Regeling vervallen per 01-07-2010

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Beuningen

Geldend van 01-01-2005 t/m 30-06-2010

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Beuningen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Beuningen,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 augustus 2004;

Gelet op de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

Overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a WWB, artikel 35 IOAW en artikel 35 IOAZ de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ex artikel 7 WWB, artikel 34 IOAW en artikel 34 IOAZ bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;

B E S L U I T :

vast te stellen de hierna volgende Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Beuningen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze Verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze Verordening verstaat onder

    • a.

      de wet: de Wet Werk en Bijstand;

    • b.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • c.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

    • d.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ;

    • e.

      Anw-er: persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum Werk en Inkomen;

    • f.

      niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon als bedoeld in artikel 6 onder a. van de wet, maar ouder dan 18 jaar.

    • g.

      belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 10 WWB en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden; artikel 40 van de wet is overeenkomstig van toepassing;

    • h.

      werknemer in gesubsidieerde arbeid: werknemer als bedoeld in artikel 10, lid 2 van de wet;

    • i.

      doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1 onder a. van de wet door burgemeester en wethouders ondersteuning kan worden geboden;

    • j.

      voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • k.

      arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijkgesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

    • l.

      vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige of dienstverlenende activiteiten gericht op arbeidsinschakeling;

    • m.

      arbeidsactivering: onbeloonde activiteiten die kwaliteiten die noodzakelijk zijn om te kunnen deelnemen aan het arbeidsproces in stand houden of verhogen;

    • n.

      traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door burgemeester en wethouders aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

    • o.

      wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten;

    • p.

      productiviteit: productiviteit van een gesubsidieerde werknemer als percentage van de productiviteit van een reguliere werknemer in een soortgelijke functie;

    • q.

      non-productiviteit: het verschil tussen de vastgestelde productiviteit van een reguliere werknemer in een soortgelijke functie en die van de gesubsidieerde werknemer;

Artikel 2. Opdracht aan burgemeester en wethouders

  • 1. Burgemeester en wethouders bieden belanghebbenden ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover burgemeester en wethouders dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid genoemde groep van belanghebbenden kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV verstrekte uitkering ontvangen, indien daartoe een overeenkomst is gesloten met het UWV.

  • 3. Burgemeester en wethouders zorgen voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 5. Burgemeester en wethouders steven naar een evenredige vertegenwoordiging van de doelgroepen in het reïntegratiebeleid.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen in het reïntegratieplan opnemen dat bij de besteding van de middelen aan één of meerdere doelgroepen prioriteit wordt gegeven.

  • 7. Burgemeester en wethouders bevorderen de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar van alleenstaande ouders, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een voorziening, of voor het bereiken van het doel van een traject of een voorziening.

  • 8. Uitvoering van dit artikel vindt plaats binnen de daarvoor door de gemeenteraad beschikbaar gestelde middelen.

Artikel 3. Reïntegratiebeleidsplan

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden een reïntegratiebeleidsplan ter vaststelling aan de raad aan.

  • 2.

    Dit plan omvat in ieder geval:

  • a.

    een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen;

  • b.

    het beschikbare budget en een verdeling van de beschikbare middelen over de voorzienin-

gen.

3.Burgemeester en wethouders zenden eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Hoofdstuk 2 Doel en doelgroep

Artikel 4. Doel van de ondersteuning

Burgemeester en wethouders kunnen aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 5. Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden een traject, waarbij zonodig voorzieningen kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Artikel 6. Onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen voordat besloten wordt tot een traject en/of de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding. Een onderzoek maakt deel uit van een traject.

Artikel 7. Verplichtingen

Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

  • a.

    verstrekken van de inlichtingen aan burgemeester en wethouders die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikte voorziening of het recht op een inkomensvrijlating of premie;

  • b.

    verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 6;

  • c.

    het naar vermogen deelnemen aan de verschillende onderdelen van het traject;

  • d.

    na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de voorzieningen belemmert;

  • e.

    anderszins het slagen van een traject te bevorderen.

  • f.

    Voor zover er geen noodzakelijke kinderopvang beschikbaar is, kan aan de uitkeringsgerechtigde niet de verplichting worden opgelegd om deel te nemen aan het aangeboden traject.

Artikel 8. Beperkingen

  • 1. Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van burgemeester en wethouders in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de aanvrager.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers een bijdrage in de kosten van de voorziening verlangen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers een termijn instellen waarbinnen zij na afronding van een traject niet meer voor een voorziening en onderzoek op grond van deze Verordening in aanmerking komen.

Artikel 9. Budget - en subsidieplafonds

    • 1.

      Burgemeester en wethouders kunnen bij uitvoeringsbesluit één of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door burgemeester en wethouders ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 . Werken als instrument voor reïntegratie.

Afdeling 1. Werken met behoud van uitkering

Artikel 10. Vrijwilligerswerk/arbeidsactivering

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling vrijwilligerswerk of arbeidsactivering aanbieden.

  • 2. Vrijwilligerswerk en arbeidsactivering hebben als doel de uitkeringsgerechtigde werkritme op te laten doen en/of behouden.

  • 3. Vrijwilligerswerk en arbeidsactivering worden bij voorkeur verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot vrijwilligerswerk en arbeidsactivering.

Artikel 11. Leerwerkstages

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een traject een leerwerkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De leerwerkstage heeft als doel de uitkeringsgerechtigde door middel van een stage werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied of zich te oriënteren op de werkzaamheden in een bepaald bedrijf.

  • 3. Burgemeester en wethouders plaatsen de uitkeringsgerechtigde alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot leerwerkstages.

Artikel 12. Proefplaatsingen

    • 1.

      Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde een proefplaatsing aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

    • 2.

      De proefplaatsing heeft als doel de uitkeringsgerechtigde te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid.

    • 3.

      Voor een proefplaatsing kan van de instelling of het bedrijf een vergoeding worden gevraagd.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders plaatsen de uitkeringsgerechtigde alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

    • 5.

      Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot proefplaatsingen.

Afdeling 2. Betaald werk

Artikel 13. Leerwerkplek (detacheringsbaan)

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde een leerwerkplek aanbieden als een onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Plaatsing op een leerwerkplek heeft ten doel om de uitkeringsgerechtigde werkervaring, zo mogelijk in combinatie met scholing en andere voorzieningen, te laten opdoen om hem zo snel mogelijk te plaatsen op een reguliere arbeidsplaats.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente het werkgeversschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 4. De uitkeringsgerechtigde wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. De duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt maximaal één jaar met een loon van 100% van het wettelijk minimumloon (WML).

  • 5. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming in Beuningen en omgeving. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 6. Detachering vindt alleen plaats indien hierdoor geen verdringing plaatsvindt van bestaande werkgelegenheid en de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed.

  • 7. De private rechtspersoon als bedoeld in lid 3 van dit artikel heft een inleentarief per gedetacheerde werknemer gebaseerd op de productiviteit van belanghebbende minus de kosten van begeleiding.

  • 8. De productiviteit wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld.

  • 9. De in dit artikel genoemde leerwerkplek wordt vormgegeven volgens de beleidsaanbeveling d.d 7 april 2004 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voldoen daarmee aan de Verordening Werkgelegenheidssteun en de Verordening de minimis-steun van de Europese Gemeenschap.

  • 10. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot leerwerkplekken.

  • 11. Voor detacheringsbanen welke zijn aangeboden vóór 1 januari 2005 op basis van artikel 4 van de Wiw of de tijdelijke gemeentelijke beleidsregels inzake Wiw-banen in verband met de invoering van de WWB zoals vastgesteld door de Raad op 16 december 2003 geldt een overgangsregeling.

Hoofdstuk 4. Subsidie voor de werkgever

Artikel 14. Doel van de subsidie voor de werkgever

Burgemeester en wethouders kunnen een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever voor een uitkeringsgerechtigde of persoon met een leerwerkplek als bedoeld in artikel 13 mogelijk te maken.

Artikel 15. Duur en hoogte

  • 1. De duur en hoogte van de subsidie worden door burgemeester en wethouders vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de betreffende uitkeringsgerechtigde of persoon met een leerwerkplek.

  • 2. De loonkostensubsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 3. De subsidie wordt slechts verstrekt indien de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor ten minste de duur van de referteperiode voor de WW.

  • 4. De duur van de subsidie bedraagt maximaal 1 jaar.

  • 5. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 80% van het voor de uitkeringsgerechtigde geldende wettelijk minimum loon en minimaal een bedrag ter compensatie van de non-productiviteit van de betreffende uitkeringsgerechtigde plus de kosten van begeleiding.

  • 6. De non-productiviteit wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld. De kosten van begeleiding moeten door de werkgever worden aangetoond.

  • 7. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor geen verdringing plaatsvindt van bestaande werkgelegenheid en de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed.

  • 8. De in dit artikel genoemde subsidie wordt verstrekt volgens de beleidsaanbeveling d.d. 7 april 2004 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voldoet daarmee aan de Verordening Werkgelegenheidssteun en de Verordening de minimis-steun van de Europese Gemeenschap.

  • 9. Voor subsidies van welke zijn toegekend vóór 1 januari 2005 op basis van artikel 6 van het Besluit In- en doorstroombanen (I/D-banen) of de tijdelijke gemeentelijke beleidsregels inzake I/D-banen in verband met de invoering van de WWB zoals vastgesteld door de Raad op 16 december 2003 geldt een overgangsregeling.

Artikel 16. Aanvullende voorwaarde

Aan de toekenning van een loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een trajectplan door werkgever en de uitkeringsgerechtigde wordt opgesteld waarin de voorgenomen ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde wordt vastgelegd. Het trajectplan moet door burgemeester en wethouders worden goedgekeurd.

Artikel 17. De aanvraag

  • 1. De loonkostensubsidie dient voor aanvang van het dienstverband te worden aangevraagd.

  • 2. Door aanvang van het dienstverband na de datum van aanvraag, maar voor de datum van toekenning, ontstaat geen automatisch recht op een loonkostensubsidie.

  • 3. Op de verlening van een loonkostensubsidie is afdeling 4.2.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.

Artikel 18. Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door burgemeester en wethouders, reeds langs andere weg subsidie wordt verstrekt.

Artikel 19. Definitieve vaststelling

Burgemeester en wethouders stellen de definitieve loonkostensubsidie telkens na afloop van het kalenderjaar of na afloop van de overeengekomen periode vast op basis van de door burgemeester en wethouders te bepalen en door de werkgever aan te leveren documenten.

Artikel 20. Voorschotten

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen voorschotten verstrekken als aan de voorwaarden van de subsidieverstrekking, zoals bedoeld in artikel 15 en 16, is voldaan.

  • 2. Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere subsidie op grond van deze Verordening worden verrekend.

Artikel 21. Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels met betrekking tot de aan het verstrekken van loonkostensubsidies te stellen voorwaarden vaststellen.

Hoofdstuk 5 . Scholing en bemiddeling

Artikel 22. Scholing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen belanghebbenden een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan worden aangeboden in de vorm van subsidie.

  • 3. Voor de scholing die wordt aangeboden of waarvoor subsidie wordt verleend gelden de navolgende voorwaarden:

    a. De scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt;

    b. Andere scholing dient beroepsgericht en kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling;

    c. De goedkoopst adequate scholingsmogelijkheid moet worden benut.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de hoogte van de subsidie of kosten maximeren.

  • 5. Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers geldt als aanvullende voorwaarde dat belanghebbende zich beschikbaar dient te stellen voor de arbeidsmarkt voor tenminste 16 uur per week.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van scholing als voorziening.

Artikel 23. Specifieke kosten in verband met scholing

Voor de scholing die met toepassing van artikel 22 wordt gevolgd komen de volgende kostensoorten voor vergoeding of subsidie in aanmerking: a. Opleidingskosten en cursusbijdragen;

b.Boeken en leermiddelen die door het opleidingsinstituut verplicht zijn gesteld.

Artikel 24. Trajectbegeleiding

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een traject trajectbegeleiding aanbieden.

  • 2. Trajectbegeleiding heeft als doel de uitkeringsgerechtigde te plaatsen op een voorziening als bedoeld in hoofdstuk 3 en 4 en artikel 22 en gedurende de plaatsing op de voorziening te begeleiden.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels met betrekking tot trajectbegeleiding.

Artikel 25. Arbeidsbemiddeling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen belanghebbenden als onderdeel van een traject arbeidsbemiddeling aanbieden.

  • 2. Arbeidsbemiddeling heeft als doel de belanghebbende te plaatsen op de reguliere arbeidsmarkt.

  • 3. Onder arbeidsbemiddeling wordt in ieder geval verstaan vacaturebemiddeling, sollicitatietraining en jobhunting.

  • 4. Niet-uitkeringsgrechtigden en anw-ers komen alleen in aanmerking voor sollicitatietraining.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot arbeidsbemiddeling.

    Hoofdstuk 6. Inkomensvrijlating en premies

Artikel 26. Inkomensvrijlating

  • 1. Indien door een uitkeringsgerechtigde in het kader van een traject een inkomen uit arbeid wordt verworven dat minder bedraagt dan de van toepassing zijnde norm wordt 25 % van dit inkomen gedurende maximaal zes aaneengesloten maanden vrijgelaten tot het in artikel 31 lid 2 onderdeel o van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 2. De arbeid zoals bedoeld in lid 1 moet een belangrijke stap zijn richting volledige uitstroom en er dient een reële aanwijzing te bestaan dat de uitkeringsgerechtigde na de periode van zes maanden volledig kan uitstromen.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde inkomstenvrijlating is eenmalig en is alleen van toepassing op inkomen uit reguliere arbeid en ZW.

  • 4. Een inkomensvrijlating wordt op aanvraag verstrekt.

Artikel 27 Vrijlating bonus JOP-stages voor jongeren

Indien een uitkeringsgerechtigde een bonus ontvangt in het kader van een Jongeren Ontwikkelings- en ervaringsPlaats (JOP) wordt deze bonus volledig vrijlaten.

Artikel 28. Werkaanvaardingspremie

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een uitkeringsgerechtigde of een persoon als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de wet een werkaanvaardingspremie toekennen bij uitstroom uit de uitkering of gesubsidieerde arbeid door werkaanvaarding op de reguliere arbeidsmarkt of werkzaamheden als zelfstandige ter hoogte van € 1.000,--.

  • 2. De premie wordt verstrekt:

  • a. indien de uitkeringsgerechtigde gedurende minimaal 12 maanden voorafgaande aan de werkaanvaarding of werkzaamheden als zelfstandige aaneengesloten een uitkering heeft ontvangen dan wel een gesubsidieerde dienstbetrekking heeft gehad dan wel een combinatie van beiden, en;

  • b. gedurende de referteperiode voor de kortdurende WW-uitkering aaneengesloten het werk heeft verricht.

  • 3. De werkaanvaardingspremie kan eens in de drie jaar verstrekt worden.

  • 4. De premie wordt op aanvraag verstrekt.

  • 5. In geval van het verzwijgen van aanvaarding van arbeid of werkzaamheden als zelfstandige – hetgeen leidt tot intrekkingen van het recht op uitkering en terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering-, kan achteraf, geen werkaanvaardingspremie worden toegekend.

Artikel 29. Scholingspremie

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde die met goed gevolg een scholing als bedoeld in artikel 22 van deze Verordening heeft afgerond een scholingspremie verstrekken van € 150,--.

  • 2. De premie wordt verstrekt indien de scholing minimaal 50 dagdelen heeft geduurd.

  • 3. De scholingspremie kan eens in de twee jaar verstrekt worden gerekend vanaf het moment van afronding van de scholing.

  • 4. De premie wordt op aanvraag verstrekt.

Artikel 30. Premie blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikten

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die blijvend is aangewezen op deeltijdwerk en werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week gedurende tenminste 13 weken per jaar, komt in aanmerking voor een premie ter hoogte van het in art 31 lid 2 onder j van de wet genoemde maximum bedrag per jaar.

  • 2. Indien als gevolg van in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week niet mogelijk is, kunnen burgemeester en wethouders besluiten om in afwijking lid 1 een premie toe te kennen tot maximaal de in lid 1 bedoelde premie.

  • 3. Voor de premie als bedoeld in lid 1 en 2 kan men jaarlijks in aanmerking komen.

  • 4. De premies als bedoeld in lid 1 en 2 worden vastgesteld naar rato van het aantal gehele weken dat de uitkeringsgerechtigde werkzaam is in de dienstbetrekking.

Artikel 31 Premie alleenstaande ouders

  • 1. De uitkeringgerechtigde alleenstaande ouder van wie het jongste kind jonger is dan 12 jaar en werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week gedurende tenminste 13 weken per jaar, komt in aanmerking voor een premie ter hoogte van maximaal 50% van het in art 31 lid 2 onder j van de wet genoemde maximum bedrag per jaar.

  • 2. De uitkeringgerechtigde alleenstaande ouder van wie het jongste kind jonger is dan 12 jaar en werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 24 uur per week gedurende tenminste 13 weken per jaar, komt in aanmerking voor een premie ter hoogte van maximaal 100% van het in art 31 lid 2 onder j van de wet genoemde maximum bedrag per jaar.

  • 3. Indien als gevolg van in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week gedurende tenminste 13 weken per jaar niet mogelijk is, kunnen burgemeester en wethouders besluiten om in afwijking van lid 3 een premie toe te kennen tot maximaal de in lid 3 bedoelde premie.

  • 4. Voor de premie als bedoeld in lid 1, 2 en 3 kan men maximaal twee jaar opeenvolgend in aanmerking komen. Onder twee jaar opeenvolgend wordt tevens verstaan het ontvangen van een premie op grond één van de leden in het eerste jaar en het ontvangen van een premie op grond van een van de overige leden in het tweede jaar.

  • 5. De premies als bedoeld in lid 1 tot en met 3 worden vastgesteld naar rato van het aantal gehele weken dat de uitkeringsgerechtigde werkzaam is in de dienstbetrekking.

  • 6. De deeltijdpremie wordt op aanvraag verstrekt.

Artikel 32 Samenloop premies in één kalenderjaar

  • 1. Per kalenderjaar kan slechts éénmalig een premie worden toegekend.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde in een kalenderjaar reeds een scholingspremie of deeltijdpremie heeft toegekend gekregen en vervolgens regulier werk aanvaardt waardoor hij uitstoomt uit de uitkering, kan het besluit tot toekenning van de scholingspremie of deeltijdpremie worden ingetrokken en indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 27 een werkaanvaardingspremie worden toegekend.

Artikel 33. Nadere regels premieverstrekking

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels met betrekking tot de aan het verstrekken van premies te stellen voorwaarden vaststellen.

Hoofdstuk 7. Overige voorzieningen

Artikel 34 Kinderopvang en overige kosten

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen uitkeringsgerechtigden of de werknemer in gesubsidieerde arbeid een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van een traject of de arbeidsinschakeling, voorzover deze niet door de werkgever, de organisatie waarbij onbetaald werk wordt verricht of een voorliggende voorziening worden gedragen of redelijkerwijs gedragen zouden moeten worden. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • b. kosten voor kinderopvang

  • a. reiskosten woon-werkverkeer of woon-schoolverkeer

  • c. benodigd werkgerei

  • d. kosten homecoach

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen nadere regels met betrekking tot de verstrekking van een vergoeding voor overige kosten en kinderopvang.

Artikel 35 Nazorg

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen aan ondernemingen of instellingen waarbij een uitkeringsgerechtigde of de werknemer in gesubsidieerde arbeid algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde een voorziening, heeft aanvaard gedurende maximaal 12 maanden nazorg bieden.

  • 2. De nazorg is gericht op het bestendig maken van de arbeidsrelatie van belanghebbende en betrokken onderneming.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot nazorg.

Hoofdstuk 8. Afstemming en terugvordering

Artikel 36. Afstemming en terugvordering

  • 1. Een persoon die door burgemeester en wethouders een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken, en wel op zodanige wijze dat uitstroom naar betaalde arbeid onverkort kan plaatsvinden.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, artikel 7, alsmede de verplichtingen die burgemeester en wethouders aan de aangeboden voorziening hebben verbonden, na te komen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de uitkering van een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening en die niet voldoet aan het gestelde in het eerste of tweede lid verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van een belanghebbende niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening en die niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen verstrekte premie(s) van de uitkeringsgerechtigde of de persoon als bedoeld in artikel 10 lid 2 geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien de premie tot een te hoog bedrag of ten onrechte is vertrekt en de zij dit redelijkerwijs hadden kunnen begrijpen.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de terugvordering als bedoeld in lid 4.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 37. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 38. Citeerartikel

Deze Verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Beuningen”

Artikel 39. Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking op 1 januari 2005. Dit besluit is referendabel op grond van de Tijdelijke referendumwet.

Artikel 40. Intrekking bestaande verordeningen

Met de inwerkingtreding van deze Verordening worden alle verordeningen waarin premies en/of vergoedingen van kosten worden toegekend, ingetrokken.

Beuningen, 28 september 2004

De raad voornoemd,

De griffier, de voorzitter,

Nota-toelichting

Toelichting

Algemeen

Deze Verordening regelt de ondersteuning die burgemeester en wethouders bieden bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand

Artikel 2. Opdracht aan burgemeester en wethouders

De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 3. Reïntegratieplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.

Reïntegratiebeleid dient flexibel te zijn en te kunnen veranderen met de omstandigheden. Vandaar dat ervoor gekozen is om in deze verordening de kaders vast te leggen waarbinnen het reïntegratiebeleid van onze gemeente wordt vastgesteld. Door deze constructie is het niet noodzakelijk de verordening aan te passen bij veranderende omstandigheden of inzichten. Doelgroepenbeleid en financiële inzet worden in genoemd beleidsplan vastgesteld door burgemeester en wethouders.

Het eerste lid geeft daarom aan dat burgemeester en wethouders een beleidsplan opstellen. Er kan worden gekozen om een meerjarenbeleidsplan vast te stellen.

Het tweede lid legt vast welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan in elk geval aan de orde dienen te komen. Daarmee voldoet de gemeenteraad ook aan de plicht van artikel 8 lid 2 WWB om vast te leggen dat er evenwichtige aandacht is voor verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat burgemeester en wethouders elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Artikel 4. Doel van de ondersteuning

Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 5. Vorm van de ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.

Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 6 . Onderzoek

In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot reïntegratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door burgemeester en wethouders wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.

Artikel 7 . Verplichtingen

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden.

Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden terug gevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

De arbeidsverplichting binnen de WWB geldt ook voor alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen tot 12 jaar. De gemeente moet er dus voor zorgen dat kinderopvang wordt aangeboden als dat bijvoorbeeld nodig is voor het kunnen volgen van een traject. Zonder adequate kinderopvang kunnen zij niet verplicht worden mee te werken aan een traject.

Artikel 8. Beperkingen

Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.

Aan niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers kan een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de kosten van een traject worden gevraagd conform het de beleid ten aanzien van deze doelgroep.

Artikel 9. Budget- en subsidieplafond

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit gebeurt in het reïntegratieplan of het afdelingsplan. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De WWB stelt namelijk dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen of aantallen die in het reïntegratieplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt. (art. 4:27 lid 1 Awb) Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

Artikel 10. Vrijwilligerswerk/arbeidsactivering

Arbeidsactivering en vrijwilligerswerk zijn bedoeld voor cliënten die wel een arbeidsverplichting hebben, maar die (nog) niet in staat zijn om een reïntegratietraject te volgen of regulier werk te aanvaarden. Allerlei factoren kunnen hieraan ten grondslag liggen. De arbeidsactivering heeft als doel het zodanig stimuleren, motiveren en activeren van mensen dat zij aan een reïntegratietraject kunnen deelnemen.

Binnen het instrument arbeidsactivering neemt het (weer) opdoen van een arbeidsritme een centrale plaats in. Dat gebeurt bij voorkeur niet in het reguliere bedrijfsleven, maar bij organisaties die vooral een maatschappelijke doelstelling hebben, want de stap naar het reguliere bedrijfsleven is voor deze groep te groot.

Artikel 11. Leerwerkstages

De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt.

Artikel 12. Proefplaatsingen

Bij de proefplaatsing is het doel vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk.

Artikel 13. Leerwerkplek (detacheringsbaan)

De leerwerkplek is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Gelet op de maximale duur van een detacheringsbaan is deze alleen bedoeld voor mensen die op korte termijn naar regulier werk kunnen uitstromen.

Belanghebbende wordt in het kader van de doorstroombaan een arbeidsovereenkomst van maximaal één jaar geboden tegen een salaris van maximaal 100% van het WML.

Met belanghebbende zal een trajectplan worden aangegaan waarin de afspraken worden vastgelegd welke met belanghebbende worden gemaakt ten aanzien van zijn ontwikkeling.

Gedurende het traject zal belanghebbende worden geplaatst bij een werkgever om werkervaring op te doen. De werkgever betaalt hiervoor een inleenvergoeding op basis van de productiviteit van de werknemer.

Afhankelijk van het verloop van het traject zal belanghebbende na afloop van de leerwerkplek; 1) uitstromen naar regulier werk, 2) gedurende een periode tot maximaal 3 maanden intensief worden bemiddeld naar regulier werk, zonder dat belanghebbende een arbeidsovereenkomst heeft op grond van de leerwerkplek, 3) overgaan naar de WSW (indien belanghebbende hiervoor is geïndiceerd).

In het negende lid wordt vastgesteld dat de wijze van verstrekking van loonkostensubsidies niet strijdig is met de Europese wetgeving op dit gebied. De genoemde verordeningen regelen het voorkomen van ongewenste staatssteun aan bepaalde economische sectoren, geografische regio’s of individuele bedrijven.

Artikel 14, 15 en 16. Doel van de subsidies voor de werkgever en aanvullende voorwaarde

Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het eind van de subsidieperiode is verdwenen. Daarom is in artikel 16 als aanvullende voorwaarde opgenomen dat een trajectplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld.

In het achtste lid van artikel 15 wordt vastgesteld dat de wijze van verstrekking van loonkostensubsidies niet strijdig is met de Europese wetgeving op dit gebied. De genoemde verordeningen regelen het voorkomen van ongewenste staatssteun aan bepaalde economische sectoren, geografische regio’s of individuele bedrijven.

Artikel 17. Aanvraag subsidie

Een loonkostensubsidie dient te worden aangevraagd voordat de arbeidsovereenkomst van kracht wordt.

Artikel 18. Samenloop van subsidies

Dit artikel beoogt dubbele subsidiëring van dezelfde kosten uit verschillende bronnen te voorkomen.

Artikel 19. Definitieve vaststelling

Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van de subsidieperiode. Immers, pas op dat moment kan definitief worden bepaald of en gedurende welke periode aan de subsidievoorwaarden

is voldaan.

Artikel 20. Voorschotten

Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie pas achteraf definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats.

Artikel 21. Nadere regels

In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiering of concurrentievervalsing mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van werknemers of werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is voorgeschreven dat dit alleen kan op grond van door burgemeester en wethouders vastgestelde algemene richtlijnen.

Artikel 22. Scholing

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid en de duur van de scholing.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Met de in het derde lid bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO. Voor de beoordeling van de vraag of de scholing leidt tot snelle arbeidsinschakeling, wordt o.a. gebruik gemaakt van de meest recente informatie van het CWI. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens het CWI of een andere adviseur van de gemeente op de korte of middellange termijn vraag naar is.

Met dit artikel kunnen door burgemeester en wethouders nadere regels worden gesteld ten aanzien van de maximale kosten die in verband met scholing voor vergoeding in aanmerking komen.

Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers gelden beperkende voorwaarden.

Artikel 23. Specifieke kosten in verband met scholing

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de overige kosten die in verband met scholing voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 24. Trajectbegeleiding

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van trajectbegeleiding. Trajectbegeleiding is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die nog niet beschikken over voldoende capaciteiten of motivatie (vakinhoudelijk en sociaal) om deel te nemen aan het arbeidsproces. De uitkeringsgerechtigde wordt begeleid/toegeleid naar een andere voorziening in het kader van deze verordening of geplaatst op de regulier arbeidsmarkt. Zonodig worden motiveringsactiviteiten ingezet.

Artikel 25. Arbeidsbemiddeling

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van arbeidsbemiddeling. Arbeidsbemiddeling is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden en werknemers in gesubsidieerde arbeid die reeds beschikken over vaardigheden (vakinhoudelijk en sociaal) om deel te nemen aan het arbeidsproces. De uitkeringsgerechtigden of werknemers in gesubsidieerde arbeid zijn echter niet in staat om zelfstandig een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen.

Artikel 26. Inkomensvrijlating

Met dit artikel wordt geregeld dat voor wat betreft de inkomensvrijlating beperkt gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB.

Het uitgangspunt is dat de cliënt zelf verantwoordelijk is om in zijn bestaan te voorzien. Met het beperken van de inkomensvrijlating wordt beoogd de armoedeval te voorkomen. Gemeenten betalen de vrijlating zelf uit het inkomensdeel en worden niet gecompenseerd via het werkdeel.

De vrijlating wordt alleen toegepast om mensen te stimuleren die de stap van deeltijdwerk nodig hebben om binnen een redelijke termijn (6 maanden) te komen tot definitieve uitstroom.

Deze vrijlating is niet bedoeld voor personen:

  • ·

    De vanwege sociale of medisch redenen langer dan zes maanden zijn aangewezen op deeltijdwerk,

  • ·

    Die in staat worden geacht zodanige inkomsten te kunnen verwerven dat volledige uitstroom mogelijk is.

Om voor de vrijlating in aanmerking te komen gelden twee voorwaarden:

  • ·

    De aanvang van het deeltijdwerk vindt plaats in het kader van een traject waarbij het zetten van de stap deeltijdwerk als belangrijke stap is beoordeeld richting volledige uitstroom.

  • ·

    Er is een duidelijke aanwijzing dat de uitkeringsgerechtigde ook na zes maanden volledig kan uitstromen.

Ongeacht de duur van de arbeid geldt de inkomensvrijlating voor maximaal 6 aaneengesloten maanden per periode van bijstandsverlening. Daarna worden de inkomsten volledig op de uitkering in mindering gebracht. Als de uitkeringsgerechtigde om welke reden dan ook binnen die 6 maanden de arbeid onderbreekt, vervalt het recht op inkomensvrijlating.

Uit de wet blijkt niet dat de inkomensvrijlating meerdere malen mag worden toegepast. De regeling is dus eenmalig per periode van bijstandsverlening. Als de uitkering wordt beëindigd en uitkeringsgerechtigde ontvangt (niet aansluitend) opnieuw een bijstandsuitkering, dan ontstaat nieuw recht en dus ook de mogelijkheid van een inkomensvrijlating.

Artikel 27. Vrijlating bonus JOP-stages voor jongeren

In het kader van de aanpak van de toenemende jeugdwerkloosheid is de landelijke Taskforce Jeugdwerkloosheid ingesteld. Een voorstel van de Taskforce is om werkloze jongeren met startkwalificatie arbeidsmarktrelevante vaardigheden aan te leren en werkervaring op te laten doen door hen 3 maanden stage te laten lopen. Dit kan met behoud van uitkering. De stages worden JOP-stages genoemd: Jongeren Ontwikkelings- en ervaringsPlaats.

Na goed functioneren keert de werkgever een bonus van € 450,- uit. De bonus kan worden vrijgelaten op de bijstandsuitkering. Een JOP-stage kan voor een jongere onderdeel uitmaken van een traject.

Artikel 28 t/m 32. Premies

Met deze artikelen wordt gebruik gemaakt van de in de WWB (artikel 31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om een premie te verstrekken.

De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

Artikel 28. Werkaanvaardingspremie

De premie bij werkaanvaarding wordt niet ambtshalve toegekend. Dit betekent dat degene die hiervoor in aanmerking komt na afloop van de referteperiode voor een kortdurende WW-uitkering hierom moet verzoeken. De periode van werk dient aaneengesloten te zijn. Voorwaarde is wel dat de persoon voorafgaande aan de werkaanvaarding of werkzaamheden als zelfstandige minimaal 12 maanden een uitkering heeft ontvangen dan wel een gesubsidieerde dienstbetrekking heeft gehad of wel een combinatie van beide. In geval van het verzwijgen van aanvaarding van een dienstbetrekking of werkzaamheden als zelfstandige, vindt achteraf (met terugwerkende kracht) geen toekenning van de werkaanvaardingspremie plaats. De Gemeente Beuningen vindt het moreel niet juist om mensen die frauderen achteraf een premie te geven. Bovendien zou toekenning van een premie in dergelijke situaties het beoogde effect missen, namelijk een stimulans om te gaan werken.

Artikel 29. Scholingspremie

De mogelijkheid bestaat om een premie te verstrekken indien met goed gevolg een noodzakelijk scholing of opleiding wordt afgerond. Of een scholing of opleiding noodzakelijk is, is aan burgemeester en wethouders. De scholing moet van redelijke omvang zijn, wil men aanspraak kunnen maken op de premie. 50 dagdelen wordt in dat kader redelijk geacht. De premie wordt eenmaal per twee jaar verstrekt. Zo wordt voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde die driemaal in een jaar een korte opleiding volgt alle drie de keren voor een scholingspremie in aanmerking zou komen. De premie wordt op aanvraag verstrekt.

Artikel 30. Premie gedeeltelijk arbeidsongeschikten

Blijvend arbeidsongeschikten die zijn aangewezen op deeltijdwerk maar onvoldoende inkomen ontvangen om uit de uitkering te geraken hebben geen recht op een langdurigheidstoeslag. Voor hen is het zonder toekenning van een premie financieel gunstiger niet te werken. Zonder extra stimulans zal deze groep niet makkelijk aan het werk gaan.

Het ´blijvend aangewezen zijn op deeltijdarbeid` als bedoeld in het eerste lid moet blijken uit een medisch advies/belastbaarheidsonderzoek. De medisch adviseur heeft aangegeven dat in die situatie dat een herbeoordeling na een bepaalde periode niet noodzakelijk is

De premie wordt eens per kalenderjaar op aanvraag betaalbaar gesteld. De premie wordt achteraf betaalbaar gesteld. Dit betekent dat over de maanden waarover voorafgaande aan de maand van indiening van de aanvraag deeltijdwerk is verricht, naar rato de hoogte van de eenmalige premie wordt bepaald. Heeft men bijvoorbeeld gedurende 30 weken deeltijdwerk verricht, dan bedraagt de eenmalige premie 30/52 x 0,5 van het bedrag zoals dat genoemd is in artikel 31 lid 2 onder j van de wet. De periode waarover op deze wijze met terugwerkende kracht een premie wordt berekend, duurt maximaal een jaar. Deze periode hoeft niet gelijk te zijn aan een kalenderjaar en kan dus bijvoorbeeld de periode van 1 juli tot 1 juli zijn. Indien men in een volgend kalenderjaar wederom op aanvraag voor een eenmalige premie in aanmerking komt, dan wordt voor wat betreft de berekening van de periode waarover men hiervoor in aanmerking komt, aansluiting gezocht bij de periode waarover men reeds een premie heeft ontvangen. Er kan dus geen sprake zijn van overlapping van periodes.

Ook als door in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking van tenminste 16 uur niet mogelijk is kunnen burgemeester en wethouders toch een premie toekennen, eventueel naar evenredigheid.

Artikel 30. Premie alleenstaande ouders

De premie voor de alleenstaande ouder is hoger naar mate de ouder meer uren arbeid verricht. De premie kan maximaal twee jaar opeenvolgend worden verstrekt. Zo wordt voorkomen dat een premie een belemmering gaat vormen voor volledige uitstroom uit de uitkering en bijdraagt aan de armoedeval.

De premie wordt op aanvraag betaalbaar gesteld. Voor berekening van de premie wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 29.

Artikel 31. Samenloop premies in één kalenderjaar

Per kalenderjaar kan eenmalig een premie worden verstrekt gericht op arbeidsinschakeling. Dit betekent dat uitkeringsgerechtigden die een scholingspremie of premie blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikten of alleenstaande ouders hebben toegekend gekregen in hetzelfde kalenderjaar niet (meer) in aanmerking kunnen komen voor een werkaanvaardingspremie en dit terwijl de hoogte van laatst genoemde premie veelal hoger is. Om die reden wordt in het tweede lid geregeld dat, mocht de situatie zich voordoen dat iemand uitstroomt vanwege werkaanvaarding na in het kalenderjaar een andere premie te hebben ontvangen, het toekenningsbesluit wordt ingetrokken en een werkaanvaardingspremie wordt toegekend.

Artikel 32. Nadere regels premieverstrekking

In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor premieverstrekking opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt.

Artikel 33. Kinderopvang en overige kosten

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse noodzakelijke kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, kosten voor kinderopvang en kosten voor werkgerei, maar dat is geen limitatieve opsomming. Door een tegemoetkoming voor deze kosten als voorziening in de reïntegratieverordening op te nemen, kan bijzondere bijstand voor deze kosten in beginsel achterwege blijven.

Voor de kosten van kinderopvang vormt de Wet Kinderopvang een voorliggende voorziening. Alleen de kosten welke niet worden vergoed op basis van deze wet komen voor vergoeding in aanmerking. Kosten van kinderopvang welke ten laste blijven van de niet-uitkeringsgerechtigden en de Anw-ers worden niet vergoed.

Artikel 34. Voorzieningen gericht op Nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie reguliere arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het traject.

Artikel 35. Afstemming en terugvordering

In dit artikel wordt verwezen naar de bepalingen in de afstemmingsverordening, waarin is geregeld welke gevolgen het niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen ingevolge de wet, de Wet SUWI alsmede deze verordening voor de hoogte van de uitkering van een uitkeringsgerechtigde kan hebben. Voor Anw-ers en nuggers is dit niet van toepassing. Voor deze doelgroepen is een mogelijkheid tot (gehele of gedeeltelijke) terugvordering van kosten van een voorziening opgenomen.

Artikel 36. Hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.