Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid in 2014 en volgende jaren

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid in 2014 en volgende jaren

Het college van de gemeente Berkelland;

Gelet op het bepaalde in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht;

Gehoord de Cliëntenraad Wwb;

B e s l u i t :

Vast te stellen de volgende:

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid in 2014 en volgende jaren.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1 Begripsbepalingen.

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • 1.

      rechthebbende: de inwoner van de gemeenten Berkelland, Oost Gelre of Winterswijk van 18 jaar en ouder, die een inkomen heeft dat gelijk is aan of minder dan 110 % van de voor hem geldende bijstandsnorm (inclusief toeslagen en verlagingen),

    • 2.

      Burgemeester en wethouders: het college van Burgemeester en Wethouders van één van de in het eerste lid genoemde gemeenten.

    • 3.

      Dagelijks Bestuur: het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek;

    • 4.

      schoolgaande kinderen: kinderen van 4 tot en met 17 jaar die voltijd dagonderwijs volgen;

    • 5.

      chronisch zieken: langdurig zieken met (lichamelijke en / of geestelijke) beperkingen die kunnen leiden tot de inzet van WMO en/of AWBZ - hulpverlening. Als chronisch ziek gelden ook personen die in aanmerking komen voor de compensatie chronisch zieken van het CAK of met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of hoger. Deze regeling geldt ook voor kinderen, indien de ouders ten minste in aanmerking komen voor de tegemoetkoming ouder van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). Het chronische houdt in dat de persoon niet beter zal worden.

Artikel 2. Bijzondere bijstand.

Onder bijzondere bijstand wordt verstaan het verlenen van bijstand aan de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen.

Artikel 3. Aanvraag datum en ingangsdatum.

  • 1.

    Een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat, of vlak nadat, de kosten zijn gemaakt, in ieder geval binnen één maand. De ingangsdatum van de bijzondere bijstand is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt (Indien de aanvraag binnen één maand is gedaan). De ingangsdatum wordt gekoppeld aan de ingangsdatum van het draagkrachtjaar, tenzij het draagkrachtjaar al op een eerder moment is begonnen.

  • 2.

    De SDOA handelt overeenkomstig het gestelde in lid 1 van dit artikel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het gestelde in lid 1 van dit artikel.

Hoofdstuk 2. Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen.

Paragraaf 1 Draagkracht.

Artikel 4. Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen.

De financiële draagkracht wordt gevormd door:

  • 1.

    het eventueel aanwezige vermogen en;

  • 2.

    het eventueel aanwezige meerinkomen.

Artikel 5. Draagkrachtperiode.

  • 1.

    1.Gedurende de periode dat een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ wordt ontvangen, heeft men geen draagkracht, op voorwaarde dat het vermogen dat toelaat. Dit geldt eveneens voor een uitkering op grond van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen, de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA en WAO en de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten [Wajong]), mits dit inkomen niet hoger is dan 110% van de geldende bijstandsnorm.

  • Dit geldt uitsluitend bij volledige arbeidsongeschiktheid en berekend op basis van het minimumdagloon.

  • 2.

    Voor pensioengerechtigden (AOW leeftijd) wordt de draagkracht éénmaal vastgesteld, tenzij dit in redelijkheid onjuist blijkt te zijn.

  • 3.

    De draagkracht in het inkomen wordt voor alle overigen vastgesteld voor een periode van drie jaar, aanvangende op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend.

  • 4.

    Indien binnen de vastgestelde periode van drie jaar een nieuwe bijstandsaanvraag wordt ingediend, blijft de al eerder vastgestelde draagkracht voor die periode gelden.

  • 5.

    De draagkracht wordt telkens vastgesteld voor een periode van drie jaar op het tijdstip waarop de voorafgaande periode is verstreken.

  • 6.

    Indien betrokkene is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, heeft men geen draagkracht gedurende de looptijd van de sanering.

Artikel 6. Herzien van de draagkracht.

  • 1.

    De draagkracht wordt binnen de vastgestelde periode herzien, indien wijziging van de omstandigheden (zoals gezinssamenstelling / inkomen) daartoe aanleiding geeft;

  • 2.

    Rechthebbenden zijn verplicht uit eigen beweging wijzigingen in het inkomen of vermogen door te geven.

  • 3.

    Het naleven van de informatieplicht door de doelgroep uit artikel 5 lid 3, waarvan de draagkracht eenmaal per 3 jaar wordt vastgesteld, zal steekproefsgewijs worden gecontroleerd.

Artikel 7. Draagkracht en gebruiksduur

Indien de gebruiksduur van een gebruiksgoed, waarvoor bijzondere bijstand met toepassing van deze beleidsregels wordt verleend, zich over een langere periode dan een jaar uitstrekt, wordt bij de vaststelling van de draagkracht één jaar in aanmerking genomen.

Paragraaf 2. Drempelbedrag.

Artikel 8. Drempelbedrag.

  • 1.

    Lid 2 van artikel 35 WWB geeft het college van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid een drempelbedrag in te stellen tot een maximumbedrag van € 127- (bedrag geldt per 01-07-2013)

  • 2.

    Er wordt geen drempelbedrag berekend bij de vaststelling van het recht op, en de hoogte van de bijzondere bijstand.

Paragraaf 3. Inkomen.

Artikel. 9 Inkomen.

  • 1.

    Meerinkomen. Voor de vaststelling van de draagkracht neemt het Dagelijks Bestuur het bedrag in aanmerking, waarmee de inkomsten (zoals bedoeld in artikel 31 van de WWB) de som overschrijden van de op grond van de WWB toepasselijke uitkeringen vermeerderd met 10% en houden we geen rekening met de eventuele van toepassing zijnde aanvullende bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels. Het bedoelde bedrag wordt verder aangeduid met de term ‘meerinkomen’.

  • 2.

    Vaststelling jaarinkomen. Bij de vaststelling van het jaarinkomen wordt ten aanzien van regelmatig binnen het jaar genoten inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt (zie hieronder).

  • 3.

    Onregelmatig genoten inkomsten.

  • 1. Bij de vaststelling van het jaarinkomen worden niet regelmatig binnen het jaar genoten inkomsten bepaald op het gemiddelde van de som van deze inkomsten over de drie maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt of de aanvraag om bijstand is ingediend (zie hieronder).

  • 2. Bij de toepassing van bovenstaande kan rekening worden gehouden met een wijziging van omstandigheden die binnen een periode van een jaar kan optreden.

Artikel 10. Op het inkomen in mindering te brengen kosten.

Op het inkomen van belanghebbende wordt het volgende in mindering gebracht:

  • a.

    verplichte betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de belanghebbende levende echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, evenals ten behoeve van de gewezen echtgenoot (= alimentatie);

  • b.

    noodzakelijke betalingen voor levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aan kinderen jonger dan 21 jaar ( = alimentatie);

  • c.

    ten laste van de belanghebbende blijvende noodzakelijke kosten in verband met studie en opleiding van zijn kinderen.

Paragraaf 4 Vrijlating.

Artikel 11 Pensioenvrijlating.

De pensioenvrijlating geldt alleen voor algemene bijstand (artikel 33 lid 5 WWB) en is geen vrijlating bij de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand.

Artikel 12. Percentage draagkracht.

De draagkracht in het inkomen wordt vastgesteld op 20% van het verschil tussen het netto meerinkomen (per maand) en 110% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm tot een bedrag van € 125, - 50% van het meerdere (inclusief vakantietoeslag) (Zie schema en tabel bijlage 1 en 2).

Let op: dit is niet hetzelfde als afloscapaciteit / reserveringsruimte

Paragraaf 5. Vermogen.

Artikel 13. Vermogen.

Het vermogen van de aanvrager wordt ten volle als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de WWB. Met betrekking tot het vermogen, gebonden in de door de belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, zijn de regels van de WWB van overeenkomstige toepassing. (Zie ook artikel 21)

Artikel 14. Het vermogen wordt vastgesteld in overeenstemming met artikel 34 van de WWB.

Eveneens als vermogen geldt:

  • a.

    een auto/motor/caravan/pleziervaartuig waarvan de dagwaarde op het moment van de aanvraag € 7.000, - of meer bedraagt. Het meerdere boven dit bedrag geldt als vermogen. Dit geldt alleen voor een eerste auto/motor/caravan/pleziervaartuig. Vanaf een tweede auto/motor/caravan/pleziervaartuig dient de waarde volledig tot het vermogen te worden gerekend.

  • b.

    levensverzekeringen, obligaties, aandelen, opties etc.; de actuele waarde (verminderd met de aankoopkosten / courtage) wordt volledig meegenomen bij de vaststelling van het vermogen;

  • c.

    levensverzekering(en), lijfrente(n), koopsompolis(sen), spaarbeleg etc. indien er sprake is van een bijzondere spaarvorm, dan wordt de afkoopwaarde volledig meegenomen bij de vaststelling van het vermogen.

Hoofdstuk 3. Voorliggende voorzieningen.

Artikel 15. Voorliggende voorzieningen.

Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Paragraaf 1. Zorgverzekering.

Artikel 16. Premie zorgverzekering.

De premie voor de basiszorgverzekering en aanvullende zorgverzekering behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau kan worden betaald, terwijl voor het restant de zorgtoeslag een passende en toereikende voorliggende voorziening is.

Bijstandsverlening voor de premie basisverzekering is daardoor uitgesloten.

Artikel 17. Eigen bijdrage en eigen risico.

  • 1.

    Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor de kosten van de zorgverzekeringspremie.

  • 2.

    Er wordt geen bijzondere bijstand toegekend voor het verschuldigde eigen risico van de zorgverzekering.

  • 3.

    In individuele gevallen wordt bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage toegekend.

Artikel 18. Collectieve en aanvullende zorgverzekering voor minima.

  • 1.

    De gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk bieden rechthebbenden de mogelijkheid om zich collectief aanvullend te verzekeren bij Menzis

  • 2.

    Van de belanghebbenden wordt verwacht dat zij minimaal verzekerd zijn voor de zorgverzekering en de aanvullende zorgverzekering. Indien men dit verzuimd wordt de eventuele bijzondere bijstand voor ziektekosten afgestemd op de situatie als ware betrokkene collectief verzekerd.

  • 3.

    De aanvullende en collectieve zorgverzekering geldt als voorliggende voorziening.

  • 4.

    Indien de belanghebbenden bij een andere zorgverzekeraar verzekerd zijn, is deelname aan een vergelijkbare aanvullende verzekering minimaal vereist. Voor de aanvullende premie wordt geen vergoeding verstrekt.

  • 5.

    Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor zover de aanvullende of collectieve zorgverzekering minima de kosten vergoedt (tenzij betrokkene niet tijdig kon wisselen van zorgverzekeraar).

  • 6.

    Deze collectieve aanvullende verzekering is bedoeld voor iedere rechthebbende van één van de in lid 1 genoemde gemeenten met een inkomen tot maximaal 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm en een vermogen dat niet hoger is dan de voor hem geldende vrijlating.

  • 7.

    De aanvraag voor de collectieve aanvullende verzekering kan worden ingediend bij de Sociale Dienst Oost Achterhoek.

  • 8.

    Deze collectieve zorgverzekering minima voor ziektekosten wordt gezien als een adequate voorliggende voorziening. Indien cliënten voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan bijstand aanvragen zónder dat men deze collectieve zorgverzekering heeft, wordt in beginsel géén bijzondere bijstand verstrekt voor de vergoeding welke ontvangen zou zijn wanneer men wél aanvullend én collectief aanvullend verzekerd was geweest. In het individuele geval worden de kosten, waarvoor geen vergoeding plaatsvindt, als niet noodzakelijk aangemerkt.

  • 9.

    Wanneer het kosten betreffen die om budgettaire redenen uit de basisverzekering gehaald zijn, dan worden deze kosten nog wel als noodzakelijk aangemerkt en is bijstand mogelijk.

  • 10.

    Het niet hebben van een aanvullende zorgverzekering kan overigens niet gezien worden als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid om te voorzien in de kosten van het bestaan. Het gaat hierbij immers om het noodzakelijkheidoordeel. Er wordt verder géén bijzondere bijstand verstrekt voor de premies van de aanvullende verzekering. (zie ook lid 4 van dit artikel)

Paragraaf 2. Advisering.

Artikel 19. Medisch advies.

  • 1.

    Om vast te stellen of kosten in het individuele geval medisch noodzakelijk zijn kan een medisch advies worden opgevraagd.

  • 2.

    Voor de navolgende kostensoorten behoeft in principe geen medisch advies te worden opgevraagd:

  • * kosten orthodontist voor jongeren onder 18 jaar;

  • * kosten van (standaard) gehoorapparaten;

  • * kosten van steunzolen en steunkousen;

  • * pedicurekosten (tenzij het gaat om uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld pedicurekosten voor jongeren);

  • * reiskosten in verband met een bezoek aan een medisch specialist;

  • * kosten die lager zijn dan € 250, - per jaar;

  • * indien de noodzaak is vastgesteld door een voorliggende voorziening

  • kosten die worden vergoed door de zorgverzekeraar.

  • 3.

    Voor alle overige kostensoorten wordt een medisch advies opgevraagd.

Hoofdstuk 4. Mogelijke vormen van bijzondere bijstand.

Artikel 20. Bijstand om niet en onvoldoende besef van verantwoordelijkheid.

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt in principe om niet verstrekt.

  • 2.

    Indien er sprake is van onvoldoende getoond besef van verantwoordelijkheid om zelf in de kosten van bijzondere bijstand te voorzien, kan de bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt (zie ook artikel 48 van de WWB)

  • 3.

    Afhankelijk van het getoonde besef van verantwoordelijkheid kan de aflossing van de in lid 2 bedoelde lening op 60 maanden worden gesteld.

Artikel 21. Eigen woning en bijzondere bijstand of verstrekkingen op grond van het minimabeleid.

  • 1.

    Bijzondere bijstand of een verstrekking uit het minimabeleid is mogelijk, indien men in een eigen woning woont. De verstrekking is om niet indien de overwaarde in de woning lager is dan vermogensvrijstelling op grond van artikel 34, lid 2 en sub d van de WWB (€ 48.900, - per 01-07-2013).

  • 2.

    Indien de overwaarde van het vermogen verbonden in de woning meer bedraagt dan in het eerste lid bedoelde bedrag, is bijzondere bijstand of een verstrekking uit het minimabeleid om niet mogelijk. De verstrekking mag (op jaarbasis) niet meer bedragen dan de voor betrokkene geldende norm voor algemene bijstand per maand (incl. vakantietoeslag).

  • 3.

    Bedraagt de verstrekking (op jaarbasis) meer dan de voor betrokkene geldende maandnorm, dan wordt het vrij te laten bedrag van het vermogen verbonden in de eigen woning, overeenkomstig artikel 34, lid 2 en sub d van de WWB vastgesteld. De verstrekkingen (boven de in lid 2 genoemde maandnorm) worden in dat geval bij verkoop van de woning teruggevorderd.

  • 4.

    Indien rechthebbende bezwaar heeft tegen de terugvordering als bedoeld in lid 3, kan worden volstaan met het verstrekken van dat deel van de uitkering dat om niet kan worden gegeven.

    Hoofdstuk 5. Soorten van bijzondere bijstand.

Artikel 22. Algemeen.

  • 1.

    1.Er wordt geen limitatieve opsomming gegeven van alle kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden. Dit is sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden van de aanvrager.

Artikel 23. Bijzondere bijstand aan jongeren voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 1.

    Voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar heeft de wetgever aparte bijstandsnormen in het leven geroepen. Deze staan vermeld in artikel 20 WWB. In sommige gevallen zijn deze bijstandsnormen voor deze personen niet toereikend om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Het verstrekken van aanvullende bijzondere bijstand behoort dan tot de mogelijkheden.

  • 2.

    Op grond van artikel 12 WWB heeft een persoon van 18, 19 of 20 jaar namelijk recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de WWB norm en deze persoon voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

  • a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of;

  • b. de persoon redelijkerwijs zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • c. De toe te kennen bijzondere bijstand wordt beperkt tot een aanvulling tot de uitkeringsnorm voor personen van 21 jaar, exclusief vakantietoeslag. Dit is de rijksnorm zonder de mogelijke gemeentelijke toeslag (50% van de norm voor een echtpaar).

  • d. Het gestelde in lid c geldt niet als de jongere aantoonbaar hogere kosten van bestaan heeft, waardoor aanvulling tot de uitkeringsnorm niet afdoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.

Artikel 24. Bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag.

  • 1.

    Heeft men buiten eigen toedoen geen recht op (volledige) huurtoeslag en bewoont men een woning / woonwagen / woonschip, waarop de Wet op de huurtoeslag en de ministeriële ‘regeling huurtoeslaggrenzen’ van toepassing is, dan kan een woonkostentoeslag ter hoogte van de (theoretische) huurtoeslag worden toegekend.

  • 2.

    Bij de vaststelling / berekening dient gebruik gemaakt te worden van de site www.toeslagen.nl. De op basis van lid 1 berekende toeslag geldt ook voor bewoners van een eigen huis, die in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Voor hen geldt dat de van toepassing zijnde belastingteruggave wordt gezien als een voorliggende voorziening. Deze wordt op de bijstand in de woonkosten in mindering gebracht.

  • 3.

    Rechthebbenden met een eigen woning kunnen ook voor woonkostentoeslag in aanmerking komen.

  • 4.

    Voor woonkosten geldt een draagkracht van 100% van het inkomen boven de voor betrokkene geldende bijstandnorm.

.

Artikel 25. Verhuisvoorwaarde.

  • 1.

    Binnen 12 maanden na aanvang van de woonkostentoeslag dient men passende woonruimte aanvaard te hebben (met een huur waarop de Wet op de huurtoeslag wél van toepassing is). Dit geldt zowel voor huizen met een huur boven de maximale huur als voor eigen woningen.

  • 2.

    Zolang de woonkostentoeslag voldaan wordt uit de ruimte binnen de krediethypotheek wordt geen verhuisverplichting opgelegd.

  • 3.

    Indien een verhuisverplichting is opgelegd en men verhuist verwijtbaar niet, dan vervalt het recht op bijzondere bijstand in de woonkosten.

  • 4.

    Heeft men ondanks serieuze pogingen, of op grond van dringende individuele omstandigheden niet aan de verhuisvoorwaarde kunnen voldoen, dan kan verlenging met 1 x 12 maanden worden toegekend.

  • 5.

    Indien de krediethypotheekruimte volledig is benut en de woonlasten bevinden zich nog steeds boven de maximale huur, dan wordt alsnog een verhuisverplichting opgelegd.

  • 6.

    Aan belanghebbenden aan wie een verhuisverplichting is opgelegd kan zo nodig bijstand (om niet) worden verleend in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en een deel van de noodzakelijke kosten van stoffering of herinrichting (rekening houdend met de reserveringscapaciteit vanaf het moment dat men op de hoogte was van de noodzaak om te verhuizen). Deze regeling heeft als voordeel, dat de betreffende klanten weer zelf kunnen reserveren en dat de woonkostentoeslag komt te vervallen of kan worden verminderd in afwachting van huurtoeslag.

  • 7.

    De mogelijke vergoeding van de kosten van stoffering of herinrichting gelden alleen indien men in het werkgebied van de Sociale Dienst Oost Achterhoek blijft wonen.

  • 8.

    Verhuist men naar een plaats buiten het werkgebied van de Sociale Dienst Oost Achterhoek dan is de gemeente waar men gaat wonen de aangewezen gemeente om een vergoeding aan te vragen.

Artikel 26. Bijzondere bijstand voor aflossing leenbijstand.

  • 1.

    De aflossingsduur van leenbijstand wordt in beginsel gesteld op 36 maanden. Indien een belanghebbende in deze periode aan de vooraf opgelegde aflossingsverplichtingen heeft voldaan vindt na 3 jaar (mits betrokkene op dat moment nog steeds een inkomen heeft op minimumniveau) afschrijving van het restantbedrag plaats.

  • 2.

    Indien sprake is van verwijtbaar gedrag, kan bij het aangaan van de lening de aflossingsduur op 60 maanden worden gesteld.

  • 3.

    Bij een cumulatie van noodzakelijke leningen voor duurzame gebruiksgoederen wordt de eerste (bestaande) lening ondergebracht bij een nieuwe lening (lening via de Stadsbank Oost Nederland). Dan begint opnieuw een aflossingsperiode van 3 jaar.

  • 4.

    Indien leenbijstand wordt verstrekt, terwijl er bij de belanghebbende sprake is van onvoldoende betoond besef van verantwoordelijkheid, vindt na 3 jaar geen afschrijving van het restant plaats.

  • 5.

    Indien na 3 jaar niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan, vindt afschrijving van het restantbedrag pas plaats nadat het achterstallige bedrag alsnog is voldaan.

Artikel 27. Aflossingsbedragen van een lening of reserveringscapaciteit.

Er is een verschil tussen de begrippen ‘aflossingsbedrag’ en ‘reserveringscapaciteit’:

Een ‘aflossingsbedrag’ is het bedrag dat belanghebbende dient af te lossen op een verstrekte leenbijstand of andere vordering.

De ‘reserveringscapaciteit’ is het bedrag dat belanghebbende geacht wordt te hebben kunnen reserveren. Voor de berekening van de beide bedragen wordt door de gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk dezelfde systematiek gebruikt. Cumulatie van beide begrippen is echter niet mogelijk.

Op grond van het beslagrecht is het meerdere boven 90% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm vatbaar voor beslag. Dit percentage betekent een forse aanslag op het besteedbare inkomen. De genoemde gemeenten hebben dan ook besloten om als aflossingsbedrag of als reserveringscapaciteit een lager percentage dan het beslagrecht aan te houden en aan te sluiten bij de landelijke praktijk van het Nibud, te weten:

  • ·

    6% van de toepasselijke bijstandsnorm (doch ten hoogste het voor beslag vatbare bedrag overeenkomstig artikel 475d van het Wetboek van Rechtsvordering) naar boven afgerond op hele veelvouden van € 1,00 en;

  • ·

    50% van het meerinkomen boven 110% van de voor betrokkenen geldende bijstandsnorm;

  • ·

    Let op dit is niet hetzelfde als draagkrachtruimte.(zie artikel 12).

Artikel 28. Bijzondere bijstand voor betaling van rente en aflossing.

De Stadsbank Oost Nederland dient als een voorliggende voorziening te worden gezien bij het verstrekken van een lening (leenbijstand). De Nederlandse Vereniging van Volkskrediet gaat ervan uit, dat een lening voor de belangrijkste doelgroep van de bank maximaal 3 jaar mag lopen. De betrokken klanten dienen zo spoedig mogelijk in staat te worden gesteld om zelf weer te reserveren (van achteraf sparen naar vooraf sparen). Het kan voorkomen, dat de te betalen rente en aflossing hoger is dan de in het voorgaande artikel omschreven aflossingscapaciteit (als regel wordt dan om borgstelling door de gemeente verzocht). In dergelijke gevallen kan voor de betaling van rente en aflossing, voor zover hoger dan de aflossingscapaciteit, bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 29. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen.

Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, overeenkomstig de richtprijzen van de Nibud, kan worden verstrekt in de vorm van:

    • a.

      borgtocht, of als dit niet mogelijk is;

    • b.

      een geldlening;

    • c.

      bijstand om niet: voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan bijstand om niet worden verleend,

  • - indien door niet aan de belanghebbende te verwijten omstandigheden bijstandsverlening in de vorm van borgtocht of geldlening een te zware belasting zou betekenen of

  • - wanneer de aanvrager voorafgaande aan de aanvraag, 3 jaar of langer aaneengesloten een inkomen heeft, niet hoger dan 110% van de voor de aanvrager geldende bijstandsnorm en zelfstandig een huishouding heeft gevoerd. In dat geval wordt men geacht geen reserveringscapaciteit meer te hebben. Zie hierover ook artikel 31, lid 9 van deze beleidsregels.

Artikel 30. Algemene regel (voor duurzame gebruiksgoederen).

  • 1.

    Als regel worden mensen, die bijstand vragen voor duurzame gebruiksgoederen verwezen naar de Stadsbank Oost Nederland (voorliggende voorziening). Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waarbij de bank geen lening wil verstrekken tenzij de gemeenten/ Sociale Dienst voor de terugbetaling borg staan. Indien borgstelling niet het aangewezen middel is, resteren nog de mogelijkheden van bijstand in de vorm van een lening of bijstand om niet.

  • 2.

    Er hoeft geen lening bij de Stadsbank te worden afgesloten, indien het inkomen 3 jaar of langer niet meer heeft bedragen dan 110% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm.

Artikel 31. Uitzonderingen op de algemene regel /drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau.

  • 1.

    Bijstandsverlening om niet kan aan de orde zijn als de aanvrager lange tijd geen mogelijkheden heeft gehad om voor de kosten te reserveren, voor langere tijd geen mogelijkheden heeft om terug te betalen in verband met overige verplichtingen of een lening / borgtocht een te zware belasting zou betekenen.

  • 2.

    Bij een inkomen op maximaal de voor betrokkene geldende bijstandsnorm gedurende een aaneengesloten periode van 3 jaar wordt het niet meer mogelijk geacht te kunnen reserveren voor het aanschaffen of het vervangen van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen of af te lossen op een lening voor duurzame gebruiksgoederen. Na genoemde periode kan dan bijstand om niet verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen.

  • 3.

    Bijzondere bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen wordt alleen verstrekt voor de noodzakelijke vervanging van de navolgende goederen (maximaal éénmaal per 5 jaar):

  • * wasmachine;

  • * diepvries

  • * magnetron

  • * koelkast;

  • * kooktoestel of gasfornuis;

  • * bedmatras (1- of 2 persoons -);

  • * stofzuiger.

  • 4.

    Voor de maximale vergoeding voor de in lid 3 genoemde goederen, gelden de bedragen genoemd in de Nibud prijzengids.

  • 5.

    De noodzakelijke vervanging dient te worden aangetoond door een erkende reparateur.

  • 6.

    Is vervanging niet noodzakelijk dan kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van reparatie. De reparatiekosten dienen in verhouding te staan tot de waarde van het duurzame gebruiksgoed.

  • 7.

    Niet genoemde duurzame gebruiksgoederen komen in het algemeen niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking. Individualisering blijft altijd mogelijk.

  • 8.

    Een aan de aanvrager toegekende langdurigheidstoeslag wordt daarbij niet aangemerkt als een voorliggende voorziening.

  • 9.

    Indien een geldlening wordt verstrekt stemt het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek het aflossingsbedrag en de duur van de aflossing mede af op omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, evenals het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Tenzij het voorgaande aanleiding geeft tot een afwijkende vaststelling wordt het aflossingsbedrag bepaald zoals aangegeven in artikel 26 van deze beleidsregels.

  • 10.

    Het aflossingsbedrag wordt herzien, indien wijziging in de financiële omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

  • 11.

    Indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht kan bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten van rente en aflossing voor zover de kosten hoger zijn dan het hierboven bedoelde aflossingsbedrag, uitgaande van een aflossingsduur tussen de 36 en 60 maanden.

  • 12.

    Als het verstrekken van een lening voor betrokkene een te zware belasting is, kan bijzondere bijstand om niet verstrekt worden. De bedoelde situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de aflossingscapaciteit gedurende 36 maanden op grond van andere niet verwijtbare contractuele verplichtingen wordt opgebruikt. Het doel van deze bepaling is belanghebbende na 36 maanden weer in staat te stellen zelf te gaan reserveren en zoveel als mogelijk schuldenvrij te laten zijn.

Artikel 32. Eigen bijdrage maaltijdvoorziening De eigen bijdrage voor een maaltijdvoorziening wordt:

  • a.

    In de gemeente Berkelland vastgesteld volgens de normen van het Nibud. De eigen bijdrage voor een alleenstaande en een echtpaar zijn hetzelfde. (norm per 01-01-2013 € 2,41)

  • b.

    In de gemeenten Oost Gelre en Winterswijk vastgesteld op € 4,45 per persoon per warme maaltijd. (normbedrag belastingdienst per 01-01-2013)

Artikel 33. Categoriale bijzondere bijstand.

  • 1.

    Op grond van artikel 35, lid 3, 4 en 5 van de WWB kan ‘bijzondere bijstand ook aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd (AOW) hebben bereikt, of behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan’.

  • 2.

    De categoriale bijzondere bijstand geldt voor chronisch zieken (artikel 35, lid 4 WWB), personen die de pensioengerechtigde (AOW) leeftijd hebben bereikt, (lid 3) en ouder(s) met schoolgaande kinderen (lid 5). Zij behoren tot de categorie waarop het voorgaande lid van toepassing is.

  • 3.

    Als chronisch ziek geldt degene die een vergoeding voor chronisch zieken van het CAK ontvangt, of 80 tot 100% arbeidsongeschikt is (geldt ook voor rechthebbenden op een WWB uitkering voor levensonderhoud) of een periodieke Wmo verstrekking / vergoeding ontvangt.

  • 4.

    De in lid 2 bedoelde categorieën ontvangen jaarlijks de volgende bedragen:

    • a.

      Inwoners van de gemeente Berkelland € 200, - per persoon, maximaal € 300, - voor een echtpaar, indien beide echtelieden aan de voorwaarden voldoen.

    • b.

      Inwoners van de gemeente Oost Gelre € 300, - per persoon, maximaal € 400, - voor een echtpaar, indien beide echtelieden aan de voorwaarden voldoen

    • c.

      Inwoners van de gemeente Winterswijk € 250, - per persoon

  • 5.

    Voor ouders met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar gelden de vergoedingen zoals genoemd in artikel 36 van deze beleidsregels

Hoofdstuk 6. Kindregelingen

Paragraaf 1. Indirecte schoolkosten.

Artikel 34. Indirecte schoolkosten voor ouder(s) met kinderen.

  • 1.

    Doelgroep. De doelgroep wordt gevormd uit personen mét kinderen waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze doelgroep krijgt te maken met een cumulatie van allerlei kosten die direct of indirect met schoolverplichtingen van de kinderen te maken hebben

  • 2.

    Voorwaarden:

  • a.

    het (gezins)inkomen mag niet hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm verhoogd met een percentage van maximaal 10% (overeenkomstig hoofdstuk 1 en 2 van de WWB);

  • b.

    het vermogen van de aanvrager(s) mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 WWB;

  • c.

    het kind dient op de eerste dag van het schooljaar ingeschreven te staan bij een school voor basis- of voortgezet/beroepsonderwijs.

  • d.

    de verstrekking geldt voor kinderen van 4 tot 18 jaar.

  • 3.

    Vergoedingen. Per aanvrager kan per (school)jaar maximaal worden verstrekt:

  • a.

    in de gemeente Berkelland € 175, - per kind op de basisschool en € 350, - per kind in het voortgezet of beroepsonderwijs

  • b.

    in de gemeente Winterswijk € 125, - per kind op de basisschool en € 200, - per kind in het voortgezet of beroepsonderwijs.

Artikel 35. Computer ten behoeve van schoolgaande kinderen in het voortgezet- of beroepsonderwijs tot 18 jaar.

1.Personal Computer (met toebehoren, zoals printer, office pakket, virusscan en installatie), tot een maximum van € 500, - per computer.

2.Eénmaal per 5 jaar kan een aanvraag worden ingediend voor het vervangen van de computer

3.In de gemeente Winterswijk geldt dat per gezin met kinderen tot 18 jaar die voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs volgen één abonnement op een internetprovider tot een maximum van € 20, - per maand kan worden verstrekt

Paragraaf 2. Participatie.

De gemeenten vinden het belangrijk dat iedere inwoner kan deelnemen aan verschillende sociale- culturele- en sportieve activiteiten evenals peuteropvang, kortom dat zij kunnen deelnemen aan activiteiten binnen de gemeenten. Deze regeling geeft aan inwoners die eveneens tot de groep behoren die recht hebben op bijzondere bijstand een bijdrage in de genoemde kosten. De regeling voor kinderen is ruimer dan die voor inwoners van 18 jaar en ouder, omdat het mee kunnen doen in onze samenleving vooral voor kinderen tot 18 jaar belangrijk is.

Artikel 36. Participatieregeling voor kinderen van 0 tot 18 jaar.

1.Voor kinderen van 0 tot 18 jaar gelden de volgende vergoedingen:

a.In Berkelland en Winterswijk € 200, - en

b.in Oost Gelre € 300, - per kind per jaar

2.Voor deze kosten en die op grond van artikel 35, lid 3 van deze beleidsregels geldt dat

jaarlijks het maximumbedrag wordt toegekend en uitbetaald, nadat de betreffende declaraties

zijn ingediend. De betreffende declaraties dienen binnen drie maanden na afloop van het

betreffende jaar te zijn ingediend.

3.De vergoedingen voor indirecte schoolkosten en participatie kunnen gecombineerd worden.

Artikel 37. Zwemles voor kinderen

Voor kinderen vanaf 4 jaar die nog geen zwemdiploma hebben kan een vergoeding worden gegeven voor het behalen van het diploma A

  • a.

    Berkelland door middel van een voucher beschikbaar gesteld door SDOA en in te leveren bij een zwembad in de gemeente Berkelland, kan men deelnemen aan zwemlessen voor het behalen van het zwemdiploma A. Het betreffende zwembad krijgt € 250,- per voucher vergoed van SDOA.

  • b.

    Oost Gelre en Winterswijk volledige vergoeding voor het behalen van het zwemdiploma A.

Artikel 38. Peuterspeelzaal.

De eigen bijdrage voor de peuterspeelzaal voor kinderen van 2 tot 4 jaar kan worden vergoed voor:

  • a.

    Berkelland maximaal € 200, - per jaar te voldoen uit de participatievergoeding, die de ouder(s) op grond van artikel 36 lid 1 onder a ontvangt(ontvangen); op basis van noodzaak is een verdere vergoeding mogelijk

  • b.

    Oost Gelre volledige vergoeding van de eigen bijdragen tot 2 dagdelen per week, op basis van noodzaak is verder vergoeding mogelijk;

  • c.

    Winterswijk vergoeding op basis van noodzaak.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen.

Artikel 39. Nieuwe producten en garantiebepalingen.

De in deze beleidsregels genoemde vergoedingen voor de aanschaf van witgoed en elektronica gelden uitsluitend voor ongebruikte, nieuwe producten. Dat met het oog op de garantiebepalingen.

Artikel 40. Geldigheidsduur.

Dit beleid bijzondere bijstand 2014 blijft van toepassing tot het door een nieuw besluit is vervangen.

Artikel 41. Uitvoering.

  • a.

    Deze beleidsregels worden uitgevoerd door het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek. Over uitvoeringsaspecten waarin deze regeling niet voorziet, kan het dagelijks bestuur besluiten nemen.

  • b.

    Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2014.Besluiten die voor 1 januari 2014 zijn genomen blijven ongewijzigd gehandhaafd.

  • c.

    De Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid 2011 van 19 april 2011 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

Burgemeester en wethouders van Berkelland

Burgemeester en wethouders van Oost Gelre

Burgemeester en wethouders van Winterswijk

Inhoudsopgave:

Hoofdstuk

Paragraaf

Artikelnummer

Omschrijving

Pagina

1

Algemene bepalingen

1

1

Begripsbepalingen

2

Bijzondere bijstand

3

Aanvraag datum en ingangsdatum

2

Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen

1

Draagkracht

4

Draagkracht

5

Draagkracht periode

2

6

Herzien van de draagkracht

7

Draagkracht en gebruiksduur

2

Drempelbedrag

8

Drempelbedrag

3

Inkomen

9

Inkomen (meerinkomen, vaststellen jaarinkomen en onregelmatige inkomsten)

10

Op het inkomen in mindering te brengen kosten

3

4

Vrijlating

11

Pensioenvrijlating

12

Percentage draagkracht

5

Vermogen

13

Vermogen

14

Eveneens als vermogen geldt

3

Voorliggende voorzieningen

15

Voorliggende voorzieningen

1

Zorgverzekering

4

16

Premie zorgverzekering

17

Eigen bijdrage en eigen risico

18

Collectieve en aanvullende zorgverzekering

2

Advisering

5

19

Medisch advies (en geen medisch advies)

4

Mogelijke vormen van bijzondere bijstand

20

Om niet en onvoldoende besef van verantwoordelijkheid

21

Eigen woning en bijzondere bijstand of verstrekkingen op grond van het minimabeleid

5

Soorten bijzondere bijstand

22

Algemeen

23

Bijzondere bijstand aan jongeren voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan

24

Bijzondere bijstand voor woonkosten

6

25

Verhuisvoorwaarde

26

Bijzondere bijstand voor aflossing leenbijstand

27

Aflossingsbedragen van een lening of reserveringscapaciteit

7

28

Bijzondere bijstand voor de betaling van rente en aflossing

29

Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

30

Algemene regel (voor duurzame gebruiksgoederen)

31

Uitzonderingen op de algemene regel / drie jaar of langer een minimuminkomen of uitkering

8

32

Eigen bijdrage maaltijdvoorziening

9

33

Categoriale bijzondere bijstand voor ouderen, chronisch zieken

6

Kindregelingen

Hoofdstuk

Paragraaf

Artikelnummer

Omschrijving

34

Indirecte schoolkosten voor ouder(s) met kinderen tot 18 jaar

35

Computer t.b.v. kinderen in het voortgezet - of beroepsonderwijs tot 18 jaar

10

2

Participatie

36

Participatieregeling voor kinderen van 0 tot 18 jaar

37

Zwemles

38

Peuterspeelzaal

7

Slotbepalingen

39

Nieuwe producten en garantiebepalingen

40

Geldigheidsduur

41

Uitvoering

11