Regeling vervallen per 11-02-2016

Bomenverordening gemeente Bergen 2003

Geldend van 26-02-2003 t/m 10-02-2016

Intitulé

Bomenverordening gemeente Bergen 2003

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 oktober 2002;

gelezen het advies van de commissie beheer & economie van 7 november 2002;

overwegende dat het gewenst is voorschriften vast te stellen ter bewaring van houtopstanden in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of dorpsschoon of om andere redenen van milieubeheer;

gelet op artikel 15 van de Boswet en artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

BOMENVERORDENING GEMEENTE BERGEN 2003;

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een lintbegroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

    • b.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas, dat;

      • één of meerstammig kan zijn, waarbij in geval van meerstammigheid de stammen zich bovengronds vertakken; en een dwarsdoorsnede van de stam, of bij meerstammigheid de dwarsdoorsnede van de dikste stam, van minimaal tien centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld heeft, of

      • aangewezen is na oplegging van een herplant- of instandhoudingplicht zoals bedoeld in artikel 6 van deze verordening, dan wel een voorschrift als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van deze verordening;

    • c.

      hakhout: één of meer bomen of boomvormers die na te zijn afgezet, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • e.

      Boomwaarde berekening: het bedrag dat wordt gevonden door het product van de volgende factoren:

      • de oppervlakte in cm2 van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;

      • de eenheidsprijs van € 4,97 per cm2, prijs zonodig jaarlijks aan te passen;

      • de standplaatswaarde;

      • voor het dorpscentrum 100%

      • voor het dorpsgebied 90%

      • voor het open- dorpsgebied 80%

      • voor de dorpsrand 70%

      • voor het landelijk gebied 60%

      • de conditiewaarde; (100%, 80%, 60%, 40%, 20%);

      • de waarde van de plantwijze;

      • solitair 100%

      • laanbomen 80%

      • groep van 2-5 stuks 60%

      • grotere boomgroepen 40% bosbeplanting 20%

      • -

        de boomwaarde berekening laten uitvoeren door een beëdigd boomtaxateur of een deskundige.

    • f.

      vellen: het kappen, omhakken, rooien en verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

    • g.

      vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2;

    • h.

      rechthebbende: de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevindt, dan wel degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is.

Artikel 2 - Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en, ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 7 en 10 van deze verordening;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte bomen.

    • d.

      Het periodiek vellen van houtopstand op natuurterreinen ter uitvoering van het regulieronderhoud.

Artikel 3 - Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd onder bijvoeging van een situatieschets of foto worden aangevraagd.

  • 2. Wanneer de directeur Bos, Landschap, Natuur en Visserij, van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een afschrift van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, aan burgemeester en wethouders heeft toegezonden, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift als een aanvraag om een vergunning.

  • 3. De vergunning moet aangevraagd worden door, namens of met toestemming van rechthebbende.

Artikel 4 - Weigeringsgronden

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning weigeren, dan wel aan de vergunning voorschriften of beperkingen verbinden, in het belang van:

    • -

      natuur- en milieuwaarden,'

    • -

      landschappelijke waarden;

    • -

      cultuurhistorische waarden;

    • -

      waarden van dorpsschoon;

    • -

      beeldbepalende waarden;

    • -

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij het weigeren of onder voorschriften of beperkingen verlenen van een vergunning tevens het resultaat van de boomwaarde berekening als motivering hanteren. Zij verwijzen zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.

Artikel 5 - Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien een gemeentelijk bestemmings-, bomen-, groen- of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt zoveel mogelijk een herplantplicht opgelegd.

  • 2. Wordt aan de vergunning een voorschrift verbonden als bedoeld in het eerste lid, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna, met name het niet uitvoeren van kapwerkzaamheden in het broedseizoen in de periode van 15 maart tot 15 juni.

  • 4. Indien de vergunning wordt aangevraagd ten behoeve van de uitvoering van werk of activiteit waarvoor andere vergunningen noodzakelijk zijn, kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat van de vergunning eerst gebruik mag worden gemaakt, wanneer deze andere vergunningen onherroepelijk zijn geworden.

  • 5. Een gedraging in strijd met een voorschrift of beperking verbonden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning is verboden.

Artikel 6 - Vervaltermijn vergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 2 van deze verordening vervalt, indien binnen maximaal één jaar na afgifte, dan wel in een geval als bedoeld in artikel 5, vierde lid binnen maximaal één jaar na afgifte van de andere vergunningen, daarvan geen volledig gebruik is gemaakt.

Artikel 7 - Herplant- / instandhoudingplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand waarop het verbod tot het vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende van de grond waarop zich de houtopstand bevindt, dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Een beslissing als bedoeld in de vorige leden wordt schriftelijk ter kennis van betrokkene gebracht.

  • 5. Een gedraging in strijd met een opgelegde verplichting als bedoeld in het eerste en derde lid is verboden.

Artikel 8 - Schadevergoeding

Op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet, beslist de gemeenteraad.

Artikel 9 - Verhouding tussen rooi-, bouw- en aanlegvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders stemmen de procedures betreffende rooivergunning en aanleg- en bouwvergunning in het ontwerpstadium op elkaar af.

  • 2. De rooi-, bouw- en aanlegvergunningen worden zoveel mogelijk per project gelijktijdig afgegeven.

  • 3. Een rooivergunning kan worden geweigerd op de enkele grond dat de bouw- of aanlegvergunning nog niet definitief zijn.

  • 4. Een rooivergunning kan worden geweigerd, nadat een bouw- aanlegvergunning is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van een rooivergunning niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand aan Burgemeester en wethouders.

Artikel 10 - Bescherming bomen

  • 1. Het is verboden om houtopstanden, die openbaar zijn:

    • -

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • -

      daaraan te snoeiwerk te verrichten behoudens door ambtenaren ter uitvoering van de hun opgedragen boomverzorgende taak.

  • 2. Het is verboden om een of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van Burgemeester en wethouders.

Artikel 11 - Bestrijding iepziekte

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) O Moreau);

    • b.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

  • 2. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van bur gemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aan schrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze binnen drie weken te vellen;

    • b.

      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 4. Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter;

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 6. Een gedraging in strijd met een aanschrijving als bedoeld in het tweede lid is verboden.

Artikel 12 - Strafbepaling

  • Overtreding van artikel 2, eerste lid, artikel 5, vijfde lid, artikel 7, vijfde lid, en artikel 11, derde en zesde lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de gerechtelijke uitspraak. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met het resultaat van de boomwaarde berekening.

Artikel 13 - Opsporingsambtenaren

  • De opsporing van de in artikel 12 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders zijn belast met de zorg voor de naleving van het bij of krachtens deze verordening gestelde, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 14 - Betreden dan wel binnentreden van gebouwen en terreinen

  • 1. Zo dikwijls de zorg voor de naleving van het bij of krachtens deze verordening be paalde dit vereist, wordt hierbij de last verstrekt al dan niet besloten terreinen en gebouwen, niet zijnde woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende bewo ner of gebruiker te betreden:

    aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met de uitvoering van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze veror dening;

    aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    aan de opsporingsambtenaren, die en voor zover zij belast zijn met de opsporing van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde last is te allen tijde uitvoerbaar.

Artikel 15 - Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van zes weken na de bekendmaking.

  • 2. Met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening vervallen de bestaande bomen-, rooi- en kapverordeningen, van de gemeente Bergen NH van 28 juni 1994, van de gemeente Egmond van 30 maart 1998, en van de gemeente Schoorl van 12 april 1999.

Artikel 16 - Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 15, tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 15, tweede lid, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3. Vergunningen bedoeld in het eerste lid en verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning op grond van een verordening bedoeld in artikel 15, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag afgehandeld onder toepassing van de bepalingen van de verordening die van kracht was voorafgaande aan deze verordening.

Artikel 17 - Aanhalingstitel

  • Deze verordening kan worden aangehaald als "Bomenverordening gemeente Bergen 2003".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen 26 november 2002

de secretaris, de voorzitter,

TOELICHTING behorende bij de "Bomenverordening gemeente Bergen 2003"

Algemeen

Deze verordening is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet. Verschillende begrippen en bepalingen sluiten echter aan op de Boswet. De Boswet regelt namelijk deels dezelfde materie, maar dan voor het gebied buiten de bebouwde kom.

De voorschriften in deze verordening gelden voor bomen, houtwallen en hakhout binnen en buiten de bebouwde kom van de gemeente. Op grond van de Boswet is een aantal categorieën van bomen uitgezonderd, o.a. wilgen en populieren langs wegen en landbouwgronden, bomen van bosbouwondernemingen, vruchtbomen, windschermen om boomgaarden. De kapvoorschriften in de Boswet gelden ook niet voor struiken of heesters, al is het mogelijk een lijst van te beschermen struiken op te nemen. In deze verordening wordt ook een lintbegroeiing van heesters en struiken beschermd.

Het doel van de voorschriften is het behoud van waardevolle bomen. Het begrip waardevol is niet eenvoudig te definiëren, maar van belang is de waarde uit een oogpunt van landschapsschoon, natuurschoon, dorpsschoon, en ook de waarde voor recreatie en leefbaarheid.

Daarnaast kan de waarde van een boom volgens een door burgemeester en wethouders vastgestelde methode, de boomwaarde berekening, worden uitgedrukt in een bedrag. Het resultaat van de berekening kan een rol spelen bij het claimen van schadevergoeding voor de beschadiging van bomen, het opleggen van een herplantplicht of -voorschrift en/of voor de bepaling van de strafmaat bij overtreding van het kapverbod.

De kapvoorschriften houden in dat het verboden is (waardevolle) bomen te vellen zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Ter bescherming van de zoeven genoemde belangen kan de vergunning worden geweigerd; weigeren is geen plicht. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan.

Bij het weigeren van een vergunning wordt zoveel mogelijk verwezen naar gemeentelijke plannen, zoals bijvoorbeeld het groenstructuurplan, of bestemmingsplannen.

Worden bomen illegaal gekapt of gaan zij door andere oorzaken te gronde, dan kan een herplantplicht worden opgelegd. Ook is het mogelijk een onderhoudsplicht op te leggen, als (waardevolle) bomen ernstig in het voortbestaan worden bedreigd. Ook hier moet belangenafweging plaatsvinden.

Over die afweging van belangen is inmiddels uitgebreide jurisprudentie ontstaan, die in het algemeen positief uitwerkt voor het behoud van bomen. Onder meer blijkt dat bomen niet zonder meer moeten wijken voor economische belangen, zoals het beter bewerkbaar zijn van akkers of het voorkomen van water- en voedselonttrekking of schaduwwerking. Bomen blijken soms wel te moeten sneuvelen als er sprake is van ernstig gevaar voor omvallen of van zeer ernstige overlast, bijvoorbeeld als gevolg verstopping van rioleringen. Bij verschillende uitspraken wordt overwogen dat de bomen nog gezond zijn en nog jaren meekunnen, zodat zij mede om die reden kunnen worden gehandhaafd.

Blijkens jurisprudentie mag een herplantplicht ook na strafrechtelijk optreden nog worden opgelegd. Voorts mag een herplantplicht inhouden dat er meer bomen of zelfs struiken worden geplant dan er eerst waren. Herstel in de vorige toestand kan ook betekenen het laten uitvoeren van zodanige maatregelen dat de vorige toestand zoveel mogelijk wordt benaderd en indien niet anders mogelijk zelfs pas na verloop van tijd.

Jurisprudentie over schadeloosstelling wegens vellen van houtopstand is nog schaars. De Boswet schrijft echter voor dat bepalingen terzake worden opgenomen. Mocht er nieuwe jurisprudentie ontstaan, dan zal de rechter wellicht dezelfde lijn trekken als bij jurisprudentie over artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Geen schadevergoeding wordt toegekend in gevallen waarbij door een kapverbod of een weigering van een kapvergunning de (nog niet verwezenlijkte) mogelijkheid werd ontnomen, om een voordeel te behalen (bijvoorbeeld het beter kunnen bewerken van grond of de winst uit verkoop van hout). Ook is geen schadevergoeding toegekend voor schade die voorzienbaar was of die in het kader van een ruilverkaveling is verrekend.

Vooralsnog moet er van worden uitgegaan dat de kapvoorschriften wijken voor het recht van de eigenaar van een buurerf om het rooien van bomen te vorderen krachtens artikel 5:42 BW, als bomen binnen twee meter van de erfgrens staan (voor heesters of heggen is dit een halve meter). Weliswaar biedt genoemd artikel de mogelijkheid om bij verordening een kleinere afstand toe te laten. Gekozen is dit vooralsnog niet te doen, daar dit naar verwachting een bron van burenruzies kan zijn.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Eerste lid, onderdeel a (houtopstand)

Houtopstand is het algemene begrip dat de Boswet zelf ook hanteert. Gesproken wordt van "bossen en andere houtopstanden"; ook de bossen worden dus tot de houtopstanden gerekend. In de Boswet wordt geen begripsomschrijving gegeven van houtopstand en ook niet van hakhout.

In artikel 1, eerste lid, van de verordening wordt ook een houtwal als houtopstand aangemerkt. In het algemeen vallen onder houtwal alle lintvormige begroeiingen van enige uitgestrektheid, bestaande uit bomen en/of struiken. Het begrip omvat onder andere houtsingels, houtkaden. Houtwallen zijn duidelijk omvangrijker dan heggen of hagen of de in het tweede lid van artikel 2 bedoelde wegbeplantingen en eenrijige beplantingen langs landbouwgronden.

Ook struiken of heesters vallen onder de voorschriften, voor zover zij bestaan uit lintbegroeiing

van enige omvang. Solitaire struiken of heesters alsmede heggen en hagen zijn niet onder de

voorschriften begrepen.

Als struik of heester wordt doorgaans beschouwd ieder houtachtig gewas dat zich vlak boven de

grond vertakt en daardoor in tegenstelling tot een boom geen echte stam heeft. In de regel heeft

een struik of heester maximaal een hoogte van een paar meter (van Dale: manshoogte).

De term heg of haag heeft in het algemeen overigens betrekking op een omheining van struiken

(of soms bomen) die regelmatig in de gewenste vorm wordt geschoren.

Eerste lid, onderdeel b (boom)

Gekozen is voor een precieze definitie van het begrip boom, zodat dit begrip eenduidig kan worden gehanteerd en eenvoudig controleerbaar wordt. De minimaal 10 centimeter doorsnede is gekozen, omdat deze maat ook vaker gebruikt wordt bij het bepalen van het al dan niet makkelijk verplaatsbaar zijn van bomen.

Vanzelfsprekend moet de minimumgrootte niet gelden voor aanplant in het kader van een herplantplicht of -voorschrift. Dit geldt tevens voor aanplant in het kader van een opgelegde instand-

houdingsplicht. Door de 10 cm en de meerstammigheid zullen oude struiken nu juridisch ook een boom kunnen zijn. Bescherming van "boomgelijke" struiken acht de gemeente gewenst.

Eerste lid, onderdeel c (hakhout)

Onder afzetten wordt verstaan het vlak boven de grond afzagen van bomen, met de bedoeling dat de stobben weer uitlopen.

Eerste lid, onderdeel e (boomwaardeherekening)

De boomwaarde is met name bedoeld voor het terugkrijgen van de gemeentelijke investeringen in bomen, die door waardevermindering van de boom verloren zijn gegaan, bijvoorbeeld door vandalisme, aanrijschade of illegaal kappen. Het aldus terugvorderen van vergoedingen kan ook een preventieve werking hebben.

Noodzakelijk is wel de relativering van de boomwaarde door de regels van redelijkheid en billijkheid in een concreet geval. Soms - met name wanneer een vergunning wordt verstrekt wegens dunning, of het voorkomen van schade of overlast - zal men een particulier niet voor de volle boomwaarde kunnen aanspreken en naar redelijkheid van het geval moeten matigen, tenzij sprake is van het negeren van een geweigerde kapvergunning of ander bewust of opzettelijk strafbaar handelen.

Bij aanrijschade zal de aansprakelijkheid afhankelijk zijn van de ontstane schade. De aansprakelijkheid omvat dus niet zonder meer de volle boomwaarde.

Er is niet gekozen voor het vastleggen van het begrip boomwaarde. Hiervoor worden verschillende methoden gehanteerd. Meest gebruikt tot op heden is de zogenaamde methode Raad. De Nederlandse Vereniging voor Beëdigd Taxateurs heeft eind 1998 een nieuw alternatief ontwikkeld waarin onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende boomsoorten. Daar er nog geen landelijke eenheid in financiële benadering is ontwikkeld en daar bestaande systemen werken met eenheidsprijzen die jaarlijks worden vastgesteld, is ervoor gekozen de methodiek van boom-waardeberekening vast te laten stellen door burgemeester en wethouders.

Eerste lid, onder f (vellen)

Het begrip "vellen" zelf is niet omschreven. Voor de betekenis ervan kan worden uitgegaan van het normale taalgebruik. Zo zal het omhakken of afzagen van een boom zeker als vellen moeten worden beschouwd.

De omschrijving van "vellen" omvat ook het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge hebben. Deze omschrijving komt overeen met die van artikel 1, lid 2, van de Boswet. Om misverstanden te voorkomen zijn "verplanten" en "ontsiering" toegevoegd.

Toegevoegd is "zowel boven- als ondergronds" om ook op te kunnen treden tegen ernstige beschadiging bij bijvoorbeeld de aanleg van kabels en leidingen. De expliciete, ondergrondse bescherming lijkt nodig gezien de achterstelling van het kappen van wortels tegenover het afsnijden van takken in artikel 5:42 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.

De omschrijving van "vellen" heeft alleen betrekking op (actieve) handelingen en niet op het (passieve) nalaten van handelingen, bijvoorbeeld het nalaten van onderhoud, het niet nemen van maatregelen om ernstig bedreigde houtopstand veilig te stellen, of het lijdelijk toezien dat houtopstand - al dan niet door toedoen van anderen - te gronde gaat. Het lijkt te ver te gaan om ook een dergelijk nalaten van handelingen onder het begrip "vellen" te brengen. Tegen ernstige verwaarlozing kan echter wel worden opgetreden. In dit verband wordt verwezen naar artikel 7 van deze verordening en de toelichting daarop.

Artikel 2 - Kapverbod

Algemeen

Artikel 2 geeft de werkingssfeer van de regeling aan. De regeling geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

De vraag of houtopstand binnen of buiten de bebouwde kom is gelegen, is om twee redenen van belang:

1.wanneer het gaat om bossen van een bosbouwondememing, bedoeld in het tweede lid, onder e van artikel 2.

Ligt houtopstand van een dergelijke onderneming buiten de bebouwde kom, dan is het kapverbod alleen van toepassing wanneer het gaat om "kleine" bossen;

2.voor de toepassing van de Beschikking bosbijdragen.

Deze beschikking geldt niet voor bossen of houtopstanden die zijn gelegen binnen de bebouwde kom.

In de uitzonderingen genoemd in het tweede en derde lid is niet langer opgenomen het "vellen van houtopstand bij wijze van dunning." Deze uitzondering is een bron voor discussie over de vraag of het vellen van bomen al dan niet geschiedde (het vellen is dan doorgaans al gebeurd) bij wijze van dunning, ofwel "het vellen ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand." Een dergelijke bepaling is vatbaar voor misbruik. 'Dunning' kan wel een motivering van de aanvraag van een vergunning zijn. Het weglaten van 'dunning' als uitzondering betekent ook dat de gemeente een vergunning nodig zal moeten aanvragen voor het onderhoud van houtopstanden.

Eerste lid (kapvergunning)

Lid 1 introduceert het vergunningenstelsel.' een algemeen kapverbod, behoudens daartoe verkregen vergunning.

In de Boswet wordt een meldingsplicht (kennisgeving van het voornemen tot vellen) gehanteerd. Dat is te verklaren uit het andere doel van deze wet. Een eventuele kap van bos heft zich op in de herplantplicht: de zaak is rond als (elders) weer een boom is geplant. Het gaat niet zozeer om een bepaalde boom, maar om het totaal aantal bomen.

De bomenverordening heeft voornamelijk ten doel juist een bepaalde boom of groep van bomen uit oogpunt van natuurwaarde, landschappelijke waarde, cultuurhistorische waarde, dorpsschoon of leefbaarheid te sparen. Met een herbeplanting is men zelden gebaat. Het is dus zaak een maximale bescherming te scheppen. Deze geeft het vergunningenstelsel in grotere mate dan het meldingssysteem. De controle is bij het vergunningenstelsel eenvoudiger omdat de eigenaar van de houtopstand een vergunning moet kunnen tonen. Daarnaast gaat er een grotere preventieve werking uit van een vergunningenstelsel, dan van een meldingsplicht.

Tweede lid (uitzonderingen krachtens de Boswet)

Lid 2 geeft een groep uitzonderingen op het in het eerste lid gestelde verbod. De onder a tot en met e vervatte uitzonderingen vloeien voort uit artikel 15, lid 2, van de Boswet, waarin de categorieën bomen of houtopstanden worden genoemd, ter bewaring waarvan de gemeentelijke wetgever geen regels mag stellen. Hiertoe behoren o.a. wegbeplantingen en eenrïjige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen. Bij wet van 8 december 1982, Stbl. 706, is echter voor de hier bedoelde wilgen en populieren een uitzondering gemaakt, doordat aan artikel 15, tweede lid, onder a, van de Boswet is toegevoegd "tenzij deze zijn geknot".

De gemeentelijke wetgever heeft daarmee de mogelijkheid gekregen regels te stellen ter bewaring van knotwilgen en knotpopulieren die deel uitmaken van wegbeplantingen of eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden. Het kapverbod geldt wel voor wilgen en populieren, niet zijnde wegbeplantingen of eenrijige beplanting op of langs landbouwgronden, waarbij niet van

belang is of deze wel of niet zijn geknot.

Bij de in onderdeel b opgenomen uitzondering kan nog worden vermeld, dat in de Boswet het begrip "vruchtbomen" wordt gehanteerd. Het begrip "vruchtboom" is niet duidelijk. Bedoeld zal wel niet zijn "vruchtdragende boom", want anders zouden gemeenten en provincies voor geen enkele boom regels mogen stellen. Uit de parlementaire discussie over artikel 15, lid 2, van de Boswet kan worden afgeleid dat is gedacht aan bomen die uit economische motieven worden geteeld, dat wil zeggen bomen zoals die staan in boomgaarden oftewel fruitbomen. Inmiddels wordt in de meeste gemeentelijke verordeningen gesproken over fruitbomen (zie bijvoorbeeld de model-bomenverordening van de Boomstichting, de verordeningen van de gemeenten Alkmaar, Bergen en Egmond).

Derde lid, onder a (uitzondering voor o.a. iepziektebestrijding)

Het derde lid bevat twee extra uitzonderingen, die niet direct voortkomen uit hetgeen is geregeld in de Boswet.

Onderdeel a ziet op het geval dat bomen moeten worden geveld ter bestrijding van de iepziekte, of in het kader van een instandhoudingsplicht, dan wel krachtens (andere) bepalingen van de APV, bijvoorbeeld in verband met de verkeersveiligheid. Voorzover het de bestrijding van iepziekte betreft, wordt verwezen naar de (overige) bepalingen van artikel 11. De verwijzing naar artikel 7 houdt in dat wanneer bomen worden geveld wegens een aanwijzing van het college van burgemeester en wethouders, eveneens een herplant- of instandhoudingsplicht kan worden opgelegd.

Het meer in algemene zin verwijzen naar de Plantenziektenwet is zinvol voor de handhaving van het Kersenvliegbesluit, het Schildluisbesluit, het Besluit bestrijding bacterievuur en eventuele toekomstige plantenziekten. De vergunningprocedure staat een doelmatige bestrijding van iepziekte en andere plantenziekten in de weg.

Onderdeel b (uitzondering voor onderhoud hakhout)

Hoewel dit hoogst zelden zal voorkomen, is deze bepaling opgenomen. Het onderhoud van hakhout (zie definitie onder artikel 1, sub c.) veronderstelt het rooien, c.q. vellen.

Artikel 3 - Aanvraag vergunning

Eerste lid (schriftelijke aanvraag)

Een situatieschets of foto wordt gevraagd om te voorkomen dat de kapvergunning een tweede maal voor een andere houtopstand wordt gebruikt en om te voorkomen dat er (anderszins) verwarring kan ontstaan over de bedoelde bo(o)m(en).

Tweede lid (combinatie melding/vergunningaanvragen)

Bepaalde houtopstanden buiten de bebouwde kom kunnen zowel onder de Boswet als onder de Kapverordening vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen velling moet worden gemeld aan Staatsbosbeheer en dat vergunning moet worden gevraagd aan het gemeentebestuur.

Dit artikel van de verordening stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan Staatsbosbeheer mede wordt beschouwd als een vergunningaanvraag. Deze efficiënte werkwijze is mogelijk geworden, doordat de directeur Natuur, Bos, Landschap en Fauna (voorheen de directeur van Staatsbosbeheer) van de bevestiging van de ontvangst van de kennisgeving een afschrift zendt aan het desbetreffende gemeentebestuur. Aangezien dit afschrift alle gegevens bevat, die het gemeentebestuur voor de beoordeling van de aanvraag nodig heeft, is een belangrijke vereenvoudiging verkregen die voor de belanghebbende boseigenaar vele van de bezwaren van het onderworpen zijn aan tweeërlei gezag wegneemt.

Artikel 4 - Weigeringsgronden

Eerste lid (waarden als weigeringsgrond)

Over de afweging van belangen is inmiddels uitgebreide jurisprudentie ontstaan, die in het algemeen positief uitwerkt voor het behoud van bomen. Onder meer blijkt dat bomen niet zonder meer moeten wijken voor economische belangen, zoals het beter bewerkbaar zijn van akkers, of het voorkomen van water- en voedselonttrekking, of schaduwwerking.

Niet alleen de visuele eigenschappen, maar ook andere kwaliteiten van een houtopstand kunnen aanleiding geven tot het weigeren van een kapvergunning. De opsomming in het eerste lid worden in jurisprudentie als toetsingscriteria aangetroffen.

Aan de hand van deze criteria kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met:

de recreatieve waarde van een klimboom, die bij de jeugd als speelobject waardering

ondervindt;

de belevingswaarde van houtopstand vanuit cultuurhistorisch of planologisch oogpunt

of wegens ouderdom of situering;

de natuurwetenschappelijke betekenis van houtopstand, bijvoorbeeld doordat daarop

zeldzame epifytische of terrestrische planten groeien, hetzij hogere planten dan wel

mossen of korstmossen;

de luchtzuiverende kwaliteiten;

de invloed op de bodemhuishouding en het microklimaat;

de nestel- of schuilgelegenheid voor bepaalde diersoorten.

Voor de beoordeling van deze eigenschappen kunnen van belang zijn de (stam)omvang van de boom, de plantwijze (alleenstaand of in groepen), de standplaats (tussen de bebouwing of in het buitengebied), de soort (snelgroeiend of langzaam groeiend). In de boomwaardeberekening wordt aan deze begrippen een waarde gegeven, waardoor een en ander geconcretiseerd wordt.

Nadrukkelijk zij hier vermeld dat in de gemeente Bergen de leeftijd van de boom (die overigens vaak zal samenhangen met de stamomvang) en de gezondheidstoestand van de boom, zwaar wegen in de belangenafweging. Onder cultuurhistorische waarden is begrepen de mogelijkheid dat een boom het behouden waard is om zijn historische betekenis, plaats of verhaal. Onder waarden voor recreatie en leefbaarheid vallen bijvoorbeeld ook bomen die algemeen gewaardeerd worden om hun schaduw.

De (overige) gehanteerde begrippen zijn niet nauwkeuriger te omschrijven. De hier gegeven opsomming is bovendien niet uitputtend. Het vorenstaande beoogt dan ook het kader aan te geven, waarbinnen een kapvergunning kan worden geweigerd of onder voorschriften verleend. Ook in andere regelingen kunnen vaag of niet omschreven begrippen niet altijd worden vermeden.

Een kapvergunning zal in het algemeen worden verleend, wanneer.'

het gaat om het vellen van houtwallen waarvan het gebruikelijk is dat deze bij gedeelten periodiek worden "afgezet", dat wil zeggen, geveld om een geleidelijke verjonging mogelijk te maken;

het gaat om het vellen van houtopstand rondom (agrarische) bedrijfsgebouwen, wanneer deze houtopstand noodzakelijkerwijs moet wijken voor een bedrijfsuitbreiding waarvoor een bouwvergunning is verleend (zo nodig kan een herplantplicht worden opgelegd in die zin, dat de vervangende beplanting rond de nieuwe bebouwing wordt aangebracht); een waardevolle boom een ernstig gevaar vormt voor de openbare veiligheid, bijvoorbeeld wegens het risico van omwaaien of het belemmeren van het uitzicht voor het verkeer; de bezwaren van belanghebbenden zwaarder wegen dan de waarde van de houtopstand.

Het beleid op lange termijn moet eveneens niet uit het oog worden verloren. Het is soms beter bepaalde houtopstanden geleidelijk te vernieuwen en te verjongen, dan op een kwade dag voor het onontkoombare feit te staan dat die houtopstanden geheel moeten worden "afgeschreven". Een al te starre toepassing van dit artikel kan de bereidheid van de burger om uit eigen beweging aan te planten in de weg staan: hij zou immers kunnen vrezen "er voor eeuwig aan vast te zitten".

Tweede lid (boomwaarde als weigeringsgrond)

Toegevoegd is dat bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning ook de boomwaarde ("het resultaat van de boomwaardeberekening"). Ook hier geldt dat de boomwaarde niet te star kan worden toegevoegd. De belangen van de aanvrager en de regels van redelijkheid en billijkheid moeten hiertegen worden afgewogen. Burgemeester en wethouders stellen de wijze van berekening vast.

De boomwaarde, zoals in andere gemeenten gehanteerd, is een product van de volgende factoren:

de oppervlakte in cm2 van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;

de geïndexeerde eenheidsprijs per cm2;

de standplaatswaarde;

de conditiewaarde;

de waarde van plantwijze.

Artikel 5 - Bijzondere vergunningsvoorschriften

Eerste en tweede lid (herplant)

Artikel 4 stelt de mogelijkheid om voorschriften aan een vergunning te verbinden vast. Mede gezien het feit dat het voorschrift tot herplanten ingrijpend kan zijn, is het wenselijk ter zake een uitdrukkelijke bepaling op te nemen.

Deze herplantplicht heeft een andere strekking dan de herplantplicht krachtens de Boswet. Daar is zij gericht op het behoud van het bosareaal (vandaar dat herplanten elders mogelijk is). Bij de gemeente geschiedt een eventuele herbeplanting om redenen van milieubeheer en zal zij vaak zoveel mogelijk ter plaatse moeten gebeuren.

De Boswet geeft voor herplanten een termijn van driejaar. De gemeente behoeft deze termijn in de bomenverordening niet aan te houden. In de verordening is geen termijn genoemd. Burgemeester en wethouders kunnen de termijn vaststellen naar omstandigheden.

Behalve een termijn kunnen burgemeester en wethouders ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven (bijvoorbeeld iepen die beter bestand zijn tegen iepziekte).

Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herplanting van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één boompje. Uiteraard dient herplant bosbouwkundig verantwoord te zijn. Betreft het houtopstand buiten de bebouwde kom, behorende bij een "klein" bos van een geregistreerde bosbouwondememing, dan moet rekening worden gehouden met een eventueel bosbouw- of bosbeheerplan in het kader van de Boswet.

Het tweede lid van artikel 5 is opgenomen met het oog op de eventueel bestaande wens ter versnelling van het herstel de eventuele vervangingsverplichting gelijktijdig met de herplantplicht op te leggen.

Derde lid (bescherming flora en fauna)

Dit lid is toegevoegd uit oogpunt van natuurbescherming voor bijzondere flora en fauna in en rond de houtopstand. De procedure rond kapvergunningaanvragen lijkt een goede mogelijkheid en een juist moment om burgers meer natuurbewust te maken. Bij voorschriften die in het kader van hetderde lid worden opgelegd, kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het niet vellen tijdens het broedseizoen (zie hiervoor mede het bepaalde in artikel 5 lid 3 van de verordening).

Vierde lid (samenloop met andere vergunningen)

Deze bepaling is opgenomen voor gevallen waarin een kapvergunning wordt verleend bijvoorbeeld in verband met de realisatie van een bouwplan of in verband met de aanleg van een weg. Zo kan voorkomen worden dat een boom al is gekapt, als de bouw- of aanlegvergunning na beroep of bezwaar alsnog geweigerd wordt.

Zie de uitspraak van de afdeling rechtspraak van 9 december 1980, AB 1981,169. Aan een kapvergunning die was verleend in verband met de aanleg van een weg, was de voorwaarden verbonden dat van de vergunning pas gebruik mocht worden gemaakt, indien en zodra de Kroon met de beoogde wegaanleg zou instemmen. De afdeling vond deze voorwaarden in het belang van natuur- en landschapsschoon, welke belangen de bomenverordening beoogt te dienen.

Artikel 6 - Vervaltermijn vergunning

Dit artikel is nodig om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan. Op een (veel) later moment kan immers het inzicht over de waarde van een houtopstand zijn gewijzigd (bomen groeien immers verder).

Van de vergunning moet "volledig" gebruik worden gemaakt. Wanneer een vergunning voor tien bomen is afgegeven en er slechts vier binnen een jaar worden gekapt, zal dus opnieuw een vergunning voor de resterende zes bomen moeten worden aangevraagd.

Artikel 7 - Herplant-/instandhoudingsplicht

Eerste lid (zelfstandige herplantplicht)

Blijkens jurisprudentie mag een herplantplicht ook na strafrechtelijk optreden nog worden opgelegd. Voorts mag een herplantplicht inhouden dat er meer bomen of zelfs struiken worden geplant dan er eerst waren. Herstel in de vorige toestand kan ook betekenen het laten uitvoeren van zodanige maatregelen dat de vorige toestand zoveel mogelijk wordt benaderd en indien niet anders mogelijk zelfs pas na verloop van tijd. De boomwaarde kan een rol spelen bij de aanwijzingen rond de herplantplicht.

Wanneer een herplantplicht alleen maar als een vergunningsvoorschrift zou kunnen worden gesteld, dan zou dat betekenen dat iemand aan de oplegging van een herplantplicht kan ontkomen door zonder vergunning te vellen.

De in artikel 7, eerste lid, opgenomen bepaling maakt het mogelijk in zulke gevallen een zelfstandige herplantplicht te scheppen.

In het eerste lid is toegevoegd "dan wel op andere wijze is teniet gegaan". Burgemeester en wethouders kunnen dus ook een verplichting tot herplantplicht opleggen, als houtopstand is teniet gegaan door verwaarlozing of door een calamiteit. Oplegging van een herplantplicht in beginsel ook denkbaar, als houtopstand is teniet gegaan door een velling ingevolge de Plantenziektenwet of een veiling in het kader van een instandhoudingsplicht krachtens artikel 7, derde lid, dan wel op grond van (andere) bepalingen van de APV, bijvoorbeeld in verband met de verkeersveiligheid. Gebleken is dat voor het uitvoeren van de herplantplicht soms ook de medewerking van andere dan de zakelijk gerechtigde noodzakelijk is.

Daarom is in de definitie van rechthebbende aansluiting gezocht bij de omschrijving van artikel 14, eerste lid, van de Woningwet: aanschrijvingen kunnen worden gericht tot de eigenaar "of tot degene die uit anderen hoofden tot het treffen van voorzieningen bevoegd is". Ook in de Boswet komt een herplantplicht voor. Artikel 3 van de Boswet verplicht de eigenaar van grond, waarop een houtopstand anders dan bij wijze van dunning is geveld of op andere wijze teniet gegaan, tot herbeplanting. Het besluit herbeplanting artikel 3 Boswet geeft daarvoor nadere

regels.

De herplantplicht die in artikel 7 is neergelegd, verschilt van de herplantplicht van de Boswet. De in artikel 7 bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten. De herplantplicht van de Boswet bestaat uit kracht van de Boswet zelf. De herplantplicht heeft in de bepalingen bovendien een andere strekking dan in de Boswet: in de wet is zij gericht op het behoud van het bosareaal (vandaar dat herplanten elders mogelijk is), terwijl herbeplanting krachtens de kapverordening geschiedt om redenen van milieubeheer en daardoor vaak zoveel mogelijk ter plaatse moet gebeuren. Hieruit volgt dat een herplantplicht slechts opgelegd kan worden, wanneer hieruit een herstel van verloren waarden kan voortkomen.

Derde lid (instandhoudingsplicht)

Het derde lid betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal teniet gaan.

De gemeente zou in dat geval kunnen wachten totdat de houtopstand geheel teniet is gegaan om dan vervolgens op grond van het eerste lid van artikel 7 een herplantplicht op te leggen.

Het kan echter voorkomen dat de strekking van de verordening beter gediend is met het behoud van bestaande bomen dan met de vervanging daarvan. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te vervangen, en wat bijvoorbeeld natuur- of landschapswaarde, dorpsschoon of beeldbepalende waarde, wegen zij op tegen een veelheid van jonge boompjes.

Krachtens het derde lid van artikel 7 kan de rechthebbende worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voorzover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting tengevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.

Op bouwterreinen is bijvoorbeeld het volgende van belang:

  • 1.

    verkeer, machines, (bouw)keten, materiaalopslag en het verbranden van afval onder de kroon kunnen een boom ernstig beschadigen of in gevaar brengen;

  • 2.

    een hek, dat op tijd is geplaatst, houdt allerlei oorzaken van beschadiging onder de kroon vandaan. Het hek moet ongeveer even ruim om de boom staan als de kroon breed is;

  • 3.

    het leggen van rijplaten gaat verdichting van de grond tegen;

  • 4.

    afgraven van de bovenste decimeters van de grond ontneemt de boom het meeste voedsel en ook een groot deel van de fijne wortels;

  • 5.

    ophogen van de grond, vooral met klei, kan bomen doen verstikken;

  • 6.

    bestraten of verharden onder de boom leidt tot een tekort aan lucht en vocht, vooral bij gebruik van beton of asfalt. Eventueel kan worden gewerkt met de minder schadelijke "groensteen";

  • 7.

    een boom is geen paal. Kabelstroppen om stam of takken of het vastspijkeren van latten geven grote wonden;

  • 8.

    beschadigingen en wonden moeten op tijd worden behandeld. Inrotting wordt voorkomen door plekken glad af te werken en met balsem te bedekken.

De verplichtingen tot instandhouding behoeft niet te betekenen dat van een boomgroep alle bomen moeten blijven staan. Om besmetting met ziekten te voorkomen kan zo nodig de verplichting worden opgelegd bepaalde bomen te kappen en van het terrein te verwijderen. Bij een sterk verouderd bomenbestand kan het aanbeveling verdienen het bestand te kappen onder het opleggen van een herplantplicht.

Overigens kunnen ook verwaarloosde bomen uit een oogpunt van milieubeheer van belang zijn. Zo kunnen vermolmde bomen bijvoorbeeld nestplaats bieden aan vleermuizen.

De instandhoudingsplicht krachtens artikel 7 mag uiteraard niet leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regelingen, zoals bijvoorbeeld de Plantenziektenwet.

Artikel 8 - Schadevergoeding

Krachtens artikel 17 juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet wordt bij weigering van een kapvergunning op verzoek van de eigenaar of gebruiker een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit de gemeentekas toegekend, indien schade wordt geleden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven.

Evenwel, ook indien een regeling niet uitdrukkelijk een recht op schadevergoeding geeft kan het redelijkheidsbeginsel meebrengen dat een belastende beschikking niet genomen wordt zonder dat een schadevergoeding wordt toegekend.

Artikel 17 van de Boswet schrijft voor dat de verordening een orgaan aanwijst, dat beslist op verzoeken om vergoeding van schade die voortvloeit uit het weigeren van een vergunning. In artikel 8 van de verordening wordt de gemeenteraad als zodanig aangewezen. Gelet op de forse bedragen waarom het kan gaan en de vereiste zorgvuldigheid is gekozen voor een relatief zware procedure.

De gemeenteraad kan bij de behandeling van een verzoek om schadevergoeding eventueel aansluiting zoeken bij de procedure bij de toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dit houdt in dat de raad een neutrale schadebeoordelingscommissie aanwijst en dat verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze mondeling toe te lichten.

Artikel 9 - Verhouding tussen rooi-, bouw- en aanlegvergunning

Dit artikel is noodzakelijk om de vergunning aanvraag beter te laten verlopen. In het verleden is het voorgekomen dat iemand een bouwvergunning had voor een garage maar de boom voor zijn nieuw te garage niet kon openen omdat er een boom voorstand, in dat geval moest de gemeente wel een kapvergunning afgeven om dit mogelijk te maken. Om dit tegen te gaan moet er een verhouding zijn met een rooi, bouw en aanlegvergunning.

Artikel 10 – Bescherming bomen

Dit artikel is noodzakelijk om bomen beter te beschermen tegen beschadigen, bekladden en het beplakken van bomen.

Artikel 11 - Bestrijding iepziekte

Dit artikel is noodzakelijk geworden met het intrekken van het ministerieel Besluit Bestrijding lepeziekte. De minister heeft de gemeenten zelf de bevoegdheid gelaten om tegen deze ziekte handelend op te treden. Optreden is dringend gewenst om overgebleven iepen in de gemeente in stand te houden.

De iepziekte ontstaat doordat een schimmel de houtvaten, de stam en de takken verstopt. Hierdoor wordt de sapstroom tussen de wortels en de rest van de boom verstoord en krijgen de bladeren geen water en voedingsstoffen meer. De boom is dan ten dode opgeschreven. Dit proces kan zich binnen enkele weken voltrekken. De schimmel wordt overgebracht door de iepen-spintkever. De kevers leggen hun eitjes in de schors van zieke of dode iepen. De jonge kevers vliegen naar gezonde bomen in de buurt die zodoende worden aangetast. Soms dragen de wortels zonder tussenkomst van de kever de schimmel aan elkaar over.

Verspreiding van de iepenspintkever is tegen te gaan door ziek of dood iepenhout in de periode van mei tot en met augustus in één maand te vernietigen, lepenhout afkomstig van najaars- en voorjaarsstormen moet voor 1 mei zijn vernietigd. Om de ziekte tegen te gaan is het noodzakelijk alle iepen, zowel op particuliere als op openbare terreinen tweemaal per groeiseizoen te controleren op de ziekte.

Artikel 17 - Strafbepaling

Dit artikel geeft de mogelijkheden tot strafsancties, indien gehandeld wordt in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze verordening. De boete van de tweede categorie, een maximale boete van € 2250,-, hangt samen met de ernst van het feit en de bepaling in artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet.

In geval van recidive is een hogere boete/hechtenis mogelijk. Bij opzet en bij rechtspersonen kan ook een hogere boetecategorie gelden. Verder blijken meerdaderschap en/of medeplichtigheid regelmatig voor te komen.

Toegevoegd is expliciet de mogelijkheid tot openbaarmaking als extra straf, een mogelijkheid die openstaat in gevolge artikel 154, lid 1 van de Gemeentewet. Meestal (kunnen) niet zulke hoge boetes worden opgelegd, omdat de rechter de straf oplegt in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de dader, zoals daarvan bij de rechtszitting is gebleken. De boomwaarde is hier genoemd als één van de vele factoren die meewegen, maar wel expliciet om het financiële te laten meewegen. Bij opzettelijke, illegale kap zal worden uitgegaan van de volle boomwaarde.

Artikel 13 - Opsporingsambtenaren

Deze bepaling maakt het mogelijk om, naast de ambtenaren genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering (onder meer officieren van justitie, ambtenaren van politie), andere ambtenaren te belasten met de opsporing van de in de Bomenverordening strafbaar gestelde feiten. Hierbij valt te denken aan gemeentelijke toezichthouders en milieu-inspecteurs.

Artikel 14 - Betreden dan wel binnentreden van gebouwen en terreinen

Dit artikel regelt de bevoegdheden van de ambtenaren als bedoeld in artikel 16. Daarbij is gedifferentieerd naar mogelijke taken van die ambtenaren.

Artikel 15 - Inwerkingtreding

Deze bepaling regelt de inwerkingtreding van de "nieuwe" Bomenverordening van de gemeente Bergen 2003 en het vervallen van de bestaande kapverordeningen van Bergen, Egmond en Schoorl. De bomenverordening valt onder de werking van de Tijdelijke referendumwet (Trw). Artikel 15 geeft aan dat de verordening zes weken na bekendmaking in werking treedt. Deze termijn sluit aan bij de termijnen gegeven in de Trw. Wordt er een inleidend verzoek gedaan dan vervalt de termijn van rechtswege en dient de raad een nieuw besluit te nemen over de inwerkingtreding van de verordening.

Artikel 16 - Overgangsbepalingen

Dit artikel regelt het overgangsrecht tussen de oude en nieuwe verordening. Oude vergunningen blijven ongewijzigd van kracht. Oude aanvragen worden afgehandeld volgens de oude verordening.

Artikel 17 - Aanhalingstitel

De officiële titel, "Verordening op het bewaren van houtopstanden 2003", kan worden aangehaald als "Bomenverordening gemeente Bergen 2003".

Er is gekozen voor de titel Bomenverordening. Dit doet meer recht aan het doel van deze verordening, namelijk het bewaren van houtopstanden. Dit impliceert ook het onderhoud van bomen, de bestrijding van ziekten (waaronder iepziekte) en het zo nodig laten herplanten van bomen. Verder doet deze aanhalingstitel meer recht aan het imago van Bergen als een groene gemeente, dan de vroegere titel, Kapverordening.