Beleidsregels wet taaleis 2016

Geldend van 27-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels wet taaleis 2016

Hoofdstuk I Algemeen

Beleidsregels Wet taaleis 2016 (Behorend bij BW15.00920, besluit d.d. 1`2-1-2016)

Artikel 1. Begripsbepalingen

1.Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschrevenhebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere engedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorzieningoudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet

bestuursrecht.

2.In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

Besluit taaltoets: Besluit taaltoets Participatiewet’.

college: het college van burgemeester en wethouders;

Inburgering: de Wet inburgering.

Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverleningzelfstandigen 2004 (Bbz).

referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens derichtlijnen van de Rijksoverheid.

taalplan: een plan dat wordt opgesteld door de gemeente waarin staat wat het startniveauvan belanghebbende is, welk niveau haalbaar is en hoe lang belanghebbende nodig heeftom dit niveau te bereiken.

uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en deuitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet

participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van eenspecifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding vaneducatiemiddelen bij regionale opleidingencentra.

Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis totbeheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB).

Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2. Aantonen beheersing Nederlandse taal.

Dit kan op drie manieren:

a.Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jarenin Nederland heeft gewoond wordt ervan uitgegaan dat door belanghebbende gedurende achtjaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

b.Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toontbelanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- alsvoortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in hetbuitenland zijn.

c.Een diploma inburgering of gelijkwaardig geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse

taal beheerst en aan de taaleis voldoet.

Hoofdstuk III De taaltoets

Artikel 3. Taaltoets

De taaltoets wordt uitgevoerd door Capabel, in opdracht van het Werkbedrijf Regio Rijk van

Nijmegen.

Artikel 4. Geen taaltoets

De taaltoets wordt niet afgenomen in de volgende situaties:

a.Draaideurklanten

Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld datbelanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld datbelanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld datdoor in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal

op referentieniveau 1F machtig te worden.

b.Belanghebbenden die een uitkering hadden in een andere gemeente en in die gemeente al eentoets hebben afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoendezekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.

c.Uit zijn aard kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijndeemigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taalplan

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgendeprocedure gevolgd:

a.Belanghebbende krijgt een gesprek waarbij hij de uitslag van de taaltoets hoort en een taalplanop maat krijgt aangeboden.

Wanneer belanghebbende akkoord gaat met het taalplan tekent hij de taal-overeenkomst.

Dit is de bereidverklaring om te starten met het leertraject dat leidt tot kennis van deNederlandse taal op referentieniveau 1F.

Wanneer belanghebbende niet akkoord gaat met het taalplan wordt de bijstand beoordeeldvolgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet.

b.Belanghebbende ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets de kennisgevingmet de uitslag van de taaltoets.

Artikel 6. Aanbod taalplan

Belanghebbende krijgt een taalplan op maat aangeboden namens het college. Het taalplan wordt

uitgevoerd door de educatie-instelling die daarvoor gecontracteerd is door de gemeenten in de

regio in het kader van de wet educatie.

Hoofdstuk V De voortgang van het taaltraject

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taalplan

Het taalplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende.

Met de educatie-instelling worden nadere afspraken gemaakt over de rapportage van de voortgang.

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval als er:

  • a.

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • b.

    Er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • c.

    Diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in

de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal opreferentieniveau 1F machtig te worden.

Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kandit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeldis in de Wet taaleis.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taalplanin het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog, kan dit aangemerkt worden als‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Toelichting algemeen

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’(hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit hetregeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond oftoegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstandbestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden met een arbeidsverplichting. De taaleislegt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbendezich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van dieinspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal opreferentieniveau 1F te verwerven:

•Spreekvaardigheid;

•Luistervaardigheid;

•Gespreksvaardigheid;

•Schrijfvaardigheid;

•Leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangendat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het

immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendiendraagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van debeheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om deParticipatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid metde verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregel van toepassing zijn.

Artikel 2. Aantonen beheersing Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende deNederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslastrust op de belanghebbende.

a.Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren inNederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaarNederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat datduidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

b.Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands cijferlijst (beidedocumenten voorzien van apostille);

een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands cijferlijst (beidedocumenten voorzien van apostille);

een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, InternationalGeneral Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met eenvoldoende voor het vak Nederlands.

c. Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan hetdiploma inburgering:

een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveauvoor onderdeel Maatschappij Orientatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijkendat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis vanstaatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijktdat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Dit kunnen ook diploma’sMBO, HBO of WO zijn.

Artikel 4. Geen taaltoets

Bij het besluit om geen taaltoets af te nemen is er sprake van maatwerk. De omstandigheden van

belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces vantoepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurendehet taalplan. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

a.In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

bij aantoonbaar geleverde inspanning:

-belanghebbende heeft miminaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursusgevolgd, en

  • -

    minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

  • -

    via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoendeis om te kunnen inburgeren.

bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

bij een ontheffing om medische redenen. Dit is vastgesteld door een arts van Argonaut/Treve-advies.

b.Er is sprake van een leerprobleem in de volgende gevallen:

Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een deskundige,zoals een dyslexie-verklaring.

Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonderdirect aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen.

Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zienals het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

c.Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, isvastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van dearbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichtinghebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft eeninburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneereen belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit

worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeldis in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken.

Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met hetinburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonenaan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvragerna de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op

algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men eeninburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggenin het kader van de Wet Taaleis.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgtop de ingangsdatum van de Wet taaleis is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leverendaarmee ‘voldoende inspanning’.

Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voorbelanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.