Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelenverordening WWB 2013

Geldend van 06-06-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelenverordening WWB 2013

De raad van de gemeente Beverwijk;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer INT-13-01501, d.d. 26 februari 2013;

gehoord de raadscommissie;

gelet op artikel 8, lid 1 onderdeel b juncto artikel 30 WWB.

besluit:

vast te stellen de maatregelenverordening WWB 2013 gemeente Beverwijk.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk;

    • c.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • d.

      algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 onderdeel b van de WWB;

    • e.

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 onderdeel d van de WWB;

    • f.

      maatregel: het verlagen van de bijstand als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de WWB;

    • g.

      bezit: waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikking, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de wet

    • h.

      belanghebbende: de persoon die bijstand aanvraagt of ontvangt.

    • i.

      jongere: belanghebbende jonger dan 27 jaar.

  • 2. Voor zover niet anders bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college besluit tot het opleggen van een maatregel in een individueel geval met inachtneming van de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college informeert de raad jaarlijks over de uitvoering van deze verordening.

Hoofdstuk 2 De ernst van het feit

Artikel 3 Tekortschieten

De bijstand wordt eenmalig met € 100,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college is tekortgeschoten in het verlenen van de medewerking als bedoeld in artikel 17, lid 2 van de WWB.

Artikel 4 Ernstig tekortschieten

De bijstand wordt eenmalig met € 200,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in:

  • a.

    het naar vermogen verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het meewerken aan een voorziening die in het kader van de WWB wordt aangeboden of die, gezien aard en doel gelijk is te stellen met een WWB voorziening;

  • c.

    het betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • d.

    zijn gedrag jegens het college;

  • e.

    verlenen van medewerking aan het plan van aanpak, als bedoeld in artikel 44a WWB;

  • f.

    medewerking verlenen aan de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige actviteiten.

Artikel 5 Maximering

  • 1. Als het recht op algemene bijstand over de maand waarover de maatregel wordt toegepast minder bedraagt dan de in de artikelen 3 en 4 vastgestelde verlaging, blijft de verlaging beperkt tot dat recht.

  • 2. Als de maatregel betrekking heeft op bijzondere bijstand kan het college, in afwijking van het bepaalde in de artikel4, besluiten de maatregel te beperken tot een deel van de bijstand.

Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten

  • 1. De bijstand wordt gedurende één maand met het volledige recht op bijstand over die maand verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college zeer ernstig is tekortgeschoten in één of meer van de in de artikel 3 genoemde opzichten.

  • 2. Van zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in het eerste lid is in elk geval sprake als vaststaat of redelijkerwijs is aan te nemen dat:

    • a.

      het beroep door belanghebbende op algemene bijstand gedurende meer dan een maand het gevolg is van diens handelen of nalaten;

    • b.

      de belanghebbende zich in zijn gedrag jegens het college schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 7 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorziening door toepassing van een bestuurlijke boete

  • 1. In afwijking van de artikelen 3, 4 en 6 wordt belanghebbende, in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht bij een voorliggende voorziening, een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste die maanden gerekend vanaf de start van de verrekening, indien hij geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening die volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt de maatregel in de tweede en derde maand, gerekend vanaf de start van de verrekening, gematigd tot € 200,- indien de belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over bezit ter hoogte van ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnom.

Hoofdstuk 3 De mate van verwijtbaarheid

Artikel 8 Weging van het gedrag

  • 1. Het college kan de maatregel, gelet op de mogelijkheden van de belanghebbende en de omstandigheden waaronder het verwijtbare handelen of nalaten plaatsvond, hoger of lager vaststellen of vaststellen voor een langere periode dan als bepaald in de artikelen 3, 4 en 6.

  • 2. Bij toepassing van het eerste lid, houdt het college rekening met gedragingen uit het voorafgaande jaar, en kan de hoogte of duur van de maatregel aanpassen.

Hoofdstuk 4 De omstandigheden van persoon of gezin

Artikel 9 Weging van de gevolgen van de maatregel

  • 1. Het college kan de maatregel, gelet op de omstandigheden van persoon of gezin, hoger of lager vaststellen dan met toepassing van de vorige artikelen.

  • 2. Het college kan bij het besluit tot opleggen van een maatregel rekening houden met latere gedragingen van de belanghebbende in overeenstemming met zijn verplichtingen ingevolge de WWB.

Hoofdstuk 5 Het uitvoeren van de maatregel

Artikel 10 Uitvoering

De uitvoering van het besluit tot opleggen van een maatregel vindt plaats op de eerste betaling van de bijstand, volgend op de bekendmaking van de maatregel, maar niet later dan een jaar na de bekendmaking.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 11 Voorziening door college

In gevallen waarin de toepassing van deze verordening een bijzonder hardheid zou betekenen voor de belanghebbende is het college bevoegd om af te wijken van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 7.

Artikel 12 Overgangsrege ling

  • 1. In de gedraging plaaats heeft gevonden vóór de inwerkingtreding van deze verordening, legt het college de maatregel op overeenkomstig de Maatregelenverordening WWB 2012, tenzij de nieuwe verordening gunstiger is voor belanghebbende.

  • 2. Indien de gedraging plaast vindt na inwerkingtreding van deze verordening, wordt de maatregel opgelegd op grond van de Maatregelenverordening WWB 2013.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 01 mei 2013

Artikel 14 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening WWB 2013.

Ondertekening

Beverwijk, 16 mei 2013
de raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,

Toelichting op de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Toelichting algemeen

 

Tot 01 januari 2013 was het schenden van de inlichtingenplicht een maatregelwaardige gedraging. Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Deze wet regeld de gevolgen van die gedraging, met verplichte terugvordering en het opleggen van een boete. Om deze reden is een maatregel voor dit gedrag uit deze verordening gehaald.

De WWB 2012 bepaalt in artikel 18, lid 1 dat het college de bijstand en daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende.

In lid 2. van dat artikel wordt dat op de volgende wijze uitgewerkt:

Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel hetartikel30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomenvoortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Het college heeft dus de bevoegdheid en de plicht om de bijstand te verlagen binnen de kaders die de raad in de verordening bepaalt.

Met deze bevoegdheid heeft het college een instrument in handen om het beoogde re-integratiebeleid en handhavingsbeleid te sturen.

Die verlaging van de uitkering moet niet worden gezien als een vorm van straf maar als een instrument tot gedragsbeïnvloeding. Doel is de belanghebbende aan te zetten tot bijstellen van diens verwijtbare handelen of nalaten.

De verordening deelt verwijtbare gedragingen in drie categorieën:

- tekortschieten;

- ernstig tekortschieten;

- zeer ernstig tekortschieten;

De afweging van verwijtbaar gedrag in het individuele geval en het besluit over de omvang van de verlaging van de bijstand wordt vormgegeven langs drie stappen:

- de ernst van het feit: wat wordt de belanghebbende verweten;

- de mate van verwijtbaarheid: hoe ernstig moet het handelen of nalaten de belanghebbende worden aangerekend;

- de omstandigheden: wat zijn de gevolgen van de verlaging van de bijstand voor persoon en gezin.

Toelichting per artikel

 

Artikel 1               Begrippen

De in dit artikel beschreven begrippen spreken voor zich.

Er is in deze verordening gekozen voor het begrip maatregel, omdat dit beter dan het begrip afstemming de bedoeling van het genomen besluit, namelijk om de bijstand te verlagen wegens verwijtbaar handelen of nalaten, weergeeft. Een maatregel beoogt een gedragsverandering teweeg te brengen.

 

Artikel 2               Opdracht college

Het eerste lid is feitelijk een nadere invulling van de wettelijke bepaling zoals verwoord in artikel 18, lid 1.

Nadere regels, die het college kan vaststellen op grond van de Algemen wet bestuursrecht, zijn gericht op de rechtszekerheid van de belanghebbenden en op de uitvoerbaarheid.

 

Artikel 3               Tekortschieten

De wet verplicht de belanghebbende in artikel 17, lid 2 en in het artikel 30c tweede lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) tot het verlenen van de noodzakelijk geachte medewerking. Deze medewerkingsplicht is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd de medewerking te verlenen de rederlijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan zoals het meewerken aan het instellen van een verzoek tot het verkrijgen van kinderalimentatie, het toestaan van een huisbezoek of het meewerken aan een psychologisch onderzoek.

De verplichtingen van de belanghebbende kunnen zowel de algemene als de bijzondere bijstand betreffen.

 

Artikel 4               Ernstig tekortschieten

Uitgangspunt van de wetgever is de zelfstandige bestaansvoorziening van de belanghebbende. Als deze diens verantwoordelijkheid op dit punt niet of onvoldoende nakomt, is er sprake van een ernstige vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.Onder het "naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid" valt ook het tijdens de wachttijd naar vermogen zoeken naar werk of een opleiding van de jongere.

Met de onder b. bedoelde (reïntegratie)voorziening wordt gelijk gesteld een voorziening in het kader van een inburgeringstraject of een traject dat wordt aangeboden door de Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en het niet voldoende meewerken aan het plan van aanpak voor de jongere. Hieronder vallen ook de alleenstaande ouders die zich niet houden aan de verplichtingen genoemnd in artikel 9, eerste lid onder a WWB.

Met het onder c. bedoelde betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt onder meer bedoeld op situaties waarbij sprake is van verwijtbaar ontslag, het niet voldoende gezocht hebben naar algemeen geaccepteerde arbeid en/of scholing van de belanghebbende jonger dan 27 jaar, of te snel besteed vermogen, waardoor aanspraak op bijstand ontstaat.

In onderdeel d. gaat het om verbaal of fysiek agressief gedrag. Met gedrag jegens het college wordt mede bedoeld gedrag ten opzichte van personen die in het kader van de uitvoering van de WWB ten dienste of in opdracht van het college werkzaam zijn. Daaronder vallen tevens personen die betrokken zijn bij de uitvoering van voorzieningen op grond van de WWB.

 

Artikel 5               Maximering

Een maatregel is geen boete. Een verlaging kan nooit hoger zijn dan het recht op bijstand over de maand waarin deze is opgelegd.

Bij bijzondere bijstand kan een maatregel betekenen dat er per saldo geen bijzondere bijstand uitbetaald wordt.

De hoogte van de maatregel kan ertoe leiden dat de maatregel niet in verhouding staat tot het toegekende bedrag. Het tweede lid voorziet erin dat het college bij lage bedragen voor bijzondere bijstand de maatregel beperkt tot een deel van die bijstand. Dit wordt uitgewerkt in de uitvoeringsregels van het college.

 

Artikel 6               Zeer ernstig tekortschieten

Het betreft in dit artikel dezelfde (verwijtbare) gedragingen als in artikel 4, maar dan in ernstiger mate. Dat rechtvaardigt een zwaardere maatregel, namelijk 100% van de uitkering over een maand.

In het tweede lid is een aantal situaties genoemd waarbij in elk geval sprake is van zeer ernstig tekortschieten.

 

Artikel 7               Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorziening door toepassing van een bestuurlijke boete

Met de wet aanscherping handhaving en sanctiebeld SZW-Wetgeving wordt ook het sanctieregime in de overige sociale zekerheidswetten aangescherpt. Er wordt een vereglijkbaar boeteregime ingevoerd. Alleen de overige uitvoeringsorganisaties kunnen bij recidive het uitstaande boetebedrag voor een termijn van vijf jaar verreken zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. Dit betekend dat de belanghebbenden, zodra de verrekening wordt geëffectueerd, in beginsel geen beschikking hebben over hun uitkering en (indien andere middelen ontbreken) een beroep moeten doen op bijstand.

In beginsel wordt het feit dat het recht op een passende en toereikende voorliggende voorziening verloren is gegaan, aangemerkt als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Eén en ander levert daarom maatregelwaardig gedrag op, op basis waarvan de bijstand kan worden verlaagd. Met dit artikel komt de belanghebbende in een vergelijkbare situatie als de recidiverende bijstandsgerechtigde. Hetgeen inhoudt dat ook aan hem in beginsel die maanden geen bijstand toekomt. Met lid 2 kan hiervan worden afgeweken.

Artikel 8               Weging van het gedrag

Bij het oordeel van het college over de mate waarin de belanghebbende is tekortgeschoten wordt meegewogen in hoeverre diens gedraging hem te verwijten valt.

Hiermee wordt recht gedaan aan de omstandigheden in het individuele geval. Het zal in het algemeen nodig zijn om de belanghebbende te horen.

Deze weging kan zowel tot een lagere als tot een hogere maatregel of voor een langere periode gelden dan geregeld in de artikelen 3, 4 en 6 leiden.

Let wel: bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid wordt geen maatregel opgelegd.

Het zijn bij het tweede lid situaties waarin sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag (recidive).  Hierbij wordt bij het besluit voor een "nieuwe" maatregel een eerder besluit op een maatregel meegenomen, als een eerder besluit of besluiten voor een maatregel korter dan 1 jaar daarvoor heeft of hebben plaatsgevonden.Dat zal dus meestal leiden tot een hogere maatregel of een langere periode van de maatregel. Als richtlijn bij herhaald verwijtbaar gedrag (recidive) kan gekozen worden voor een verdubbeling van de eerder opgelegde maatregel.

 

Artikel 9               Weging van de gevolgen van de maatregel

Als de maatregel leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de belanghebbende of diens gezin, kan deze worden gematigd. Ook hier is dus een individuele afweging vereist.

Een maatregel beoogt gedragsbeïnvloeding. Als de belanghebbende inmiddels aantoonbaar zijn gedrag heeft verbeterd kan dat aanleiding zijn om de maatregel lager vast te stellen of niet op te leggen als positieve prikkel. Dit is vastgelegd in het tweede lid. Indien het gaat om een maatregel opgelegd voor een periode langer dan 3 maanden, moet binnen 3 maanden het besluit tot het opleggen van deze maatregel worden heroverwogen.

 

Artikel 10               Uitvoering

Tot de maatregel wordt zo snel mogelijk besloten (lik op stuk) en het besluit wordt per gemotiveerde beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt.

De verlaging vindt plaats op de volgende betaling van de bijstand en is dus toekomstgericht.

Dit sluit aan bij de gedachte dat de maatregel een instrument tot gedragsbeïnvloeding is.

Als de verwijtbare gedraging betrekking heeft op de aanspraak op nog niet betaalde bijzondere bijstand, dan kan de verlaging ook daarmee worden verrekend.

Heeft de belanghebbende geen recht (meer) op bijstand, dan kan de maatregel niet worden opgelegd. Maakt hij echter binnen een jaar nadien weer aanspraak op bijstand, dan kan alsnog worden besloten de verlaging toe te passen. Een verlaging op grond van gedragingen, genoemd in deze verordening, kan eveneens worden toegepast op de bijzondere bijstand, voor algemene bestaanskosten, die aan belanghebbenden op grond van artikel 12 WWB wordt verstrekt.

 

A rtikel 12            Overgangsregeling

Op grond van deze overgangsregeling worden de gedragingen van voor 1 januari 2013 beoordeeld volgens de Maatregelenverordening WWB 2012, tenzij de nieuwe verordening gunstiger is voor de belanghebbende.