Regeling vervallen per 21-05-2014

Beleidsregels kruimelgevallen Wabo artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2°

Geldend van 18-10-2012 t/m 20-05-2014

Intitulé

Beleidsregels kruimelgevallen Wabo artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2°

Beleidsregels per bepaling van artikel 4 van het Besluit omgevingsrecht bijlage II (zie voor dit artikel 4 de Bijlage)

Artikel 4, lid 1a

Bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen (zowel bedrijven als woningen) binnen de bebouwde kom.

a) Bouwen vóór de voorgevelrooilijn.

Voor de voorgevelrooilijn is uitsluitend een bouwwerk toegestaan als de Commissie ruimtelijke kwaliteit akkoord gaat. In principe wordt hier terughoudend mee omgegaan.

b) Bouwen achter de voorgevelrooilijn.

Er mogen bijbehorende bouwwerken worden opgericht, met dien verstande dat:

1.het bijbehorend bouwwerk tenminste is gelegen op een afstand van 1,0 m achter de

voorgevelrooilijn van de woning;

  • 2.

    het bijbehorend bouwwerk bij een woning tenminste is gelegen op een afstand van 1,0 m van de zijdelingse perceelsgrenzen;

  • 3.

    de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen

dan 3,5 m. en de bouwhoogte niet meer dan 6,5 m. (mogelijkheid om 2 verdiepingen te maken). Indien er geen duidelijke goot aanwezig is, wordt uitgegaan van 6,5 m;

4.het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50%

wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan

of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan

50% wordt overschreden;

  • 5.

    de totale bruto-vloeroppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken inbegrepen) in de bebouwde kom niet meer mag bedragen dan maximaal 80 m² per hoofdgebouw;

  • 6.

    een positief advies van de Commissie ruimtelijke kwaliteit is verkregen;

  • 7.

    in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) na een positief advies van een onafhankelijk adviseur of indicerende instantie afgeweken kan worden van bovenstaande beleidsregels als genoemd onder 1 tot en met 6.

Artikel 4, lid 1b

Bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen (zowel bedrijven als woningen) buiten de bebouwde kom.

a) Bouwen vóór de voorgevelrooilijn.

Voor de voorgevelrooilijn is uitsluitend een bouwwerk toegestaan als de Commissie ruimtelijke kwaliteit akkoord gaat. In principe wordt hier terughoudend mee omgegaan.

b) Bouwen achter de voorgevelrooilijn.

Er mogen bijbehorende bouwwerken worden opgericht, met dien verstande dat:

1.het bijbehorend bouwwerk tenminste is gelegen op een afstand van 1,0 m achter de

voorgevelrooilijn van de woning;

  • 2.

    het bijbehorend bouwwerk bij een woning tenminste gelegen is op een afstand van 2,0 m van de zijdelingse perceelsgrenzen;

  • 3.

    de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen

dan 3,5 m. en de bouwhoogte niet meer dan 5,0 m. Indien er geen duidelijke goot aanwezig is, wordt uitgegaan van 5,0 m;

  • 4.

    een positief advies van de Commissie ruimtelijke kwaliteit verkregen is;

  • 5.

    in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) na een

positief advies van een onafhankelijk adviseur of indicerende instantie afgeweken kan

worden van bovenstaande beleidsregels als genoemd onder 1 tot en met 4.

Toelichting

Bij het opstellen van deze beleidsregel s is gekeken naar de regels van de meest actuele bestemmingsplannen binnen de gemeente. In deze bestemmingsplannen is voor woningen en woongebouwen binnen de bebouwde kom maximaal 50 voor bijgebouwen opgenomen, waarbij een maximaal bebouwingspercentage in acht wordt genomen. We houden vooralsnog ook in dit beleid vast aan 50 m2 (exclusief 30m² vergunningvrij) bebouwingsoppervlak o m rechtsongelijkheid te voorkomen . H et is redelijk om bij bestemmingsplannen waar een dergelijke maatvoering (nog) niet is toegestaan, ook uit te gaan van en vast te houden aan dit

maximum. Voor de meeste woningen is 65 m2 aanvaardbaar. In geval van relatief kleine achtertuinen kan deze oppervlakte in wijken met een hoge bebouwingsdichtheid leiden tot grote bouwmassa’s in relatie tot de betreffende tuin en de omliggende tuinen en tot ongewenste situaties op het gebied van zowel stedenbouw als van woonmilieu en leefbaarheid. Hier komt de eis van het maximum van 50% bebouwing op het aansluitende

terrein aan tegemoet. Overschrijding van deze norm betekent dat de gevraagde afwijking van het bestemmingsplan niet wordt toegestaan.

Uitbreiding bij bijvoorbeeld een kantoor, winkel, bedrijfsgebouw o.i.d. wordt in beperkte mate toegestaan, echter de voorgevelrooilijn mag alle e n bij hoge uitzondering met bouwwerken worden overschreden. De afstand tot de zijdeli ngse perceelsgrens is groter bij bouwwerken die bij woningen of woongebouwen worden gebouwd dan bij bedrijfsbebouwing omdat de bebouwing van invloed kan zijn op de woonkwaliteit en de beleving van de omgeving.

Artikel 4, lid 2

1.de hoogte van een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening,opgericht binnen 3,0 m. van de perceelsgrens van een woning of woongebouw magniet meer bedragen dan 2,0 m;

2.indien dergelijke gebouwen worden geplaatst in het vrije veld en/of grotendeels in hetzicht, moet het betreffende gebouw op een passende wijze (b.v. groenvoorzieningen)worden ingepast in de omgeving.

Toelichting

Gelet op het algemene belang van dergelijke voorzieningen, zullen belangen van derden niet onevenredig worden geschaad door het afwijken van het geldende bestemmingsplan met inachtneming van de in het besluit genoemde wettelijke eisen. Voor het oprichten van deze

voorzieningen in de nabijheid van woonbestemmingen of bij plaatsing in het vrije veld gelden aanvullende, strengere eisen.

Artikel 4, lid 3

a) Bouwen vóór de voorgevelrooilijn bij woningen en andere gebouwen:

Er mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden opgericht, met uitzondering van:

  • 1.

    erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn of het verlengde ervan, waarbij

  • 2.

    de hoogte niet meer bedraagt dan 2,0 m. en

  • 3.

    de Commissie ruimtelijke kwaliteit een positief advies heeft gegeven.

De erfafscheidingen zijn enkel toegestaan bij vrijstaande woningen.

b) Bouwen achter de voorgevelrooilijn bij woningen en andere gebouwen:

Er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met dien verstande dat:

1.de voorzijde van een bouwwerk, geen gebouw zijnde tenminste gelegen is op eenafstand van 1,0 m. achter de voorgevelrooilijn;

  • 2.

    de hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 3,0

    • m.

      , met uitzondering van:

a) erfafscheidingen, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 2,0 m;

b) vlaggenmasten, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 6,0 m;

3.het bouwwerk, geen gebouw zijnde, tenminste gelegen is op een afstand van 2,0 m.van de zijdelingse perceelsgrens.

Toelichting

Het gaat om kleine bouwwerken en / of erfafscheidingen , geen gebouw zijnde , die op een perceel gebouwd kunnen worden. Als deze bouwwerken voor de voorgevel geplaatst worden, kan dit een negatieve invloed op het openbaar gebied hebben. Om deze reden wordt terughoudend omgegaan met het toestaan van bouwwerken , geen gebouw zijnde , voor de voorgevelrooilijn.

Artikel 4, lid 4

Er kan slechts afgeweken worden van het bestemmingsplan voor dakkapellen die voldoen aan de criteria van de Nota ruimtelijke kwaliteit. Bij meer verdiepingen worden slechts dakkapellen toegestaan in het onderste dakvlak tenzij het dak een niet symmetrische kap bevat. De Commissie ruimtelijke kwaliteit dient akkoord te gaan met het project.

Toelichting

Het is, gelet op verrommeling van de bebouwde omgeving, niet gewenst om dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen toe te staan.

Artikel 4, lid 5

Per geval wordt afgewogen of het aanvaardbaar is aan het betreffende verzoek medewerking

te verlenen, waarbij in ieder geval geldt:

  • 1.

    dat de antenne-installatie ruimtelijk past binnen de omgeving waarin de antenne-installaties wordt geplaatst;

  • 2.

    dat allereerst de optie van site-sharing aantoonbaar dient te zijn onderzocht en in redelijkheid niet te hanteren valt;

  • 3.

    dat de Commissie ruimtelijke kwaliteit een positief advies heeft gegeven.

Toelichting

Het afwijken van het bestemmingsplan wordt niet bij voorbaat uitgesloten vanwege het maatschappelijke belang van antenne-installaties met name voor de mobiele telefonie. Omdat het om hoge bouwwerken kan gaan zal per geval nagegaan moeten worden of sprake is van een goede ruimtelijke inpassing.

Artikel 4, lid 6

Geen beleid.

Toelichting

Omdat de genoemde activiteiten van lid 6 in de gemeente niet of nauwelijks voorkomen , zijn beleidsregels niet r elevant en zal per geval een afweging worden gemaakt.

Artikel 4, lid 7

Geen beleid.

Toelichting

Omdat de genoemde activiteiten van lid 7 in de gemeente niet of nauwelijks voorkomen , zijn beleidsregels niet r elevant en zal per geval een afweging worden gemaakt.

Artikel 4, lid 8

Geen beleid.

Toelichting

Omdat de genoemde activiteiten van lid 8 in de gemeente niet of nauwelijks voorkomen , zijn beleidsregels niet r elevant en zal per geval een afweging worden gemaakt.

Artikel 4, lid 9

  • 1.

    eisen voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis:

    • a)

      maximaal 45 % van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, tot ten hoogste 45 m² mag worden gebruikt voor publieksgerichte beroep- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

    • b)

      degene die de activiteiten in de woning of het bijbehorend bouwwerk zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;

    • c)

      het gebruik blijft ondergeschikt aan de woonfunctie;

    • d)

      de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd of in de directe omgeving en mogen geen overlast veroorzaken;

    • e)

      het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag ook geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;

    • f)

      er mogen geen reclame-uitingen bij of aan de woning worden geplaatst die groter zijn dan hetgeen is bepaald in de Nota ruimtelijke kwaliteit.

  • 2.

    In alle andere gevallen:

Per aanvraag zal een afweging worden gemaakt.

Toelichting

De wettekst geeft veel mogelijkheden waarbij ruimtelijk gezien ongewenste situaties kunnen ontstaan. Worden er geen beperkingen gesteld dan kan deze bepaling in de praktijk worden gebruikt als een verkapte bestemmingsplanwijziging. Artikel 4 van bijlage II van het Bor is alleen bedoeld voor wijziging van gebruik van opstallen en niet voor wijziging van de bestemming. De mogelijkheid voor het uitoefenen van een beroep aan huis wordt tegenwoordig ‘bij recht’ opgenomen in bestemmingsplannen. Naast een regeling waarbij het uitoefenen van een beroep aan huis rechtstreeks valt binnen de bestemmingsplan regels , zijn er ook bestemmingsplannen waarin een flexibiliteitsbepaling (binnenplanse afwijking) opgenomen is . De regeling zoals deze in de beleidsregels is opgenomen, gaat uit van het maximum, dus de maximale ( afwijkings ) mogelijkheid uit de bestemmingsplannen waar een dergelijk regel is opgenomen.

In de praktijk zal deze beleidsregel kunnen worden toegepast in die gebieden waar een bestemmingsplan geldt waarin een dergelijk regel (nog) niet is opgenomen. Vooral met het oog op mogelijk ongewenst gebruik van grote schuren en loodsen op bedrijventerreinen is het noodzakelijk dat per geval wordt bekeken of afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is.

Artikel 4, lid 10

Geen beleid.

BIJLAGE, Besluit omgevingsrecht bijlage.

Besluit omgevingsrecht 'bijlage II' : Categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk:

  • a.

    binnen de bebouwde kom,

  • b.

    buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

1°. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

2°. de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en

3°. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 10 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

8. het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

9. het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • b.

    de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Toelichting, algemeen

Inleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Eén van de vele wijzigingen betreft de buitenplanse ontheffingen op grondvan artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (de planologische kruimelgevallen regeling).

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) was in artikel 4.1.1 aangegeven in welke gevallenontheffing kon worden verleend op basis van artikel 3.23 Wro. Het wetsartikel maakte het mogelijk om met een gemeentelijke ontheffing af te wijken van het geldende bestemmingsplan. Dit artikel uit de Wro vervalt en wordt vervangen door artikel2.12 in de Wabo.

In dit beleidsstuk willen wij vastleggen in welke gevallen wij een afwijking voor een aangevraagd project willen doorlopen.

Kruimelgevallen

In artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2o van de Wabo is bepaald dat, indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning in strijd is met een bestemmingsplan, de vergunning verleend kan worden in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. In artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is opgenomen dat de aangewezen gevallen als bedoeld in de Wabo (artikel 2.12 eerste lid onder a onder 2o) zijn vermeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor. In artikel 4 staat in welke gevallen een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. Het betreft gevallen van meestal geringe planologische betekenis die bouwtechnisch veelal niet ingrijpend van aard zijn, ook wel aangeduid als de zogenaamde kruimelgevallen. Onder de Wabo hoeven de kruimelgevallen niet enkel te slaan op planologische ondergeschikte situaties. Zij kunnen daarboven uitstijgen. Bepalend is enkel de regeling uit het Bor.

Opgenomen zijn bijbehorende bouwwerken bestaande uit aan- of uitbouwen, bijgebouwen,bouwwerken geen gebouw zijnde, gebouwen ten behoeve van een openbare nutsvoorziening,het openbaar vervoer of het wegverkeer en antenne-installaties. Daarnaast is opgenomen hetgebruik van gronden ten behoeve van (jaarlijks terugkerende) evenementen, zoalszomerfeesten, schuttersfeesten en kermissen.

Tenslotte voorziet het Bor in de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan voorwijziging van het gebruik van bouwwerken en het wijzigen van het gebruik van eenrecreatiewoning ten behoeve van bewoning.

Procedure

Voor de afwijkingen geldt de reguliere voorbereidingsprocedure uit de Wabo. Dit houdt in datde aanvraag wordt gepubliceerd op de gemeentepagina. Binnen acht weken dienenburgemeester en wethouders te beslissen op de aanvraag. Deze termijn kan met maximaal zes

weken worden verlengd tot veertien weken.

Ten aanzien van gevallen die niet zijn opgenomen in Bor, bijlage II en waarvoor in hetbestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (Wabo artikel 2.12, eerste lidonder a onder 1o) is opgenomen kan op grond van artikel 2.12, eerste lid onder a onder 3o van de Wabo, via de uitgebreide procedure, afgeweken worden van het bestemmingsplan, mits de omgevingsvergunning voorzien wordt van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het gaat hier om het voormalige projectbesluit uit de Wro.

Voorbeeld

De opsomming in het Bor is weliswaar limitatief, maar de normstelling per geval iserg ruim dan wel geheel afwezig. Zo is bepaald dat met toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid medewerking kan worden verleend aan de uitbreiding van een woning, waarbij een zeer beperkte normstelling geldt. De gemeente Beuningen vindt het bijvoorbeeld niet gewenst om grootschalige bouwactiviteiten voor de voorgevelrooilijn toe te staan. Deze beleidsregels sluiten het bouwen voor de voorgevelrooilijn dan ook grotendeels uit. In het algemeen houden deze beleidsregels een nuancering in van de in het Bor geboden mogelijkheden af te wijken van het bestemmingsplan, met name door het stellen van normatieve criteria zoals maximale afmetingen.

Beleidsregels

In deze beleidsregels wordt vastgelegd wat de vaste gedragslijn zal zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2 van de Wabo bij strijdigheid van de aanvraag met het bestemmingsplan. Kaderstellend voor het beleid van de gemeente is:

  • 1.

    de bedoeling van de wetgever: het moet gaan om kruimelgevallen zoals dat begrip nader is uitgewerkt in de jurisprudentie;

  • 2.

    de opsomming van gevallen in artikel 4 van bijlage II van het Bor en eventueel daaraan

gekoppelde criteria;

3.de meest recente planologische inzichten, zoals die in de jongste bestemmingsplannen zijnopgenomen. De meest recente plannen bieden een zodanige flexibiliteit dat afwijkingenvan het bestemmingsplan slechts bij uitzondering nodig zijn. De maximale ruimte die demeest recente bestemmingsplannen bieden wordt daarom gehanteerd als maximale ruimte voor afwijkingen van oudere bestemmingsplannen.

Toepassing beleidsregels

Voorafgaande aan de toepassing van de beleidsregels vindt met betrekking tot de ingekomenaanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken een toetsing plaats via de hiërarchische lijn van regelingen, die de planologische(bouw)mogelijkheden bepalen:

1.bestemmingsplan:

· toetsing aan het geldende bestemmingsplan m.b.t. de directe bouwmogelijkheden;

· toetsing aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen flexibiliteitsregels(binnenplanse afwijkings-, ontheffings- en wijzigingsbepalingen);

2.artikel 2.12 eerste lid onder a onder 2o Wabo, afwijking van het bestemmingsplan:

· toetsing aan artikel 2.7 juncto artikel 4 van bijlage II Bor;

· toetsing aan de gemeentelijke beleidsregels.

Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar wel past binnen de omschrijving van artikel 4 van bijlage II van het Bor en degemeentelijke beleidsregels dan kan een omgevingsvergunning verleend worden.

Artikel 2.12 eerste lid onder a onder 3o van de Wabo geeft nog een mogelijkheid om van hetbestemmingsplan af te wijken indien de aanvraag met een ruimtelijke onderbouwing wordtgemotiveerd. Dit artikel is vergelijkbaar met het voormalige projectbesluit uit de Wro en heeft meestal betrekking op activiteiten met een grotere ruimtelijke betekenis dan de zogenaamdekruimelgevallen.

De toetsing van een aanvraag om een omgevingsvergunning aan artikel 4 van bijlage II vanhet Bor en deze beleidsregels vindt plaats binnen de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling. Bij het wekelijkse overleg zitten vergunningspecialisten en beleidsmedewerkers ruimtelijke ordening om tafel. De toetsing aan de beleidsregels wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht

In beginsel verlenen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning conform de beleidsregels omdat beleidsregels richtinggevend zijn voor het bestuur en de burger. Het verlenen van een omgevingsvergunning door gebruik te maken van een beleidsregel betreft echter geen verplichting maar een bevoegdheid van burgemeester en wethouders.

Wanneer het verlenen van de vergunning voor één of meer belanghebbenden bijvoorbeeld gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, kan gemotiveerd van de beleidsregel worden afgeweken. Dit kunnen burgemeester en wethouders doen met een beroep op het evenredigheidsbeginsel van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Procedure

Nadat de aanvraag voor een omgevingsvergunning is gedaan, wordt deze bekend gemaakt opde gemeentelijke website. Vervolgens wordt de aanvraag getoetst op volledigheid. Bij een onvolledige aanvraag krijgt de aanvrager de mogelijkheid aanvullende gegevens te verstrekken. Een volledige aanvraag wordt inhoudelijk getoetst aan het bestemmingsplan en de daarin opgenomen binnenplanse vrijstellings- (WRO), ontheffings- (Wro) of afwijkingsregels (Wabo). Bij strijd met het bestemmingsplan wordt beoordeeld of toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor in combinatie met de beleidsregels mogelijk is. Er is dan sprake van een buitenplanse afwijking. Binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag dient een besluit over de aanvraag te worden genomen. Deze termijn is met zes weken te verlengen tot 14 weken. In het besluit worden eventuele zienswijzen en adviezen van derden meegewogen.

Het besluit wordt toegezonden aan de aanvrager. Daarnaast wordt het besluit op de gemeentelijke website geplaatst.

Het besluit treedt in werking de dag na bekendmaking, dat wil zeggen toezending van hetbesluit aan aanvrager.

Bij bekendmaking en publicatie dienen de mogelijkheden van bezwaar en beroep te wordenaangegeven. Tegen het besluit kan bij het college van B. & W. binnen zes weken nabekendmaking bezwaar worden aangetekend.

Bezwaar heft in het algemeen de werking van de omgevingsvergunning niet op. Daartoe dienteen voorlopige voorziening bij de rechtbank te worden aangevraagd.

Systematiek beleidsregels

De beleidsregels bevatten de zogenaamde kruimelgevallen, waarvoor met toepassing vanartikel 2.12, eerste lid onder a onder 2o van de Wabo afgeweken kan worden van het geldende bestemmingsplan.

Zoals eerder opgemerkt, houden deze beleidsregels een nadere uitwerking in van de in artikel4 van bijlage II van het Bor geboden afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan.

Daartoe worden een aantal algemene kwalitatieve en per bepaling van het Bor meerkwantitatieve voorwaarden, zoals maximale oppervlakten en afmetingen, geformuleerd.

De beleidsregels zijn als volgt opgebouwd:

de nummering van artikel 4 uit bijlage II van het Bor waarin het

(kruimel)geval wordt omschreven waarvoor afgeweken kan worden van het bestemmingsplan;daaronder staan de beleidsregels met betrekking tot het betreffende kruimelgeval,zoals die door de gemeente nader zijn uitgewerkt en worden gehanteerd;vervolgens volgt in cursief een toelichting met een nadere motivering van debetreffende beleidsregels.

Koppeling planschade

Bij het afwijken van een bestemmingsplan kunnen belanghebbenden (buren / omwonenden) worden verrast door een project waarvoor niet voorzien was in het bestemmingsplan. Als de gemeente meewerkt aan een project dat niet past in het bestemmingsplan kunnen belanghebbenden aanspraak maken op planschade. De gemeente kan en wil het risico van eventuele planschade leggen bij de aanvrager van het project door middel van een planschadeverhaalovereenkomst.

Deze planschadeverhaalovereenkomst is niet bij alle bouwwerken noodzakelijk. In het verleden heeft de gemeente voor ‘kleinere’ bouwwerken niet of nauwelijks aanspraak hoeven maken op de planschadeverhaalovereenkomsten.

Het college heeft daarom in het besluit van BW12.00745 besloten om bij bepaalde bouwwerken geen planschadeverhaalovereenkomsten meer te sluiten. In het hiervoor genoemde besluit kan men teruglezen in welke gevallen wel en in welke gevallen niet een planschadeverhaalovereenkomst wordt gesloten.