Regeling vervallen per 20-07-2010

Verordening Wet inburgering gemeente Groesbeek 2009

Geldend van 30-07-2009 t/m 19-07-2010

Intitulé

Verordening Wet inburgering gemeente Groesbeek 2009

De raad der gemeente G r o e s b e e k ;gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeekvan 21 april 2009;

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking doorde gemeente aan inburgeringsplichtigen, het vaststellen van een inburgeringsvoorziening oftaalkennisvoorziening ten behoeve van inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van deinburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld,alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete dievoor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 19a, eerste lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering;

b e s l u i t :

1. Kennis te nemen van de evaluatie Wet inburgering gemeente Groesbeek 2007-2009;

2. De aangepaste verordening Wet inburgering gemeente Groesbeek vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

  • 2.

    De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van

toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

1.Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en

doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de

wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

2.Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder

geval gebruik van de volgende middelen:

  • a.

    het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal;

  • b.

    het inrichten van een gemeentelijke informatie- en adviesfunctie;

  • c.

    het geven van digitale informatie op de website van de gemeente Groesbeek.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1. 1.Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waarvoor hij bij voorrang een

    inburgeringsvoorziening kan vaststellen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de inburgeringsplichtige die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in

    artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000;

    • b.

      de inburgeringsplichtige die geestelijk bedienaar is.

  • 2. Het college kan een inburgeringsvoorziening aanbieden aan:

    • a.

      de inburgerinsgplichtige die een uitkering ontvangt op grond van de Wet Werk en Bijstand in combinatie met een traject gericht op arbeidsinschakeling;

    • b.

      de oudkomer die geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, algemene bijstand of

    een andere uitkering geniet.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van deinburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3.

    • Een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

      • a.

        NT-2 onderwijs;

      • b.

        een voorziening zoals bedoeld in de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Groesbeek

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste 6 termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de inburgeringscursus kunnen ondersteunen.

Artikel 7 [vervallen]

Hoofdstuk 3. Het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in

ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling; en

  • e.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de

inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt € 100,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt € 200,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt € 200,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt € 100,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, bedraagt € 200,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt € 400,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt € 600,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 11 Intrekken oude verordening en inwerkingtreding nieuwe verordening

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking. De verordening Wetinburgering gemeente Groesbeek 2007 wordt tegelijkertijd ingetrokken.

Artikel 12 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Groesbeek

2009.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Groesbeek
op 28 mei 2009.
De raadsgriffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

Algemene toelichting

Met ingang van <DATUM INWERKINGTREDING WIJZIGING VAN DE WET> is de

Wet inburgering (WI) gewijzigd. Het gaat om de volgende wijzigingen:

-Het college van burgemeester en wethouders krijgt de bevoegdheid om aan iedere

inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 november 2007.

  • -

    Het college krijgt de mogelijkheid om een inburgeringsprogramma aan te bieden dat gericht is op het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008.

  • -

    Het college krijgt de bevoegdheid om in plaats van een inburgeringsvoorziening een taalkennisvoorziening aan te bieden aan een inburgeringsplichtige die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgt of gaat volgen. Deze wijziging werkt terug tot en met 1 september 2008.

  • -

    De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat het college een

inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen, zonder dat daar een procedure van aanbieden van een inburgeringsvoorziening door het college en aanvaarding daarvan door de inburgeringsplichtige aan vooraf hoeft te gaan. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening.

In deze versie van de voorbeeldverordening Wet inburgering is de regeling neergelegd waarmee de gemeenteraad het college de bevoegdheid geeft inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan (het vaststellingstelsel). Als de gemeente kiest voor het vaststellingstelsel, zal zij haar verordening op dit onderdeel moeten wijzigen.

Als de gemeente wil vasthouden aan het systeem waarbij een voorziening pas wordt

vastgesteld nadat aan de inburgeringsplichtige een aanbod is gedaan en deze het aanbod heeft geaccepteerd (het aanbodstelsel), hoeft zij de verordening op dit onderdeel niet aan te passen.

Gemeenten die kiezen voor het aanbodstelsel kunnen gebruik maken van de

voorbeeldverordening, versie aanbodstelsel.

De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 WI).

  • 2.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorziening en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

  • 3.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

  • 4.

    Facultatief: bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19a, eerste lid, WI).

De bevoegdheid om een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening direct vast te stellen

Artikel 19a, eerste lid, WI geeft de bevoegdheid aan de gemeenteraad om bij verordening te bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening niet aanbiedt aan een inburgeringsplichtige, maar deze direct vaststelt. Indien de gemeenteraad van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, kan het college niet een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan een inburgeringsplichtige aanbieden, waarbij deze de mogelijkheidheeft de aangeboden voorziening te weigeren. De inburgerings plichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening (artikel 23, eerste lid, WI).

Het vaststellingstelsel kan niet met terugwerkende kracht worden ingevoerd. Het college kan pas inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen direct vaststellen als de gewijzigde WI in werking is getreden én de gemeentelijke verordening die deze bevoegdheid aan het college toekent van kracht is.

Wanneer de gemeente kiest voor het vaststellingstelsel, geldt dat stelsel voor alle inburgeringsplichtigen die voor een voorziening in aanmerking komen. Het is niet mogelijk om voor bepaalde groepen te werken met het vaststellingstelsel en voor andere groepen met het aanbodstelsel. De keuze voor het vaststellingstelsel houdt dus in dat het aanbodstelsel wordt verlaten.

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

Regels met betrekking tot het vaststellen van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Alle inburgeringsplichtigen kunnen in beginsel in aanmerking komen voor een voorziening. De gemeenteraad bepaalt welke groepen inburgeringsplichtigen in aanmerking komen voor een voorziening en welke groepen op eigen kracht dienen in te burgeren. Deze keuze dient te berusten op objectieve criteria die in de verordening worden vastgelegd.

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen.

De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen voor de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld. Het gaat om dezelfde onderwerpen als bij het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19a, tweede lid, onderdeel b, WI):

-De procedure die door het college wordt gevolgd voor het vaststellen van

inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a,

WI). - De criteria die worden gehanteerd bij het vaststellen van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI). - De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

-De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening

of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de

inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen

(artikel 23, derde lid, WI).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te

stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet

bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

De procedure van het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of

taalkennisvoorziening

Het vaststellen van een inburgeringsvoorziening op taalkennisvoorziening begint met het houden van de intake. In de intake wordt met de inburgeringsplichtige gesproken over de voorziening die het college voor betrokkene geschikt acht. Er zijn vervolgens viermogelijkheden:

1.In de intake blijkt dat het college aan de inburgeringsplichtige geen voorziening wil verstrekken (bijvoorbeeld omdat betrokkene niet tot de prioritaire groepen behoort).

Het college stelt geen voorziening vast en kan een handhavingsbeschikking nemen

(voor de oudkomer) of een kennisgeving afgeven (voor een nieuwkomer);

  • 2.

    De gemeente biedt een voorziening aan en de inburgeringsplichtige is het hiermee eens. De gemeente neemt een beschikking;

  • 3.

    De inburgeringsplichtige vindt de inburgeringsvoorziening niet gepast en geeft aan zelf op een andere wijze aan de inburgeringsplicht te zullen voldoen. Het college stemt hiermee in en neemt alleen een handhavingsbeschikking (voor een oudkomer) of een kennisgeving (voor een nieuwkomer);

  • 4.

    Het college acht een inburgeringsvoorziening geschikt maar de inburgeringsplichtige wil deze voorziening niet. Het college heeft de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening vast te stellen, tegen de zin van betrokkene in.

Het verschil met het aanbodstelsel schuilt in de laatste mogelijkheid. Een gemeente die het aanbodstelsel hanteert is als ze een aanbod doet afhankelijk van de medewerking van de inburgeringsplichtige. De inburgeringsplichtige kan immers het aanbod aanvaarden maar ook afwijzen. Een gemeente die het vaststellingstelsel hanteert, is niet afhankelijk van de bereidheid van de inburgeringsplichtige akkoord te gaan met de voorziening die het college

voor de betrokken inburgeringsplichtige passend vindt.

Artikelgewijze toelichting

NB: In de Wet inburgering is het begrip "inburgeringsvoorziening" uitgebreid met

"taalkennisvoorziening". In de hieronder staande toelichting worden beide begrippen waar

mogelijk afzonderlijk genoemd. In een enkel geval wordt uit overweging van leesbaarheid het

woord "voorziening" gehanteerd, waarmee zowel inburgeringsvoorziening als

taalkennisvoorziening wordt aangeduid.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in

respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van

toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren

over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten

vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen

wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de gemeenteraad bij verordening regels

vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake

van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de

toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Gemeenten kunnen

er voor kiezen om in de verordening alleen de kaders vast te stellen voor een adequate

informatievoorziening door het college aan de inburgeringsplichtigen. In dat geval kan met

opnemen van het eerste en derde lid in de verordening worden volstaan. Er kan ook voor

worden gekozen om in de verordening vast te leggen welke middelen het college (in ieder

geval) moet aanwenden om de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen te

organiseren. In dat geval moet het tweede lid in de verordening worden opgenomen, waarbij

tevens een keuze moet worden gemaakt voor de instrumenten die daarbij worden ingezet.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders

vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is

belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek)

verantwoording af aan de raad.

De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen kan op allerlei manieren worden

vormgegeven. Zo kunnen gemeenten een apart informatiepunt inrichten (het

inburgeringsloket) al dan niet in combinatie met een digitaal loket. Het is ook mogelijk om de

informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen onder te brengen bij een centraal

informatiepunt (bijvoorbeeld het zorgloket). Ook kunnen gemeenten bepaalde organisaties

(bijvoorbeeld educatie-instellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties) een rol

geven bij de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen

te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven. Daarbij

kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • c.

    het inrichten van een informatiepunt in het gemeentehuis;

  • d.

    het toezenden van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al

dan niet op grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen

redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn;

  • e.

    het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal bij aanvragen om uitkeringen;

  • f.

    het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten;

  • g.

    het inrichten van een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website.

Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid

en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen. Om aan deze

verplichting efficiënt te kunnen voldoen, zou een informatieplan kunnen worden opgesteld

waarvan de informatieverstrekking onderdeel is. Een dergelijk informatieplan zou vervolgens

door de raad getoetst kunnen worden waarbij eventuele verbeteringen kunnen worden

opgenomen. Om efficiënt aan de verplichting van het tweede lid te kunnen voldoen, is

wellicht ook aansluiting mogelijk bij de uitvoering van de actieve informatieplicht van het

college aan de raad op grond van artikel 169, tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

In dit artikel is gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 19a, eerste lid, WI om bij

verordening te bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

kan vaststellen zonder dat daaraan een procedure van aanbod (door het college) en

aanvaarding (door de inburgeringsplichtige) vooraf hoeft te gaan. Op grond van dit artikel kan

het college voor elke inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening of

taalkennisvoorziening vaststellen.

Op grond van artikel 19a, tweede lid, onderdeel b juncto artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI

moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden

gehanteerd bij het vaststellen van een inburgeringsvoorziening. Dit artikel vormt de uitwerking

van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen ten

aanzien van welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een inburgeringsvoorziening

kan worden vastgesteld. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het

college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen. Het is van belang dat deze kaders (in casu

het aanwijzen van groepen voor wie een inburgeringsvoorziening kan worden vastgesteld) niet

te eng te definiëren. Het college zal binnen deze kaders gedurende een aantal jaren groepen

moeten kunnen aanwijzen. Het alternatief is dat de verordening op dit onderdeel steeds

opnieuw moet worden gewijzigd. Een andere reden om de kaders niet te strak vast te stellen is

dat gemeenten op dit moment wellicht nog geen duidelijk zicht hebben op de precieze

omvang van bepaalde mogelijke doelgroepen (bijvoorbeeld oudkomers zonder werk of

uitkering). Te strenge criteria zouden wel eens kunnen leiden tot het niet benutten van de

beschikbare middelen voor het vaststellen van inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel regelt dat voor de groepen die het college aanwijst bij voorrang een

inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in

bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening vast te stellen voor inburgeringsplichtigen

die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat

inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen

aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een voorziening, bepaalt dit

artikel dat het college voor de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan

vaststellen.

Voorbeelden van criteria die in de verordening kunnen worden neergelegd en op basis

waarvan het college de doelgroep(en) kan aanwijzen, zijn:

  • -

    hebben van een opvoedingstaak;

  • -

    hebben van een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -

    een wijkgerichte aanpak;

  • -

    een bepaalde inkomensgrens;

  • -

    het ontvangen van een bepaalde uitkering;

11

-bevordering van emancipatie van vrouwen.

Gemeenten zouden er ook voor kunnen kiezen om geen voorrang te geven aan specifieke

groepen, maar in plaats daarvan prioriteit te geven aan oud- en nieuwkomers die graag voor

een inburgeringsvoorziening in aanmerking willen komen (bijvoorbeeld voorrang op basis van

eigen aanmelding of motivatie). Criteria op basis waarvan het college doelgroepen aanwijst,

kunnen ook worden ontleend aan andere beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld 'leefbaar, sociaal

en veilig'. Daarmee kan de uitvoering van de WI een onderdeel vormen van een integrale

aanpak van sociaal beleid.

Op grond van de actieve informatieplicht van het college aan de raad (artikel 169, tweede lid,

Gemeentewet) ligt het voor de hand dat het college zijn besluit ten aanzien van welke groepen

inburgeringsplichtigen bij voorrang een inburgeringsvoorziening zal worden vastgesteld ter

kennisname aan de raad aanbiedt.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het

college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van

de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b,

WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor

iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden

inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende

inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de

passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

-De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse

samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

-De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de

Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde

arbeid of het opvoeden van kinderen.

-De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden

gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld

bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de

inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm

te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op

arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening

daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat

een inburgeringsvoorziening ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige

niet wordt vastgesteld, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met

een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een

inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld voor een inburgeringsplichtige die

bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere

socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen

of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Het college is verantwoordelijk voor het

vaststellen van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI). Het

tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de

inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien deze

voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van

socialezekerheidswetten of -regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen)

worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke

uitvoerders van de socialezekerheidswet of -regeling: het Uitvoeringsinstituut

werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21

WI).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de

inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit

een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het

inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal

kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook

maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening of

de taalkennisvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die

het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan

inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het

(periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan

worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een

maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van

de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij

inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening in combinatie met een voorziening

gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een

praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is

vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt

gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale

trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de

eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in

termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet

en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd

(artikel 23, tweede lid, WI).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de

eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij

inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen

bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat

worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV

verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV

(artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de

13

gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en

wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad

bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie

een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de

verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van

een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening op te leggen. Het college legt in de

beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening deze

verplichtingen vast.

Artikel 7 [Vervallen]

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is een

beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit

in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval

in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden

rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld

(onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de

uitvoering van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 23, eerste lid,

WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige

duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de

beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben

behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze

termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen

bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van

verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een

inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet

het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van

handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26

WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen

hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de

inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan

(en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start

gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd

bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een

datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment

waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de

wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf

verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

14

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete

vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI

zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete

vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze

kan ook lagere bedragen vaststellen.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén

gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten

afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan

worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de

omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze

bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal

moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de

betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en

inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet

voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan

zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een

maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een

boete of maatregel op grond van een andere scocialezekerheidswet of - regeling. Artikel 37

WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat

geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere

boete op te leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is.

Het eerste en tweede lid kunnen alleen de verordening worden opgenomen als in artikel 9,

eerste en tweede lid, lagere maximumboetebedragen zijn opgenomen dan de

maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de

overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI

worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich

wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen

een kortere of langere termijn vaststellen.

Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te

verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige

bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het

inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van artikel 10.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het

inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De

maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid, van de

verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe

termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet

behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen

niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt.

Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in

de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de

inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

15

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet

heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan

opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende

overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Het vierde lid kan alleen in de verordening worden opgenomen als in het derde lid niet het

wettelijk maximum van € 1000 is vastgesteld. Alleen in dat geval is er ruimte voor het

verhogen van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete (tot maximaal € 1000).

Als in het derde lid het wettelijk maximum van € 1000 is opgenomen of als de gemeente er

geen behoefte aan heeft om een hogere maximumboetebedrag vast te stellen wanneer

termijnen bij herhaling worden overschreden, kan het vierde lid worden geschrapt en dient het

derde lid als volgt te luiden:

De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste <BEDRAG VAN MAXIMAAL € 1000> indien de

inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde

termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

De artikelen 9 en 10 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader

voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele

gevallen. Het college zal binnen deze kaders zelf een beleid moeten ontwikkelen. Het is aan te

bevelen dat het college in beleidsregels vastlegt hoe dat beleid er uit ziet: welke boete wordt in

beginsel opgelegd bij welke overtreding en met welk bedrag wordt de boete in beginsel

verhoogd als de betrokken inburgeringsplichtige dezelfde overtreding nogmaals pleegt.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.