Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening gemeente Beuningen 2013

Geldend van 22-11-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening gemeente Beuningen 2013

De raad van de gemeente Beuningen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d 18 september 2012;

gelezen het advies van de Commissie Samenleving van 22 oktober 2012;

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

B E S L U I T :

vast te stellen de hierna volgende

Toeslagenverordening gemeente Beuningen 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze Verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze Verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet:de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm:de norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c van de wet;

    • c.

      college:het college van burgemeester en wethouders;

    • d.

      woning:een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

    • e.

      zorgbehoeftige:degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingshuis.

Artikel 2 - Bepalingen

  • 1. De bepalingen van deze Verordening gelden voor cliënten/uitkeringsgerechtigden van 18 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar.

  • 2. De bepalingen in deze verordening laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 - Toeslagen alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met inwonende kinderen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar vastgesteld op 20% van de gehuwdennorm [treedt voor de alleenstaande ouder pas in werking per 1 januari 2013].

  • 4. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning een zorgbehoeftige verblijft die door cliënt/uitkeringsgerechtigde wordt verzorgd of wanneer de cliënt/ uitkeringsgerechtigde zelf zorgbehoeftig is en de zorg ontvangt van een ander die eveneens zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 - Verlaging gehuwdennorm

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor personen in wier woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben die niet tot het gezin behoren.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet blijft achterwege indien inwonende kinderen van 18 tot 21 jaar hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 3. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet blijft achterwege indien één der gehuwden zorgbehoeftig is en de zorg ontvangt van een ander, niet zijnde de echtgeno(o)t(e), die - evenals de zorgbehoeftige - zijn hoofdverblijf heeft in de woning of in wiens woning een zorgbehoeftige verblijft die door cliënt/uitkeringsgerechtigde wordt verzorgd.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

    • a.

      18 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor cliënt/uitkeringsgerechtigde(n) geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6 - Verlaging schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 - Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 6 van de verordening van toepassing is.

Artikel 8 - Anti-cumulatiebeding

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm tenminste bedraagt:

  • 1.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • 2.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • 3.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gezinnen.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 9 - Beleid

  • 1. Burgemeester en wethouders bepalen in die situaties waarin deze Verordening niet voorziet.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze Verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 10 - Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt/uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 12 - Intrekking bestaande verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de “Toeslagenverordening gemeente Beuningen 2012”, raadsbesluit van 10 januari 2012, ingetrokken.

Artikel 13 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening gemeente Beuningen 2013.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Beuningen van 6 november 2012.

Toelichting

Algemene toelichting

Op 1 januari 2012 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet aanscherping WWB) in werking getreden. Eén van de grote wijzigingen uit de wetsvoorstel betrof de nieuwe definities van gezin en de invoering van de zogenaamde huishoudinkomenstoets. Meerderjarige inwonende kinderen (en hun kinderen) behoorden voortaan tot het gezin. De gehuwdennorm werd vervangen door de gezinsnorm. Meerdere uitkeringen onder 1 dak waren voortaan (nagenoeg) niet meer mogelijk.

In het begrotingsakkoord 2012 (het ‘lenteakkoord’) is afgesproken dat de huishoudinkomenstoets wordt afgeschaft. Er is voor gekozen om dat met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 te doen. De huidige verordening is om die reden met terugwerkende kracht in werking getreden.

Norm, toeslag en verlaging

De artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand (WWB) doen uitspraken over het systeem van toeslagen bij en verlagingen van uitkeringen.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3.2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3.3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Norm

De WWB kent een systematiek van verhogingen en verlagingen.

Vanwege de intrekking van de WIJ met ingang van 1 januari 2012 zijn de normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen weer opgenomen in de WWB.

In de WWB 2012 is er een onderscheid tussen normen voor jongeren tot 21 jaar en normen voor bijstandsgerechtigden vanaf 21 jaar.

Toeslagen en verlagingen

Toeslagen

Een toeslag kan uitsluitend worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder vanaf 21 jaar. Overweging daarbij is of de algemeen noodzakelijke bestaanskosten al dan niet kunnen worden gedeeld. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de cliënt/uitkeringsgerechtigde nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen de kosten voor bijvoorbeeld huur, gas, water en licht worden gedeeld.

De toeslag bedraagt maximaal 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag overigens géén rol spelen. Het college is evenmin verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de vrijheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken.

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de norm voor gehuwden. Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Daarnaast is verlaging van de norm of toeslag mogelijk als de jongere een schoolverlater is. Ten slotte kan het college bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de uitkering in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon. De laatstgenoemde verlagingen kunnen niet in combinatie met elkaar worden toegepast. Binnen de gestelde randvoorwaarden staat het de gemeenten in beginsel vrij om eigen beleid te voeren over de hoogte van de toeslagen en verlagingen. Wel heeft de wetgever in artikel 30 lid 2 van de wet bepaald dat de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, de maximale toeslag krijgt zoals bedoeld in artikel 25 van de wet. Er bestaat geen wettelijke verplichting om de norm en/of toeslag te verlagen. Verlagingen zijn een bevoegdheid en geen verplichting.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

verlaging in verband met de woonsituatie voor gehuwden (artikel 27 WWB);

verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van onderwijs of een beroepsopleiding (artikel 28 WWB);

verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de Verordening.

De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen en verlagingen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

De WWB biedt de mogelijkheid om de verlagingen ook toe te passen op cliënt/uitkeringsgerechtigden van 18, 19 of 20 jaar. Van deze bevoegdheid is wel gebruik gemaakt (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening.)

Berekening toepasselijke uitkering

In de WWB is niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. Het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag is de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijds-verlaging) tot verschillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de normuitkering voor jongeren als volgt worden berekend:

  • 1.

    Norm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders > 21 jaar)

of

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4a.

    Korten met verlaging schoolverlater

of

4b.Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast (art 30 lid 2 onder b WWB). De Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 8 van de Toeslagenverordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1 - Begrippen

Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c van de WWB. Deze norm is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Om een persoon als zorgbehoeftige in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet aannemelijk worden gemaakt dat de zorgbehoeftige, bij het ontbreken van de verzorging, zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingshuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de zorgbehoeftigheid kan worden aangenomen. Het college kan nadere regels stellen omtrent de inhoud van deze indicatie en de instantie die deze indicatie eventueel moet afgeven.

Het feit dat een cliënt/uitkeringsgerechtigde als verzorger van een zorgbehoeftige is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te accepteren.

Artikel 3 - Toeslagen alleenstaanden en alleenstaande ouders

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van cliënt/uitkeringsgerechtigde zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter wel van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf hebben.

Het derde lid regelt onder andere de positie van voormalig alleenstaande ouders.

Ongeacht of de inwonende kinderen van 18 tot 21 jaar inkomsten hebben of een toelage in het kader van de Wet studiefinanciering: de toelage van de voormalig alleenstaande ouder bedraagt 20%. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de inkomensterugval van voormalig alleenstaande ouders op zich al drastisch genoeg is: van 90% van het wettelijk minimumloon naar 70% van dat loon. Indien de – doorgaans bescheiden – inkomsten van inwonende kinderen van 18 tot 21 jaar ook nog zouden leiden tot een verlaging is dat enerzijds een extra verzwaring van de financiële situatie van de ouder en leidt dat anderzijds tot een ongewilde morele druk op die kinderen om mee te betalen aan de bestaanskosten van hun ouder.

Het derde lid regelt tevens de situatie waarin een alleenstaande ouder naast de minderjarige inwonende kinderen, ook meerderjarige inwonende kinderen heeft. De alleenstaande ouder behoudt de volledige toeslag tot het moment dat het (jongste) meerderjarige kind 21 jaar is. Deze bepaling treedt voor de alleenstaande ouder pas in werking per 1 januari 2013. Hiermee wordt voorkomen dat in bestaande gevallen met terugwerkende kracht alsnog een verlaging wordt toegepast.

Indien er zich een situatie voordoet waarbij er naast de inwonende kinderen van 18 tot 21 jaar nog (een) andere bewoner(s) zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft, leidt dat tot een toeslag van 10%.

In het vierde lid wordt geregeld dat de zorgbehoeftige evenmin worden meegeteld als persoon die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Uitgangspunt is dat het niet wenselijk is om cliënt/uitkeringsgerechtigde wegens deze zorgtaken te confronteren met een lagere toeslag. De achterliggende gedachte hierbij is dat de gemeente het mogelijk wil maken dat iemand die zorgbehoeftig is zolang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen, waarmee intramurale opname wordt voorkomen.

In het vierde lid wordt tevens tot uitdrukking gebracht dat ook als belanghébbende zorgbehoeftig is er geen lagere toeslag wordt verstrekt in de situatie dat de zorg wordt verleend door een ander, niet zijnde de echtgenoot, die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 4 - Verlaging gehuwdennorm

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang.

Dat is een verantwoordelijkheid van cliënt/uitkeringsgerechtigde zelf.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Evenals bij alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt bij meer dan één andere persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Het tweede lid sluit aan bij artikel 3, derde lid.

Het derde lid sluit aan bij artikel 3 vierde lid.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre cliënt/uitkeringsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor client/uitkeringsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het gekozen percentage van 18 procent is het percentage dat algemeen geacht wordt te gelden als de component voor wonen in de bijstandsnorm. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een cliënt/uitkeringsgerechtigde uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen.

In het tweede lid van artikel 5 wordt de verlaging ingeval er door cliënt/uitkeringsgerechtigde in het geheel geen woning bewoond, vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een cliënt/uitkeringsgerechtigde die geen woning bewoond, wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben wegens het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een cliënt/uitkeringsgerechtigde die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang.

Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan cliënten/uitkeringsgerechtigden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij amvb (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke cliënt/uitkeringsgerechtigde zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Cliënt/uitkeringsgerechtigde kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie. Bijstand aan een thuisloze dient verstrekt te worden door de gemeente waarin de thuisloze feitelijk verblijft.

Dubbele verlaging wegens woonsituatie niet mogelijk

De verlaging van 18 procent genoemd in het eerste lid, sub a, kan niet in combinatie met een toeslag van 10 procent zoals bedoeld in artikel 3 noch met een verlaging van 10 procent zoals bedoeld in artikel 4 van deze Verordening. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 mei 2008 (LJN: BD2698) volgt dat een dubbele verlaging wegens de woonsituatie niet is toegestaan.

Artikel 6 - Verlaging schoolverlaters

Een schoolverlater is niet uitgesloten van het recht op uitkering. Echter, gedurende het eerste half jaar na beëindiging van de opleiding of onderwijs wordt de uitkering verlaagd. De hoogte hiervan bedraagt 20% (voor zowel uit- of thuiswonende student).

Indien bij gehuwden beide schoolverlaters zijn, wordt de verlaging niet verdubbeld. In het geval dat beide partners na elkaar schoolverlater worden, is het mogelijk dat de periode waarover de verlaging wordt toegepast, verlengd wordt.

Tijdstip van beëindiging deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

De verlaging wegens het zijn van schoolverlater geldt gedurende een half jaar (artikel 28 WWB). Deze periode begint op de eerste dag van de maand waarin de inschrijving voor de opleiding is beëindigd of het diploma is behaald. Het is daarbij niet relevant of de belanghebbende direct bijstand aanvraagt. Ook is voor de ingangsdatum van de periode van een half jaar niet van belang op welk moment het recht op studiefinanciering eindigt.

Onderbreken van de bijstandsverlening tijdens de schoolverlatersperiodeHet aanvaarden van werk voor kortere of langere duur schort de termijn van de verlaging niet op. Een 24-jarige schoolverlater die op 23 december is afgestudeerd, krijgt dus in de periode januari t/m juni een verlaging van 20%. Gaat hij in maart en april werken dan schort dit de termijn van de verlaging niet op. Vanaf juli wordt de verlaging niet meer toegepast. Komt hij pas in april in de bijstand dan geldt eveneens dat de verlaging vanaf juli niet meer wordt toegepast.

Artikel 7 - Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

De schoolverlaterkorting die in artikel 6 is geregeld, mag niet in combinatie met de 21-22 jarige korting van artikel 7 worden toegepast. Dit is bepaald in artikel 30 tweede lid onder b WWB. Hieraan wordt voldaan in artikel 7 derde lid van de verordening.

Artikel 8 - Anti-cumulatiebeding

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende(n) en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is- het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om al in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Artikel 9 - Beleid

De beslissingen in het eerste lid zijn onderworpen aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, zodat ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen moet worden.

In de beleidsregels uitvoering sociale zaken (kortweg de Busz) bedoeld in het tweede lid, kan het college nadere beleidsregels vaststellen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening.

Artikel 10 - Hardheidsclasule

De hardheidsclausule geldt in “bijzondere gevallen”. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moeten in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Het afwijken kan alleen maar ten gunste van de cliënt/uitkeringsgerechtigde en nooit ten nadele.

Artikel 13 - Citeertitel

In afwijking van de ingangsdatum van deze verordening (1 januari 2012), wordt deze verordening aangehaald als Toeslagenverordening gemeente Beuningen 2013. Hiermee wordt verwarring met de ingetrokken verordening voorkomen.