Regeling vervallen per 05-06-2018

Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzalen Bergen

Geldend van 22-07-2010 t/m 04-06-2018

Intitulé

Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzalen Bergen

Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzalen Bergen. (geconsolideerde tekst)

De raad van de gemeente Bergen,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2006;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit vanpeuterspeelzalen;

besluit:

1. tot intrekking van de verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Bergen (L.), 2. tot vaststelling van de verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Bergen. 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:a. peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel deontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;b. peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;c. houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;d. beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijnopgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over eenvoor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;e. begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding vankinderen bij een peuterspeelzaal. 

Hoofdstuk 2 MELDINGSPLICHT

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1 Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen degemeente doet daarvan melding aan het college. 

  • 2 De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaargesteld formulier. 

Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van hetpeuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:a. ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’;b. ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;c. ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’. 

Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1 Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen 8 weken na het tijdstip van demelding. 

  • 2 Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 18, eerste lid, eerder isgebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met debepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat momentplaatsvinden. 

  • 3 Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van detoezichthouder, bedoeld in artikel 18, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordeningwordt voldaan. 

Artikel 6 Register

  • 1 Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden naeen melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, enartikel 3 zijn verstrekt. 

  • 2 Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in hetregister heeft plaatsgevonden. 

  • 3 Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigingen van gegevens

  • 1 De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt,onmiddellijk mededeling aan het college. 

  • 2 Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijnaangetekend. 

Hoofdstuk 3 DE KWALITEITSEISEN

Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen

  • 1 De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan eengoede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. 

  • 2 De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet depeuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel,draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanigpedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoordpeuterspeelzaalwerk. 

  • 3 De houder moet ten behoeve van in de peuterspeelzaal aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Artikel 9 Pedagogisch beleidsplan

  • 1 Ter uitvoering van artikel 8, tweede lid beschikt:a. een peuterspeelzaal met ambitieniveau 0 over tenminste een beschrijving van depedagogische uitgangspunten voor de omgang met kinderen.b. een peuterspeelzaal met ambitieniveau 1 en 2 over een pedagogisch beleidsplan. 

  • 2 De pedagogische uitgangspunten, zoals bedoeld in lid a, bevat een opsomming vanafspraken over de omgang met kinderen, en een beschrijving van de wijze waarop deoverdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt; 

  • 3 Het pedagogische beleidsplan, zoals bedoeld in lid b, bevat in duidelijke en observeerbaretermen ten minste een beschrijving van:a. de wijze waarop emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, demogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en socialecompetentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderenplaatsvindt;b. de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de groepen. 

  • 4 De houder en de personen werkzaam bij een peuterspeelzaal handelen in de praktijk naar dedoor de houder voor ambitieniveau 0 vastgestelde pedagogische uitgangspunten en voorambitieniveau 1 en 2 vastgestelde pedagogische beleidsplan. 

  • 5 De pedagogische uitgangspunten voor ambitieniveau 0 en het pedagogisch beleidsplan voorambitieniveau 1 en 2 wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen zes maanden na demelding, bedoeld in artikel 2. 

Artikel 10 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op tevangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk isgewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet-en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang vankinderen met zich meebrengt. 

Artikel 11 Oppervlakte speelruimte

  • 1 Voor ieder kind is minimaal 3,5 m² bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2 Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m² per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is. 

Artikel 12 Groepen en groepsgrootte

  • 1 De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte ruimtes.

  • 2 In een groep zijn ten hoogste achttien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 13 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1 Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houdergekozen ambitieniveau. 

  • 2 Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’ zijn er in elkegroep ten minste twee begeleiders aanwezig en er is één beroepskracht voor ten minste50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal. 

  • 3 Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen ensignaleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig. 

  • 4 Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen,signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachtenaanwezig. 

Artikel 14 Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 15 Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan vandeze overeenkomst in ieder geval over:a. de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;b. het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;c. het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede hetpedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op deomgang met kinderen is beschreven;d. de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij depeuterspeelzaal. 

Artikel 16 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1 Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2 Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3 Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring rondom het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Hoofdstuk 4 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 17 Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 18 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1 De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen8 weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met devoorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. 

  • 2 Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder tweejaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. 

  • 3 Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteelonderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3van deze verordening. 

Artikel 19 Het inspectierapport

  • 1 De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij eenpeuterspeelzaal vast in een inspectierapport. 

  • 2 Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van dezeverordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport. 

  • 3 Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van hetontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Detoezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport. 

  • 4 De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschriftdaarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijkeplaats. 

  • 5 De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvanopenbaar. 

Artikel 20 Aanwijzing en bevel

  • 1 Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van hetinspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoendemate naleeft. 

  • 2 In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten devoorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verbanddaarmee te nemen maatregelen. 

  • 3 Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaalzodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden,kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur vanzeven dagen, die door het college kan worden verlengd. 

  • 4 De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevelgestelde termijn. 

Artikel 21 Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van dezeverordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboetevan de tweede categorie. 

Hoofdstuk 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 22 Hardheidsclausule

Het college kan van de bepalingen in deze verordening afwijken, indien toepassing ervan voor één of meerdere belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepaling(en) te dienen doelen, dan wel leiden tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

Artikel 23 Overgangsbepaling

  • 1 Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip vaninwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Bergen (L.), beschikken. 

  • 2 Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagdaan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register. 

Artikel 24 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzalen Bergen.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007

  • 3 De verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Bergen (L.) wordt ingetrokken.

Toelichting 1

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Hetpeuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b).Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheidvan de gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in deaanhef van de verordening aangegeven. De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voorzover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden: het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben. Evenals in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die vooralle peuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding enregistratie.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. BegripsomschrijvingenDe beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallenberoepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, teweten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bijeen peuterspeelzaal’ (onderdeel e).

HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaanexploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld enbeschikbaar gesteld formulier.Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijnop het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheidom voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan dekwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in eenregister dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheiddat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dater van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnenin een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling diede vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften wordengesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ookwat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt hetintrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel.Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze ervoor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerkDit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welkambitie-niveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt dekwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld (zie artikel 13). Het ambitieniveau0 (‘spelen en ontmoeten’) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen allepeuterspeelzalen in ieder geval te voldoen.Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau.De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gesteldeambitieniveau.

Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om tebeoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elkegemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Hetmoet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijkonderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerden die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen nietonnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn inhet eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Gezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die in het geding zijn, is er reden af te zien van een lex silencio positivo. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aan de orde met name de volksgezondheid en de bescherming van afnemers van diensten. Dat betekent in praktische zin dat het verlopen van de periode van acht weken nadat de melding is gedaan, er niet aan in de weg staat, dat er alsnog een verbod kan volgen als bedoeld in artikel 5 van de verordening.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indienblijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van dezeverbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsomopleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 6. RegisterDit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevensOm het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk meldingdoet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.

HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisenHet eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaatom een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invullingmoeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderenrichtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan datverantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder hetpeuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder hetpeuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet wordenbesteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften indeze verordening.

Artikel 9. Pedagogisch beleidsplanDeze bepaling geeft aan dat een peuterspeelzaal met ambitieniveau 0 minimaal een beschrijvingmoet hebben van de pedagogische uitgangspunten voor de omgang met kinderen waarbij isopgenomen hoe overdracht van normen en waarden plaatsvindt. Als een houder gekozen heeftvoor ambitieniveau 1 of 2 dan moet de peuterspeelzaal beschikken over een pedagogischbeleidsplan. Dit pedagogische beleidsplan moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk,dat wil zeggen peuterspeelzaalwerk waarbij sprake is van de volgende vier competenties:1. het bieden van voldoende veiligheid voor het kind;2. het bieden van voldoende mogelijkheden voor de kinderen om persoonlijke competentie teontwikkelen;3. het bieden van voldoende mogelijkheden voor de kinderen voor het ontwikkelen vansociale competentie;4. overdracht van normen en waarden.Deze competenties worden in een pedagogisch beleidsplan uitgewerkt. Aangezien oudersmoeten weten in welke groep hun kind zit en welke leidsters bij welke groep horen, bevat hetbeleidsplan tevens de werkwijze, samenstelling en de maximale omvang van de groepen. Eenbelangrijk onderdeel van de pedagogische praktijk daarbij is de wijze waarop deberoepskrachten en de begeleiders met de kinderen omgaan, oftewel de leidster-kind-interactie.Hierbij wordt aandacht besteed aan de fysieke omgeving waar de kinderen worden opgevangen,groepsprocessen, het activiteitenaanbod en het gebruik van spelmateriaal. Het ligt in de rede dathet pedagogisch beleidsplan een vertaling krijgt per vestiging.

Artikel 10. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheidDit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-Inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De Risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s diekinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. Derisico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en omte stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan.Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van anderewetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ookvervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen opgrond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluiten de bouwverordening. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de Wcpv onverlet.

Een risico-inventarisatie als bedoeld in artikel 10 bevat:1. a. een beschrijving van de veiligheids-en gezondheidsrisico’s die de opvang van kinderenin alle voor kinderen toegankelijke ruimtes in een peuterspeelzaal, daaronder medebegrepen de buitenspeelruimte, met zich brengt;b. een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen en binnen welke termijn deze maatregelen zijn respectievelijk worden genomen in verband met de onder abedoelde risico’s en de samenhang daartussen.2. De beschrijving van de risico’s, bedoeld in het eerste lid, onder a, beschrijft op het terreinvan de veiligheid van kinderen in ieder geval de risico’s ten aanzien van verbranding,vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, stekenen snijden.3. De beschrijving van de risico’s, bedoeld in het eerste lid, onder a, beschrijft op het terreinvan gezondheid van kinderen in ieder geval de risico’s ten aanzien van het voorkomen vanziektekiemen, het binnenmilieu in een peuterspeelzaal, het buitenmilieu bij eenpeuterspeelzaal en medisch handelen.4. Een risico-inventarisatie ten aanzien van de veiligheid van de op te vangen kinderen bevattevens een lijst van ongevallen waarop de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van hetkind, de datum waarop het ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd, alsmede eenoverzicht van de maatregelen die de houder naar aanleiding van elk ongeval heeft getroffenter voorkoming van verdere ongevallen.5. De houder zorgt er voor dat personen werkzaam bij een peuterspeelzaal kennis kunnennemen van de voor die peuterspeelzaal vastgestelde risico-inventarisatie.6. De houder stelt jaarlijks voor elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal een risico-inventarisatie op. Onverminderd de eerste volzin stelt de houder een risico-inventarisatie opingeval van een ingrijpende verbouwing of gewijzigd gebruik van een door hemgeëxploiteerde peuterspeelzaal.7. De risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid wordt voor de eerste maal vastgesteldbinnen zes maanden na de melding, bedoeld in artikel 2.

Artikel 11. Oppervlakte speelruimteGekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen)omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 12. Groepen en groepsgrootteHet tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte achttien kinderen bedraagt. Dit maximumgeldt voor alle drie ambitieniveaus.

Artikel 13. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groepHet gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groepaanwezig moet zijn.

Artikel 14. Overeenkomst tussen houder en ouder Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Artikel 15. Informatieplicht aan de oudersDe houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen teinformeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders demogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal eneventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaaldepeuterspeelzaal te maken.

Artikel 16. Verklaring omtrent het gedragDit artikel draagt de houder van ene peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die op een peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

HOOFDSTUK 4. HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 17. Aanwijzing van toezichthoudersDit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 vande Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden vantoezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingenen het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 18. Onderzoek door de toezichthouderIn dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:- het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen eenpeuterspeelzaal te gaan exploiteren;- het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;- het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naaraanleiding van klachten of tips.Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4.Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste éénkeer per jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 19. Het inspectierapportDe resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in eeninspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door hetcollege. Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk gaat plaatsvinden.Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheidstelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken.Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als hetuitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) isdelegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat dezebevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namenshet college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Dezekunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 20. Aanwijzing en bevelIndien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot hettoepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemenebevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Dezeworden dan ook niet nader in de verordening geregeld.Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijnmaatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren.Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveeltekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van depeuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het collegehiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 21. StrafbepalingDeze bepaling spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGENDeze bepalingen spreken voor zich.