Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening gemeente Bergen

Geldend van 01-01-2004 t/m 31-12-2011

Intitulé

Toeslagenverordening gemeente Bergen

de Raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 9 december 2003;

gelet op artikel 8, eerste lid onderdeel c, in samenhang met artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T

vast te stellen de hierna volgende “Toeslagenverordening Gemeente Bergen

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet werk en bijstand (Stb.2003, 375)

    • b.

      Alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • c.

      Alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • d.

      Gehuwde: een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder is, en beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar. Alsmede een ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch niet ouder dan 65 jaar, die met een persoon van 21 jaar of ouder, doch niet ouder dan 65 jaar, een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • e.

      Kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

    • f.

      Gezin:

      • 1.

        de gehuwden tezamen;

      • 2.

        de gehuwden met de tot hun last komende kinderen;

      • 3.

        de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen;

    • g.

      Ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of het (echt)paar aanspraak op kinderbijslag kan maken, en in Nederland woont;

    • h.

      Inkomensafhankelijk kind:

      • -

        het ten laste komend kind, alsmede het inwonende meerderjarig kind:

      • -

        dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of in hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten of in hoofdstuk III van de Algemene Kinderbijslagwet;

      • -

        van 18 tot 21 jaar dat een inkomen heeft van ten hoogste de bijstandsnorm;

    • i.

      Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • j.

      Woning: een woning, een wooneenheid, een woonwagen en een woonschip;

    • k.

      Woonlasten: indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1 van de Wet individuele huursubsidie (Stb. 1986, 265);1.

      2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, de onroerende zaakbelasting (eigenaarsdeel), de opstalverzekering en de waterschapslasten;

      3. indien een huurkamer wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de kamerhuur en de kosten van energie van de huurkamer;

      4. indien sprake is van kost en inwoning: het kostgeld per maand onder aftrek van de huishoudelijke uitgaven waarbij onder huishoudelijke uitgaven wordt verstaan: de kosten van voeding en versnapering, was- en schoonmaakartikelen, inventaris/onderhoud huis en tuin, gas/andere brandstoffen, elektriciteit, water en heffingen;

      5. indien een woonwagen in huur dan wel in eigendom wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleidde op 1 juli geldende woonkosten, als omschreven in artikel5, tweede lid van de Beschikking geldelijke steun ten behoeve van het bekostigen van de bewoning van een woonwagen;

      6. overige woonkosten zoals kosten van verzekeringen en belastingen verbonden aan de woning; kosten van gas, water en elektriciteit;contributies en abonnementen.

    • l.

      Hoofdverblijf: de woning of wooneenheid waar de belanghebbende werkelijk verblijft;

    • m.

      Netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, 1e lid, sub a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met de aanspraak waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie;

    • n.

      Algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • o.

      Bijstandsnorm: het bedrag per maand bedoeld in Hoofdstuk 3 paragraaf 2 van de wet;

    • p.

      Verzorgingsbehoeftige: degene die voor beroepsmatige verzorging in een bejaardentehuis of een andere inrichting ter verpleging of verzorging is geïndiceerd;

    • q.

      Huurovereenkomst: een schriftelijke individuele huur-, onderhuur- of kostgangersovereenkomst krachtens anders dan om niet, voorzien van schriftelijke bewijzen van betaling.

  • 2. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 jaar of ouder, die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij of zij gehuwd is.

  • 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins, tenzij het betreft een bloedverwantschap in de eerste graad.

  • 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als (echt)paar zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het derde lid.

Hoofdstuk 2 CATEGORIEEN

Artikel 2

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorie- aanduiding.

  • 2. De categorieën worden als volgt aangeduid:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwde.

Hoofdstuk 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 Alleenstaande en alleenstaande ouder

  • 1. 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande en de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet geheel kunnen delen deze kosten met een ander, dan wel:

    • a.

      in wiens woning in een of meer inkomensafhankelijke kinderen hun hoofdverblijf hebben;

    • b.

      in wiens woning een ander die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door belanghebbende wordt verzorgd, zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen andere zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is 10% van het minimumloon.

  • 4. De kosten van het bestaan die met een ander kunnen worden gedeeld houden voor de toepassing van dit artikel de woonlasten in.

  • 5. (Onder)verhuurders en kostgevers zijn uitgesloten van andere toeslagen dan de gemeentelijke garantietoeslag van 10% van het minimumloon.

  • 6. De bijstandsnorm wordt niet verhoogd met een toeslag indien in een woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder, twee of drie kostgangers en/of (onder)huurders hun hoofdverblijf hebben.

Hoofdstuk 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF GEMEENTELIJKE TOESLAG

Artikel 4 Gehuwden

  • 1. De bijstandsnorm wordt niet verlaagd voor de gehuwde in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De bijstandsnorm wordt ook niet verlaagd voor de gehuwde:

    • a.

      in wiens woning één of meer inkomensafhankelijke kinderen hun hoofdverblijf hebben;

    • b.

      in wiens woning een ander, die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door de belanghebbende wordt verzorgd, zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwde lagere algemene kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 4. De kosten van het bestaan die met een ander kunnen worden gedeeld houden voor de toepassing van dit artikel de woonlasten in.

  • 5. De verlaging in verband met de aanwezigheid van een of meer inwonenden met wie de woonlasten kunnen worden gedeeld, bedraagt 10% van het minimumloon.

  • 6. De bijstandsnorm voor gehuwden die (onder)verhuurder of kostgever zijn, wordt verlaagd met 10% van het minimumloon.

  • 7. De bijstandsnorm wordt verlaagd met 20% van het minimumloon indien in de woning van de gehuwde twee of drie alleenstaande kostgangers en/of (onder)huurders hun hoofdverblijf hebben.

Artikel 5 Woonlasten

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden geen woonlasten hebben.

  • 2. De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt 18% van het netto minimumloon.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6 Alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet voor een alleenstaande van 21 en 22 jaar wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 3 op nihil gesteld.

Artikel 7 Onderwijs

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 2.

    • a.

      Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van een halfjaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van die beëindiging, dan wel;

    • b.

      indien de belanghebbende op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en de voor de werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding, tenzij het betreft een scholing of opleiding als artikel 10 lid 1 WWB.

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het minimumloon.

Artikel 8 Cumulatie

  • 1. Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en een of meer verlagingen op grond van de artikelen 4,5, 6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 20% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 21 van de wet.

  • 2. Indien voor de belanghebbende meer dan een verlaging op grond van de artikelen 4,5,6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 20% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 21 van de wet.

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid van de Wet werk en bijstand.

Artikel 10 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet besluit het college naar bevind van zaken.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening als strikte toepassing leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard of tot een niet gerechtvaardigde hardheid.

Artikel 12 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2004 en wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt.

Artikel 13 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening gemeente Bergen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen
op 18 december 2003.
de griffier, de voorzitter,

TOELICHTING GEMEENTELIJK TOESLAGENBELEID

Artikel 1 Begripsbepalingen

Eerste lid

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB. Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn de begripsomschrijvingen en de daarbij behorende toelichting uit de wet overgenomen en in de verordening opgenomen.

  • b.

    Alleenstaande:

    De omschrijving komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande. Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder-kind) en een gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwden worden aangemerkt. Om te voorkomen dat twee bloedverwanten in de eerste graad, die feitelijk een gezamenlijke huishouding voeren, maar op grond van de definitie van gezamenlijke huishouding niet als gehuwden worden aangemerkt, is in de definitie uitdrukkelijk opgenomen dat deze personen als alleenstaanden moeten worden aangemerkt.

    De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar tot 65 jaar. Voor bijstandsgerechtigden jonger dan 21 jaar en ouder dan 65 jaar gelden aparte, landelijk voorgeschreven regels. Hier heeft de gemeente geen beleidsvrijheid.

  • c.

    Alleenstaande ouder:

    De omschrijving komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Alleen degene die als alleenstaande ouder de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen (jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder-kind) en een gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwden worden aangemerkt.

    De co-ouder die niet de volledige zorg heeft, kan noch als alleenstaande noch als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Op grond van het algemene individualiseringsartikel 18 Abw dient te worden vastgesteld welke landelijke norm er op betrokkene van toepassing is. Uitgangspunt is hierbij de regelgeving die onder de WWB is ontwikkeld. De verordening is van toepassing op personen van 21 tot 65 jaar (zie sub b).

  • d.

    Gehuwde:

    In de wet is sprake van gehuwden. Aangezien hieronder ook ongehuwd samenlevenden worden verstaan, betekent dit dat ongehuwd samenlevenden bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de uitkering worden behandeld als waren zij gehuwd.

    Bloedverwanten in de eerste (ouder-kind) en tweede graad (bijv. broer-zus) vallen respectievelijk niet en wel onder het begrip gezamenlijke huishouding. De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar tot 65 jaar (zie sub b).

  • e.

    Kind:

    Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen.

    Pleegkinderen vallen niet onder het begrip "kind"; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.

  • f.

    Gezin:

    De omschrijving van het begrip gezin komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert.

  • g.

    Ten laste komend kind:

    Hieronder wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of het (echt)paar aanspraak op kinderbijslag kan maken. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.

h. Inkomensafhankelijk kind:

Dit onderdeel beschrijft het begrip inkomensafhankelijk kind. Door middel van deze verordening wordt tot uiting gebracht dat het inkomen van deze groep dermate laag is dat er geen sprake kan zijn van het leveren van een bijdrage in de woonlasten.

  • i.

    Belanghebbende:

    Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In geval van gehuwden zijn beide partners belanghebbenden; beiden hebben rechtstreeks belang bij een besluit van het college inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.

  • j.

    Woning:

    Het in deze verordening vastgelegde beleid heeft mede betrekking op bewoners van een wooneenheid, een woonwagen en een woonschip. Onder wooneenheid wordt verstaan een gedeelte van een woongebouw, dat geschikt en bestemd is voor bewoning maar niet een woning is. Deze omschrijving is ontleend aan de Wet individuele huursubsidie.

  • k.

    Woonlasten:

    Deze omschrijving sluit aan bij de huidige uitvoeringspraktijk en omschrijft wat onder woonlasten wordt verstaan. Voor de woonlasten van een huurwoning geldt de minimumgrens die de Wet individuele huursubsidie hanteert.

    Voor de woonlasten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan de eigen woning verbonden zijn.

    Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning en niet voor (een deel van) de hypotheek die betrekking heeft op de financiering van duurzame gebruiksgoederen.

    Een bijdrage aan een beheersvereniging of -stichting wordt niet gerekend tot de woonlasten, met dien verstande dat het deel dat wordt afgedragen aan de eigenaar of verhuurder wel als zodanig wordt aangemerkt.

    Voor de woonlasten van een kamerhuurder wordt uitgegaan van de kamerhuur en de kosten van gas, water en elektriciteit voorzover de laatstgenoemde kosten niet in de kamerhuur zijn verdisconteerd.

    De kostganger heeft ook woonlasten, alleen de woonlastencomponent is wat lastiger vast te stellen. Daarom wordt uitgegaan van het kostgeld onder aftrek van de kosten van huishoudelijke uitgaven: aldus resteert het bedrag voor woonlasten. Als leidraad voor de huishoudelijke uitgaven wordt een bedrag aangehouden dat vastgesteld is door het Nibud (21% van het netto minimum loon).

  • l.

    Hoofdverblijf:

    Voor hoofdverblijf is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de wet (artikel 40, eerste lid, WWB). Volgens het Burgerlijk Wetboek bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede en bij gebreke van de woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. De wetgever heeft voor de term woonstede gekozen omdat deze beter tot uitdrukking brengt dat een zekere bestendigheid in het verblijf nodig is en dat niet is bedoeld de gemeente waarin men vertoeft, maar de woning.

  • m.

    Netto minimumloon:

    Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet (artikel 37 WWB) en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

  • n.

    Algemene bijstand:

    Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet (artikel 5 sub b WWB).

  • o.

    Bijstandsnorm:

    In artikel 21 tot en met 24 van de wet is het bedrag van de bijstandsnorm per kalendermaand vastgesteld per categorie belanghebbenden.

  • p.

    Verzorgingsbehoeftige:

    Deze omschrijving is ontleend aan het Bijstandsbesluit Landelijke Normeringen. Met deze verordening is voorzien in situaties waarin er sprake is van een verzorgingsbehoefte.

  • q.

    Huurovereenkomst:

    Belanghebbende moet een schriftelijke individuele huur-, onderhuur- of kostgangers overeenkomst overleggen, voorzien van schriftelijke betalingsbewijzen. Pas dan kan worden vastgesteld of er sprake is van woonlasten. Uiteraard geldt dit ook voor de woonlasten in de overige situaties in dit lid. Met deze begripsomschrijving wordt voorkomen dat zogenaamde “nul” huurcontracten moeten worden aan gemerkt als woonlasten.

    Als de woonkosten kunnen worden aangetoond is er sprake van meerkosten voor woonlasten. Deze voorwaarden gelden uiteraard ook voor kamerhuurders, onderhuurders of kostgangers.

    Het overeengekomen bedrag vermeld in de huur-, onderhuur- en kostgangersovereenkomst dient in redelijke relatie te staan tot de reële woonlasten. In de uitvoeringspraktijk zal bij de toetsing daarvan mede acht worden geslagen op het bepaalde in de Huurprijzenwet Woonruimte. Is de huur lager, dan kan het college in dit individuele geval besluiten de toeslag lager vast te stellen.

Artikel 1

Tweede lid

De gehuwden die duurzaam gescheiden leven van elkaar, worden als ongehuwd aangemerkt.

De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder.

Derde lid

Dit lid strekt ertoe het beginsel van de gezinsbijstand mede van toepassing te laten zijn op ongehuwd samenwonenden. Beoogd wordt ongehuwd samenwonenden op gelijke wijze te behandelen als gehuwden indien hun feitelijke omstandigheden niet verschillen van die van gehuwden. Vast dient dan te staan dat de ongehuwd samenwonenden duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren. Of inderdaad in het concrete geval sprake is van het voeren van een duurzame gezamenlijke huishouding staat ter beoordeling aan het college.

Vierde lid

In genoemde situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke huishouding.

Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich een dergelijke situatie voor, dan worden zij zonder nadere bewijsvoering en zonder mogelijkheid van tegenbewijs geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

In lid 4 sub d wordt verwezen naar de situatie waarin betrokkenen elders staan geregistreerd als gezamenlijke huishouding. Bij algemene maatregel van bestuur (Stb. 1997, 790) is vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, ertoe leiden dat de betrokkenen, indien zij gezamenlijk gehuisvest zijn, worden geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

Artikel 2 Categorieën

Artikel 30 van de wet schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de wet.

De begrippen zijn nader uitgelegd in artikel 1 van de verordening.

De bijstandsnorm bedraagt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder en de gehuwden respectievelijk 50%, 70% en 100% van het netto minimumloon.

Alleenstaanden en alleenstaande ouders kunnen in aanmerking komen voor een toeslag van ten hoogste 20% van het netto minimumloon. De bijstandsnorm voor gehuwden kan in bepaalde, omschreven, omstandigheden verlaagd worden met ten hoogste 20% van het netto minimumloon.

Artikel 3 Verhogen van de bijstandsnorm voor alleenstaande en alleenstaande ouders

Eerste lid

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag.

Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

  • a.

    Indien de woonlasten niet kunnen worden gedeeld met een ander is de toeslag gesteld op het maximale bedrag. Omdat bij jonge thuisinwonende verdienende of studerende kinderen veelal nog sprake is van geringe inkomsten, is bepaald dat, ook als er één of meer inwonende inkomensafhankelijke kinderen zijn, de toeslag gelijk is aan het in artikel 33, tweede lid genoemde bedrag. In de praktijk betekent dit dat inkomsten boven de normbedragen verrekend moeten worden met de toeslag. Bij studerenden mogen de studiekosten en onderwijsbijdrage buiten beschouwing blijven. Deze genormeerde bedragen staan in het Sociaal Info (vergelijk dit met de systematiek van de garantietoeslag van de bijzondere bijstand).

  • b.

    De bedoeling van deze uitzondering is om te voorkomen dat als gevolg van financiële

    consequenties de belanghebbende zou afzien van het in huis nemen van een hulpbehoevende. Of dat de belanghebbende als hulpbehoevende zou afzien van het in huis nemen van een ander als verzorger. De belanghebbende of de ander zou dan op verzorging in een verzorgingstehuis, verpleeg- of andere inrichting zijn aangewezen, hetgeen vele malen meer geld kost. Daarbij draagt het bij aan het beleid verzorgingsbehoeftigen zolang mogelijk thuis te doen blijven.

Tweede en derde lid

Artikel 30, tweede lid, WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komen de kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximum bedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. Omdat het minimumloon regelmatig wordt gewijzigd (veelal halfjaarlijks) wordt in deze verordening volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd.

Vijfde lid

Indien de belanghebbende de woning bewoont met één kostganger, of één (onder)huurder, kunnen de daaruit vloeiende lagere algemene kosten van bestaan als inkomen in aanmerking worden genomen, tenzij hiermee rekening is gehouden met de verhoging van de bijstandsnorm. Gelet op de noodzaak van een eenduidige systematiek is gekozen voor percentages van het netto minimumloon. In casu is gekozen om de bijstandsnorm te verhogen met een toeslag van 10% van het netto minimumloon (zie art. 33 lid 4 WWB).

Hierbij moet opgemerkt worden dat gehuwden worden aangemerkt als één kostganger of (onder)huurder.

Zesde lid

Indien in de woning van de belanghebbende twee of drie kostgangers en/of (onder)huurders hun hoofdverblijf hebben, wordt de bijstandsnorm niet verhoogd met een toeslag. Er mag verwacht worden dat de bijdrage die deze onderhuurders/kostgangers leveren de totale woonlasten geheel of grotendeels vergoeden. Ook bij drie kostgangers en/of onderhuurders wordt maximaal 20% toeslag onthouden, dit is namelijk de maximaal toe te kennen toeslag.

Zijn er meer kostgangers of onderhuurders dan moeten alle inkomsten verrekend worden en betrokken worden bij de beoordeling of er recht op bijstand bestaat.

Ook hierbij geldt dat gehuwden worden aangemerkt als één kostganger of (onder)huurder.

Artikel 4 Gehuwden

Waar in artikel 3 bij de alleenstaande en de alleenstaande ouder sprake is van geen verhoging van de bijstandsnorm of van een verhoging van de bijstandsnorm met een toeslag van 10% of 20% van het netto minimumloon is, gelet op de systematiek van de wet, bij gehuwden sprake van een normuitkering of een verlaging van 10% of 20% van de bijstandsnorm.

In de verordening is, gelet op de rechtsgelijkheid, indien sprake is van vergelijkbare bepalingen, de mate van verhoging van de norm van de alleenstaande en de alleenstaande ouder gelijk aan de mate van verlaging van de norm van de gehuwde.

Voor een inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.

Artikel 5 Woonlasten

De bijstandsnorm dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien de betrokkene geen woonlasten heeft, omdat aan de bewoning geen kosten zijn verbonden, wordt de norm of gemeentelijke toeslag verlaagd met 18% van het minimumloon, ook indien één van de in artikel 3 genoemde situaties van toepassing is. De verlaging van de toeslag komt overeen met de minimale huur van de Huursubsidiewet.

Artikel 6 21 en 22 Jarigen

Voor de 21- of 22-jarige alleenstaande heeft de gemeente gebruik gemaakt van de wettelijke beleidsvrijheid om af te wijken van de toeslag bedoeld in artikel 25 van de wet.

De bijstandsnorm aangevuld met een maximale toeslag voor een 21- en 22-jarige alleenstaande valt hoger uit dan het minimumjeugdloon en is in deze situatie een belemmering om werk te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen wordt de norm voor de 21- en 22-jarige alleenstaande niet verhoogd met een gemeentelijke toeslag.

Artikel 7 Onderwijs

Op grond van artikel 28 van de wet heeft de gemeente de mogelijkheid om de landelijke norm of de toeslag lager vast te stellen als de betrokkene recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De bijstandsuitkering ligt veelal aanmerkelijk hoger dan de bedragen van de studiefinanciering. Waar de betrokkene tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. Hierbij geldt als uitgangspunt dat slechts gedurende een periode van een half jaar een dergelijke verlaging van de toeslag kan plaatsvinden.

Artikel 8 Cumulatie

Nu gebruik is gemaakt van verhogingsmogelijkheden, zoals die zijn genoemd in artikel 3 van de verordening, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering meerdere malen met een toeslag verlaagd zou kunnen worden, waardoor de toeslag lager wordt dan hetgeen wettelijk is toegestaan.

Een cumulatie van verlagingen kan tot gevolg hebben dat de bijstand onder de norm komt, dit is toelaatbaar tot een maximale verlaging van 20% van het minimumloon.

Dit laat onverlet dat de belanghebbende een hogere verlaging dan 20% kan krijgen wanneer sprake is van een maatregel .

Artikel 9 Slotbepalingen

De Wet werk en bijstand kent het individualiseringsprincipe. Met dit uitgangspunt moet bij de uitvoering van de wet altijd rekening worden gehouden. In dit geval kan het college besluiten af te wijken van de bepalingen in deze verordening, als strikte toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

Artikel 10 Onvoorzienbare omstandigheden

  • a.

    Met dit artikel wordt het college belast met de uitvoering van deze verordening.

  • b.

    Deze restclausule biedt het college in alle niet-voorziene zaken te handelen naar bevindt van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de regels van de WWB, moeten de besluiten gemotiveerd tot stand zijn gekomen.

Artikel 11 Hardheidsclausule en artikel 12 De inwerkingtreding

Geeft aan de citeertitel en wanneer de verordening in werking treedt. Op grond van de Awb moeten verordeningen bekend gemaakt. Daarom moet deze verordening zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding bekend gemaakt worden.