Regeling vervallen per 06-03-2014

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bergen op Zoom 2010-1

Geldend van 01-11-2010 t/m 05-03-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bergen op Zoom 2010-1

De raad van de gemeente Bergen op Zoom,

gelezen het voorstel van het college van 5 januari 2010,

gezien:

  • -

    het advies van de commissie Mens & Maatschappij;

  • -

    gezien het gevoerde overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de in de gemeente in stand gehouden scholen;

gelet op:

  • -

    artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    artikel 100 van de Wet op de expertisecentra;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs bij verordening te regelen, besluit vast te stellen de volgende:

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bergen op Zoom 2010-1

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

minister:

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b.

WPO

de Wet op het primair onderwijs

WEC

de Wet op de expertisecentra

de wet

de WPO en/of de WEC

c.

bevoegd gezag

bevoegd gezag van een volgens de WPO en WEC bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

d.

school

school voor basisonderwijs en school voor (voortgezet) speciaal onderwijs;

school voor basisonderwijs

een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WPO

school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WEC

e.

nevenvestiging

deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de WPO, artikel 76a of 76b van de WEC en artikel C van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) voor bekostiging in aanmerking is gebracht

f.

dislocatie

een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw of ruimte, niet zijnde een hoofdgebouw of nevenvestiging

g.

college

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom

h.

voorziening

één van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening

i.

programma

het programma als bedoeld in artikel 11 van deze verordening

j.

overzicht

het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 12 van deze verordening

k.

aanvrager

het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening heeft ingediend

l.

aanvraag

verzoek om bekostiging van een voorziening

m.

voor blijvend gebruik bestemde voorziening

voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 10 jaren of langer noodzakelijk is

n.

voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening

voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 10 jaren noodzakelijk is

o.

permanent gebouw

schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren

p.

noodlokaal

verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 5 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren

q.

semi permanent gebouw

schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 9 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren

r.

gemeentelijk onderhoudsplan

het meerjaren onderhoudsplan zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen op Zoom

s.

gymnastiekruimte

ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening

t.

advies Onderwijsraad

een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95, 9e lid van de WPO en artikel 93, 9e lid van de WEC

u.

verhuur

het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

v.

gezamenlijke akte

de akte als bedoeld in artikel 110, 1e lid van de WPO en artikel 108, 1e lid van de WEC

w.

beslissing gedeputeerde staten

de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, 2e lid van de WPO en artikel 108, 2e lid van de WEC

x.

eigendomsoverdracht

de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110, 4e lid van de WPO en artikel 108, 4e lid van de WEC

Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • A.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    • 1.

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    • 2.

      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • 3.

      gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 4.

      verplaatsing van één of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 5.

      verplaatsing van één of meer bestaande semi permanente lokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 6.

      terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder sub A1 tot en met A5 omschreven voorziening;

    • 7.

      het verwijderen van één of meer noodlokalen ten behoeve van een school;

    • 8.

      het verwijderen van één of meer semi permanente lokalen ten behoeve van een school;

    • 9.

      inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks– of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 10.

      inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks– of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 11.

      medegebruik van een ruimte voor onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school is gebruik en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • B.

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • C.

    onderhoud aan gebouwen bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • D.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • E.

    herstel en vervanging van schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.

Artikel 3. Vaststelling bekostiging voorzieningen

  • 1. Bij toekenning van één van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de bekostiging een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval;

  • 2. De bekostigingsbedragen voor de in het kader van deze verordening toegekende voorzieningen worden vastgesteld aan de hand van het gestelde in bijlage IV, deel A en B;

  • 3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de navolgende voorzieningen als bedoeld in artikel 2:

    • a.

      de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen genoemd onder A1 en A2;

    • b.

      de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen genoemd onder A6, A9, A10 en A11.

  • 4. Deel B van bijlage IV is van toepassing op de navolgende voorzieningen als bedoeld in artikel 2:

    • a.

      de voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen genoemd onder A1 en A2 voor zover noodzakelijk voor een periode korter dan 6 jaar;

    • b.

      de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening genoemd onder A1 en A2 voor zover noodzakelijk voor een periode langer dan 5 jaar en korter dan 10 jaar;

    • c.

      de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening genoemd onder A4, A5, A7 en A8;

    • d.

      de voorzieningen genoemd onder B tot en met E.

Artikel 4. Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Ter uitvoering hiervan kunnen door het college nadere aanwijzingen worden gegeven.

  • 3. Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

Hoofdstuk 2. Programma en overzicht

Paragraaf 2.1. Aanvragen programma

Artikel 5. Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor plaatsing van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Aanvragen ingediend naar 1 februari neemt het college niet in behandeling.

Artikel 6. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      welke voorziening wordt aangevraagd

    • d.

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een opgave van het aantal te verwachten leerlingen van de school voor de aanvragen voor (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding, ook in de vorm van huur van een bestaand gebouw, ingebruikneming of aanpassing.

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder A1 tot en met A5, A7 en A8;

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw of uit herstel van een constructiefout. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier “bouwkundige opname”.

    • d.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw of uit herstel van een constructiefout. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier “bouwkundige opname”.

    • b.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 3, vierde lid van toepassing is.

  • 3. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

  • 4. Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum als genoemd in artikel 5 valt, dan zendt de aanvrager aan het college een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie werkdagen na de datum van de mededeling in te dienen. Een schriftelijke bevestiging van deze mededeling wordt binnen 24 uur na de mededeling verzonden. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt voor 15 oktober volgend op de datum 1 oktober zoals genoemd in dit lid.

  • 5. Indien voor een aangevraagde voorziening bekostiging plaatsvindt op basis van werkelijke kosten conform bijlage IV, deel B, overlegt de aanvrager in aanvulling op de in het eerste en tweede lid vermelde gegevens uiterlijk op 1 juni volgend op de datum als vermeld in artikel 5 het volgend aantal offertes gemoeid met de uitvoering van de gewenste voorziening:

    • 1 offerte bij geraamde kosten tot € 2.000;

    • 2 offertes bij geraamde kosten van € 2.000 tot € 50.000;

    • 3 offertes bij geraamde kosten meer dan € 50.000 dan wel de aanbestedingsresultaten.

Artikel 7. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 5 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2. Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 8. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. De aanvraag kan op verzoek van de aanvrager of van het college nader worden toegelicht.

  • 2. Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 3, vierde lid, van toepassing is, treedt het college in overleg met de aanvrager indien zij van oordeel zijn dat de door de aanvrager overlegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

Artikel 9. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1. Voordat het college het programma en het overzicht definitief vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een bestuurlijk overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van de vastgestelde datum en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Het college maakt een verslag van de door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen, alsmede van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen en wordt gevoegd bij het definitieve programma.

  • 5. Indien een bevoegd gezag of het college een advies wensen van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6. De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijk verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijke verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen.

Paragraaf 2.3. Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 10. Tijdstip vaststelling

  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de bekostiging van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum vermeld in artikel 5 valt.

  • 3. Indien de uiterste datum als vermeld in het tweede lid voor de vaststelling van het programma en overzicht wordt overschreden, worden de in behandeling genomen voorzieningen geacht voor bekostiging in aanmerking te zijn gebracht. Voor de hoogte van de bekostiging is dan het gestelde in artikel 3 in samenhang met bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in paragraaf 2.4.

Artikel 11. Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de WPO en de WEC opgenomen weigeringgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V neemt het college uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag dan wel de deelbedragen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 9 kan het college bij de vaststelling van het programma afwijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

    • a.

      het bekostigingsplafond dat in gevolge de financiële normering als bedoeld in bijlage IV, deel A, voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het bekostigingsplafond gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 3, vierde lid;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 12. Inhoud overzicht

  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 13. Bekendmaking van besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4. Uitvoering programma

Artikel 14. Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b.

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 15;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2. Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening waarop bijlage IV deel B van toepassing is, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

  • 3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door het college schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

  • 4. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 15, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 16 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 15. Beoordeling bouwplannen; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 14, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de begroting, de bouwplannen, het daarbij behorende bestek met tekeningen en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter beoordeling in bij het college.

  • 2. Indien het college dit noodzakelijk acht treedt zij binnen drie weken na ontvangst van de in lid 1 genoemde bescheiden in overleg met de aanvrager.

  • 3. Binnen zes weken na ontvangst van de in lid 1 genoemde bescheiden deelt het college de aanvrager schriftelijk mee het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Indien niet binnen deze termijn is gereageerd vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.

  • 4. Bij de mededeling als bedoeld in het derde lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 5. De indiening van de in het eerste lid genoemde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening waarop bijlage IV, deel B van toepassing is. De beoordeling door het college als bedoeld in het eerste en tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan, bestek en daarbij behorende tekeningen. Daarbij zijn de genoemde termijnen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de mededeling als bedoeld in artikel 15, derde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 17. Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma, schriftelijk aan het college is meegedeeld dat een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan binnen vier weken aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeld de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur- of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 oktober een schriftelijk, gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college beslist voor 15 oktober op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1. Aanvraag

Artikel 18. Indiening aanvraag

Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 19. Inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 6, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een opgave van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor aanvragen voor (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding, ook in de vorm van huur van een bestaand gebouw, ingebruikneming of aanpassing;

    • d.

      indien de gevraagde voorziening een voorziening betreft waarbij de in bijlage IV, deel B, genoemde offertelijn gehanteerd kan worden, dient de aanvraag vergezeld te gaan van een offerte. Deze offerte dient te voldoen aan de gestelde vereisten genoemd in bijlage IV, deel B.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college één of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2. Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 20. Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag of binnen acht weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 2. Indien het voor het college niet mogelijk is binnen de termijnen genoemd in het eerste lid een besluit te nemen, deelt het college dit mee aan de aanvrager onder vermelding van de termijn waarbinnen een besluit door het genomen kan worden.

  • 3. De aanvraag wordt geacht voor bekostiging in aanmerking te zijn gebracht indien het college niet binnen de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen een beslissing heeft genomen. Voor de hoogte van de bekostiging is dan het gestelde in bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in artikel 22.

Artikel 21. Inhoud beslissing

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de WPO en de WEC opgenomen weigeringgronden van toepassing zijn. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Het college vermeldt welk bedrag ingevolge de financiële normering als bedoeld in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het bedrag is indien het een voorziening betreft waarop bijlage IV, deel B van toepassing is. Bij de beschikking stelt het college vast vóór welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur– of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet worden toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking van het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, erfpacht- of opstalovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 22. Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 20, waarbij bekostiging is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 14, 15 en 16 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in het derde lid van artikel 15 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen “drie weken”.

Artikel 23. Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1. Indien niet voor de in artikel 21, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 17, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op vergoeding op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op vergoeding vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1. Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 24. Aanduiding omstandigheden

  • 1. Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school indien:

    • a.

      er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, deel A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 5 of 18 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend; of

    • b.

      het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een ander huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door een medegebruik in de behoefte aan huisvesting kan voldoen;

    • c.

      er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze; en

    • d.

      er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school; of

    • e.

      er sprake is van leegstand in een gymnastiekruimte van een school.

Artikel 25. Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er tenminste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door één of meerdere scholen, indien de som van het aantal klokurengebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren.

Artikel 26. Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen al ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest; en

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan vordering plaatsvindt.

  • 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 27. Overleg en mededeling

  • 1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voeren zij daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 9.

  • 2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 10 doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bedenkingen tegen de vordering te hebben.

  • 3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 18 voeren zij daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4. Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bedenkingen tegen de vordering te hebben.

  • 5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal groepen ten behoeve waarvan gevorderd wordt, of indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimte(n) dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 28. Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 4.2. Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 29. Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 25.

Artikel 30. Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vordering, voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding is voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bedenkingen te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 4.3. Verhuur

Artikel 31. Toestemming college

  • 1. Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college verleent geen toestemming indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de WPO en de WEC;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zendt dat aan het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 32. Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1. Nadat een bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgelegd door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 6. Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 33. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1. Een bevoegd gezag verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van het voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • a.

      de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte(n) waarin het gebruik wordt gewenst;

    • c.

      de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 2. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 18, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 3. Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 4. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 5. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school de volgende gegevens:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d.

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school. Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik.

  • 6. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel.

  • 7. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 15 juni volgend op de vermelde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van één of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 8. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 21 en, indien van toepassing, en beslissing in de zin van artikel 27, vierde lid.

Hoofdstuk 7. Groeischool

Artikel 34. Vaststelling groeischool

Een groeischool is een school of nevenvestiging waarbij de verwachting is dat het aantal leerlingen minimaal de eerstvolgende vijf jaar zodanig zal toenemen dat dit leidt tot jaarlijkse aanvragen tot uitbreidingen. Dit zou leiden tot gefaseerde uitbreidingen gedurende een aantal jaar, wat vanwege bouwwerkzaamheden niet bijdraagt aan het onderwijsproces, de omgeving van de school of nevenvestiging onevenredig zal belasten gedurende die jaren en kosteninefficiënt is.

Of een school of nevenvestiging een groeischool is, wordt door het college en de bevoegde gezagsorganen gezamenlijk vastgesteld. Deze vaststelling kan geschieden in het bestuurlijk overleg in verband met het (voorlopig) programma, een afzonderlijk overleg of schriftelijk. Het college besluit of een school of nevenvestiging een groeischool is. Indien een bevoegd gezag van mening is dat die betreffende school of nevenvestiging geen groeischool is, zullen de overwegingen van dat bevoegde gezag mee worden gewogen in het besluit van het college.

Artikel 35. Procedure bij groeischool

Indien een school of nevenvestiging door het college is benoemd tot groeischool worden aanvragen tot capaciteitsvermeerdering als volgt behandeld.

Het bevoegd gezag dient voor 1 februari een aanvraag in voor het jaarlijkse programma.

De aanvraag zal na ontvangst afzonderlijk van het programma worden behandeld.

De aanvraag wordt op de lijst van in behandeling genomen aanvragen vermeld met de aantekening dat deze niet in het programma wordt behandeld. Op die wijze is bij alle schoolbesturen bekend dat er behoefte bestaat aan capaciteitsvermeerdering bij de betreffende school of nevenvestiging en dat deze aanvraag een afzonderlijk besluitvormingstraject volgt.

Er wordt afgeweken van de verordening op de volgende punten:

De procedure zoals vermeld in de verordening wordt wel gevolgd, maar in een sneller tijdbestek.

De aanvraag zal niet op het programma worden geplaatst.

De meest recente teldatum is niet bepalend voor de vaststelling van de omvang.

Artikel 36. Afwijking van verordening

Er wordt afgeweken op de volgende bepalingen van deze verordening

a.

Paragraaf 2.2: overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht, in casu:

Artikel 8:

de mogelijkheid tot toelichting op de aanvraag en de ingediende begroting.

Reden:

Eventuele toelichting op de aanvraag en de ingediende begroting zullen wel kunnen plaatsvinden, maar het resultaat zal niet op het (voorlopige) programma worden vermeld.

Artikel 9:

het jaarlijkse bestuurlijke overleg, waarin bevoegde gezagsorganen zienswijzen kunnen indienen op het voorlopige programma en overzicht.

Reden:

de aanvraag zal niet op het (voorlopig) programma worden geplaatst.

b.

Paragraaf 2.3: vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 10:

tijdstip vaststelling.

Artikel 11:

inhoud programma.

Artikel 12:

inhoud overzicht.

Artikel 13:

bekendmaking van besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht.

Reden:

De aanvraag wordt niet op het programma / overzicht geplaatst. Ook zal er eerder besluitvorming plaatsvinden op de aanvraag dan besluitvorming met betrekking tot programma en overzicht

c.

Paragraaf 2.4: uitvoering programma

Artikel 14:

overleg wijze van uitvoering (na vaststelling van het jaarlijkse programma).

Artikel 15:

beoordeling bouwplannen; tijdstip bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden (na vaststelling van het jaarlijkse programma). Dit geschiedt na de vaststelling van het jaarlijkse programma.

Artikel 16:

aanvang bekostiging (vanaf 1 januari na jaar aanvraag).

Artikel 17:

vervallen aanspraak op bekostiging. Voor 1 oktober in het jaar van uitvoering (1 jaar na jaar aanvraag) moeten schoolbesturen een afschrift van hun opdrachten aan de gemeente sturen, anders zal de toegekende bekostiging vervallen.

Reden:

er zal eerder uitvoeringsoverleg, beoordeling en toetsing plaatsvinden. Bekostiging vangt aan in het jaar van aanvraag. Opdracht wordt in jaar van aanvraag (en realisatie) ontvangen.

d.

Bijlage 3, deel C, hoofdstuk 2

De meest recente teldatum is van toepassing bij het bepalen van de omvang van een gevraagde capaciteitsvermeerdering (huisvesting of inventaris). Bij een groeischool is de meest recente teldatum een toets op de door het bestuur van de betreffende school of nevenvestiging aangeleverde gegevens over verwachte uitbreiding.

Hoofdstuk 8. Overgang- en slotbepalingen

Artikel 37. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan een krediet beschikbaar stellen voor het verrichten van vooronderzoek naar het uitvoeren van een voorgenomen voorziening, als bedoeld in artikel 2, met uitzondering van 2A6, 2A9 en 2A10, indien het toepassen van de verordening geen duidelijkheid geeft of de voorgenomen voorziening voor plaatsing op het programma in aanmerking komt.

Artikel 38. Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de bekostiging van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A, hoofdstuk 4, opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 39. Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1. De verordening wordt aangehaald als: “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bergen op Zoom 2010-1”.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de 8ste dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2010.

  • 3. Met ingang van 1 januari 2010 wordt ingetrokken de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bergen op Zoom 2010”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad in zijn vergadering van 25 maart 2010, besluit RVB09-0155.

  • 4. Beschikkingen met betrekking tot het programma en overzicht 2009, worden geacht te zijn verleend op grond van de “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bergen op Zoom 2008”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 september 2010.

De griffier
De voorzitter

Bijlage I Criteria over beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • deel A: lesgebouwen:

    • o

      1. nieuwbouw

    • o

      2. vervangende bouw

    • o

      3. uitbreiding

    • o

      4. ingebruikneming van een bestaand gebouw

    • o

      5. verplaatsing bestaande noodlokalen of semi permanente lokalen

    • o

      6. terrein

    • o

      7. eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    • o

      9. aanpassing

    • o

      9. onderhoud

    • o

      10. herstel van constructiefouten

    • o

      11. herstel / vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

  • deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening:

    • o

      1. nieuwbouw

    • o

      2. vervangende bouw

    • o

      3. uitbreiding

    • o

      4. ingebruikneming van bestaande gymnastiekruimte

    • o

      5. terrein

    • o

      6. eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    • o

      7. medegebruik

    • o

      8. aanpassing

    • o

      9. onderhoud

    • o

      10. herstel van constructiefouten

    • o

      11. herstel / vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

DEEL A Lesgebouwen

Algemeen

De voorzieningen genoemd onder 2 (vervangende bouw), 3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen), 3.2.a (uitbreiding basisschool met tweede speellokaal), 3.2.b (uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met speellokaal) en 9.f (creëren speellokaal binnen gebouw van school voor basisonderwijs) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

1. Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de betreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 10 jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; of

  • b.2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 1 maar korter dan 6 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijf jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; of

  • b.3.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 5 en korter dan 15 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw in de directe omgeving van de school, alsmede van de mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

2. Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen, volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b.1.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 10 jaren deze groepen leerlingen worden verwacht; of

  • b.2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 1 maar korter dan 6 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijf jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; of

  • b.3.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 5 en korter dan 15 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw in de directe omgeving van de school, alsmede van de mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende nieuwbouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich mee brengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

3. Uitbreiding

3.1. Uitbreiding met één of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met één of meer leslokalen blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

  • b.1.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 10 jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan of kunnen worden verwacht; of

  • b.2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 1 maar korter dan 6 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijf jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; of

  • b.3.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 5 en korter dan 15 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw in de directe omgeving van de school alsmede van de mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren; en

  • d.

    het niet mogelijk is tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig één of meer benodigde leslokalen te maken.

3.2.a. Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

  • a.1.

    het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van tenminste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 10 jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; of

  • a.2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 1 maar korter dan 6 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijf jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; of

  • a.3.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 5 en korter dan 15 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; terwijl

  • b.

    voor het spelen (van een deel) van de vier- en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekaccommodatie of van een speellokaal van een andere basisschool of speciale school voor basisonderwijs binnen 300 meter hemelsbreed.

3.2.b. Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereiste uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste 10 jaren zal blijven bestaan; en

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is; terwijl

  • d.

    medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is; en

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

4. Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a.1.

    het feit dat de minister de betreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; of

  • a.2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt; terwijl

  • b.1.

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 10 jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; of

  • b.2.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 1 maar korter dan 6 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijf jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; of

  • b.3.

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, langer dan 5 en korter dan 15 jaar, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste zes jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht; en

  • c.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt alsmede van de mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren; en

  • d.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen redelijk zijn in verhouding tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding zulks ter beoordeling van het college.

5. Verplaatsing bestaande noodlokalen of semi permanente lokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen of semi permanente lokalen is aan de orde als de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

6. Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming, verplaatsing van noodlokalen of verplaatsing van semi permanente lokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

7. Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en / of meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste een groep leerlingen en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 (school voor basisonderwijs) / 1 januari 1988 (school voor (voortgezet) speciaal onderwijs) nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en/of meubilair, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket en / of meubilair ten behoeve van school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

8. Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er tenminste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C vermelde drempelwaarde overschrijdt.

8. Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

  • a.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs of het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, deel A en D;

  • b.

    een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten, of om – afgezien van een speellokaal – een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

  • c.

    creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

  • d.

    functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze van een ander vak bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs;

  • e.

    creëren speellokaal binnen het gebouw van een school voor basisonderwijs;

  • f.

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

  • g.

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties;

  • h.

    het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

Ad a. Wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, deel A en D

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het betreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad b. Integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten, of om – afgezien van een speellokaal – een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal groepen leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw of één of meer gebouwen voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw c.q. gebouwen niet is ingericht voor het betreffende onderwijs.

De noodzaak om een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar, blijkt uit het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten, terwijl het gebouw niet geschikt is voor onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

Ad c. Creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar de capaciteit van het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil in oppervlakte tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte die het mogelijk maakt inpandig één of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d. Functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze van een ander vak bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.

Ad e. Creëren speellokaal binnen het gebouw van een school voor basisonderwijs

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er één of meer groepen vier- en vijf-jarigen aanwezig zijn in het gebouw, terwijl er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er geen medegebruik van een speellokaal binnen 300 meter mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten. Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad f. Voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad g. Vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad h. Het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

De onder 9 vermelde aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 10 jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere voorziening mogelijk is, zulks ter beoordeling door het college.

9. Onderhoud

  • a.

    De voorziening onderhoud bestaat uit:

    • 1.

      onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht “onderhoud primair onderwijs”;

    • 2.

      (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

    • 3.

      algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

  • b.

    De noodzaak van onderhoud blijkt uit het gemeentelijk onderhoudsplan.

  • c.

    Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

10. Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit het feit dat door een bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

11. Herstel/vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid de voortgang van het onderwijs in het betreffende gebouw wordt belemmerd.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1. Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; en

  • b.1.

    bij een school voor basisonderwijs: het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

  • b.2.

    bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen de grenzen van de gemeente bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen (voortgezet) speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten; en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 10 jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

2. Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging); en

  • b.1.

    bij een school voor basisonderwijs: het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

  • b.2.

    bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen de grenzen van de gemeente bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen (voortgezet) speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten; en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 10 jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

3. Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt; en

  • b.1.

    bij een school voor basisonderwijs: het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

  • b.2.

    bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen de grenzen van de gemeente bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen (voortgezet) speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten; en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

4. Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a.1.

    het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; of

  • a.2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 2 onder a, in aanmerking komt; en

  • b.1.

    bij een school voor basisonderwijs: het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

  • b.2.

    bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen de grenzen van de gemeente bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen (voortgezet) speciaal onderwijs gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten; en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste 10 jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn; en

  • d.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

5. Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

6. Eerste inrichting onderwijsleerpakket en / of meubilair

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en / of meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd; en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket en / of meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd; en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

7. Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

8. Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

  • a.

    het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectieve gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • b.

    het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectieve gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • c.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, deel A en D;

  • d.

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

  • e.

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad a. Maken voldoende wasgelegenheid

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad b. Maken voldoende kleedgelegenheid

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad c. Wijziging ingebruikneming

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs en / of (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad d. Eisen wet- en regelgeving

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad e. Vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. De onder 8 vermelde aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere voorziening mogelijk is.

9. Onderhoud

  • a.

    De voorziening onderhoud bestaat uit:

    • 1.

      onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht “onderhoud primair onderwijs”;

    • 2.

      (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

    • 3.

      algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

  • b.

    De noodzaak van onderhoud blijkt uit het gemeentelijk onderhoudsplan.

  • c.

    Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

10. Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

11. Herstel / vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt belemmerd.

I-1 Overzicht Onderhoud PO

Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging

Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders

Vervangen brandtrap

Vervangen erfscheiding

Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein

Vervangen binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang-/sluitwerk (renovatieactiviteit)

Vervangen buitenkozijnen inclusief hang-/sluitwerk (renovatieactiviteit)

Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatieactiviteit)

Vervangen dakpannen inclusief houtwerk en dakrand en goten

Vervangen boeiboorden

Vervangen voegwerk buitengevels (grootschalig)

Bijlage II Criteria over opstelling en toetsing van leerlingprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 6, tweede lid onder a en artikel 19, eerste lid onder c wordt gemaakt voor een periode van tenminste 10 jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognose termijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijn prognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte termijn prognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

  • a.

    het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

  • b.

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

  • d.

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • e.

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school; en

  • g.

    het onderwijs, dat wordt gegeven.

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a tot en met g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaande aan de indiening van de aanvraag.

Bijlage III Criteria over oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • deel A: de bepaling van de capaciteit:

    • 1

      school voor basisonderwijs

    • 2

      school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    • 3

      terrein, inventaris en gymnastiekruimten

  • deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte:

    • 1

      lesgebouwen

    • 2

      gymnastiekruimten

    • 3

      onderwijsleerpakket en meubilair

  • deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning:

    • 1

      voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

    • 2

      voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    • 3

      overige voor blijvend gebruik dan wel tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    • 4

      gymnastiekruimten

  • deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen:

    • 1

      school voor basisonderwijs

    • 2

      school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    • 3

      gymnastiekruimten

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1. School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit indien de hiertoe beschikbare komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige doeleinden.

1.1. Gebouwen van hoofd -en nevenvestigingen (inclusief de T&B dislocaties) met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1 “meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs”.

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het betreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidlokaal, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. Het aantal lokalen wordt verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en het aantal lokalen wordt verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest:

minimale BVO

aantal groepen leerlingen

350

2

465

3

580

4

785

5

900

6

1015

7

1130

8

1245

9

1360

10

1475

11

1590

12

1705

13

En vervolgens te verhogen met telkens 115 m2

t.b.v. 1 groep leerlingen

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest:

minimale BVO

aantal groepen leerlingen

330

2

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal wordt de minimale bruto vloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 1, opgehoogd met 90 m².

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs :

vaste voet m2

inclusief

m2 per groep

toeslag m2 extra ruimte

670

4

105

125

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte voor een speciale school voor basisonderwijs is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom “inclusief” weergegeven.

De toeslag voor extra ruimte voor een speciale school voor basisonderwijs omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Minimale BVO aantal groepen leerlingen, school voor basisonderwijs

BVO

aantal groepen leerlingen

305

2

410

3

515

4

710

5

815

6

920

7

1025

8

En vervolgens te verhogen met telkens 105 m2

t.b.v. 1 groep leerlingen

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Minimale BVO aantal groepen leerlingen, speciale school voor basisonderwijs :

BVO

aantal groepen leerlingen

100

1

180

2

260

3

340

4

420

5

En vervolgens te verhogen met telkens 80 m2

t.b.v. 1 groep leerlingen

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 en 3 of is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 en 3 wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de normatieve BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee de BVO van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2. Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m2 BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m2 per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld. Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de “overdimensionering” niet te bepalen.

1.3. Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en één of meerdere dislocaties wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevens administratie van het ministerie. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als enig gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt de doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school in het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

2.1. Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als: BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1 de meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het primair onderwijs.

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. In het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd, dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 “Ruimtenormering VSO”. Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen “Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting” en “Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting” gehanteerd.

Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO

schoolsoort

vaste voet m2

inclusief

m2 per groep

toeslag m2 extra ruimte

LZ

SO

638

4 groepen

100

105

VSO

575

4 groepen

80

90

ZMLK

SO

585

4 groepen

95

100

VSO

600

4 groepen

93

80

De vaste voet aan BVO is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Het aantal groepen is in de kolom “inclusief” gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

De toeslag voor extra ruimte (ER) voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal. De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 13e groep.

Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel “Ruimtenormering (V)SO”, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee het gebouw is overgedimensioneerd en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

2.2. Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m².

Voor de bepaling van de overdimensionering van een nevenvestiging wordt de normatieve capaciteit van een nevenvestiging bepaald met behulp van tabel 3 “Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting” uit hoofdstuk 1 van deze bijlage.

NB: voor dislocaties is de “overdimensionering” niet te bepalen.

2.3. Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en één of meerdere dislocaties wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt de doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

3. Terrein, inventaris en gymnastiekruimten

3.1. Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

3.2. Inventaris (onderwijsleerpakket en meubilair)

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

3.3. Gymnastiekruimten

3.3.1. Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.

3.3.2. Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

3.3.3. Inventaris (onderwijsleerpakket en meubilair)

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1. Lesgebouwen

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

a. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C)/179

waarbij:

G =

de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A =

het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

B =

het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

C =

280 minus het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

b. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C + D)/179 + E + 0,5 F,

waarbij:

G =

de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A =

a. het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9

Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

B =

a. het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17

Het verkregen getal B wordt niet afgerond

C =

a. 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06)

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06)

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

D =

a. som van de gewichtenop basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8% van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald.

Het verkregen getal D wordt niet afgerond

E =

aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de WPO

F =

het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de “N-factor”. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor een schoolof nevenvestiging voor(voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de “N-factor". De N-factor bepaalt de maximale groepsgrootte. In onderstaande tabel 5 N-factor is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven. Het cijfer achter de komma wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Tabel 5 N-factor

Onderwijssoort

N-factor

SO

VSO

LZ

13

7

ZMLK

12

12

2. Gymnastiekruimten

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen zes- tot twaalfjarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule:

G = (A + B + C +D)/179

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.

Voor het bepalen van het aantal groepen zes- tot twaalfjarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht “splitsing aantal groepen leerlingen” zoals weergegeven in tabel 5.

Tabel 6 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen vier en vijfjarigen en groepen zes- tot en met twaalfjarigen ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

groepen per school

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

groepen 4-5-jarigen

1

1

2

2

2

3

3

3

3

4

4

4

5

5

groepen 6-12-jarigen

1

2

2

3

4

4

5

6

7

7

8

9

9

10

groepen per school

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

groepen 4-5-jarigen

5

6

6

6

6

7

7

7

8

8

8

9

9

9

groepen 6-12-jarigen

11

11

12

13

14

14

15

16

16

17

18

18

19

20

groepen per school

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

43

groepen 4-5-jarigen

9

10

10

10

11

11

11

11

12

12

12

13

13

13

groepen 6-12-jarigen

21

21

22

23

23

24

25

26

26

27

28

28

29

30

groepen per school

44

45

46

47

48

49

groepen 4-5-jarigen

14

14

14

14

15

15

groepen 6-12-jarigen

30

31

32

33

33

34

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan zes jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek. Per groep leerlingen van zes jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de “N-factor”.

De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

Voor een schoolof nevenvestiging voor(voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan zes jaar wordt, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal, uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek. Per groep leerlingen van zes jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de “N-factor”. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 5 is de N-factor weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt naar beneden afgerond. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

3. Onderwijsleerpakket en meubilair

De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • a.

    onderwijsleerpakket;

  • b.

    meubilair.

a. onderwijsleerpakket

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C + D) / 179 + E

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.

b. meubilair

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C) /179

De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.

Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair bepaald door het aantal leerlingen te delen door de “N-factor”. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk, goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1. Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuw bouw dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onderdeel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, uitbrei ding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 10 jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvestingscapaciteit aanwezig is, zoals bepaald in bijlage VIII. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, zoals bepaald in bijlage VIII, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals is omschreven in deel A van deze bijlage: “De bepaling van de capaciteit”.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.

Een toeslag voor een tweede afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, ingebruikneming, wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste 15 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

2. Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste één jaar en korter dan zes jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: "wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, nieuw bouw noodlokalen dan wel vervangende nieuwbouw noodlokalen, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste één jaar en korter dan zes jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, nieuw bouw semi permanente lokalen dan wel vervangende nieuwbouw semi permanente lokalen, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste zes jaar en korter dan 10 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbrei ding met noodlokalen dan wel uitbreiding met noodlokalen ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste één jaar en korter dan zes jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvestingscapaciteit aanwezig is, zoals bepaald in bijlage VIII. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbrei ding met semi permanente lokalen dan wel uitbreiding met semi permanente lokalen ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste zes jaar en korter dan 10 jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvestingscapaciteit aanwezig is, zoals bepaald in bijlage VIII. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw noodlokalen of semi permanente lokalen, vervangende nieuwbouw noodlokalen of semi permanente lokalen, uitbreiding met noodlokalen of semi permanente lokalen dan wel uitbreiding met noodlokalen of semi permanente lokalen ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tijdelijke voorziening voor ėėn groep extra ten behoeve van een tweede speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw noodlokalen of semi permanente lokalen dan wel vervangende nieuwbouw noodlokalen of semi permanente lokalen de veertiende groep omvat.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, zoals bepaald in bijlage VIII, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals is omschreven in deel A van deze bijlage: “De bepaling van de capaciteit”. Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, ingebruikneming, wordt bepaald door de omvang van het (gedeelte van het) gebouw dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste één jaar en korter dan 10 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, verplaat sing van noodlo kalen, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste één jaar en korter dan zes jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, verplaat sing van semi permanente lokalen, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste zes jaar en korter dan 10 jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: “Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte”.

3. Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met in achtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, voor een basisschool wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd, zoals bepaald in bijlage VIII, en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket voor het aantal groepen op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 3 van deel B van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, voor een school voor (speciaal) voortgezet onderwijs wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt, zoals bepaald in bijlage VIII, en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd op basis van de meest recente teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het meubilair dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, voor een basisschool wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd, zoals bepaald in bijlage VIII, en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal ongewogen groepen zoals normatief kan worden gevormd op de meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van uitbreiding met een tweede speellokaal. Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de meest recente teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verwijdering noodlokalen c.q. semi permanente lokalen wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om tot verwijdering van de noodlokalen c.q. semi permanente lokalen te kunnen overgaan.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, aanpas sing, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van construc tiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleer pakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

4. Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde (vervangende) nieuwbouw wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

DEEL D Minimumnormen bij realisering

1. School voor basisonderwijs

  • -

    Minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² per leerling met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto.

  • -

    1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m²; vanaf de veertiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m².

  • -

    Minimum oppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • -

    Minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² per leerling met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto.

  • -

    Minimum oppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

3. Gymnastiekruimten

  • -

    De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

  • -

    De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 meter.

  • -

    Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimtes met een was-/douchegelegenheid.

Bijlage IV Financiële normering

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

  • deel A: vergoeding op basis van norm bedragen:

    • 1

      nieuwbouw

    • 2

      uitbreiding

    • 3

      tijdelijke voorziening

    • 4

      eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair

    • 5

      gymnastiek

    • 6

      indexering

  • deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten

  • deel C: bepaling medegebruiktarieven

Deel A Vergoeding op basis van normbedragen

Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een “bedrag vaste voet” is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan BVO zoals weergegeven in tabel 4 Ruimtenormering (V)SO. Het “bedrag per groep” in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere groep bovenop het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.

1. Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

  • -

    kosten voor terrein;

  • -

    bouwkosten;

  • -

    toeslag voor paalfundering;

  • -

    toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

  • -

    herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per m2 opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven BVO worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

basisschool

speciale school voor basisonderwijs

vaste voet (incl. 2 groepen)

798.955

1.293.860

elke volgende groep

156.309

149.876

bedrag toeslag extra ruimte

-

178.423

De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

vaste voet

bedrag per groep

bedrag toeslag ER

LZ

SO

1.184.677

140.019

147.019

VSO

1.075.177

109.841

123.570

ZMLK

SO

1.088.787

130.422

137.286

VSO

1.088.249

125.244

107.735

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering in drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke volgende groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

De vergoeding voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

basisschool

speciale school voor basisonderwijs

1 < 15

15 < 20

≥ 20

1 < 15

15 < 20

≥ 20

vaste voet (incl. 2 groepen)

11.249

16.362

26117

17.653

27.196

45.503

elke volgende groep

2.279

3.856

6.897

2.092

3.537

6.329

bedrag toeslag extra ruimte

-

-

-

2.490

4.209

7.533

De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

LZ

bedrag vaste voet

bedrag per groep

bedrag toeslag ER

1<15

15<20

≥20

1<15

15<20

≥20

1<15

15<20

≥20

SO

16.497

25.562

42.958

1.991

3.367

6.026

2.090

3.537

6.328

VSO

15.243

23.439

39.161

1.593

2.695

4.821

1.793

3.031

5.423

ZMLK

bedrag vaste voet

bedrag per groep

bedrag toeslag ER

1<15

15<20

≥20

1<15

15<20

≥20

1<15

15<20

≥20

SO

14.852

22.869

38.244

1.820

3.078

5.507

1.917

3.239

5.797

VSO

15.139

23.354

39.115

1.781

3.015

5.390

1.532

2.591

4.638

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor vermelde berekeningen is geen rekening gehouden met de toewijzing van extra BVO ten behoeve van het realiseren van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

geen paalfundering

122.327

1 < 15 m

124.111

15 < 20 m

125.342

≥ 20 m

127.723

Sloopkosten

Indien vervangende nieuwbouw plaats vindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het betreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen verhuisd te worden naar een tijdelijk vervangende locatie.

Sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) worden voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs vergoed op basis van de werkelijke kosten (bijlage IV, deel B).

Toeslag liftinstallatie

Indien op grond van een bouwvergunning bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie dient te worden aangebracht, worden de kosten hiervoor vergoed op basis van de werkelijke kosten (bijlage IV, deel B).

2. Uitbreiding (permanente bouw)

Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1035 m2 BVO (maximaal 9 groepen bij een school voor basisonderwijs) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1).

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1).

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een bedrag voor extra ruimte. Met deze vergoeding kan de in bijlage III aangegeven BVO worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

basisschool

speciale school voor basisonderwijs

vaste voet

112.809

116.136

elke volgende groep

180.833

168.435

bedrag toeslag extra ruimte

-

200.250

De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

vaste voet

bedrag per groep

bedrag toeslag ER

LZ

SO

105.075

160.415

168.436

VSO

101.985

124.558

140.127

ZMLK

SO

101.061

146.574

154.287

VSO

100.069

142.080

122.220

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering in drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een bedrag voor extra ruimte.

De vergoeding voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

basisschool

speciale school voor basisonderwijs

1 < 15

15 < 20

≥ 20

1 < 15

15 < 20

≥ 20

vaste voet (incl. 2 groepen)

5.049

6.587

10.566

5.049

6.587

10.566

elke volgende groep

800

2.072

4.189

729

1.892

4.552

bedrag toeslag extra ruimte

-

-

-

869

2.252

4.552

De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

LZ

bedrag vaste voet

bedrag per groep

bedrag toeslag ER

1<15

15<20

≥20

1<15

15<20

≥20

1<15

15<20

≥20

SO

4.623

6.016

9.134

693

1.800

3.640

728

1.891

3.824

VSO

4.612

6.016

9.134

556

1.440

2.912

625

1.622

3.278

ZMLK

bedrag vaste voet

bedrag per groep

bedrag toeslag ER

1<15

15<20

≥20

1<15

15<20

≥20

1<15

15<20

≥20

SO

4.436

5.784

8.786

634

1.645

3.327

667

1.733

3.503

VSO

4.436

5.784

8.786

621

1.611

3.257

534

1.386

2.813

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde berekeningen is geen rekening gehouden met de toewijzing van extra BVO ten behoeve van het realiseren van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

geen paalfundering

141.520

1 < 15 m

142.144

15 < 20 m

143.139

≥ 20 m

144.795

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

geen paalfundering

247.114

1 < 15 m

254.196

15 < 20 m

255.744

≥ 20 m

257.000

Sloopkosten

De sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) worden voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs vergoed op basis van de werkelijke kosten (deel B bijlage IV).

Toeslag liftinstallatie

Indien op grond van een bouwvergunning bij permanente uitbreiding van een school een liftinstallatie dient te worden aangebracht, worden de kosten hiervoor vergoed op basis van de werkelijke kosten (bijlage IV, deel B).

3. Tijdelijke voorziening

De hierna vermelde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen korter dan zes jaar. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1).

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende BVO:

Per groep

80 m2

Toeslag eerste groep

20 m2

Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie

160 m2

Speellokaal

160 m2

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaard voorzieningen nodig (entree e.d.). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, dat normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig is (lerarenkamer, administratieruimte e.d.). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

Bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen korter dan zes jaar wordt wat betreft de BVO uitgegaan van 80 m2 per groep.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen. Deze bedragen zijn bedoeld voor de jaarlijkse huurvergoeding.

Indien uit de offertes blijkt dat de jaarlijkse huurvergoeding lager is dan de hieronder vermelde normvergoeding, worden de werkelijk kosten vergoed. De kosten van plaatsing worden vergoed op basis van deel B van deze bijlage.

Aantal jaren

Hoofdlocatie

1e noodlokaal 100 m2

volgend noodlokaal 80 m2

1

84.967

39.780

30.286

2

75.934

35.551

27.067

3

64.992

30.428

23.167

4

57.419

26.883

20.466

5

51.737

24.222

18.443

De investeringslasten en de kosten van plaatsing ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen langer dan zes en korter dan vijftien jaar worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (bijlage IV, deel B). Huur van een bestaand gebouw wordt vergoed op basis van de werkelijk kosten (bijlage IV, deel B).

4. Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

Basisschool

Voor een basisschool vallen de bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

aantal groepen

OLP

meubilair

totaal

2

45.458

27.133

72.591

inclusief speellokaal

3

51.731

36.460

88.191

inclusief speellokaal

4

64.374

45.982

110.356

inclusief speellokaal

5

70.877

55.409

126.286

inclusief speellokaal

elke volgende groep

6.886

6.511

13.397

exclusief speellokaal

toeslag 2e speellokaal

898

6.227

7.125

zowel OLP als meubilair

Speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor eerste inrichting voor OLP en meubilair bestaat uit een vaste voet inclusief vier groepen, een bedrag voor elke volgende groep en een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep.

vaste voet (incl. 4 groepen)

135.084

elke volgende groep

13.982

toeslag bij de 12e groep

18.016

Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting voor OLP en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend.

School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit een bedrag voor elke volgende groep.

LZ

bedrag per groep

ZMLK

bedrag per groep

SO

23.917

SO

12.431

VSO

11.482

VSO

10.172

5. Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een BVO van 455 m2 bedraagt:

op schoolterrein

857.084

op afzonderlijk terrein

874.420

Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1 < 15 m

17.242

15 < 20 m

23.767

≥ 20 m

33.379

Bouwkosten uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een BVO van 455 m2. Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding wordt de vergoeding bepaald op basis van de volgende bedragen:

uitbreiding met 112 t/m 120 m²

199.133

uitbreiding met 121 t/m 150 m²

242.073

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112 t/m 120 m2

121 t/m 15 m2

1 < 15 m

7.719

9.651

15 < 20 m

13.368

16.705

≥ 20 m

21.854

27.318

Bekostiging per klokuur

Ingevolge artikel 117 van de WPO c.q. artikel 115 van de WEC worden de volgende vergoedingen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur:

stichting

omvang

vast bedrag

variabel bedrag

tot 1987

< 90 m2

2.774

337

90 – 130 m2

3.559

427

130 – 170 m2

3.892

461

170 – 190 m2

3.714

505

190 – 230 m2

3.556

555

> 230 m2

4.024

622

vanaf 1987

≥ 252 m2

3.197

565

Medegebruik / huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

  • Indien de gymnastiekzaal van een andere school wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

  • Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

  • Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgestelde aantal klokuren.

  • Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

Onderwijsleerpakket en meubilair

De bekostiging voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair voor een gymnastiekzaal is als volgt:

PO

SO

VSO

49.909

37.159

45.418

Onderhoud

De klokuurvergoeding voorziet niet in een genormeerde bekostiging voor onderhoudsactiviteiten aan de buitenzijde van het gebouw. Een schoolbestuur met een eigen gymnastieklokaal kan derhalve aanspraak maken op onderhoud voor de buitenzijde conform de activiteitenlijst in bijlage 1 van de verordening. De vergoeding wordt bepaald op basis van de werkelijke kosten (bijlage IV, deel B).

6. Indexering

Alle in deze bijlage genormeerde bedragen zijn inclusief BTW en herleid naar het prijspeil 2007. Alle bedragen in euro’s zijn naar boven afgerond op hele euro’s. De genormeerde bedragen zijn toereikend om te voldoen aan eisen voortkomend uit de huidige wet- en regelgeving (inclusief arbo-eisen).

Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de prijsontwikkelingen tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer “Nieuwbouwwoningen” outputindex 2000=100 (inclusief BTW), gepubliceerd in de “Maandstatistiek bouwnijverheid” van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van daaraan voorafgaande jaar.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstelling cijfer aangehouden het verschil tussen het CBS indexcijfer “Consumentenindex van alle huishoudens” (NR-reeks), gepubliceerd in de “Maandstatistiek van de prijzen” van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

Indien de CBS indexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100” over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstellingen van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijke prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de bekostiging bij vaststelling van het programma en het moment van bekostiging vast te stellen.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) “bruto investeringen door bedrijven in woningen”, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september. Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer “prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie”, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

DEEL B Bekostiging op basis van feitelijke kosten

In artikel 3 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 3, vierde lid, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

Eisen waaraan een offerte dient te voldoen

Om te kunnen beoordelen welke offerte bepalend is voor de hoogte van de bekostiging, is het noodzakelijk dat de overlegde offertes eenduidig zijn. Hier kan alleen sprake van zijn als de aanvraag om offerte door het bevoegd gezag vergezeld gaat van een werkomschrijving. Pas dan is het voor een bedrijf mogelijk om een gespecificeerde offerte uit te brengen.

Bij offertes voor tijdelijke lokalen, zowel noodlokalen als semi permanente lokalen, dient zoveel mogelijk gespecificeerd aangeleverd te worden de bijkomende kosten zoals transport, aanleggen nutsvoorzieningen e.d., en de kosten voor realisatie van het lokaal, zoals montage, installaties e.d.

Tevens dient te worden aangegeven de huur- en koopkosten, en dient de terugkoopregeling te worden getroffe. Ten slotte dienen bij noodlokalen de verwijderingskosten te worden opgegeven.

Tevens dient er rekening mee gehouden te worden dat de datum waarop de offerte overlegd dient te worden niet de datum is waarop de aanbesteding plaats vindt. De periode tussen deze twee data is minimaal 6 maanden, maar zal in voorkomende gevallen ook langer kunnen zijn. De bedragen op de offertes die uiterlijk op 1 juni dienen te zijn ingediend, zijn bepalend voor het vaststellen van de hoogte van de bekostiging. Hierbij is niet per definitie het laagste bedrag bepalend. Ook andere criteria, zoals gebruikte materialen, wijze van uitvoeren, e.d. zijn medebepalend voor welke offerte gekozen wordt. Op het moment dat is vastgesteld welk bedrag bepalend is voor de hoogte van de bekostiging van de aangevraagde voorziening, wordt dit bedrag als normbedrag verder gehanteerd bij de vaststelling van programma en bedrag, zoals bedoeld in artikel 13. Ten aanzien van de aanbesteding van werkzaamheden, voortkomend uit goedgekeurde en op het programma geplaatste voorzieningen gelden de volgende regels, zoals deze binnen de gemeente worden gehanteerd.

Europese aanbesteding

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

  • -

    193.000 euro (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

  • -

    4.845.000 euro (exclusief BTW) voor werken.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke vallen onder de definitie “werken”. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder “leveringen”. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen, van toepassing. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde gemeentelijk beleid bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.

DEEL C Bepaling medegebruiktarieven

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma's van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie.

Bijlage V Criteria over urgentie van aangevraagde voorzieningen

1. Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

  • 1.

    voorzieningen om tekorten aan capaciteit als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

  • 2.

    voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud, voorzover deze genoemd worden in het gemeentelijk onderhoudsplan en onderhoudsrapport. Indien er geen gemeentelijk onderhoudsplan en onderhoudsrapport is, dient de noodzaak van het onderhoud door het bevoegd gezag te worden aangetoond;

  • 3.

    voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

  • 4.

    voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad 2

Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing “vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie” vormen de tweede hoofdprioriteit.

Ad 3

Aanpassingen van gebouwen met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

Ad 4

Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft.

Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen:

  • theorie-/leslokalen, vak-/speellokalen en gymnastiekaccommodaties.

Onder niet-lesruimten vallen:

  • kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen:

  • bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

2.1. Binnen de hoofdprioriteit voor “voorzieningen om tekorten aan capaciteit als bepaald in bijlage III op te heffen” komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening die een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

  • b.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen; en

  • c.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimte opheft.

2.2. Binnen de hoofdprioriteit voor “voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud” komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundig rapport zoals bedoeld in artikel 6, tweed lid onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • b.

    vervolgens die voorziening aan een theorie-/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • c.

    vervolgens die voorziening aan een vak-/speellokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • d.

    vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • e.

    vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

2.3. Binnen de hoofdprioriteit voor “voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen” komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c de minste is;

  • b.

    vervolgens de voorziening aan een theorie-/leslokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c, de minste is;

  • c.

    vervolgens de voorziening aan een vak-/speellokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c de minste is;

  • d.

    vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c de minste is;

  • e.

    vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid onder c de minste is.

2.4. Binnen de hoofdprioriteit voor “voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs” komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste de voorziening voor theorie-/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

  • b.

    vervolgens de voorziening voor vak-/speellokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

  • c.

    vervolgens de voorziening aan niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

  • d.

    vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de mate van ernst van de schade het hoogst is; en

  • e.

    vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet-aangepaste gebouw het hoogste is.

Bijlage VI Voorzieningen in de huisvesting

voorziening

prognose

norm bekostiging

offertelijn

permanente nieuwbouw

ja

ja

nee

permanente vervangende nieuwbouw

ja

ja

nee

permanente uitbreiding

ja

ja

nee

ingebruikneming lesgebouw

ja

nee

nee

(vervangende) nieuwbouw < 6 jaar

ja

ja

ja

(vervangende) nieuwbouw > 5 jaar

medegebruik < 6 jaar

ja

ja

nee

ja

ja

ja

tijdelijke uitbreiding < 6 jaar

ja

ja

ja

tijdelijke uitbreiding > 5 jaar

ja

nee

ja

huur bestaand gebouw

ja

nee

ja

verplaatsing tijdelijke lokalen

nee

nee

ja

verwijdering tijdelijke lokalen

nee

nee

ja

eerste inrichting OLP en meubilair

nee

ja

nee

sloopkosten

nee

nee

ja

onderhoud

nee

nee

ja

aanpassing

ja

nee

ja

herstel constructiefouten

nee

nee

ja

herstel / vervanging van schade

nee

nee

ja

Bijlage VII Wijkindeling basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

school

adres

Wijk 0

OUDE STAD

´t Fort

Bernadettestraat 4

Sancta Maria

Kloosterstraat 73-75

Krabbenkooi

Coehoornstraat 28

Eerste Montessorischool

Noordsingel 57

Driemaster (SBO)

Maaslaan 10

Wijk 1

NOORD

Borghoek

Lambertijnenlaan 3

Noordster

Groenplaats 32

Welle

Groenplaats 31

Heiberg

Florastraat 195

Grebbe (dislocatie)

Diepenbrocklaan 28

Aanloop

Frederik Maystraat 33

Wijk 2a

OOST 1

Avonturijncollege (VSO)

Guido Gezellelaan 20

Kornalijn (SO)

Guido Gezellelaan 18

Verrekijker

Frans Halsstraat 25

Het Kompas (hoofdlocatie)

Galenuslaan 1

Algemene School Oost (hoofdlocatie)

Kardinaal de Jonglaan 10

Algemene School Oost (dislocatie)

Burgemeester Blomlaan 2

Wijk 2b

OOST 2

Anton van Duinkerken

Smitsstraat 29

Kompas (dislocatie)

Zilverschoonplein 37

Driemaster (SBO)

Zilverschoonplein 38

Driemaster (SBO)

Populierlaan 11

Grebbe

Kastanjelaan 121

El Feth

Meidoornlaan 42

Wijk 3

WEST

Kreek

Hinkelenoord 14

Lodijke

Ouderdinge 15

Lodijke (schoolwoningen)

Hinkelenoord 14a

Lodijke (dependance)

Orisant 1

Wijk 4

HALSTEREN CENTRUM

St. Maarten

Vijverstraat 17

Wijk 5

HALSTEREN DE BEEK

Springplank

Burgemeester Ellkhuizenlaan 55

RMPI-school

Beeklaan 2

Wijk 6

HALSTEREN RODE SCHOUW

Biezenhof

Rode Schouw 85

Rode Schouw

Rode Schouw 87

Wijk 7

HALSTEREN SCHANS

Toermalijn

Rondsel 144

Rode Schouw (dependance)

Rondsel 144

Wijk 8

HALSTEREN BUITENGEBIED

Avonturijncollege

Reigerlaan 72

Wijk 9

LEPELSTRAAT

Wegwijzer

Wethouder Bogersstraat 1a

Bijlage VIII Oppervlakte en capaciteit schoolgebouwen (nulmeting per 01-01-1997)

1. School voor basisonderwijs

Schoolgebouwen

Bepalend voor de capaciteit van een schoolgebouw voor basisonderwijs is het aantal ruimten aanwezig in een schoolgebouw groter dan of gelijk aan 42 m². Afhankelijk van het aantal aanwezige vier- en vijfjarigen wordt één of meer speellokalen in mindering gebracht.

Onderwijsleerpakket en meubilair

Voor hoeveel groepen onderwijsleerpakket en meubilair een school voor basisonderwijs is ingericht zal bepaald worden aan de hand van de bij de gemeente aanwezige gegevens.

2. (Voortgezet) speciaal onderwijs

Schoolgebouwen

Bepalend voor de capaciteit van een schoolgebouw voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal ruimten aanwezig in een schoolgebouw groter dan of gelijk aan 42 m².

Onderwijsleerpakket en meubilair

Voor hoeveel groepen onderwijsleerpakket en meubilair een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is ingericht zal bepaald worden aan de hand van de bij de gemeente aanwezige gegevens.


Noot

Een T&B-dislocatie is een gebouw dat als hoofdgebouw fungeerde van een basisschool die op of na 1 augustus 1992 is gefuseerd. Na de fusie is de status van het gebouw gewijzigd in die van dislocatie van de school die uit de fusie is overgebleven. Voor de bepaling van de capaciteit van de T&B-dislokatie zijn dezelfde tabellen van toepassing als voor de hoofd- en nevenvestigingen

Noot

In deze formule wordt met het gewicht alleen de opslag bedoeld. De som van deze gewichten is het totaal van het aantal leerlingen vermenigvuldigd met het gewicht