Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand gemeente Bergen 2012

Geldend van 01-05-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand gemeente Bergen 2012

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van Bergen van 28 februari 2012;

gezien het advies van de Algemene Raadscommissie van 22 maart 2012;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel g, artikel 8 lid 2 onderdeel d en artikel 35 lid 5 van de Wet werk en bijstand, artikel 147, eerste lid van de gemeentewet.

overwegende, dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;

besluit vast te stellen de volgende:

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand gemeente Bergen 2012

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college het college van burgemeester en wethouders van de

      gemeente Bergen;

    • b.

      de wet Wet werk en bijstand;

    • c.

      maatschappelijke participatie het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen;

    • d.

      voorziening een vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning

      in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag

      inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie;

    • e.

      schoolgaand kind ten laste komend kind tot en met 17 jaar van een ouder met een laag inkomen, voor wie de leer- of kwalificatieplicht, bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet, geldt;

    • f.

      laag inkomen een inkomen tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • g.

      vermogen het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • h.

      belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is

      betrokken op grond van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2. Deze verordening stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taak door het college wordt uitgevoerd, met inbegrip van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

  • 1. Het college zet zich in voor het tot stand komen en ondersteunen van diensten door rechtspersonen die naar zijn oordeel bijdragen aan maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college biedt voorzieningen aan, die gericht zijn op maatschappelijke participatie.

  • 3. Indien een voorziening, bedoeld in het tweede lid, het rechtskarakter heeft van categoriale bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de wet, draagt het college er zorg voor dat deze bijstand uitsluitend wordt verstrekt aan een belanghebbende met een inkomen tot maximaal 110% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4. Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke en rechtspersonen, voor zover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

Artikel 4 Doelgroepen

  • 1. Uitsluitend een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 35 lid 5 van de wet, met een in aanmerking te nemen inkomen van ten hoogste een inkomen zoals bedoeld in artikel 35 lid 9 van de wet, komt in aanmerking voor categoriale bijzondere bijstand op grond van deze verordening.

  • 2. Uitsluitend kosten voor ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 sub c van deze verordening komen in aanmerking voor een voorziening op grond van deze verordening.

Artikel 5 Beleidsregels

  • 1. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze regeling.

  • 2. In de beleidsregels wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke voorzieningen door het college beschikbaar worden gesteld;

    • b.

      voor welke doelgroepen die voorzieningen zijn bestemd;

    • c.

      welke vorm de voorzieningen hebben;

    • d.

      de hoogte van de financiële vergoeding of verstrekking in natura, en;

    • e.

      de voorwaarden die aan toekenning zijn verbonden.

  • 3. Verantwoording vindt plaats middels jaarlijkse verantwoording aan de gemeenteraad.

Artikel 6 Onvoorziene gevallen

  • In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 7 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand Gemeente Bergen 2012.

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 12 april 2012.
de griffier, de voorzitter,

Nota-toelichting

Algemene toelichting

In de motie Blanksma-Spekman c.s. vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om daadwerkelijk werk te maken het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen terug te dringen. Daartoe voorziet dit wetsvoorstel in een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35, vijfde lid, van de wet.

 

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk schoolgaande kinderen van de doelgroep ten goede komt. Om die reden verdient een verstrekking ‘in natura’ de voorkeur boven een geldbedrag. Doordat in artikel 8 van de wet een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de wet). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie. De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.

 

Procedurele verordening en relatie met beleidsregels Gegeven het vooralsnog tijdelijke karakter van deze verordening en de wens om de administratieve lastendruk te beperken en in de toekomst snel te kunnen inspelen op de actualiteit, is gekozen voor een procedurele verordening.  In deze verordening wordt slechts een procedureel kader gegeven,  de verstrekkingen categoriale bijzondere bijstand zoals bedoeld in deze verordening worden vastgelegd in de beleidsregels. Een belangrijk voordeel is dat bij een wijziging in het aanbod van categoriale bijzondere bijstand niet elke keer de verordening gewijzigd hoeft te worden.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1         Begripsomschrijvingen

Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is worden hier omschreven. Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g van de wet. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd, en wordt het toegespitst op ouders van schoolgaande kinderen, met een laag inkomen. Een dergelijke begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip ‘maatschappelijke participatie’, waarmee dan gedoeld wordt op de participatie van de hier beschreven doelgroep.

In het vervolg van de verordening wordt verduidelijkt op welke wijze gemeenteraad en college invulling geven aan de ondersteuning van maatschappelijke participatie.

Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen. In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de wens van de wetgever als verwoord in de Memorie van Toelichting op artikel 8, eerste lid, onderdeel g van de wet.

Een dergelijke voorziening kan bijzondere bijstand zijn, maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking ‘in natura’, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.

‘Schoolgaand kind’ is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de wet maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, niet alleen kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen.

Het begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

 

Artikel 2         Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad, gegeven bovengenoemde motie ‘Blanksma-Spekman’ als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college. Het is vervolgens aan het college om die regels tot uitvoering te brengen. Voor een zuivere plaatsbepaling is tevens de wettelijke opdracht herhaald om invulling te geven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’. Daaraan is uitvoering gegeven in het tweede lid, onderdeel c van deze verordening.

 

Artikel 3         Verantwoordelijkheid college

Met betrekking tot het beleid, gericht op maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen, krijgt het college in dit artikel nog enkele opdrachten. Allereerst is in lid 1 bepaald dat het college zich inzet voor dienstverlening door derden aan kinderen die bijdraagt aan maatschappelijke participatie. Maatschappelijke participatie is niet een exclusieve taak van de overheid. Ook allerlei maatschappelijke instellingen dragen daaraan bij. Het college krijgt de opdracht om te zoeken naar wegen om de dienstverlening van dergelijke instellingen te ondersteunen zodat de participatie wordt bevorderd.

 

In het tweede lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om zelfstandig vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen. Zoals ook uit artikel 8 van de wet volgt, bepaalt het college de vorm, tenzij de vorm in deze verordening is bepaald.

Het derde lid bepaalt dat voorzieningen met het karakter van categoriale bijstand, onder de beperking van de inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm vallen. Zoals uit de algemene toelichting ook blijkt, kan evenzeer middels individuele voorzieningen in maatschappelijke participatie voor de doelgroep worden voorzien.

Het vierde lid geeft uitdrukking aan het idee dat samenwerking gewenst c.q. noodzakelijk is in het bevorderen van maatschappelijke participatie. Armoedebestrijding is niet alleen iets van gemeenten, maatschappelijke instellingen spelen hier ook een belangrijke rol bij.

Artikel 4        Doelgroepen

In artikel 4 zijn de voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor categoriale bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 35 lid 5 van de wet.

Het betreft:

•    het behoren tot de doelgroep zoals neergelegd in artikel 35 lid 5 van de wet: een persoon, met een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind;

•    het hebben van een laag inkomen van ten hoogste 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

 

Artikel 5         Beleidsregels

Omdat de uitvoering van het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand is opgedragen aan het college worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels gesteld. Deze beleidsregels dienen als handvat voor de uitvoering.

 

In artikel 5 lid 2 van deze verordening is bepaald dat de beleidsregels in ieder geval een richtsnoer van de te verstrekken kosten bevatten. Hierbij kan worden gedacht aan de kosten van bijvoorbeeld:

•    de contributie van een sportvereniging;

•    de contributie van een zangvereniging;

•    een bibliotheekabonnement;

•    een internetabonnement;

•    een krantenabonnement;

•    een telefoonabonnement;

•    een zwemabonnement;

•    muziekonderwijs; 

•    schoolactiviteiten zoals schoolreisjes en excursies;

•    sportattributen;

•    sportkleding;

•    vakantiekamp. 

Artikel 6         Onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 7         Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 8         Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking op 1 mei 2012.

Hoewel in artikel 78v WWB is opgenomen dat de verordeningsplicht geen structureel karakter heeft, is geen concrete datum genoemd waarop die plicht komt te vervallen.