Verordening jeugdhulp gemeente Bergen (L) 2019

Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Bergen (L) 2019

De raad van de gemeente Bergen,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 november 2018;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet;

gezien het advies van de commissie Samenleving van 27 november 2018;

overwegende dat:

o de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

o het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

o het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit

vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Bergen (L) 2019.

HOOFDSTUK 1: Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is, als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • c.

      maatwerkvoorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • d.

      gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden;

    • e.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • f.

      melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 5;

    • g.

      gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 7;

    • h.

      leefzorgplan: individueel hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de jeugdconsulent;

    • i.

      persoonsgebonden budget: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoort van derden te betrekken;

    • j.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1. van de wet;

    • k.

      wet: Jeugdwet;

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bescherming persoonsgegevens.

HOOFDSTUK 2: Vormen van voorzieningen ten behoeve van jeugdhulp

Artikel 2. Algemene voorzieningen

  • 1. Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling. Jeugdigen en ouders kunnen hiervan gebruik maken ter ondersteuning en versterking van de eigen kracht.

  • 2. De algemene voorzieningen jeugd(welzijn) sluiten zoveel mogelijk aan op eigen initiatieven van inwoners en omvatten in elk geval de beschikbaarheid van:

    • a.

      informatie en advies

    • b.

      versterking van de vrijwillige inzet en informele netwerken

    • c.

      activering en participatie

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Maatwerkvoorzieningen

  • 1. Het college draagt zorg voor een flexibel aanbod van maatwerkvoorzieningen jeugdhulp. Hierbij gaat het om de volgende individuele voorzieningen:

    • a.

      Opname vervangende behandeling en verblijf met behandeling;

    • b.

      Wonen:

  • i. Pleegzorg

  • ii. Gezinshuizen

  • iii. Zelfstandig wonen training

  • iv. Kleinschalige woongroepen

  • v. Logeren

    • c.

      Dagbesteding/dagbehandeling:

  • i. Ernstig meervoudige beperking en opgroeiproblematiek het jonge kind

  • ii. Terug naar school

  • iii. Duurzame daginvulling

    • d.

      Ambulante hulp:

  • i. Ambulant duurzaam en perspectief 1+2

  • ii. Jeugd-GGZ

  • iii. Ernstig enkelvoudige dyslexie

  • iv. Vaktherapie

    • e.

      Jeugdbescherming

    • f.

      Jeugdreclassering

    • g.

      Jeugdzorgplus

    • h.

      Beschermend wonen

    • i.

      Vervoer

  • 2. De ondersteuning die geboden wordt vanuit het aanbod kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning van, hulp aan of zorg voor jeugdigen en hun ouders gericht op het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen, of omgaan met de gevolgen van beperkingen van de jeugdigen;

    • b.

      het begeleiden van jeugdigen met als doel het bevorderen van hun deelname aan het maatschappelijk verkeer en van hun zelfstandig functioneren;

    • c.

      het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging van jeugdigen;

    • d.

      het ondersteunen van ouders van jeugdigen ter voorkoming van overbelasting;

    • e.

      het vervoer van een jeugdige van en naar een locatie waar ondersteuning, hulp of zorg wordt verleend.

  • 3. Het college stelt bij nadere regels vast welke maatwerkvoorzieningen beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 3: Toegang tot jeugdhulp niet via de gemeente

Artikel 4. Toegang tot jeugdhulp niet via de gemeente

  • 1. De huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts kan alleen verwijzen naar een jeugdhulpaanbieder die een contact of subsidierelatie heeft met de gemeente.

  • 2. Bij een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts moet de jeugdhulpaanbieder, als en voor zover deze van oordeel is dat de inzet van jeugdhulp nodig is, in contact treden met het college over de in te zetten jeugdhulp.

  • 3. Het tweede lid is ook van toepassing bij jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of die noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of d directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

  • 4. Uitvoering van de jeugdhulp als bedoeld in het derde lid vindt plaats door een jeugdhulpaanbieder die een contract of subsidierelatie met de gemeente heeft.

  • 5. Bij verwijzing naar een organisatie/partij/persoon die geen contact of subsidierelatie met de gemeente heeft, is de gemeente niet gehouden jeugdhulp te vergoeden.

Artikel 5 Protocol afstemming hulpinzet bij externe verwijzingen of bepalingen

  • 1.

    Het college kan ene protocol opstellen waarin voorwaarden worden opgenomen over de (afstemming over) door de jeugdhulpaanbieder in te zetten jeugdhulp en de daarmee te behalen doelen.

Artikel 6 Zelfverwijzingen

  • 1.

    De jeugdhulpaanbieder voorkomt alle (schijn van) belangenverstrengeling rondom verwijzingen en hulpverlening. Daaronder worden in elk geval verstaan zelfverwijzingen en intercollegiale verwijzingen. De jeugdhulpaanbieder moet in die gevallen in contact treden met het college over de in te zetten jeugdhulp.

HOOFDSTUK 4: Toegang tot jeugdhulp via de gemeente

Artikel 7. Melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college via een meldingsformulier. Op dit meldingsformulier vraagt het college de jeugdige of zijn ouders toestemming om hun persoonsgegevens verder te verwerken.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraag het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 8. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie. Het college brengt de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een leefzorgplan op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van leefzorgplan.

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouders verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3.

    Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 9. Gesprek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de jeugdige en/of zijn ouders. Het college onderzoekt in dit gesprek voor zover nodig:

    • a.

      De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      Het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om op eigen kracht of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      De mogelijkheden om gebruik te maken van andere voorzieningen;

    • e.

      De mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

    • f.

      De mogelijkheden om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • g.

      De wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      Hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • i.

      De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de jeugdige en zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de jeugdige en zijn ouders een eigen hulpplan hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek.

  • 3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 10. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt door of namens een jeugdige en zijn ouders schriftelijk bij het college ingediend.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier

  • 3. Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige:

    • a.

      Die jonger is dan 12 jaren of;

    • b.

      Die ouder is dan 12 jaren en niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake, dan is niet de instemming van de minderjarige vereist, maar van diens wettelijke vertegenwoordiger.

  • 4. Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de wettelijke vertegenwoordiger, mits de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake. Weigert de wettelijke vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan zal het college de aanvraag toch in behandeling nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

  • 5. Heeft de aanvraag betrekking op een jeugdige die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, dan is enkel de instemming van de jeugdige vereist. Betreft het een toewijzing omtrent wonen, dan is er tot 18 jaar toestemming nodig van een gezaghebbende of wettelijke vertegenwoordiger.

HOOFDSTUK 5: Maatwerkvoorziening

Artikel 11. Beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van ene maatwerkvoorziening jeugdhulp via de gemeente geeft het college een beschikking af.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van ene maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking tevens in ieder geval:

    • a.

      Welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      De ingangsdatum en duur van de verstrekking.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking tevens in ieder geval:

    • a.

      Aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      Wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld;

    • e.

      De wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 5. Het leefzorgplan wordt aan de beschikking toegevoegd. De beschikking wordt nog niet ondertekend. Wanneer de jeugdige of zijn ouders het niet eens zijn met de inhoud van het leefzorgplan kunnen zij dit binnen 10 werkdagen kenbaar maken aan het college.

Artikel 12. Criteria maatwerkvoorzieningen

  • 1. Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      Op eigen kracht of binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • Gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk.

    • b.

      Door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      Door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      Als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      Voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

Artikel 13. Aanvullende criteria voor persoonsgebonden budget

  • 1. Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is opgenomen:

    • a.

      De motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      De voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • c.

      Op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • d.

      De kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      Kosten voor bemiddeling;

    • b.

      Kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

  • 3. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het niet gaat om ggz-behandeling.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen m.b.t. verstrekking van pgb.

Artikel 14. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 3. Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

Artikel 15. Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van het pgb voor formele hulp in dienst van een instelling is gelijk aan het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2. De hoogte van het pgb voor formele hulp niet in dienst van een instelling bedraagt 75% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 3. Het tarief voor een pgb voor informele hulp wordt vastgesteld op het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon met een 36-urige werkweek.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen over de hoogte van het pgb.

HOOFDSTUK 6: Gegevensverwerking

Artikel 16. Privacy

  • 1. Het college verwerkt geen persoonsgegevens van een jeugdige of ouder, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2. Het college verwerkt geen andere dan wettelijk bepaalde persoonsgegevens betreffende een jeugdige of ouder, zonder daartoe toestemming te verkrijgen van een jeugdige of ouder.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een jeugdige of ouder verwerken zonder daartoe de toestemming te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of zijn ouder of een wettelijke plicht.

  • 4. Het college legt de afspraken over het verwerken de persoonsgegevens vast in een protocol.

Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een maatwerkvoorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.

  • 2. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de maatwerkvoorziening of op het daarmee samenhangend persoonsgebonden budget zijn aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangend persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft herzien of ingetrokken kan het college van degene die onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt.

HOOFDSTUK 7: Verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit opdrachtnemers jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relaties tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over welke verdere eisen gelden voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit.

HOOFDSTUK 8: Vertrouwenspersoon, klachtregeling, medezeggenschap, inspraak en bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Artikel 19. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen, ouders en pleegouders erop dat zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon

Artikel 20. Klachtregeling

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de behandeling van klachten over gedragingen van de overheid ziet college erop toe dat bij alle jeugdhulpaanbieders die worden ingezet en waarvoor zij verantwoordelijk is een klachtenregeling geldt voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt de jeugdige en zijn ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 22. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de wet.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

HOOFDSTUK 9: Slotbepalingen

Artikel 23. Evaluatie

  • 1.

    Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per 4 jaar geëvalueerd.

Artikel 24. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzonder gevallen ten gunste van de jeugdige en zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening jeugdhulp gemeente Bergen (L) 2018, in werking getreden op 1 januari 2018 wordt ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2022 en waarop nog niet is beslist voor 1 januari 2022, worden afgehandeld volgens deze verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Bergen (L) wordt beslist met inachtneming van de verordening waarop het besluit is gebaseerd, tenzij de toepassing van deze verordening gunstiger is voor de bezwaarmakers.

  • 4. Een cliënt houdt het recht op een lopende voorziening in de vorm van zorg in natura verstrekt voor 1 januari 2022, tot de datum waarop de verstrekte voorziening eindigt, of totdat het college een ander besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze lopende voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 5. Een cliënt houdt het recht op een persoonsgebonden budget verstrekt voor 1 januari 2022, tot de datum waarop het verstrekte pgb eindigt of totdat het college een ander besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze lopende voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 6. Het college heeft de bevoegdheid een besluit tot verstrekking van een lopende voorziening te herzien met toepassing van deze verordening:

    • a.

      Op de gronden vermeld in deze verordening;

    • b.

      indien uit een door het college uitgevoerd heronderzoek blijkt dat er met toepassing van deze verordening een afwijkend besluit zou zijn genomen;

    • c.

      indien de cliënt ondersteuning ontvangt in natura en wenst over te stappen naar een andere aanbieder of naar een pgb;

    • d.

      indien de cliënt ondersteuning ontvangt in de vorm van een pgb en wenst over te stappen naar ondersteuning in natura.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2018.

De griffier,

I.C. van ‘t Hof

De voorzitter,

M.H.E. Pelzer