 6 weken verlengd, indien een (medisch) advies als bedoeld in artikel 30 wordt gevraagd.

  • 3. De in lid 1 onder b genoemde termijn wordt verlengd met 8 weken als een bouwkundige offerte opgevraagd moet worden.

Artikel 29 Inlichtingenplicht

Belanghebbende is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de te verstrekken voorziening dan wel verstrekte voorziening.

Artikel 30 Onderzoek en advies

  • 1. Het college is bevoegd om de belanghebbende:

    • a.

      op te roepen te verschijnen op een aangegeven plaats en tijdstip en hem in het belang van de  beoordeling van de aanvraag te bevragen;

    • b.

      op een aangegeven plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen in het belang van de beoordeling van de aanvraag te doen bevragen en te laten onderzoeken.

  • 2. Deze bevoegdheid heeft het college eveneens ten aanzien van huisgenoten van belanghebbende, voor zover de gebruikelijke zorg als omschreven in artikel 1 onder n moet worden beoordeeld.

  • 3. Het college vraagt Medisch advies aan indien:

    • a.

      er sprake is van een noodzakelijke medische beoordeling om de noodzaak voor het treffen van een voorziening vast te kunnen stellen;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het derde lid, wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de  systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Health, de zogenaamde ICF-classificatie.

Artikel 31 Heronderzoek

Het college is bevoegd, na de verstrekking van een voorziening krachtens de wet of de Wet voorzieningen gehandicapten, een heronderzoek uit te voeren om vast te kunnen stellen of de omstandigheden, die hebben geleid tot het verstrekken van een voorziening, gewijzigd zijn.

 

Artikel 32 Nazorg

Het college kan drie maanden na het gesprek een onderzoek uitvoeren om te beoordelen of de beoogde resultaten door inzet van het overeengekomen geheel van voorzieningen zijn bereikt. Het gaat hierbij om individuele voorzieningen, maar ook om oplossingen in de eigen omgeving, van algemene voorzieningen of anderszins. Indien bij dit onderzoek wordt vastgesteld dat daartoe aanleiding bestaat zullen de voorzieningen op onderdelen worden aangepast.

Artikel 33 Intrekking en wijziging

Het college kan een besluit geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van belanghebbende wijzigen als:

  • a.

    niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen zoals opgenomen in deze verordening of krachtens de wet;

  • b.

    gebleken is dat de gegevens op grond waarvan is beschikt zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    de voorziening ten onrechte is verstrekt en belanghebbende dit wist of redelijkerwijs heeft kunnen weten;

  • d.

    de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget zes maanden na uitbetaling niet of niet volledig is aangewend voor het doel waarvoor deze is verstrekt;

  • e.

    achteraf blijkt dat een aanspraak op grond van een wettelijk voorliggende voorziening bestaat;

  • f.

    uit onderzoek blijkt dat belanghebbende geen gebruik maakt van een aan hem verstrekte voorziening.

Artikel 34 Terugvordering en verrekening

  • 1. Ingeval het recht op een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken of ten nadele van  belanghebbende is gewijzigd, kan het college op basis daarvan een ten onrechte betaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget terugvorderen.

  • 2. Ingeval het recht op een in eigendom, huur, bruikleen of persoonlijke dienstverlening verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd dan wel teruggehaald.

  • 3. Het college is bevoegd een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is uitgekeerd, te verrekenen met een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming waar belanghebbende nadien op grond van deze verordening recht op heeft.

  • 4. Het college is bevoegd een geldschuld, die het gevolg is van onverantwoord gebruik van een hulpmiddel, te verrekenen met een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming waar belanghebbende nadien op grond van deze verordening recht op heeft.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 35 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening en het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 36 Indexering

  • 1. Het college kan jaarlijks per 1 januari de geldende bedragen, die vermeld zijn in deze verordening en in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor gezinsconsumptie zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De hoogte van het PGB voor huishoudelijke hulp wordt, indien het college hier voldoende gegevens over heeft, gebaseerd op de feitelijke aantoonbare kosten die belanghebbenden in de gemeente die gebruik maken van het PGB voor huishoudelijke hulp dienen te maken. Het college verkrijgt gegevens via steekproefsgewijze controle en stelt op basis hiervan een redelijke vergoeding vast. Deze wordt vastgelegd in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 37 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, na bekendmaking in het Groesbeeks Weekblad, in werking met ingang van 1 juli 2012.

Artikel 38 Intrekking oude regeling en overgangsregeling

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Groesbeek wordt ingetrokken per 1 juli 2012, met dien verstande dat:

  • 1.

    zij tot het eerstvolgende heronderzoek maar ten minste tot 1 januari 2013, van toepassing blijft op aanvragen die zijn ingediend voor 1 juli 2012;

  • 2.

    zij tot het eerstvolgende heronderzoek, maar ten minste tot 1 januari 2013, van toepassing blijft op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van voorzieningen die zijn verstrekt voor 1 juli 2012;

  • 3.

    het college vanaf 1 januari 2013 bij heronderzoek en herindicatie van voorzieningen, ongeacht de aanvraagdatum, de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Groesbeek 2012 toepast;

  • 4.

    de bepalingen onder artikel 38 lid 1 en lid 2 gelden niet voor het opleggen van de eigen bijdrage zoals genoemd in artikel 26. Per 1 juli 2012 is, voor alle verstrekte voorzieningen vanaf 1 juli 2010 artikel 26 van toepassing.

Artikel 39 Evaluatie

De door het gemeentebestuur vastgestelde verordening en het beleid wordt eenmaal per jaar, in overleg met de externe belangenorganisaties, geëvalueerd. De belangenorganisaties worden zowel bij het vaststellen van de te evalueren onderdelen als de evaluatie zelf betrokken. Indien een Wmo-raad is benoemd is dit voor het externe overleg de aangewezen organisatie. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft kan de verordening en het beleid vervolgens worden aangepast. Het college zendt hiertoe na de inwerkingtreding van de verordening iedere twee jaar een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en het beleid in de praktijk.

Artikel 40 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: WMO verordening Groesbeek 2012.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Groesbeek
op 27 maart 2014
 
De raadsgriffier,                             De voorzitter,

Toelichting Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Groesbeek

Hoofdstuk1.  Begripsomschrijvingen

 

Artikel 1  Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

a. Wet

Waar staat wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

b. College

Waar staat college wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders.

 

c. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip ´compensatieplicht´ is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt: ´4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het college aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college gericht moet zijn. Het is – gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo – in beginsel aan de gemeenteraad en – gelet op artikel 4 van de Wmo – aan het college om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het college daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het college, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p.6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, C, p.7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-165).´

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

´Compensatieplicht: De plicht van het college van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is´.

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.

Doel is belanghebbenden in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: ´Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.´

 

d. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Er is immers nog niet zeker of de ervaren participatieproblemen aanleiding zijn om een individuele voorziening te treffen. De aanmelding is de kennisgeving van belanghebbende dat hij een aanvraag in wil dienen of behoefte heeft aan ondersteuning om zijn participatieproblemen op te lossen.

 

e. Gesprek

Onder ´het gesprek´ wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich meldt en in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met belanghebbende en eventueel door hem naar het gesprek meegenomen derde(n) inventariseert waar belanghebbende en/ of zijn sociaal systeem participatieproblemen ondervinden, wat belanghebbende nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van belanghebbende, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. De oplossingen dragen bij aan het behalen van de resultaten zoals die worden beschreven in artikel 2 van deze verordening. In het gesprek wordt aan de hand van de te bereiken resultaten geïnventariseerd welke oplossingen belanghebbende zelf (al dan met behulp van zijn sociale omgeving) kan realiseren en welke algemene voorzieningen er zijn die een oplossing bieden voor de ervaringen beperkingen en het gewenste resultaat. Als deze niet toereikend zijn, dan komt verstrekking van een individuele voorziening in beeld. Het gesprek is niet vrijblijvend. Er worden afspraken gemaakt wie wat gaat ondernemen. Indien het gesprek leidt tot de conclusie dat een of meerdere individuele voorzieningen noodzakelijk zijn, dan wordt het ondertekende gespreksverslag aangemerkt als een aanvraag voor een voorziening. De persoon waarmee het gesprek wordt gevoerd is vrij om een aanvullend standpunt in te brengen als bijlage bij het verslag, dat eveneens onderdeel uitmaakt van de aanvraag.

Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van belanghebbende volstrekt helder is en belanghebbende goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet.

Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst daarmee in feite het gesprek naar na de aanvraag. Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zal het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren.

 

f. Aanvraag

De aanvraag is het ondertekende gespreksverslag dan wel het ondertekende aanvraagformulier daar waar het gesprek om welke reden dan ook niet plaatsvindt.

De aanvraag kan schriftelijk of elektronisch gedaan worden.

 

g. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ´belanghebbende´ ruimer zijn dan alleen belanghebbende zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van belanghebbende.

 

h. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als ´grondslag´ uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling – dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvG 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft vooral een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijke verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

 

i. Maatschappelijke participatie

Dit begrip is ontleend aan de toelichting op het amendement Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

 

j. Algemene voorziening

Dit zijn voorzieningen, vooral diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

  • De dagrecreatie voor ouderen

  • De sociale alarmering

  • De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

  • De maaltijdservice en de open eettafel

  • Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoal de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

  • De (ramen)wasservice

  • De rolstoelpools en scootmobielpools voor incidentele situaties

  • De kort durende huishoudelijke hulp

  • Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

 

k. Algemeen gebruikelijk

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, vooral producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen.

De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat voor onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

 

l. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zij die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

 

m. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

 

n. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

 

o. Leefeenheid

Omschreven is in dit lid wat een leefeenheid is.

p. Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.

 

q. Persoonsgebonden budget

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken.

 

r. Financiële tegemoetkoming

Hierin wordt omschreven wat een financiële tegemoetkoming is. Daarbij wordt gesproken over een forfaitair bedrag, een vooraf vastgesteld bedrag waarbij er geen directe relatie ligt met de werkelijke kosten. De hoogte van dit bedrag wordt vastgesteld in het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

 

s. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

 

t. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn: algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend. Zij gaan voor individuele voorzieningen.

 

u. Collectieve voorziening

Dit zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Het cvv is een algemene voorziening, waarvoor alleen aan die mensen die op basis van een beperking een indicatie van de gemeente hebben ontvangen, een korting op het reguliere tarief  wordt verleend. Voor deze mensen is het cvv geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

 

v. Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men op een bepaalde plaats doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.

 

Hoofdstuk 2.  Resultaatgerichte compensatie

 

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 gaat over de bij wet beoogde resultaten, die door het aanvullend op de eigen kracht van mensen, hun sociaal netwerk en algemene voorzieningen, inzetten van individuele voorzieningen bereikt moeten worden om te voldoen aan de in artikel 4 van de wet vastgelegde compensatieplicht. Deze resultaten zijn door de Vereniging van Nederlandse gemeenten verder gespecificeerd in de volgende 8 te bereiken resultaten :

  • 1.

    Een schoon en leefbaar huis

  • 2.

    Wonen in een geschikte woning

  • 3.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 4.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 5.

    Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 6.

    Zich verplaatsen in en om de woning

  • 7.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • 8.

    De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

 

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van december 2010.

 

Hoofdstuk 3.  Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

 

Artikel 3.  Scheiding aanmelding en aanvraag

Lid 1: Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk ;

  • wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening,

  • wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of

  • wanneer ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat overigens gewenst vindt, wordt een aanvraag voorafgegaan door het gesprek.

Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als belanghebbende aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht dient de aanvraag door de gemeente te worden ingenomen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek. Het weigeren van een gesprek waarin de gemeente een goed beeld kan verkrijgen van de eigen mogelijkheden, die van het sociaal netwerk en de passendheid van algemene en voorliggende voorzieningen, zal er echter toe leiden dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld (Awb artikel 4:5 lid 1 sub c: Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien .. c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.) Er kan immers niet worden vastgesteld welke de mogelijkheden zijn van de persoon zelf, zijn sociale omgeving en eventuele algemene en voorliggende voorzieningen.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden zijn vastgelegd als resultaatgebieden die vallen onder de Wmo.

Lid 2: Om te beoordelen of een voorgestelde oplossingsrichting mogelijk of (medisch) verantwoord is, kan het onderzoek tijdens het gesprek worden uitgebreid met een (medisch) onderzoek.

Lid 3: In de situatie onder lid 2 wordt het gesprek over de oplossingsrichtingen eerst afgerond, nadat dit advies is ontvangen en besproken met belanghebbende. De strekking van het advies en de reacties en conclusies die hieraan door belanghebbende en de gespreksvoerder worden verbonden maken onderdeel uit van het gespreksverslag. In het kader van de bescherming van de rechtszekerheid van belanghebbende wordt dan wel een aanvraag vastgelegd in het administratief systeem van de gemeente en worden voor de borging van de voortgang, termijnen gekoppeld aan deze registratie waarvoor de termijnen en regels binnen de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing zijn.

 

Artikel 4.  Aanmelding voor een gesprek

Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gespreksverslag dat niet gelijk staat aan een aanvraag voor een individuele voorziening leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, wat in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in hoofdstuk 4 genoemd, geldt.

Als een aanmelding is gedaan dient binnen maximaal vijf werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt te worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op. Een aanmelding die daarna gedurende enkele weken blijft liggen zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak wekt niet het vertrouwen dat men serieus wordt genomen. Bovendien geeft een aanmelding aan dat belanghebbende een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. En tot slot mag de extra stap van het gesprek niet leiden tot tijdsverlies, het gesprek zou moeten leiden tot tijdwinst.

 

Artikel 5.  Het gesprek

Algemeen

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt een complete inventarisatie gemaakt. Hierbij wordt geheel uitgegaan van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd

Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

  • Op welk van de resultaatgebieden in de Wmo de belanghebbende beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie

  • De aard van de beperking, het chronisch psychische probleem of het psychosociale probleem dat de basis vormt van de behoefte aan compensatie.

  • De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks deze beperkingen heeft om zelf, met behulp van zijn sociale omgeving of door de inzet van algemene voorzieningen zelfredzaam te functioneren en/ of maatschappelijk te participeren.

  • De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

  • De persoonskenmerken en behoeften van de persoon in relatie tot het te behalen resultaat dat behoort tot de resultaatgebieden in de Wmo.

  • De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

  • Wat belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

  • De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangspunt zijn. Ook voor de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF de basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden.

Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die uitstekend bekend is met de lokale situatie. Kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken en beoordeeld zijn op hun passendheid. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na het indienen van een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden.

Mocht tijdens het gesprek helder zijn dat er behoefte bestaat aan een individuele voorziening, maar kan de bruikbaarheid van het soort voorziening niet beoordeeld worden vanwege specifieke aan de  beperking gerelateerde omstandigheden, dan behoort het aanvragen van een medisch advies eveneens tot de fase van het gesprek. De functie van het medisch advies is om de bruikbaarheid en passendheid van de individuele voorziening in relatie tot de aard van de beperkingen te beoordelen. In praktijk zal het gesprek gevoerd worden aan de hand van een itemlijst. Een dergelijke lijst is van belang om ervoor te zorgen dat er een bepaalde mate van uniformiteit ontstaat in de wijze waarop het gesprek gevoerd wordt en de onderwerpen die daarbij aan bod komen. Bijkomend voordeel is dat deze itemlijst aan de belanghebbende kan worden toegestuurd, zodat deze zich op het gesprek kan voorbereiden. Het doel van het gesprek is echter om maatwerk te leveren, dat wil zeggen om aan te sluiten op de door belanghebbende gewenste resultaten, die passen bij zijn of haar persoonskenmerken en behoeften. Dit vraagt een flexibele en persoonsgerichte opstelling van diegene die het gesprek voert.

 

Artikelsgewijs

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er zijn een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van belanghebbende, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is.

Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Een dergelijke lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek. Daardoor komen belanghebbende en de professional meer in een gelijkwaardige positie te verkeren dan zonder informatie vooraf. De lijst mag niet leiden tot een starre benadering van het gesprek door de lijst strikt te volgen. De lijst is bedoeld als ondersteuning.

 

Lid 1 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Het ICF gaat uit van gezondheid als resultante van drie factoren: het fysiek en psychisch functioneren (al dan niet belemmerd), de activiteiten die iemand verricht (werk, vrijwilligersactiviteit, opvoeder) en de mate van participatie (sociale contacten en verbanden), De activiteiten worden weer bepaald door in de persoon gelegen factoren en externe factoren. Deze samenhangen in de situatie van de persoon dienen tijdens het gesprek in beeld te worden gebracht. Dit betekent dat de professional het ICF dient te kennen.

 

Lid 2 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden.

 

Artikel 6.  Het verslag

Artikel 6 bepaalt in lid 1 dat het gesprek met een verslag wordt afgesloten. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Het ondertekende verslag inclusief aanvullingen van belanghebbende, fungeert als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit het perspectief van de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken Het verslag is een weergave van het gevoerde gesprek. De daarin weergegeven oplossingsrichtingen zullen wat hun passendheid en bruikbaarheid betreft getoetst moeten zijn aan de feitelijke realiteit. Dit maakt onderdeel uit van het onderzoek dat de medewerker die het gesprek voert verricht. Afhankelijk van de mate waarin de casus al duidelijk is aan het einde van het gesprek kan deze toets aansluitend op het gesprek plaatsvinden of gebeurd dit op een later moment. Deze bevindingen worden opgenomen in het gespreksverslag. De belanghebbende kan bij het ondertekenen van het verslag de eigen opvatting weergeven. De selectie en passing van de individuele voorziening wordt sowieso na het innemen van de aanvraag beoordeeld.

 

Lid 2 bepaalt dat het gespreksverslag dient als een formele aanvraag voor een individuele voorziening bij de gemeente. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.

 

Hoofdstuk 4.  De aanvraag van een individuele voorziening

 

Artikel 7.  De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan. Een elektronische aanvraag wordt gelijk gesteld aan het indienen van een schriftelijke aanvraag. Indien er sprake is van een persoon die om redenen niet in staat is zelfstandig deze aanvraag in te dienen kan hij iemand een schriftelijke machtiging verlenen om namens hem een aanvraag in te dienen. Deze machtiging dient bij het indienen van de aanvraag te worden afgegeven aan de gemeente en wordt bewaard in het persoonsdossier van belanghebbende. Een bewindvoerder of curator is te allen tijde gemachtigd een aanvraag voor de onder bewind of curatele gestelde belanghebbende in te dienen. In dat geval zal er een beschikking van de Rechtbank worden gevraagd waaruit deze bevoegdheid blijkt en zal deze worden opgenomen in het persoonsdossier.

 

Hoofdstuk 5.  Beoordeling van de te bereiken resultaten

 

Artikel 8.  Uitvoering compensatieplicht

De wet zelf geeft niet aan wat de ondergrens of bovengrens is van de compensatie. Het hoogste rechtscollege zegt in dit verband: ´het college heeft de rechtsplicht om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

En voorts: ´het college heeft de plicht om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden´.

In elk individueel geval moet dus worden beoordeeld of de persoon met beperkingen voldoende wordt geholpen. Hij moet gelijke kansen hebben als een gezond persoon, volgens de parlementaire geschiedenis.

In lid 1 wordt tot uitdrukking gebracht welk niveau van de compensatie de gemeente wil realiseren. Wat dus ´voldoende helpen´ inhoudt. Bij het begrip ´in aanvaardbare mate´ kan worden gedacht aan de volgende aspecten:

  • Niet elke beperking kan worden opgeheven. In sommige gevallen is het reëel om genoegen te nemen met het verminderen van de beperkingen. Dit verminderen is dan het hoogst haalbare.

  • Niet elke wens van belanghebbende hoeft te worden ingewilligd. Weliswaar moet de gemeente rekening houden met de behoefte van belanghebbende, maar deze behoefte is niet absoluut. Dit wel zeggen dat niet elke behoefte hoeft te worden vertaald in een voorziening (voor de verzorging van huisdieren wordt bijvoorbeeld geen huishoudelijke hulp verstrekt). Ook de rechtspraak heeft aangeven dat de gemeente niet gehouden is de voor belanghebbende best denkbare oplossing te verstrekken (bijvoorbeeld er hoeft geen hoog-laag keuken te worden verstrekt uitsluitend omdat dit gunstiger is voor de huisgenoten van belanghebbende).

 

Artikel 9.  Voorwaarden bij compensatie

Ad a. Op grond van deze bepaling kan een voorziening slechts worden toegekend indien deze langdurig noodzakelijk is.

Noodzakelijk wil zeggen dat belanghebbende uitsluitend met behulp van de voorziening in staat blijft zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. De voorziening moet noodzakelijk zijn; niet gewenst of gemakkelijk. De noodzaak zal meestal een medische noodzaak zijn.

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie, maar ook van het te bereiken resultaat. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de belanghebbende. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Als er een beroep gedaan kan worden op bijvoorbeeld de tijdelijke uitleen van hulpmiddelen, bij een in de tijd beperkte noodzakelijke inzet van voorzieningen, is er sprake van een voorliggende voorziening waar belanghebbende een beroep op kan doen. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Een uitzondering op deze regel wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit een ziekenhuis of bij een ontregeld huishouden.

Ad b. Deze bepaling regelt dat de voorziening in overwegende mate op het individu gericht moet zijn. Het probleem van het individu dient te worden gecompenseerd en staat centraal bij de beoordeling van de aanvraag. Een aanvraag voor een gezamenlijke voorziening, zoals aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte door een woonvereniging is daarom niet mogelijk.

Ad c. De te treffen voorziening moet proportioneel en doeltreffend zijn. De met de voorziening gepaard gaande kosten dienen in verhouding te staat tot de ondervonden beperkingen en het te bereiken resultaat. Deze bepaling hangt samen met het evenredigheidsbeginsel dat is opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Ad d. Deze bepaling regelt dat de voorziening moet kunnen worden aangemerkt als de financieel voordeligste voorziening. Bij de toepassing van deze regel staat voorop dat een voorziening wordt verstrekt die compenserend is voor de ondervonden beperkingen, zodat het resultaat daadwerkelijk wordt bereikt. Maar wanneer meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn, wordt volstaan met de voorziening die het minst kost. Er wordt dus gekozen voor de voorziening waarmee, naar objectieve maatstaven gemeten, op de meest voordelige manier de beperking van belanghebbende kan worden gecompenseerd.

 

Artikel 10.  Geen compensatie

Ad a. Alleen inwoners van de gemeente Groesbeek of zij die aantoonbaar op korte termijn hun hoofdverblijf in de gemeente Groesbeek zullen hebben, kunnen voor een voorziening op grond van deze verordening in aanmerking komen. De zinsnede “of zij die aantoonbaar op korte termijn hun hoofdverblijf in de gemeente Groesbeek zullen hebben” heeft betrekking op de situatie dat een woning aangepast dient te worden voordat belanghebbende feitelijk intrek kan nemen in de woning en daarmee inwoner van de Groesbeek is. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel over de vraag waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. In overige gevallen dient een ondertekende koopakte dan wel huurovereenkomst te worden overgelegd.

 

Ad b. Algemeen gebruikelijke voorzieningen komen niet voor verstrekking in aanmerking. Dit betekent dat het college geen voorzieningen verstrekt waarover belanghebbende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperkingen zou kunnen beschikken.

 

Ad c. Voorbeelden van wettelijke voorliggende voorzieningen zijn de AWBZ, Zorgverzekeringswet, Wet op de Jeugdzorg, TOG 2000, Leerlingenvervoer en WIA. De Wmo zélf bepaalt in artikel 2 dat andere wettelijke voorzieningen voorrang hebben boven een individuele Wmo-voorziening.

Een voorbeeld van een niet-wettelijke voorziening die voorliggend is, is de verhuiskostenvergoeding van de woningcorporatie na sloop van een woning.

Als belanghebbende een beroep kan doen op één van de genoemde voorzieningen is een individuele  Wmo-voorziening niet nodig. Er moet wel beoordeeld worden of die voorliggende voorziening bruikbaar is en kan leiden tot het te bereiken resultaat.

 

Ad d. Uit de Memorie van Toelichting blijkt nadrukkelijk dat het de bedoeling van de wetgever is dat mensen en hun omgeving zelf oplossingen bedenken en daarin een eigen verantwoordelijkheid hebben en nemen. Een passage uit de parlementaire stukken laat deze bedoeling zien:

´De regering wil met dit wetsvoorstel ook stimuleren dat mensen die dat kunnen, meer dan nu het geval is, zelf oplossingen bedenken in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen. De regering stelt daarom een aantal historisch gegroeide vanzelfsprekendheden in zorg en ondersteuning ter discussie en doet een groter beroep op de eigen draagkracht.´

De bepaling onder d is een uitwerking van dit wettelijke uitgangspunt over de eigen verantwoordelijkheid. De mogelijkheid om een beroep te doen op huisgenoot, mantelzorger, vrijwilliger, uitwonende volwassen kinderen etc. moet worden verkend. Het is vervolgens ter beoordeling van het college of de medewerking redelijkerwijs kan worden gevergd.

 

Ad e. Betreft woningaanpassingen, woonvoorzieningen en huishoudelijke verzorging

 

Ad f. Met deze bepaling wordt bijvoorbeeld voorkomen dat een scootmobiel wordt verstrekt terwijl belanghebbende geen goede verkeersdeelnemer is of hij het voertuig niet goed kan bedienen.

 

Ad h. Gedoeld wordt op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze al door de belanghebbende is gerealiseerd of aangekocht. In dat geval wordt de gemeente voor voldongen feiten gesteld. De uitzondering op deze regel ontstaat wanneer de noodzaak van de gemaakte kosten en de beoordeling of dit wel of niet de goedkoopste oplossing is voor de ervaren participatiebeperkingen alsnog gemaakt kan worden. Het risico dat de vergoeding van de gemeente lager is dan de kosten die door belanghebbende zijn gemaakt komen dan voor rekening van belanghebbende.

 

Ad i. Omstandigheden die belanghebbende worden toegerekend zijn roekeloos gedrag en verwijtbare onachtzaamheid met betrekking tot de eerder vergoede of verstrekte voorziening. In die situaties wordt een voorziening geweigerd als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte voorziening nog niet is verstreken.

 

Ad j. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Garages vallen bijvoorbeeld niet onder bedoeld uitrustingsniveau. Een duidelijke begrenzing dus. Ingeval vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college een uitzondering maken op deze bepaling. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken worden gemaakt. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd dan gebruikelijk vanwege de grootte van de woning, geeft deze bepaling een begrenzing aan de omvang van de hulp.

 

Ad k. In sommige gevallen maken mensen al jaren gebruik van een bepaalde voorziening en vragen zij na het optreden van een beperking een individuele Wmo-voorziening aan in verband met deze beperking. Zo´n situatie kan leiden tot de conclusie dat de beperkingen geen extra kosten met zich meebrengen.

 

Ad l. vervallen.

Artikel 10a. Aanvullende weigeringsgronden

Ad a. Als er in de verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad b. Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Er is sprake van een omkering van bewijslast indien belanghebbende verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken, danwel om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van belanghebbende om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning voor belanghebbende beschikbaar was. Kan belanghebbende dit niet aannemelijk maken dan kan het college er vanuit gaan dat niet is verhuisd naar de meest geschikte woning. Dit volgt uit CRvB 13-4-2011, nrs. 09/3047 Wmo e.a. en Rechtbank Arnhem 27-01-2011, nr. AWB 09/5167.

Ad c. Woningen die niet geschikt zijn om het hele jaar door bewoond te worden kunnen ook niet – als hoofdverblijf – compenserend gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een compenserende situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder beperking zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is.

Ad d. Verhuizen naar een AWBZ- en andere zorginstellingen leidt ertoe dat met betrekking tot de problematiek een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

Een verhuiskostenvergoeding wordt in deze situatie eveneens niet verstrekt. De verhuizing naar een AWBZ- of andere zorginstelling vindt immers niet zijn basis in compensatie op grond van de Wmo, maar op basis van een CIZ indicatie en een noodzaak tot (intensieve) zorg.

Ad e. Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf. Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de compensatieplicht zoals genoemd in de Wmo. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.

Ad f. In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die men heeft. Voorzieningen aan de woning waarheen vanuit het ouderlijk huis wordt verhuisd zijn wel mogelijk, mits verhuisd is naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning.

Ad g. Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Ad h. Op grond van deze bepaling kan een aanvraag voor een woonvoorziening worden afgewezen, indien deze slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

De genoemde afwijzingsgrond geldt in ieder geval ten aanzien van:

  • 1.

    De keuken: indien deze ouder is dan 15 jaar;

  • 2.

    Het sanitair: indien deze ouder is dan 20 jaar;

  • 3.

    De natte cel: indien deze ouder is dan 25 jaar.

  • 4.

    De tegels: indien deze ouder zijn dan 25 jaar.

 

Artikel 11.  Een schoon en leefbaar huis

In lid 1 van artikel 11 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau van de sociale woningbouw. Dit zal in de beleidsregels nader worden uitgewerkt.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

 

In lid 2 van artikel 11 wordt geschetst welke individuele voorzieningen ingezet kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor deze activiteiten wordt bepaald aan de hand van een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van HH en dat door jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp.

 

Lid 3 van artikel 11 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt bij het vaststellen van het al dan niet van toepassing zijn van het protocol gebruikelijke zorg rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen, dan is er geen aanleiding om een voorziening in te zetten. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijke werk doet uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn of anderszins niet in staat zijn de huishoudelijke taken over te nemen, zal er een plicht tot compensatie bestaan. Ook de tot het huishouden behorende personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandienst  te verrichten.

Om vast te stellen of er sprake is van gebruikelijke zorg, wordt in het onderzoek naar de noodzaak voor het treffen van een voorziening op grond van de Wmo de aanwezigheid en de belastbaarheid van huisgenoten meegenomen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Eventueel is het mogelijk om tijdelijke ondersteuning te bieden in het aanleren van de benodigde huishoudelijke taken. Dreigende overbelasting zal door gericht onderzoek vastgesteld moeten worden.

 

Lid 4 bepaalt dat er geen voorziening wordt toegekend als er sprake van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, omdat maatwerk in de individuele situatie noodzakelijk is, zal nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden of de voorziening passend is.

 

Artikel 12.  Wonen in een geschikt huis

Lid 1. Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Als iemand al een woning heeft, dan zal de compensatieplicht inhouden dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere oplossingsrichtingen.

Ook nu gaat het bij het bepalen van de reikwijdte van de compensatieplicht weer om aanpassingen aan de woningen tot het niveau van sociale woningbouw. Er kan altijd gemotiveerd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

 

Lid 2. Als het gaat om een voor belanghebbende geschikte woning kan het gaan om verschillende oplossingsrichtingen. Het kan passend zijn de woning aan te passen, maar ook kan het zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is.

In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt tussen de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door het opstellen van beleidsregels kan het college richting geven aan deze belangenafweging.

Ten aanzien van de vraag tot welk bedrag aanpassing van de woning wenselijk is of dat er een alternatief in de vorm van een herplaatsbare woonunit als  compensatie wordt aangeboden, spelen afwegingen over afschrijving en hergebruik van de voorziening een belangrijke rol. Het streven is om  aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal in zijn algemeenheid alleen te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

 

Lid 3. Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan er sprake zijn van een woning die niet tot nauwelijks aan te passen is. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. En ook zal beoordeeld worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (vooral financiële) van de gemeente. Duidelijk is dat het resultaat moet kunnen dienen als adequate oplossing voor de door belanghebbende ervaren beperkingen in het gebruik van de woning.

 

Lid 4. Als er voorliggende voorzieningen of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

 

Artikel 13.  Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 van artikel 13 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden (open eettafels) of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

 

Lid 2 van artikel 13 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserende oplossing de leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet per se door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

 

Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar of veel duurder is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

 

Lid 4 bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

 

Artikel 14.  Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1. Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld door het inschakelen van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing.

Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om uitzonderlijke kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

 

Lid 2. Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt plaats op moderne wijze van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

 

Lid 3 en 4. Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat leiden, is er geen ruimte meer voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

 

Artikel 15.  Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan.

Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

 

Lid 2.

De compensatie voor het niet zelf kunnen verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders, enz. Maar ook kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het inzetten van een ergotherapeut die samen met de ouder met beperkingen onderzoekt of en welke mogelijkheden er zijn om de zorg zoveel mogelijk zelfstandig, al dan niet met behulp van hulpmiddelen op te pakken.

 

Lid 3 en 4. Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

 

Artikel 16.  Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een korte wandeling) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daarvoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

 

Lid 2. In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

 

Lid 3 en 4. Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op ander plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt. Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

 

Artikel 17.  Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1. Dit lid benadrukt dat het resultaat van de voorziening gericht is op vervoer binnen het sociale domein en het kunnen verrichten van alle verplaatsingen die van belang zijn voor het zelfredzaam en zelfstandig een huishouden kunnen voeren. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. (bijvoorbeeld voor het doen van boodschappen). Als er een aparte voorziening noodzakelijk is voor het verplaatsen in het kader van scholing en/of arbeid, dan behoort deze tot het domein van de Wajong of de Wia. Let wel: daar waar de vervoersvoorziening eveneens wordt gebruikt voor verplaatsingen in het sociale domein en het leven van alle dag, dan valt de voorziening onder de werkingssfeer van de Wmo. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon- werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

 

Lid 2. In dit lid wordt gesteld dat andersoortig vervoer zoals vervoer dat uitsluitend bedoeld is voor het kunnen bereiken van en het zich verplaatsen binnen arbeid en/of scholing, niet behoort tot de compensatieplicht binnen de Wmo. Dezelfde begrenzing in de compensatieverplichting ligt er voor bovenregionale verplaatsingen en/of vakantiebestemmingen. Valys is een bovenregionale vervoersvoorziening die door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar is gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. In het kader van de landelijke invoering van de OV chipknip zal de gemeente een kilometervergoeding tot gemiddeld 1500 – 2000 km per jaar gaan vergoeden. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dit een redelijke compensatie op te leveren om verplaatsingen in het leven van alle dag mogelijk te maken.

 

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek te gaan, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer op zou gaan. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden.

Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gelet op de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt niet onder dit resultaatgebied: deze rolstoel wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die

op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

 

Lid 3 en 4. Ook bij dit resultaatgebied kan een rolstoel- of scootmobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierin te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

 

Artikel 18.  De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Lid 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen.

 

Lid 2. Om het resultaat onder lid 1 te bereiken is het een voorwaarde dat deze gelegenheden en activiteiten bereikt kunnen worden. Artikel 17 zal over het algemeen een voldoende oplossing voor de lokale verplaatsingen kunnen bieden.

 

Lid 3 en 4. Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

 

 

Hoofdstuk 6.  Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming

 

Artikel 19.  Vormen en keuzevrijheid

Lid 1. Deze bepaling behoeft geen toelichting.

 

Lid 2. De in artikel 6 van de Wmo genoemde verplichting om bij aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een natura voorziening is niet absoluut.

Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Artikel 25 regelt in welke gevallen in ieder geval geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

 

Artikel 20.  Voorziening in natura

Lid 1. Deze bepaling behoeft geen toelichting.

 

Lid 2. Op basis van deze bepaling laat het college de belanghebbende een bruikleenovereenkomst ondertekenen waarin rechten en plichten van partijen zijn vastgelegd. Aangezien de individuele voorzieningen eigendom blijven van de gemeente, dient de gebruiker van deze voorziening de voorziening op een dusdanige wijze te gebruiken en voor onderhoud en reparaties aan te bieden, dat daarmee geen schade wordt toegebracht aan de gebruiksduur en daarmee de inzetbaarheid van de voorziening.

 

Artikel 21.  Financiële tegemoetkoming

Lid 1 en 2. Met deze bepalingen wordt genoemde bevoegdheid gedelegeerd aan het college.

 

Lid 3. Deze bepaling vormt de basis om in de beschikking de verzekeringsplicht op te leggen. Bij een aanbouw kan het gaan om een aanpassing van de opstalverzekering. Bij een aanpassing van de auto kan het gaan om de verzekeringswaarde van de autoaanpassing.

 

Artikel 22. Algemene bepalingen bij persoonsgebonden budget

Lid 1. Op basis van artikel 6 lid 1 van de Wmo moet het persoonsgebonden budget toereikend zijn en vergelijkbaar met de voorziening in natura. In dit lid wordt met het begrip ´tegenwaarde´ invulling gegeven aan deze wettelijke bepaling. De tegenwaarde is het geldbedrag dat de gemeente voor een vergelijkbare voorziening in natura zou hebben betaald.

 

Lid 2 en 3. Met deze bepalingen worden genoemde bevoegdheden gedelegeerd aan het college.

 

Lid 4. Deze bepaling behoeft geen toelichting.

 

Artikel 23.  Verplichtingen bij verstrekking van het persoonsgebonden budget

Dit artikel beoogt een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget. Het doel van een verstrekking is immers dat de beperkingen van belanghebbende worden verminderd of opgeheven.

Dit artikel schrijft daarom voor dat eisen worden gesteld aan de voorziening waarvoor het budget is bedoeld. De bepalingen bevatten waarborgen dat het persoonsgebonden budget zodanig wordt ingezet dat het te behalen resultaat wordt bereikt.

 

Artikel 24.  Verantwoording besteding persoonsgebonden budget door belanghebbende

Lid 1 tot en met 4. Deze bepalingen behoeven geen toelichting.

 

Lid 5. Op basis van de gehele of gedeeltelijke intrekking kan een terugvordering van het persoonsgebonden budget plaatsvinden.

 

Lid 6. Deze bepaling beoogt een scheiding aan te brengen tussen diegene die de voorziening levert en diegene die verantwoording aflegt over de besteding van het persoonsgebonden budget. Dit om eventueel misbruik van het persoonsgebonden budget te voorkomen.

 

Artikel 25.  Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget

Ad a. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wmo werd het in stand houden van het systeem van collectief vervoer genoemd als voorbeeld van een overwegend bezwaar. Ook voor de gemeente Groesbeek geldt dat het systeem van collectief vervoerd wordt ondergraven als een substantieel deel van de deelnemers aan dit collectief vervoer de keuzemogelijkheid zou krijgen tussen een vervoerspas of een persoonsgebonden budget.

 

Ad b. Deze bepaling kan worden toegepast wanneer de verwachting is dat de kosten van het verstrekken van een PGB veel hoger zijn dan van een voorziening in bruikleen. Als gevolg van de verwachting dat betrokkene slechts voor een deel van de afschrijvingstermijn van de voorziening gebruik kan maken van de voorziening. In dat geval overweegt de gemeente om de optie tot het verstrekken van een PGB te weigeren. Te denken valt aan een progressieve ziekte of de verwachting dat een persoon om andere redenen slechts een deel van de afschrijvingstermijn van een voorziening gebruik kan maken. Dit kan ook het geval zijn bij hoge ouderdom.

 

Ad c. Deze bepaling behoeft geen toelichting.

 

Ad d. Als belanghebbende vanwege een schuldensituatie in een minnelijke of wettelijke schuldsanering is opgenomen, is dit een reden om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Dit is ook het geval als er een schuldensituatie bestaat die kan leiden tot een schuldsanering.

 

Ad e. Deze bepaling is opgenomen om belanghebbende te beschermen. Voorop staat dat de voorziening die wordt verstrekt volledig ten goede komt aan belanghebbende: zijn beperkingen moeten daadwerkelijk worden gecompenseerd. Andere oogmerken, die het belang van belanghebbende niet dienen, moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarom is het uitgangspunt bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget dat belanghebbende dit zelfstandig en volledig kan dragen. Is dit niet het geval, dan is dat een reden om de wettelijke keuzevrijheid in te perken. Een uitzondering hierop wordt gemaakt als belanghebbende een echtgenoot, ouder, voogd, curator, bewindvoerder of mentor heeft, die het beheer van het budget van belanghebbende overneemt of ondersteuning biedt, waardoor een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget mogelijk is.

Als tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat belanghebbende problemen zal krijgen met het omgaan met het persoonsgebonden budget, wordt dit als een contra-indicatie opgevat. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan personen die niet kunnen lezen en schrijven. Andere voorbeelden zijn personen met een psychiatrische problematiek, zoals verslaving, manische depressie of dementie, waardoor zij niet goed in staat zijn de gevolgen van hun acties goed te overzien dan wel er gerede twijfel ontstaat of het persoonsgebonden budget wordt besteed aan het bereiken van de overeengekomen resultaten.

 

Artikel 26.

In dit artikel maakt de raad gebruik van de mogelijkheid om binnen de regels van het “Financieel Besluit Maatschappelijke Ondersteuning, de bevoegdheid om de regels inzake het opleggen en hanteren van eigen bijdragen en eigen aandeel te delegeren aan het college. Lange tijd was niet helder of deze bevoegdheid aan het college kan worden gedelegeerd. Inmiddels is dit door de uitspraak van de CRvB (LJN BO6880, Centrale Raad van Beroep, 08/5873 WMO + 08/6006 WMO + 08/6008 WMO) bevestigend beantwoord. De waarborgen voor een evenredige en billijke toepassing van het opleggen van eigen bijdragen zijn gegeven in de regels van genoemde Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Voordeel van deze delegatie is dat bij de jaarlijkse indexering van kosten en prijzen niet bij voortduring de verordening opnieuw door de raad behoeft te worden vastgesteld. Uiteraard kan de raad op basis van de informatieplicht van de wethouders jaarlijks worden geïnformeerd over de door het college gehanteerde normen inzake eigen bijdragen en eigen aandeel.

 

 

Hoofdstuk 7.  Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming

 

Artikel 27.  Loket

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

 

Artikel 28.  Beslistermijn

Deze bepaling berust op artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel maakt het mogelijk om in de verordening een andere termijn te noemen dan de wettelijke termijn van 8 weken.

Als de beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, dient dit aan de belanghebbende vooraf te worden meegedeeld. Tevens moet dan de termijn worden genoemd waarbinnen hij de beschikking wel tegemoet kan zien. Op basis van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht dient deze termijn zo kort mogelijk te zien. Als de aanvraag onvolledig is en belanghebbende uitgenodigd is om binnen een bepaalde termijn de aanvullende informatie te verstrekken, dan wordt de beslistermijn verlengd met deze termijn (artikel 4:15 Awb).

 

Artikel 29.  Inlichtingenplicht

In de wet zelf is de inlichtingenplicht niet geregeld, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Wet werk en bijstand. Daarom is een bepaling in de verordening noodzakelijk. Deze is van belang om een goede beoordeling te kunnen maken welke compensatie in het individuele geval nodig is. Voor belanghebbende moet redelijkerwijs duidelijk zijn dat de inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur daarvan. De bepaling biedt de basis voor het intrekken van een beschikking omdat de voorziening niet meer nodig blijkt te zijn. In sommige situaties kan daaruit een terugvordering voortvloeien.

 

Artikel 30.  Onderzoek en advies

Lid 1. Een goede besluitvorming vereist zorgvuldig onderzoek. Deze bepaling maakt het mogelijk om belanghebbende de voor het onderzoek noodzakelijke vragen te stellen en hem als dat naar mening van het college noodzakelijk is door een deskundige te laten onderzoeken, teneinde de beperkingen vast te laten stellen. Deze deskundige is meestal een arts. Omdat de doelgroep van de wet zich mede uitstrekt tot personen met een psychische of psychosociale problematiek, kan de deskundige ook een niet-medische achtergrond hebben. In principe mag van belanghebbende verwacht worden dat hij medewerking verleent. Is hij hiertoe niet bereid, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een deugdelijk gemotiveerd besluit kan worden genomen. Is dit niet het geval dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.

 

Lid 2. Onduidelijk kan zijn of huisgenoten daadwerkelijk in staat zijn om de gebruikelijke zorg te leveren. Het onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot wordt met deze bepaling mogelijk gemaakt.

 

Lid 4. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat ´Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Health (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.´

 

Artikel 31.  Heronderzoek

Deze bepaling vormt de basis voor een gelijkluidende mededeling in de beschikking.

 

Artikel 32.  Nazorg

In het verlengde van het gesprek aan de voorkant is er ook na toekenning van een individuele voorziening behoefte om na te gaan of door de inzet van een of meerdere individuele voorzieningen, het omschreven beoogde resultaat is behaald. Dit getuigt van zorgvuldigheid in het proces om te komen tot compenserende oplossingen. Immers in de praktijk kunnen er allerlei redenen zijn waarom de bedachte oplossingen toch niet werken. Vooral in de ondersteuning van kwetsbare inwoners, is deze nazorgfunctie van groot belang voor de borging van het beoogde resultaat. Van dit nazorgtraject wordt eveneens een kort zakelijk verslag opgemaakt en indien nodig worden hieruit vervolgacties uitgezet om het gewenste resultaat alsnog te kunnen bereiken.

 

Artikel 33.  Intrekking en wijziging

Het intrekken en wijzigen van een beschikking behoort tot de bevoegdheden van het college. In dit artikel worden de situaties genoemd die kunnen leiden tot intrekking of wijziging van een beschikking op grond van deze verordening. Of daadwerkelijk tot intrekking wordt overgegaan hangt af van de beoordeling in het individuele geval. Hierbij moet worden voldaan aan de vereisten van zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging zoals neergelegd in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Ad a. Een verplichting krachtens de wet is ondermeer de inlichtingenplicht als genoemd in artikel 28 van de verordening. Als belanghebbende deze inlichtingenplicht onvoldoende nakomt en hierdoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet of niet langer kan worden vastgesteld, kan dit aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van het besluit.

 

Ad g. Deze bepaling maakt het mogelijk om een voorziening in te trekken als belanghebbende elders verblijft en de voorziening dus niet wordt ingezet waarvoor zij is bedoeld. Deze bedoeling is namelijk dat de resultaten worden bereikt als beschreven in hoofdstuk 5. Deze resultaten hebben betrekking op beperkingen die in de eigen woning in de gemeente Groesbeek en de nabije woonomgeving worden ervaren. Als de voorziening niet hiervoor wordt gebruikt, vervalt de basis voor verstrekking.

 

Artikel 34.  Terugvordering en verrekening

Lid 1 en 2. In tegenstelling tot andere sociale zekerheidswetten zoals de WWB, WW en AOW, kent de Wmo geen eigen regels op het gebied van terugvordering. Ook bepaalt de Wmo niet, in tegenstelling tot de Wvg dat de verordening regels moet bevatten over terugvordering. Op grond van vaste jurisprudentie mag worden aangenomen dat de bevoegdheid van het college voorzieningen toe te kennen, impliceert dat het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft voorzieningen terug te vorderen.

Diverse omstandigheden kunnen ertoe leiden dat ten onrechte een Wmo-voorziening is verstrekt. Betreft het een financiële tegemoetkoming of een (periodiek) persoonsgebonden budget, dan kan dit aanleiding zijn om over te gaan tot terugvordering. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de belanghebbende in gebreke blijft zijn eigen bijdrage of eigen aandeel binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. In artikel 10:4 is geregeld dat het toekenningsbesluit dan kan worden ingetrokken, waarna het college het betaalde persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming kan terugvorderen.

 

Lid 3 en 4. Door het opnemen van de leden 3 en 4 in de verordening wordt verrekening mogelijk gemaakt. Artikel 4:8 van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning vormt de basis voor deze verrekeningsbevoegdheid.

 

Hoofdstuk 8.  Slotbepalingen

 

Artikel 35.  Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging er toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.

 

Artikel 36.  Indexering

Lid 1.

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier een besluit over hoeft te nemen. Het betreft in ieder geval de in het gemeentelijk besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde inkomensgrenzen, vermogensgrenzen en percentages voor de eigen bijdragen en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen.

Het college is op basis van dit artikel ook bevoegd de eigen bijdrageregeling aan te passen.

Om deze reden is het voor de hand liggend om alle bedragen in het gemeentelijke besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn, als het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning daartoe aanleiding geeft.

 

Lid 2.

Het college wil bereiken dat het PGB dat verstrekt wordt aan belanghebbende overeenkomt met de feitelijke kosten van deze hulp in de gemeente. Het gaat erom een redelijke vergoeding vast te stellen. Deze vergoeding wordt daarom gebaseerd op het gemiddelde van de kosten voor een PGB in de gemeente. Hiertoe zal het college gegevens verzamelen over de feitelijke kosten van deze hulp in de gemeente . Deze gegevens worden gebruikt om te bepalen wat een redelijke vergoeding is. De hoogte van het PGB, zoals vastgelegd in het besluit wordt hierop aangepast.

 

Artikel 37.  Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

 

Artikel 38.  Intrekking oude regeling en overgangsregeling

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, gemeente Groesbeek 2009 wordt ingetrokken per 1 juli 2012

 

Lid 1, 2 en 3

Belanghebbenden die een aanvraag deden voor 1 juli 2012 kunnen tot 6 maanden na de invoering van de nieuwe verordening recht ontlenen aan de bepalingen in de oude verordening daarna kan de gemeente ook op deze belanghebbenden de bepalingen zoals ze in deze verordening opgenomen zijn toepassen

 

Lid 4.

Uitzondering betreft de eigen bijdrage deze wordt voor alle toegekende voorzieningen toegepast vanaf 1 juli 2012. De perioden zoals genoemd in artikel 3.4 van het financieel besluit worden hierbij gehanteerd. Zij worden toegepast vanaf 1 juli 2012. In het geval van een roerende vaste woonvoorziening wordt de eigen bijdrage dus vanaf 1 juli 2012, 39 perioden van 4 weken in rekening gebracht. 

Op basis van het landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning kan de eigen bijdrage niet alsnog opgelegd worden bij indicaties ouder dan 2 jaar, en dus niet voor indicaties van voor 1 juli 2010.

 

Artikel 39. Evaluatie

Dit artikel regelt de evaluatie van het gemeentelijk beleid.

 

Artikel 40.  Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.

 

 

Artikel 40  Citeertitel.

 

Deze verordening wordt aangehaald als: Wmo verordening Groesbeek 2012.

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad der gemeente Groesbeek

op 27 maart 2014

 

De raadsgriffier,                             De voorzitter,