Regeling vervallen per 05-03-2021

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020)

Geldend van 16-06-2020 t/m 04-03-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-06-2020

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020)

Burgemeester en wethouders van Berkelland;

Gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Berkelland 2020 en het Beleidskader Samen denken Samen doen.

B E S L U I T E N :

Vaststellen Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020

Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020 geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Deze wet is in werking getreden op 1 januari 2015. Door de invoering van de Wmo 2015 zijn een aantal taken uit de voormalige AWBZ naar gemeenten gedecentraliseerd. Deze taken zijn toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met deze oude wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de inwoner en zijn sociaal netwerk of dient de inwoner te kijken naar een product in de markt. Vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er moet een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen worden om:

  • de hulpvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen;

  • te achterhalen wat de inwoner op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke zaak, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren;

  • te bepalen of met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan of er sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt of dat een maatwerkvoorziening nodig is.

De Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020 en deze beleidsregels regelen de toegangsprocedure die wordt uitgevoerd door de Voormekaar teams. De ontwikkelingen in wet- en regelgeving en de ervaringen in de uitvoeringspraktijk vragen om regelmatige aanpassing ervan.

Hoofdstuk 1. Definities en begrippen

In de Wmo 2015 staat een aantal begrippen centraal: participatie, zelfredzaamheid, samenredzaamheid en eigen kracht. In het verlengde van de eigen kracht liggen de begrippen, algemeen gebruikelijke zaken, algemene voorzieningen, voorliggende voorzieningen en mantelzorg. In dit hoofdstuk worden deze begrippen uitgewerkt.

1.1 Definities en begrippen

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020 en het Beleidskader samen denken samen doen.

1.2. Algemene gebruikelijke zaken

Van algemeen gebruikelijk is sprake als een voorziening of dienstverlening:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Voorbeelden zijn:

  • Kreuk en strijkvrije kleding

  • Fiets

  • Schoonmaakmiddelen

  • Wandelstok

  • Rollator

Tot het jaar 2020 was het begrip algemeen gebruikelijk niet opgenomen in de wet. Sinds 2020 is dit wel het geval. Voor de uitleg van het begrip verwijst de wetgever naar de jurisprudentie. Met de hierboven genoemde criteria sluiten we aan op de rechtspraak en laten we zien dat we ook de nieuwe koers van de hoogste rechter (ingezet op 20-11-2019, zie ECLI:NL:CRVB:2019:3535 en ECLI:NL:CRVB:2019:3690) volgen. Nieuw (geobjectiveerd) element is hetgeen financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Hieronder verstaan we een inkomen op bijstandsniveau, in de zin van de Participatiewet. Met een uitkering algemene bijstand (levensonderhoud) wordt iemand in staat geacht te voorzien in de noodzakelijke algemene bestaanskosten, waaronder ook kosten die slechts incidenteel voorkomen. Bij de beoordeling of een voorziening of dienst algemeen gebruikelijk is, zoekt het college nadrukkelijk naar de link tussen de Wmo en de Participatiewet; doel hiervan is zo integraal mogelijke dienstverlening aan inwoners te bieden.

1.3 Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat de inwoner niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, beoordeelt een medewerker van het Voormekaar team of er algemene voorzieningen zijn die de ondersteuningsbehoefte van de inwoner (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Inwoners kunnen ook rechtstreeks gebruik maken van algemene voorzieningen zonder een voorafgaand keukentafelgesprek.

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen waar iedereen, of een bepaalde groep inwoners, gebruik van kan maken. Soms gaat hier een lichte toets aan vooraf. De toegang tot algemene voorzieningen is laagdrempelig. Voor het gebruik van algemene voorzieningen kan een bijdrage worden gevraagd.

De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen. Deze algemene voorzieningen zorgen voor een ondersteuningsaanbod waardoor meer mensen kunnen deelnemen aan het “gewone” maatschappelijke leven. Er moet altijd naar de individuele situatie worden gekeken of de voorziening voldoende compenserend is.

1.4 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Wmo 2015 is een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de WIA of de Zorgverzekeringswet (Zvw). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo 2015 geen voorziening/dienst worden verstrekt alsmede geen aanvullende vergoeding.

Voorliggende voorzieningen vanuit de zorgverzekeraar zijn bijvoorbeeld bepaalde hulpmiddelen en in sommige gevallen kortdurend verblijf. Zorgverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijk gebruik van krukken of een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket van de inwoner. Vanuit het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de werkgever kan er aanspraak gemaakt worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk.

1.5 Beoordeling gebruikelijke hulp

De beoordeling of er sprake is van gebruikelijke hulp is, volgens de Verordening, gebaseerd op de volgende omstandigheden:

  • 1.

    De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner.

  • 2.

    De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner.

  • 3.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen.

  • 4.

    De leerbaarheid van de inwoner en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

1.5.1 De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner

Het college inventariseert als eerste de hier genoemde omstandigheden.

De aard

De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij:

  • zelfzorg;

  • de thuisadministratie;

  • het plannen of ondernemen van (dagelijkse) activiteiten in het kader van participatie; of

  • bij problematisch gedrag.

De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de inwoner daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met bijvoorbeeld hulp van anderen of met gebruikmaking van algemene voorzieningen. Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar verwacht wordt geboden te worden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner’ van deze Beleidsregels.

De omvang

Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op begeleiding bij of het overnemen van bepaalde activiteiten maar ook afhankelijk zijn van (volledig) toezicht. Naast de vraag of dit toezicht onder gebruikelijke hulp kan worden geschaard, kan het zware eisen stellen aan en/of een zware wissel trekken op de persoon die deze hulp biedt. Ook kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte in de zelfredzaamheid met zich meebrengen dat niet volledig van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Het college neemt daarbij de uitstelbare en niet-uitstelbare hulp en/of planbare en niet-planbare hulp in aanmerking maar ook de mogelijkheid van redelijk te vergen oplossingen die een eventuele aanspraak op maatschappelijke ondersteuning kunnen voorkomen. De omvang van de ondersteuning kan (deels) ook onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en/of klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, op familiebezoek gaan, et cetera. Dergelijke hulp kan volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer als gebruikelijk worden aangemerkt. Het college kan voor de boven-gebruikelijke hulp een maatwerkvoorziening verlenen.

Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte

Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de inwoner. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Ook in die gevallen kan er nog steeds uitzicht zijn op herstel maar er kan ook sprake zijn van een (naar verwachting) permanente ondersteuningsbehoefte. Als er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

Huishoudelijke taken

Ook bij het overnemen van huishoudelijke taken wordt in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte. Dat is in lijn met de regels zoals die golden onder de Wmo 2007.

1.5.2 De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid kiezen ervoor om gezamenlijk een huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden.

Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.

Huishoudelijke taken

Ook bij het overnemen van huishoudelijke taken wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.

Algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer

Het college houdt bij de beoordeling of er sprake is van gebruikelijke hulp wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. De volgende voorbeelden worden genoemd:

Hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera. Daaronder wordt ook het vervoer verstaan; het gaat immers om (incidentele) verplaatsingen die in het algemeen gepland kunnen worden. Het vervoer bij structurele verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van de verplaatsingen en de reguliere daginvulling van de huisgenoot. Hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie. Hulp aan anderen, die behoren tot de omgeving van de inwoner, in het (leren) omgaan met de beperkingen van de inwoner. Denk aan familie, vrienden, vrijwilligers, et cetera.

Hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen doen en waarbij zij normaal gesproken door hun ouders begeleid worden; zie hieronder:

Kinderen

van 0 tot 3 jaar

* hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

* ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

* zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

* hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

* hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen

van 3 tot 5 jaar

* kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

* hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

* kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

* ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

* hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

* hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

* zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

* hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen

van 5 tot 12 jaar

* kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school,

oplopend van 22 tot 25 uur/week;

* kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

* hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

* hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

* zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen indien nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

* hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

* hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. geboden.

Kinderen

van 12 tot

18 jaar

* hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

* kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

* kunnen vanaf 16 jaar een dag en nacht alleen gelaten worden;

* kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

* hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

* hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

* hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

* hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Echtgenoten/partners

Als uitgangspunt geldt dat wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer; de onderhoudsplicht die echtgenoten/partners naar elkaar toe hebben. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij een substantiële omvang in de ondersteuningsbehoefte kan dit er evenwel toe leiden dat sprake is van boven-gebruikelijke hulp.

Kinderen ten opzichte van ouders

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen aan hun ouders. Daarbij moet vooral gedacht worden aan het overnemen van de huishoudelijke taken. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan het bieden van begeleiding als gebruikelijke hulp anders liggen. Het hoeft ook niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat meerderjarige inwonende kinderen hun ouder(s) individuele ondersteuning bieden. Het college zal dat in het individuele geval moeten beoordelen.

Huisgenoten ten opzichte van elkaar

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Voor huisgenoten ten opzichte van elkaar kan het bieden van begeleiding als gebruikelijke hulp anders liggen. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het ook zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat de ene huisgenoot de ander bijvoorbeeld aanspoort tot zelfzorg.

Ouders en kinderen

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp/zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp/zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het tijdelijk overnemen van de gebruikelijke hulp/zorg van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.

1.5.3 De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen

Als de inwoner thuiswonende kinderen heeft, gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke taken. Dat beoordeelt het college in het individuele geval.

Kinderen binnen de leefeenheid

In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit (pleeg en/of stief-)kinderen, gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden in principe geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder de omstandigheden in het individuele geval kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen.

Verder gelden de volgende uitgangspunten bij de huishoudelijke taken:

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

1.5.4 De leerbaarheid van de inwoner en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp van een huisgenoot kan worden verlangd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier gebruikelijke hulp kan of moet worden verleend, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een nog niet eerder aanwezige ondersteuningsbehoefte van de inwoner zoals bij een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie het geval kan zijn. Of een huisgenoot die nooit heeft geleerd huishoudelijke taken uit te voeren, maar die wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de ‘gebruikelijke hulp’ aan te leren. De ondersteuning kan dan ook gericht zijn op het leren om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Er moet in die gevallen wel sprake zijn van een noodzaak tot het verlenen van een maatwerkvoorziening die in overwegende mate is gericht op de inwoner. Het spreekt voor zich dat hierbij de leerbaarheid van de inwoner ook een belangrijke rol kan spelen. Dat kan ook betrekking hebben op het (leren) accepteren van de te bieden gebruikelijke hulp.

Boven-gebruikelijke hulp

Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. Denk bijvoorbeeld aan de situatie van een langdurige ondersteuningsbehoefte in combinatie met het uitvoeren van huishoudelijke taken en/of het bieden van noodzakelijke individuele ondersteuning. Ook de hulp/zorg van ouders voor kinderen kan boven-gebruikelijk zijn gelet op de omvang daarvan. In vergelijking met gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel kan deze hulp/zorg worden overschreden. Het is echter niet zo dat het college in Beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp precies gebruikelijk is te bieden. De medewerker Voormekaar moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. In voorkomende gevallen kan een maatwerkvoorziening aangewezen zijn, tenzij (bij kinderen) aanspraak bestaat op begeleiding of persoonlijke verzorging op grond van de Jeugdwet of intensieve kindzorg op grond van de Zvw.

Uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp

In de volgende situaties gaat het college er in principe van uit dat de huisgenoot (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:

  • de huisgenoot is overbelast of dreigt te worden overbelast;

  • de huisgenoot heeft beperkingen en mist de kennis/vaardigheden om gebruikelijke hulp uit te voeren en kan deze vaardigheden niet aanleren;

  • de inwoner heeft een zeer korte levensverwachting;

  • de huisgenoot is regelmatig niet aanwezig, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter; of

  • er is naar het oordeel van het college sprake van bijzondere omstandigheden. Hieronder kan bijvoorbeeld een stapeling van ondersteunings- en/of zorgtaken worden verstaan.

1.6 Beoordeling mantelzorg in het kader van maatwerkvoorzieningen

Mantelzorg wordt in de wet als volgt gedefinieerd: Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Er is sprake van mantelzorg als er langer dan drie maanden en meer dan 8 uur per week hulp wordt geboden.

Mantelzorg overstijgt in tijd en/of intensiteit, wanneer het door inwonende partners, kinderen of andere huisgenoten wordt geleverd, het niveau van gebruikelijke hulp. Anderzijds kan mantelzorg ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk van de persoon worden geleverd. Bijvoorbeeld door uitwonende kinderen, vrienden of andere personen uit het sociaal netwerk van de persoon.

Mantelzorg is, in tegenstelling tot gebruikelijke hulp, in principe wel indiceerbaar. Dit impliceert dat die zorg alsnog wordt verstrekt als de mantelzorg zou wegvallen. Een medewerker van het Voormekaar team bepaalt voor hoeveel professionele zorg iemand in aanmerking komt. De mate waarin mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van deze zorg te bieden, is bepalend voor het aantal uren professionele zorg dat iemand uiteindelijk krijgt. Hierbij speelt de draagkracht van mantelzorgers een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon zal het bieden van één uur zorg per dag het maximum zijn dat hij of zij kan dragen, terwijl voor een ander de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid etc.). Tijdens het keukentafelgesprek kan de mantelzorger aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft om mantelzorg te kunnen bieden. Dit geeft aan dat mantelzorg niet gezien kan worden als een soort voorliggende voorziening.

Daar waar nodig kan de mantelzorger worden ondersteund via de Mantelzorgregeling. Met de Mantelzorgregeling wordt men ontlast door hulp bij het huishouden in het eigen huishouden. Ter ontlasting kan men maximaal 6 uur per 4 weken hulp bij het huishouden ontvangen. De duurzame hulpverleningsrelatie met de zorgaanbieder maakt dat deze algemene voorziening onder het abonnementstarief valt; de mantelzorger betaalt het abonnementstarief per maand.

Mantelzorg en/of de inzet van het sociale netwerk (inclusief eventuele vrijwilligers) kunnen een rol spelen bij de oplossingen van de belemmeringen van de inwoner op het gebied van zijn zelfredzaamheid en participatie. De medewerker van het Voormekaar team onderzoekt in hoeverre de inwoner beschikt over een sociaal netwerk, of er al mantelzorg aanwezig is of dat mantelzorg een optie kan zijn.

Hoofdstuk 2. Procedure

2.1 Melding

Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij bij het Voormekaar team zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor de inwoner om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt, dan is er sprake van een melding. Er wordt een meldingsformulier ingevuld. De inwoner ontvangt telefonisch een bevestiging van de melding met een afspraak voor een keukentafelgesprek bij de inwoner thuis met een medewerker van het Voormekaar team. In de ontvangstbevestiging wordt aangegeven dat de inwoner de mogelijkheid heeft om een persoonlijk plan in te dienen. Hierin kan de inwoner gemotiveerd aangeven welke ondersteuning volgens hem nodig is. Ook wordt de inwoner gewezen op onafhankelijke inwonerondersteuning.

In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Bijvoorbeeld in geval van een aanvraag via het transferbureau vanuit het ziekenhuis. Ook kan sprake zijn van een noodzaak tot toepassing van de spoedprocedure in gevallen van huiselijk geweld.

2.2 Onderzoek en gesprek

Bij het gesprek tussen een medewerker van het Voormekaar team, de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger komen verschillende leefdomeinen (Regelvermogen, daginvulling, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, verslaving, activiteiten dagelijks leven (adl), sociaal netwerk, maatschappelijke participatie, justitie, tijdsbesteding) aan de orde, conform de zelfredzaamheidsmatrix. Van het gesprek en het verdere onderzoek wordt een verslag gemaakt door een medewerker van het Voormekaar team. De inwoner heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te geven als het verslag is uitgewerkt en opgestuurd door de medewerker van het Voormekaar team.

Aandachtspunten tijdens het gesprek zijn in ieder geval:

  • behoeften, persoonskenmerken, de voorkeuren en de gezinssituatie van de inwoner;

  • mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • mogelijke behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de inwoner;

  • mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • het gewenste resultaat van de ondersteuning;

  • mogelijk voor zorg in natura of persoonsgebonden budget met de inlichtingen over de gevolgen van de keuze;

  • motivatie van de afspraken;

  • de eigen bijdrage die voor de inwoner van toepassing is.

In het verslag worden de leefdomeinen beschreven. In het verslag wordt, afhankelijk van de zorgvraag, aangekondigd dat de aanbieder in overleg met de inwoners een ondersteuningsplan maakt.

De medewerker van het Voormekaar team doet op basis van de gegevens uit het gesprek nader onderzoek om te bepalen of de inwoner een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek wanneer bijvoorbeeld geen recente relevante gegevens voorhanden zijn. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na de melding plaats. De medewerker van het Voormekaar team zal samen met de inwoner verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van de inwoner. Een passing van een hulpmiddel of een offerteaanvraag kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Als de inwoner een persoonlijk plan als bedoeld in de thans geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland, heeft overhandigd dan wordt dit persoonlijk plan meegenomen bij het onderzoek.

2.3 Aanvraag

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat er een onderzoek/gesprek heeft plaatsgevonden. Of als het onderzoek niet is uitgevoerd binnen 6 weken na de melding.

De inwoner ontvangt bij het gespreksverslag een aanvraagformulier, deze wordt door de inwoner ondertekend en tegelijkertijd met het verslag retour gestuurd.

Na de aanvraag wordt, waar nodig, een aanbieder ingeschakeld om een ondersteuningsplan op te stellen. Na ontvangst van dit ondersteuningsplan beoordeelt het college dit plan en maakt de beschikking. Het plan kan onderdeel worden van de beschikking.

2.4 De beschikking

Binnen twee weken na de (schriftelijke) aanvraag ontvangt de inwoner de beslissing op zijn aanvraag. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, wordt de inwoner schriftelijk geïnformeerd binnen een zo kort mogelijke termijn (artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht). De inwoner krijgt in dat geval een verdagingsbrief.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen dienstverlening

3.1 Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen (artikel 1.1.1, lid 1 Wmo 2015). Het doel van de maatwerkvoorziening is het leveren van een bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner.

Zelfredzaamheid is in de Wmo 2015 gedefinieerd als “in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”. Participatie als “deelnemen aan het maatschappelijke verkeer”. Participatie is sterk individueel bepaald en de mogelijkheden zullen samenhangen met de beperking. Voor mensen met ernstige beperkingen kan het hoogst haalbare doel van de maatwerkvoorziening het handhaven van de status quo zijn of achteruitgang in de zelfredzaamheid te voorkomen.

De toekenning van een maatwerkvoorziening kan bijvoorbeeld worden beëindigd, ingetrokken of herzien wanneer:

  • de inwoner verhuist naar een andere gemeente;

  • de inwoner overlijdt;

  • e indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • de inwoner aangeeft dat zijn situatie is veranderd en het Voormekaar team vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • de budgethouder geen verantwoording aflegt in het geval van een pgb.

  • de pgb niet wordt ingezet voor het daarvoor bestemde doel

Bij de beoordeling van de maatwerkvoorziening ligt de nadruk op ontwikkeling en de mogelijkheden van de inwoner. Eerst wordt beoordeeld wat inwoner nog zelf kan of op termijn zelf zou kunnen. Daar wordt de inzet van de maatwerkvoorziening op aangepast.

3.2 Goedkoopst compenserende voorziening

De verstrekking van een maatwerkvoorziening is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven het goedkoopst is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil (die eveneens compenserend is), komen de meerkosten voor rekening van de inwoner. In dergelijke situaties zal de verstrekking, op verzoek van de inwoner, plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. De onderhoudskosten van een maatwerkvoorziening moeten gelijk zijn aan de onderhoudskosten, zoals vermeld in het onderhoudscontract van de gemeente. De maatwerkvoorziening voor onderhoud die wordt bekostigd door middel van een pgb mag niet hoger zijn dan de kosten voor onderhoud in zorg in natura. De meerkosten komen voor rekening van de inwoner.

3.3 Ondersteuning Thuis

Ondersteuning Thuis is er aan de ene kant op gericht om de inwoner zolang mogelijk zelfstandig thuis (en in de samenleving) te laten functioneren. Aan de andere kant streven we er naar dat er rondom de inwoner zo weinig mogelijk ‘gedoe’ is. Het is in diverse situaties in het belang van de inwoner zo weinig mogelijk professionals over de vloer te hebben, 1 aanbieder, 1 regisseur.

Bij de beoordeling van de noodzaak voor de inzet van de maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de eigen kracht van de inwoner, zijn situatie met huisgenoten en zijn sociale omgeving. Daarnaast wordt gekeken naar wat redelijkerwijs van de inwoner en zijn sociale netwerk mag worden verwacht en waar een beroep kan worden gedaan op voorliggende en algemene voorzieningen.

Gebruikelijke hulp

Ondersteuning door echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten wordt als gebruikelijke hulp beschouwd (zie paragraaf 1.5 van deze beleidsregels). De medewerker van het Voormekaar team beoordeelt in hoeverre gebruikelijke hulp en mantelzorg aanwezig is en een oplossing kan bieden. Daarbij wordt rekening gehouden met de draagkracht en draaglast van de mantelzorgers.

Integraal aanbod mogelijk

Ondersteuning thuis omvat alle ondersteuning vanuit de Wmo, huishoudelijke hulp, individuele- of groepsbegeleiding. De huishoudelijke ondersteuning wordt in resultaten met uren en minuten afgegeven. De overige diensten in doelen met uren en minuten.

De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning bestaat uit een Schoon Huis of Huishouding op orde. Schoon Huis of Huishouding op orde wordt in principe en in goed overleg met de inwoner toegekend in het te behalen resultaat + uren en minuten op jaarbasis. We maken gebruik van het HHM normenkader, zie bijlage 1. Hhiervan kan op individueel niveau in het kader van maatwerk worden afgeweken.

De inwoner betaalt een eigen bijdrage (abonnementstarief) aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Voor afloop van de indicatie of bij veranderende omstandigheden stelt een medewerker van het Voormekaar team samen met de inwoner vast of alle in de beschikking gestelde resultaten zijn behaald en of de inwoner nog steeds Ondersteuning Thuis nodig heeft.

Op individueel niveau wordt bekeken of een indicatie voor korte of langere periode (oneindig) wordt afgegeven.

3.3.1 Schoon en leefbaar huis

Definitie van het resultaat:

Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

De afbakening van de ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft:

De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.

De afbakening van activiteiten die onder de voorziening vallen en welke niet: Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van Huishoudelijke Ondersteuning.

De normering van de voorziening:

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het HHM-normenkader.

De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader:

Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.

3.3.2 Huishouding op orde

Werkzaamheden uitgevoerd door een medewerker in loondienst van opdrachtnemer, bestaande uit de werkzaamheden van HH1 (Schoon en leefbaar huis )en additioneel het organiseren van het huishouden en/of het geven van advies en/of instructie en/of voorlichting (gericht op het zelfstandig uitvoeren van het huishouden) en ADL-hulp voor kinderen. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd op het woonadres van de Inwoner én in diens aanwezigheid. Er kan sprake zijn van doelen gericht op ontwikkelen of stabiliseren. In het HHM normenkader is dit vermeld als regie / advies / informatie en voorlichting en kindzorg.

3.4 Voortzetten hulp na overlijden

Als een inwoner met een indicatie voor Ondersteuning Thuis Schoon Huis of Huishouding op orde overlijdt, dan mag de toegekende indicatie voor de duur van maximaal 6 weken na de overlijdensdatum worden voortgezet in het geval het huishouden meerdere huisgenoten betreft. Indien nodig zal door een medewerker van het Voormekaar team opnieuw worden bekeken of er nog steeds ondersteuning nodig is en voor wie. Bij een alleenstaande wordt de ondersteuning per direct beëindigd. De inning van de eigen bijdrage door het CAK stopt op de datum van overlijden. Dit betekent, dat over maximaal 6 weken geen eigen bijdrage wordt betaald door de nabestaanden van de inwoner.

3.5 Ondersteuning en kortdurend verblijf

De maatwerkvoorzieningen individuele ondersteuning, groepsgewijze ondersteuning en kortdurend verblijf zijn activiteiten gericht op participatie, het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de inwoner. Voor deze maatwerkvoorziening betaalt de inwoner het abonnementstarief via het CAK.

Het onderzoek, waaronder een gesprek, vormt de basis voor de besluitvorming. Een medewerker van het Voormekaar team bepaalt eerst of de inwoner gebruik kan maken van wettelijke voorliggende voorzieningen, zoals regulier en speciaal onderwijs, een opleiding, reguliere betaalde arbeid, of arbeid op grond van de Participatiewet.

Van de inwoner die daartoe in staat is, wordt verwacht om ook het eigen netwerk in te schakelen en zo te voorzien in zijn vraag naar ondersteuning. De medewerker van het Voormekaar team bepaalt of de inwoner een sociaal netwerk heeft dat uitkomst biedt en/of er algemene voorzieningen zijn die voor een oplossing kunnen zorgen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan:

  • Activiteiten zoals computercursus of taalles;

  • Alarmering;

  • Vrijwilligers;

  • Onafhankelijke cliëntondersteuning.

Ook wordt gekeken en beoordeeld of gebruikelijke hulp aanwezig is. Ondersteuning door echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten wordt als gebruikelijke hulp beschouwd. De medewerker van het Voormekaar team beoordeelt in hoeverre gebruikelijke hulp en mantelzorg aanwezig is en een oplossing kan bieden. Daarbij wordt rekening gehouden met de draagkracht en draaglast van de mantelzorgers. Hierna beoordeelt een medewerker van het Voormekaar team of er ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie nodig is in de vorm van een maatwerkvoorziening. Deze ondersteuning kan worden geboden in individuele ondersteuning of groepsgewijze ondersteuning.

3.6 Maatwerkvoorziening in de vorm van Begeleiding Individueel

Ondersteuning individueel, in de vorm van Begeleiding individueel, is gericht op het vergroten dan wel behouden van de zelfredzaamheid en de deelname aan de samenleving.

We onderscheiden de volgende vormen van Begeleiding individueel:

Begeleiding Individueel - ontwikkelen (WMO)

Begeleiding Individueel - ontwikkelen Plus (WMO)

Begeleiding Individueel - stabiliseren en helpen bij (WMO)

Begeleiding Individueel - stabiliseren en overnemen (WMO)

Begeleiding Individueel - stabiliseren en overnemen plus (WMO)

Wat onder andere niet onder begeleiding individueel valt is vrij toegankelijke ondersteuning bv. begeleiding bij vrijetijdsactiviteiten, huiswerkondersteuning, mantelzorgondersteuning en begeleide omgangsregeling.

De maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel wordt toegekend in uren/minuten.

3.6.1 Begeleiding Individueel – ontwikkelen

De inwoner en/ of zijn opvoeders ervaart/ ervaren op een of meerdere levensgebieden problemen bij het opgroeien, de zelfredzaamheid en/ of deelname aan de samenleving. Door het aanleren van en oefenen met vaardigheden en gedrag kan de inwoner en/ of zijn opvoeders de problemen oplossen of zodanig verbeteren dat inwoner en/ of gezin weer zelfstandig kan functioneren, dan wel om kan gaan met de gevolgen van de (gedrags-)problemen, veilig kan opgroeien en mee kan doen in de samenleving. Indien het opvoedondersteuning ten behoeve van minderjarige kinderen betreft, kan dit via de Jeugdwet verstrekt worden.

De inwoner beschikt over voldoende verandercapaciteit en heeft voldoende mogelijkheden tot ontwikkelen van vaardigheden. Het vergroten van de eigen kracht kan bij deze inwoner veelal een positief effect hebben op alle leefgebieden. Vaak is in het begin de Ondersteuning van intensievere aard, voor het aanleren van vaardigheden. De inwoner (en zijn omgeving) leert (leren) vaardigheden om voldoende te participeren, dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijke leven te structureren en daar zoveel mogelijk regie over te voeren. De inwoner is leerbaar en de Ondersteuning is in principe eindig of kan overgaan in een lichtere vorm van begeleiding zoals begeleiding gericht op stabilisatie.

3.6.2 Begeleiding Individueel – ontwikkelen Plus

Aanvullend op Begeleiding individueel ontwikkelen en coachen bij geldt dat bij OntwikkelenPlus het altijd gaat om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn altijd beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

3.6.3 Begeleiding individueel – stabiliseren en helpen bij

Begeleiding individueel – stabiliseren en helpen bij is bedoeld voor de inwoner die structureel begeleiding en/ of toezicht nodig hebben bij zelfstandig opvoeden / opgroeien. Ook kan deze categorie van ‘begeleiding individueel’ gericht zijn op het voorkomen van achteruitgang van zelfredzaamheid en het bevorderen van deelname aan de samenleving.

De inwoner en/ of zijn opvoeders ervaart/ ervaren op een of meerdere levensgebieden problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine. Inwoners zijn bij het voorkomen en/of oplossen van problemen en het nemen van besluiten afhankelijk van anderen voor structuur en regie.

De inwoner beschikt over beperkte verandercapaciteit en heeft beperkt mogelijkheden tot ontwikkelen van vaardigheden of gedrag.

Het samen doen, oefenen, bestendigen, deels overnemen van vaardigheden staan centraal.

De Ondersteuning kan langdurig zijn, kan overgaan in een situatie waarbij de Inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende Ondersteuning, of overgaan naar “stabiliseren en overnemen”, of de situatie kan zodanig verslechteren dat een intramurale setting noodzakelijk is.

3.6.4 Begeleiding individueel – stabiliseren en overnemen

Aanvullend op helpen bij geldt hier dat de inwoner en/ of zijn opvoeders op meerdere levensdomeinen afhankelijk is (of zijn) van anderen. De inwoner kan taken en vaardigheden op meerdere levensdomeinen niet meer zelfstandig of slechts met hulp uitvoeren.

De begeleidingsvraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening. Een (progressieve) achteruitgang kan aan de orde zijn, net als fluctuerende intensiteit van ernst, en “goede” en “slechte” periodes. De inzet van de professional kan hierdoor ook fluctueren. Ondersteuning draagt bij aan het ontlasten van de mantelzorger.

3.6.5 Begeleiding individueel – stabiliseren Plus

In tegenstelling tot begeleiding gericht op stabiliseren en helpen bij, of overnemen geldt dat het bij stabiliseren Plus altijd gaat om meervoudig complexe (gezins)problematiek. Er zijn altijd beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

3.7 Maatwerkvoorziening in de vorm van Persoonlijke Verzorging

Persoonlijke verzorging richt zich op algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl), persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg om een tekort aan zelfredzaamheid op dit gebied op te lossen door het aanleren dan wel overnemen van taken zodat de inwoner zo lang mogelijk zelfredzaam is en deel kan nemen aan de samenleving. Het kan gaan om taken zoals wassen, aan- en uitkleden, in en uit bed gaan, toiletgang, bewegen, vervangen katheter/ stomazakje, toedienen sondevoeding, aanreiken medicijnen.

De gemeente Berkelland is voor alle inwoners, alleen verantwoordelijk voor het gedeelte van persoonlijke verzorging dat niet onder voorliggende wetgeving zoals de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg valt. Voor inwoners jonger dan 18 jaar valt de persoonlijke verzorging onder de Jeugdwet.

Wanneer de persoonlijke verzorging gericht is op geneeskundige zorg of een hoog risico daarop dan is de Zorgverzekeringswet van toepassing (artikel 2.10 Besluit zorgverzekering). Persoonlijke verzorging bestaat uit:

  • 1.

    Persoonlijke verzorging – ontwikkelen (gericht op doorstroom en uitstroom);

  • 2.

    Persoonlijke verzorging – stabiliseren (gericht op stabiel houden en voorkomen van achteruitgang).

De maatwerkvoorziening Persoonlijke Verzorging wordt toegekend in uren/minuten.

3.7.1 Persoonlijke verzorging – ontwikkelen

Persoonlijke verzorging– ontwikkeling is gericht op het aanleren en verbeteren van vaardigheden rondom persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg zodat de inwoner deze taken (weer)zelfstandig of met behulp van zijn/ haar omgeving kan uitvoeren.

De Ondersteuning is gericht op het aanleren, oefenen en bestendigen van vaardigheden en gedrag. De inwoner is leerbaar en de Ondersteuning is in principe eindig, of kan overgaan in een lichtere vorm van Ondersteuning zoals Persoonlijke verzorging– stabiliseren.

3.7.2 Persoonlijke verzorging – stabiliseren

Bij Persoonlijke verzorging–stabiliseren bestaat de Ondersteuning vooral uit het helpen bij, inslijten en of (deels) overnemen van taken in de persoonlijke hygiëne en lichamelijke basiszorg. De aard van de vraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening.

De inwoner is beperkt leerbaar. De Ondersteuning kan bij verbetering overgaan in een situatie waarbij de inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende Ondersteuning. Bij verslechtering kan in samenspraak met de wijkverpleging worden beoordeeld of er sprake is van zorg waar de Zorgverzekeringswet (of Wlz) van toepassing is.

3.8 Maatwerkvoorziening in de vorm van Begeleiding Groep

Begeleiding groep is gericht op een zinvolle daginvulling, dagstructuur, aanleren, oefenen, bestendigen of overnemen van vaardigheden en het ontplooien van talenten om zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving te vergroten, dan wel achteruitgang te voorkomen. We onderscheiden de volgende vormen van Begeleiding groep:

  • Gericht op ontwikkeling (doorstroom en uitstroom)

  • Ontwikkelen

  • Ontwikkelen plus

  • Gericht op stabiliseren (voorkomen van achteruitgang)

  • Stabiliseren en begeleiden bij

  • Stabiliseren en overnemen

  • Stabiliseren Plus.

De maatwerkvoorziening Begeleiding Groep wordt toegekend in dagdelen en er kan per voorziening een opslag toegekend worden voor individueel vervoer of rolstoelvervoer. De omvang wordt mede afgestemd op de behoefte van belanghebbende en zijn mantelzorger(s). Voor groepsgewijze ondersteuning geldt een maximum van 9 dagdelen per week voor personen tot 65 jaar. Een dagdeel bedraagt 4 uur. Het maximum aantal dagdelen is afgeleid van het gemiddeld aantal uren dat een gezond persoon naar school gaat, studeert of betaalde arbeid verricht. Voor personen van 65 jaar en ouder is het maximum voor dagopvang 6 dagdelen per week. Bij gebruik van twee dagdelen op één dag wordt een maaltijd verstrekt. Voor deze maaltijd mag geen extra eigen bijdrage worden gevraagd, alleen als er ook een luxe of aanvullende maaltijd geboden wordt.

Vervoer

Indien de inwoner en zijn sociale omgeving geen mogelijkheid heeft om de locatie van de groepsbegeleiding/ groepsbehandeling te bereiken kan er een indicatie voor Vervoer worden toegekend. Het college bepaalt wanneer vervoer onderdeel uitmaakt van de Ondersteuning. Wanneer een inwoner in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is, zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. Vervoer wordt geïndiceerd per etmaal (dag). Vervoer naar dagbesteding met gebruik van de Wmo- pas is niet toegestaan. Aanvullend op vervoer geldt hier dat de inwoner rolstoelgebonden is of dat er een noodzaak is om de inwoner individueel te vervoeren, bijvoorbeeld in verband met beperking en/of gedragsproblemen.

De ZOOV is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt. De inwoner kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen het reguliere tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk en aangetoond) tijdens de reis meereizen. Voor begeleiding moet een indicatie door een medewerker van het Voormekaar team worden gesteld; hierbij wordt rekening gehouden met de duur van de (tijdelijke) begeleiding.

ZOOV is onderdeel van het OV, dat voorliggend is ten opzichte van de ZOOV als Wmo-voorziening. Mensen met beperkingen kunnen dus 'gewoon' gebruik maken van het OV (ZOOV). Als mensen niet zelfstandig een halte voor het openbaar vervoer kunnen bereiken of niet veilig kunnen reizen met het regulier openbaar vervoer, kunnen ze een kortingspas aanschaffen tegen een jaarlijkse bijdrage. De hoogte van de bijdrage is opgenomen in de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Berkelland 2020 en het thans geldende Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland.

3.8.1 Begeleiding groep – ontwikkelen

Begeleiding groep gericht op ontwikkeling is groepsgewijs coachend ondersteunen door een zinvolle daginvulling te bieden. Het gaat om niet loonvormende activiteiten, dagstructuur, aanleren en stimuleren van (arbeids-)vaardigheden, verdienvermogen en ontplooiing van talenten om de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving te vergroten.

De Ondersteuning is gericht op door- of uitstroom richting scholing, werk, of vrijwilligerswerk. Uitstroom naar werk kan ook zijn uitstroom naar deels (al dan niet met Ondersteuning verrichten van) loonvormend werk.

De Ondersteuning is gericht op het aanleren en bestendigen van vaardigheden en gedrag.

De inwoner is leerbaar en de Ondersteuning is in principe eindig, of kan overgaan in een lichtere vorm van begeleiding groep zoals begeleiding groep gericht op stabilisatie.

3.8.2 Begeleiding groep – ontwikkelen plus

Aanvullend op Ontwikkelen geldt dat bij Ontwikkelen Plus het altijd gaat om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

3.8.2 Begeleiding groep – stabiliseren en begeleiden bij

Begeleiding groep gericht op stabiliseren en begeleiden bij is voor inwoners die structureel Ondersteuning en/ of toezicht nodig hebben. Het is groepsgewijze structurele Ondersteuning door zinvolle daginvulling, door niet loonvormende activiteiten, dagstructuur, en onderhouden van vaardigheden gericht op zelfredzaamheid, scholing, arbeid en talenten. Het doel is stabilisatie, behoud van zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving, en achteruitgang te voorkomen of te vertragen.

De Ondersteuning kan ook bestaan uit door met Ondersteuning verrichten van (deels) loonvormend activiteiten. Het samen doen, oefenen, bestendigen, en deels overnemen van vaardigheden en gedrag staan centraal. De Ondersteuning draagt bij aan het ontlasten van de mantelzorger.

De Ondersteuning kan langdurig zijn of overgaan in uitstroom naar scholing of met Ondersteuning verrichten van (deels) loonvormend werk. Ook kan een inwoner uitstromen naar een situatie waarbij de inwoner samen met zijn omgeving de beperkingen kan hanteren zonder aanvullende Ondersteuning.

De inwoner en/ of zijn opvoeders ervaart/ ervaren op een of meerdere levensgebieden problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine. Inwoneren zijn bij het voorkomen en/ of oplossen van problemen en het nemen van besluiten afhankelijk van anderen voor structuur en regie.

De inwoner beschikt over beperkte verandercapaciteit en heeft beperkt mogelijkheden tot ontwikkelen van vaardigheden of gedrag, maar kan wel zelf om hulp vragen.

3.8.3 Begeleiding groep – stabiliseren en overnemen

Begeleiding groep gericht op stabiliseren en overnemen is voor inwoners die structureel Ondersteuning en/ of toezicht nodig hebben. Het is groepsgewijze structurele Ondersteuning door zinvolle daginvulling, door niet loonvormende activiteiten, dagstructuur, en onderhouden van vaardigheden gericht op zelfredzaamheid. Het doel is stabilisatie, behoud van zelfredzaamheid, deelname aan de samenleving, en achteruitgang te voorkomen of te vertragen.

Aanvullend op helpen bij geldt hier dat de inwoner en/ of zijn opvoeders op meerdere levensdomeinen afhankelijk is van anderen. De inwoner kan taken en vaardigheden op meerdere levensdomeinen niet meer zelfstandig of met hulp uitvoeren.

De aard van de vraag komt veelal voort uit een (chronische) aandoening. Een (progressieve) achteruitgang kan aan de orde zijn, net als fluctuerende intensiteit van ernst, en “goede” en “slechte” periodes. De inzet van de professional kan hierdoor ook fluctueren. Ondersteuning draagt bij aan het ontlasten van de mantelzorger.

3.8.4 Begeleiding groep – stabiliseren plus

Bovenop begeleiding groep gericht op stabiliseren en helpen bij, of overnemen geldt dat het bij Stabiliseren Plus altijd gaat om meervoudig complexe (gezins-)problematiek. Er zijn altijd beperkingen op meerdere levensdomeinen en er is altijd aanvullend sprake van gedragsproblematiek waardoor de inwoner een prikkelarme omgeving nodig heeft. In veel gevallen is extra inspanning nodig op het gebied van communicatie en motivatie.

Aanvullend kan er sprake zijn van extra hulp bij persoonlijke verzorging indien er sprake is van zware incontinentie waardoor meerdere keren per dagdeel een totale verschoning nodig is.

3.9 Logeren

Logeren (kortdurend verblijf of respijtzorg) is het logeren in een accommodatie van een Instelling of in een logeergezin met als doel het tijdelijk ontlasten van de mantelzorger en/of de omgeving en/of ter preventie van ontsporing. Indien er ook sprake is van ondersteuning vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) zoals persoonlijke verzorging en verpleging, wordt nauw samengewerkt met partners vanuit deze ondersteuning, zodat deze Ondersteuning geleverd blijft worden (werk volgt cliënt).

Cliënten hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Het product logeren geldt voor de tijd tussen 17:00 uur en 9:00 uur (dit is een richtlijn) en voorziet niet in dag-invulling van de tijd tussen 09:00 en 17:00 uur. Als dag-invulling in die periode niet geregeld is en wel gewenst, moet het product logeren worden aangevuld met een vorm van dagbesteding. Afhankelijk van de zorgvraag van de cliënt en de gestelde doelen kan logeren voor de dag-invulling aangevuld worden met:

  • dagdelen groepsbegeleiding en/of uren individuele begeleiding voor cliënten vanaf 18 jaar;

  • dagdelen groepsbegeleiding en/of uren individuele begeleiding en/of dagdelen groepsbehandeling en/of uren individuele behandeling voor cliënten onder de 18 jaar.

De dag-invulling kan door een andere organisatie worden geboden. Een inschrijving op producten uit perceel 1 en/of 2 is daarom niet verplicht wanneer wordt ingeschreven op het product logeren.

Hoofdstuk 4. Overige maatwerkvoorzieningen

4.1 Woonvoorzieningen

Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning binnen de gemeente) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. Ons uitgangspunt is dat inwoners eerst zelf zorg dienen te dragen voor een woning. Inwoners hebben een eigen verantwoordelijkheid in de keuzes die zij maken in hun wooncarrière. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Ondanks dat hier rekening mee gehouden is, kan het voorkomen dat door veranderende omstandigheden ondersteuning nodig is in de vorm van een woonvoorziening. Daarnaast gelden de regels uit het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • niet bouwkundige (losse) woonvoorzieningen: voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel);

  • bouwkundige woonvoorzieningen; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of het rolstoeltoegankelijk maken van een badkamer).

  • bezoekbaar maken van woning, tijdelijke huisvesting, verwijderen van aanpassingen, ondersteuning bij verhuizing en inrichting.

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via de uitleenpunten van de Ziektekostenverzekeraar. Niet bouwkundige voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet en meestal voordeliger zijn. Deze zijn vaak voor meerdere doeleinden bruikbaar (bijvoorbeeld: een douchestoel ook te gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en ze kunnen meegenomen worden in geval van verhuizing. Niet bouwkundige voorzieningen zijn daarom voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen.

Voor alle woonvoorzieningen wordt het abonnementstarief geïnd door het CAK. Niet bouwkundige woonvoorzieningen en hulpmiddelen worden in bruikleen verstrekt. Van de inwoner wordt verwacht dat hij zorgvuldig met de voorziening omgaat zodat de normale afschrijvingsduur niet verkort wordt.

Als er sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning wordt er uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen op dit gebied.

4.2 Woningaanpassing

Een woningaanpassing heeft als doel normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn, zoals slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het kunnen verplaatsen in de primaire leefruimtes in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft.

4.3 Primaat verhuizing

Onder het primaat van verhuizen verstaan wij dat de verlening van de voorziening van verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan (goedkoopst compenserende voorziening). Het onderzoek richt zich op de beperkingen van de inwoner, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden. Een medewerker van het Voormekaar team inventariseert deze feiten en omstandigheden en gaat na hoe de voorliggende verhuizing naar een passende woning dan wel een woningaanpassing zich verhoudt tot de kenmerken van de inwoner, zijn beperkingen en zijn woonbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke woonvoorziening in het concrete individuele geval leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de inwoner en zijn deelname aan het maatschappelijke verkeer. Bij de belangenafweging die de medewerker van het Voormekaar team moet maken gelden nog meer aspecten.

Enkele aspecten zijn:

  • De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen.

  • De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost. Een belangrijk aspect is de termijn waarbinnen de verhuizing kan plaatsvinden en of die termijn medisch aanvaardbaar is. Indien binnen de medisch aanvaardbare termijn geen woning beschikbaar is, is de verhuizing niet de compenserende oplossing.

  • De sociale omstandigheden. De binding die de inwoner heeft met de buurt waarin hij woont, de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg die door verhuizing mogelijk zou wegvallen en de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen als winkels spelen een rol bij de belangenafweging.

  • Een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Bij het maken van een kostenvergelijking moeten alle kosten worden betrokken. Dat houdt in dat de aanpassingskosten van de huidige woning afgezet moeten worden tegen de financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting, het eventueel aanpassen van de nieuwe woning, het eventueel vrijmaken van de nieuwe woning en een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving;

  • Integrale afweging verschillende (maatwerk)voorzieningen. Voor het maken van de keuze tussen verhuizing of aanpassing is ook de afstemming met overige (maatwerk)voorzieningen van belang. Vooral de afstemming met eventuele vervoersvoorzieningen kan van groot belang zijn. Hoe is de afstand tot het openbaarvervoer en de aanwezigheid van winkels, ziekenhuizen etc.? Als een woning dicht bij dergelijke voorzieningen ligt, kan het adequater en goedkoper zijn om de huidige woning aan te passen dan de ondersteuningsvrager te laten verhuizen;

  • Het feit dat een aan te passen koopwoning waarschijnlijk minder kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.

  • Volkshuisvestelijke afwegingen. Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om tevens een andere woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zullen even goed verhuurbaar zijn;

  • De werksituatie. Verhuizing kan tot gevolg hebben dat de inwoner dichter bij zijn werk kan komen te wonen. Echter andersom kan ook. Als de inwoner zijn werk "aan huis" heeft(eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden.

  • De woonlastenconsequenties. Bij de afweging wordt rekening gehouden met de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt tussen de woonlasten bij het aanpassen van en blijven wonen in de huidige woningen het verhuizen naar een andere woning. Daarbij geldt dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen moeten vallen;

  • Is de inwoner huurder of eigenaar van de woning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zalpleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning.

Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Indien de inwoner, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de inwoner ook problemen hebben met verhuizen.

  • De wil van de inwoner om te verhuizen. Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de inwoner als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt een medewerker van het Voormekaar team of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

4.4 Voorzienbaarheid

Van inwoners mag verwacht worden dat ze bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houden met hun beperkingen. In CRvB 28-10-2015, nr. 14/3463 WMO oordeelt de CRvB dat het college de woningaanpassing terecht heeft afgewezen, aangezien de inwoner al ten tijde van de verhuizing naar de huidige woning heeft kunnen voorzien dat op een zeker moment aanpassingen nodig zouden zijn. Door een niet rolstoeltoegankelijke woning te betrekken heeft de inwoner niet adequaat ingespeeld op haar beperkingen en de als gevolg daarvan te verwachten belemmeringen in het betreden van de woning. Het is niet mogelijk om een voorziening af te wijzen omdat het in zogenoemde algemeen gebruikelijke verhuizing betreft. Het weigeren van een woonvoorziening omdat de verhuizing in verband met de overgang naar een volgende levensfase als algemeen gebruikelijk bestempeld wordt, is een uitsluitingsgrond die niet in de Wmo genoemd wordt. Dit leidt tot een generieke uitsluiting van de compensatieplicht die zo niet door de wetgever bedoeld is.

4.5 Verhuis- en herinrichtingskosten

Als een inwoner verhuist in het kader van een normale wooncarrière hoeft geen verhuiskostenvergoeding verstrekt te worden. Denk hierbij aan voor het eerst zelfstandig gaan wonen, verhuizingen vanwege gezinsuitbreiding, echtscheiding enz. Een verhuiskostenvergoeding is dan niet aan de orde omdat ook personen zonder beperkingen deze kosten hebben. Wel blijft een compensatieplicht bestaan voor eventueel noodzakelijke woningaanpassingen in de nieuwe woning.

Als de inwoner ten gevolge beperkingen met een verhuizing wordt geconfronteerd (dit blijkt uit een urgentieverklaring) dan kan indien noodzakelijk ondersteuning worden geboden bij de verhuizing en (her)inrichting. Kosten die worden vergoed:

  • 1.

    kosten voor de eerste inschrijving bij een woningcorporatie;

  • 2.

    kosten van de verhuizing en/of de noodzakelijke opslag van de bestaande inboedel;

  • 3.

    de dubbele huur (2e huur);

  • 4.

    eenmalige materiaalkosten van witten, schilderen en behangen van de nieuwe woning en vloerbedekking;

  • 5.

    arbeidsloon voor het opknappen van de nieuwe woning (verven, behangen, aanbrengen van vloerbedekking), als inwoner dat door een chronische ziekte, handicap of ouderdom niet zelf kan doen.

De bedragen zijn opgenomen in het Financieel besluit 2020.

Inboedelkosten (meubels, lampen, apparatuur) worden niet vergoed. De inwoner dient zelf te zoeken naar een geschikte woonruimte. Een medewerker van het Voormekaar team kan hierbij, indien nodig, ondersteuning bieden. Aangepaste woningen onder de huurtoeslaggrens melden de corporaties leeg bij de gemeente. Een medewerker van het Voormekaar team bekijkt wie er wacht op een aangepaste woning en voor wie de woning (bijvoorbeeld gezien het aantal kamers) geschikt zou zijn. Een medewerker van het Voormekaar team bezichtigt samen met inwoner de woning om te beoordelen of deze geschikt is. Uiteraard beslist inwoner zelf of hij de woning wil aanvaarden.

4.6 Rolstoelvoorziening

Dat inwoners zich in en om hun woning kunnen verplaatsen, is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie. Dit verplaatsen kan op verschillende manieren plaatsvinden: bijvoorbeeld met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, maar ook met een rolstoel. Inwoners die voor het dagelijks verplaatsen, zijn aangewezen op een rolstoel voor gebruik langer dan een half jaar kunnen deze voorziening aanvragen bij de Wmo. Het gaat hier dan om een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Rolstoelen voor het zogenaamde incidenteel en kortdurend gebruik worden in principe niet verstrekt; de incidentele rolstoel is bedoeld voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de uitleenservice en/of rolstoelpool wanneer aanwezig. Een sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor het dagelijks verplaatsen langer dan een half jaar, zal via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. Een rolstoel wordt in principe in bruikleen verstrekt en hierbij vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Ten aanzien van mantelzorgers wordt rekening gehouden met hun belangen. Bij een verstrekking als pgb wordt de rolstoel die inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • handmatig voortbewogen rolstoel

  • elektrisch voortbewogen rolstoel

Daarnaast kan het zijn dat er aanpassingen moeten worden gedaan aan een rolstoel. Het gaat hier niet enkel om extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten zoals comfort beensteunen of een werkblad. Voor rolstoelen geldt geen eigen bijdrage. Een rolstoel voor het dagelijks gebruik die korter dan een half jaar nodig is, is te leen via de Ziektekostenverzekeringswet.

4.7 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de inwoner zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn, maar ook een ander hulpmiddel. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. Hierbij geldt de goedkoopst compenserende sportvoorziening in natura als uitgangspunt. Het maximale bedrag is opgenomen in het Financieel besluit 2020.

De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Tijdens de onderzoeksfase worden mogelijkheden van sponsering of fondsenwerving in kaart gebracht. Als de voorziening ook middels sponsoring aangeschaft kan worden, dan valt dit onder de eigen kracht van inwoner. Inwoner kan dan zijn beperkingen op eigen kracht oplossen door gebruik te maken van de sponsoring.

4.8 Vervoersbehoefte

De Wmo 2015 heeft tot doel om inwoners te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt daarbij een belangrijke rol. Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer gaan wij met hem/haar na of en welke beperkingen hij/zij heeft en wat de vervoersbehoefte is. Een medewerker van het Voormekaar team bekijkt samen met de inwoner in hoeverre:

  • a.

    zelf in de eigen vervoersbehoefte kan worden voorzien,

  • b.

    hulp kan worden ingeschakeld van het eigen netwerk,

  • c.

    gebruik kan worden gemaakt van een collectieve voorziening (ZOOV) of

  • d.

    dat een maatwerk voorziening noodzakelijk is.

Bij het bepalen van de toepasselijke vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een inwoner een bepaalde bestemming wil bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het 'leven van alledag' en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden.

Wat mensen normaal gesproken van dag tot dag plegen te doen c.q. zouden doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen (ook gelet op hun financiële capaciteit) is uitgangspunt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen.

Indien hierbij beperkingen worden ondervonden dienen deze beperkingen te worden verminderd om een sociaal isolement te voorkomen.

Aan de hand van de vervoersbehoefte beoordeelt het Voormekaar team of deze behoefte ingevuld kan worden met ZOOV. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de inwoner, die worden vastgelegd in een persoonlijk reizigersprofiel.

4.9 Collectief vervoer

Met ZOOV als het regionale systeem voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) of met een maatwerkvoorziening wordt de benodigde vervoersbehoefte ingevuld. Wanneer deze behoefte duidelijk minder of meer is dan het maximaal te verstrekken aantal kilometers van 2000 per jaar, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken en wordt de omvang gemotiveerd in de beschikking opgenomen.

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de inwoner de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van inwoner) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen.

Berkelland hanteert de bovengrens van 2000 kilometer per jaar in een straal 20 kilometer rondom de woning, waarbij voorzieningen zoals het ziekenhuis dat buiten de 20 kilometer ligt, als een puntbestemming toch met ZOOV bereikbaar is. Een puntbestemming wordt op individueel niveau vastgesteld met een maximum van twee puntbestemmingen per inwoner. Deze puntbestemmingen worden per jaar vastgesteld en kunnen maximaal 1 keer per jaar gewijzigd worden. Zoals gesteld kan van de bovengrens van 2000 km gemotiveerd worden afgeweken. Andere bovenregionale bestemmingen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet inwoner kunnen aantonen dat hij een indicatie of verklaring van de gemeente heeft waaruit blijkt dat hij een mobiliteitsprobleem heeft. Omdat er witte vlekken (= onbereikbare bestemmingen tussen de 20 kilometer en het reisgebied van Valys zitten, kan men met ZOOV ook ritten van 20 tot 40 kilometer boeken, tegen een extra betaling (€ 1,50 per kilometer).

4.10 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een inwoner problemen met het vervoer heeft, die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen, wordt eerst door een medewerker van het Voormekaar team nagegaan en beoordeeld of de collectieve vervoersvoorziening ZOOV een geschikte oplossing is, voordat een individuele maatwerkvoorziening wordt overwogen.

ZOOV is voorliggend op een individuele maatwerkvoorzieningen zoals gebruik van (individuele service-) taxi. Een individuele maatwerkvoorziening wordt vaak genoemd als de meest wenselijke oplossing. Het is echter niet altijd de goedkoopst compenserende oplossing. Alleen wanneer, op basis van medisch advies, is vastgesteld dat ZOOV voor deze inwoner niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de instantie die ZOOV aanstuurt, gevraagd worden individuele ritten te verzorgen.

De eventuele verstrekking voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op jurisprudentie waarin is gesteld dat een inwoner 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen, waarbij in acht wordt genomen dat als inwoner met het reguliere openbaar vervoer of de regiotaxi had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt.

Bij inwoners met een loopafstand van minder dan 100 meter zal een medewerker van het Voormekaar team beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een vervoersvoorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal een medewerker van het Voormekaar team beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is. De kosten voor het gebruik van een eigen auto komen niet voor vergoeding in aanmerking. Immers iedere autobezitter heeft normale gebruikskosten.

4.11 Vervoersmiddelen voor inwoners met een beperking

Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, die tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan inwoners worden aangeboden. Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel ze er aan willen besteden. Steeds meer van deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen dus niet meer voor een vergoeding in aanmerking. Een goed advies over waar op te letten bij de aanschaf en het wijzen op de mogelijkheden van rijles e.d. kan dan nog steeds wel een taak van de gemeente zijn.

Een aantal veelgevraagde vervoersmiddelen voor inwoners met een beperking zijn:

  • Aangepaste fietsen. Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd.

  • Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer over de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer.

  • Als een inwoner zonder autoaanpassingen langdurig geen gebruik kan maken van zijn auto en het openbaar en collectief vervoer niet voldoet, en het vervoer met de auto voor inwoner noodzakelijk is voor het behoud van zelfredzaamheid en participatie, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise control). In de Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen; dit is in de praktijk een redelijke termijn gebleken waarop nieuwe aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).

Hoofdstuk 5. Regels voor een persoonsgebonden budget bij een maatwerkvoorziening

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. De inwoner wordt door een medewerker van het Voormekaar team geïnformeerd over de mogelijkheden en voorwaarden van zowel zorg in natura als pgb. Een medewerker van het Voormekaar team informeert de inwoner over de voorwaarden waaraan de zorgovereenkomst moet voldoen (zie 5.4). Daarnaast informeert een medewerker van het Voormekaar team de inwoner over het budget dat voor de ondersteuning waarvoor hij een pgb wil aanvragen van toepassing is, alsmede de eisen die worden gesteld aan formele en informele ondersteuning. De medewerker van het Voormekaar team onderzoekt daarnaast of de inwoner zal kunnen voldoen aan de eisen die aan de ondersteuning met een pgb worden gesteld.

5.1 Eisen aan een persoonsgebonden budget

In artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 is opgenomen dat indien de inwoner dit wenst, hij de ondersteuning kan ontvangen in de vorm van een pgb, dat de inwoner in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

Tijdens het bewustkeuzegesprek wordt de inwoner geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden die horen bij het beheren van een PGB.

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen. Door het opstellen van een gemotiveerd persoonlijk plan wordt de inwoner gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te waarborgen.

De inwoner moet voldoen aan de volgende criteria om in aanmerking te komen voor een pgb:

  • de inwoner moet zelf, of met behulp van zijn netwerk, in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen en in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dit betekent dat de inwoner (of iemand die hij daarvoor inschakelt) moet kunnen inzien wat er aan ondersteuning moet worden ingekocht op grond van de beschikking, hij moet offertes kunnen opvragen, hulpverleners kunnen aansturen, de administratieve verplichtingen richting gemeente en Sociale Verzekeringsbank kunnen uitvoeren etc.;

  • de inwoner moet kunnen motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wil krijgen;

  • er moet zijn gewaarborgd dat hetgeen hij met zijn pgb inkoopt veilig, doeltreffend en inwonergericht wordt verstrekt. Hierbij wordt meegewogen dat hetgeen de inwoner wenst in te kopen in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt en ook van voldoende kwaliteit is.

De beheerder van het PGB mag niet tegelijkertijd zorgverlener (voor het PGB) zijn.

5.2 Bekwaamheid van de inwoner

De inwoner moet zelf, met hulp van het sociale netwerk of een vertegenwoordiger, in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen. De inwoner moet contracten kunnen aangaan en de gevolgen daarvan kunnen overzien. In elk individueel geval zal bekeken moeten worden of de inwoner in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen. Er kan niet in zijn algemeenheid situaties (zoals schulden of verslaving) benoemd worden waarin geen pgb verstrekt wordt.

Als uit onderzoek blijkt dat een inwoner zelf niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en er ook geen hulp van het sociale netwerk of een vertegenwoordiger is, kan het pgb geweigerd worden. Als een pgb niet mogelijk is, blijft het college wel een compensatieplicht houden. In de beschikking wordt het pgb afgewezen en de voorziening in natura toegekend. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

Een pgb moet toereikend zijn. De inwoner moet met het toegekende pgb bij een aanbieder de maatwerkvoorziening kunnen aanschaffen. De situatie waarin de door de inwoner beoogde ondersteuning duurder is dan de ondersteuning door zorg in natura betekent niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Inwoners moeten zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door de medewerker van het Voormekaar team voorgestelde aanbod. De medewerker van het Voormekaar team kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het voorgestelde aanbod. Als een inwoner een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de belanghebbende aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

5.3 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Voor het trekkingsrecht moet de SVB over een zorgovereenkomst van de budgethouder beschikken. De budgethouder en de zorgverlener leggen afspraken in de zorgovereenkomst vast.

5.4 Zorgovereenkomst

De inwoner is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een pgb een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen. De zorgovereenkomst dient te voldoen aan het format, zoals dat door de SVB ter beschikking wordt gesteld.

5.5 Hoogte pgb

Het pgb-bedrag voor voorzieningen dient toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, zonder daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het pgb betaald worden.

De hoogte van een pgb:

  • wordt bepaald aan de hand van een door de inwoner opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

  • bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura, voor zover de inwoner hiermee de voorziening kan aanschaffen.

De berekening van de hoogte van een pgb is gebaseerd op de tarieven van zorg in natura. De tarieven voor de pgb’s voor ondersteuning en kortdurend verblijf zijn opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020.

Wanneer de inwoner voor een pgb kiest krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. Het PvE is afgestemd op de persoonlijke situatie en omstandigheden van de inwoner. De inwoner kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.

5.7 Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura, tijdens de toegekende periode, is niet meer mogelijk nadat het pgb is besteed aan een voorziening.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

6.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking vanaf de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 juni 2020.

6.2 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020.

6.3 Intrekking

De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2017 worden ingetrokken.

6.4 Overgangsbepaling

Op een aanvraag die is ingediend na 31 mei 2020 en voor de datum van inwerkingtreding zijn de bepalingen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2020 van toepassing, tenzij de toepassing van de bepalingen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2017 gunstiger is.

Ondertekening

Aldus vastgesteld te Berkelland op 2 juni 2020,

Burgemeester en wethouders van gemeente Berkelland,

de secretaris

M.N.J. Broers

de burgemeester

drs. J.H.A. van Oostrum