Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Beverwijk houdende regels omtrent onderzoeksrecht van de raadVerordening op het onderzoeksrecht van de raad

Geldend van 14-07-2016 t/m heden

Intitulé

Verordening op het onderzoeksrecht van de raad

De raad van de gemeente Beverwijk;

gezien het voorstel van het presidium d.d. 3 november 2005, nr. 2005/7478;

gehoord de commissie Algemeen Bestuur, Veiligheid en Middelen d.d. 1 december 2005;

gelet op artikel artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening op het onderzoeksrecht van de raad:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet;

  • b.

    onderzoekscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek/onderzoekscommissie

  • 1. Op voorstel van een of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in te stellen. De raad formuleert alsdan de onderzoeksopdracht en bepaalt het beschikbare budget voor het onderzoek.

  • 2. Indien een besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen, stelt de raad een onderzoekscommissie in die uit minimaal drie leden bestaat. Dit besluit wordt uiterlijk in de eerstvolgende vergadering van de raad genomen.

  • 3. De raad wijst een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden aan.

  • 4. Bij de instelling van de onderzoekscommissie stelt de raad nadere regels vast met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

  • 1. De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met:

    • a.

      het leiden van de beraadslaging en zitting;

    • b.

      het handhaven van de orde;

    • c.

      het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

    • d.

      hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

  • 1. Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:

    • a.

      de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;

    • b.

      een lid ophoudt lid te zijn van de raad;

    • c.

      de onderzoekscommissie besluit een lid van zijn commissie te horen;

    • d.

      een lid ontslag neemt.

  • 2. Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte.

  • 3. In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 4. Het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5 Plan van aanpak

  • 1. Zo spoedig mogelijk na instelling van de commissie en de vaststelling van de onderzoeksopdracht stelt de commissie een plan van aanpak vast waarin in ieder geval aandacht wordt besteedt aan:- de uitvoering van de onderzoeksopdracht;- de eerste planning van de uit te voeren taken;- de taakverdeling;- de taak en de rol van de voorzitter;- de plaats en de omvang van de werkruimten;- de contacten met de pers.

  • 2. Voor zover in het plan van aanpak een beroep wordt gedaan op het ambtelijk apparaat dat ressorteert onder de gemeentesecretaris, plegen de voorzitter en de commissiegriffier tijdens het opstellen van het plan daarover met hem overleg.

  • 3. De commissie brengt het plan van aanpak ter kennis aan de raad.

Artikel 6 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

  • 1. De onderzoekscommissie besluit alvorens het eerste getuigenverhoor plaats vindt of getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van de eed of belofte.

  • 2. De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid, van de Gemeentewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt slechts op vrijwillige basis.

  • 3. De onderzoekscommissie kan besluiten derden in te schakelen voor het uitvoeren van opdrachten die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van haar taak nodig acht.

  • 4. De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.

  • 5. De onderzoekscommissie kan de bovengenoemde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.

  • 6. De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen. Ieder lid van de commissie heeft één stem.

  • 7. De verordening op de raadscommissies is niet van toepassing.

Artikel 7 Ambtelijke bijstand

  • 1. Ter ondersteuning van de commissie fungeert een door het presidium in overleg met het college aan te wijzen ambtenaren als commissiegriffier.

  • 2. De commissiegriffier is bij iedere zitting aanwezig.

  • 3. Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt hij vervangen door een daartoe door het presidium in overleg met het college aangewezen ambtenaar

  • 4. De verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing.

Artikel 8 Aanmelding door derden

  • 1. Degene die denkt over informatie te beschikken die van belang kan zijn voor het onderzoek, kan zich melden bij de voorzitter van de commissie.

  • 2. De commissie besluit of van de diensten van betrokkene gebruik wordt gemaakt.

Artikel 9 Zittingen

  • 1. De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis.

  • 2. De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor de zitting op.

  • 3. Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 4. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.

Artikel 10 Toehoorders en de pers bij openbare zittingen

  • 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3. De voorzitter is bevoegd, toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.

Artikel 11 Geluid- en beeldregistraties tijdens zittingen

Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 12 Reglement

De commissie stelt een reglement op waarin in elk geval regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze van verslaglegging van de zittingen.

Artikel 13 Schadeloosstelling getuigen en deskundigen

De getuigen en deskundige ontvangen op hun daartoe strekkend verzoek schadeloosstelling, door de commissie op vertoon van de schriftelijke oproeping of akte van dagvaarding, te begroten overeenkomstig het bepaalde omtrent getuigen en deskundigen krachtens artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken.

Artikel 14 Beraadslagingen

  • 1. De onderzoekscommissie beraadslaagt indien een lid dat nodig acht.

  • 2. De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.

Artikel 15 Geheimhouding

  • 1. De commissie kan om gewichtige redenen in verband met de bescherming van de in artikel 155b van de Gemeentewet genoemde personen of van een belang, bedoeld in artikel 155e van de Gemeentewet besluiten aan haar overgelegde bescheiden of gedeelten daarvan niet openbaar te maken.

  • 2. De leden en de plaatsvervangende leden van de commissie bewaren geheimhouding omtrent de inhoud van de bescheiden of gedeelten daarvan, die ingevolge een besluit als bedoeld in het eerste lid, niet openbaar worden gemaakt.

  • 3. Voor zover de in het eerste lid bedoelde bescheiden deel uitmaken  van het onderzoeksverslag van de commissie, worden deze voor de leden van de raad ter inzage gelegd bij de griffier. De leden bewaren omtrent de inhoud van de zodanige bescheiden geheimhouding.

Artikel 16 Afronding onderzoek

  • 1. De commissie doet verslag van haar bevindingen in een onderzoeksrapport en biedt dit aan de raad.

  • 2. De commissie besluit of zij het verslag van haar bevindingen vergezeld doet gaan van aanbevelingen.

  • 3. Van het afwijkende gevoelen van een lid van de commissie ten aanzien van de inhoud van het onderzoeksrapport of een deel daarvan , wordt op verzoek van dat lid melding gemaakt in het onderzoeksrapport.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2006

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaal als: Verordening op het onderzoeksrecht van de raad.

Ondertekening

Beverwijk, 15 december 2005
de raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,

Toelichting op de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad.

Algemeen

Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht. Het onderzoeksrecht is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 2 Instellen van het onderzoek

Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Met betrekking tot voorstellen is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 42 Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van toepassing.

 

Indien de raad tot het houden van onderzoek heeft besloten, formuleert de raad tegelijkertijd de onderzoeksopdracht. De raad stelt eveneens het budget vast dat de raad voor het onderzoek over heeft. Dit betekent overigens niet dat de raad gedurende het onderzoek het budget niet kan bijstellen, bijvoorbeeld indien de onderzoekscommissie tussentijds rapporteert niet met het budget uit te komen.

Vervolgens dient de raad een onderzoekscommissie in te stellen en de leden daarvan te benoemen. De raad bepaalt per onderzoek uit hoeveel leden de commissie zal bestaan. Een en ander zal bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de aard en de omvang van het te houden onderzoek. De Gemeentewet bepaald hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 6 van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen.

Omdat het denkbaar is dat omtrent de benoeming van de leden nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is de mogelijkheid opgenomen dit besluitmoment te verschuiven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek.

Het derde lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van bevoegdheden van de onderzoekscommissie gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie achterwege blijven.

Het vierde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen.

 

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

In deze verordening is ervoor gekozen dat de onderzoekscommissie haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. De voorzitter maakt deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.

 

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie.

Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.

Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.

 

Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.

 

Artikel 5 Plan van aanpak

In dit artikel is de verplichting voor de commissie neergelegd om een plan van aanpak op te stellen. Het opstellen van een plan van aanpak “dwingt” de commissie om vooraf goed na te denken over de te volgen werkwijze. Dit komt de efficiëntie van het onderzoek ten goede. Verder verplicht dit artikel om overleg te plegen met de gemeentesecretaris indien een beroep wordt gedaan om de ambtelijke organisatie. De raad is uitsluitend bevoegd ten aanzien van het personeel van de griffie. Voor het overige valt de ambtelijke organisatie onder de verantwoordelijkheid van het college en is de gemeentesecretaris ambtelijk eindverantwoordelijk.

 

Artikel 6 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie                     

De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.

 

Artikel 155b, eerste lid, Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.

Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.

Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting. Voorstelbaar is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van externen. Tot het aangaan van eventuele overeenkomsten met derden ter ondersteuning van de onderzoekscommissie moet het college beslissen.

 

De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan is gekozen voor hetzelfde regime. Er kan uiteraard bepaald worden dat alle of enkele van de bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend bij de aanwezigheid van een kleiner aantal leden. Uit praktische overwegingen zou er bijvoorbeeld voor gekozen kunnen worden om het voeren van informatieve gesprekken ook door individuele leden mogelijk te maken. Daarnaast zegt het zesde lid dat de onderzoekscommissie beslist met een meerderheid van stemmen. Om deze reden wordt ook aanbevolen een oneven aantal leden te benoemen.

 

De verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers enz.

 

Artikel 7 Ambtelijke bijstand

Artikel 155a, achtste lid, van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie.

Artikel 7 van deze verordening voorziet in de benoeming van een commissiegriffier.

 

Het staat de raad uiteraard vrij om in deze verordening te bepalen dat ambtelijke bijstand binnen of buiten de raadsgriffie gezocht dient te worden. Het is voorstelbaar dat daartoe tijdelijke krachten van buiten worden ingehuurd of dat direct een beroep wordt gedaan op het ambtelijke apparaat.

 

Artikel 8 Aanmelding door derden

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 9 Zittingen

Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 14 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid, van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet. In artikel 86, eerste lid, wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is er of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’. Het bepaalde in artikel 86, eerste lid, is derhalve op de onderzoekscommissie niet van toepassing.

 

Artikel 10 Toehoorders en de pers bij openbare zittingen

Artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet hierin.

 

Artikel 11 Geluid- en beeldregistraties tijdens zittingen

Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling.

 

Artikel 12 Reglement

De commissie dient een reglement vast te stellen. In dit reglement dient de commissie ondermeer regels vast te stellen met betrekking tot de wijze van verslaglegging. Het wordt aan de commissie over gelaten hoe deze regels er uitzien. De omvangrijkheid van het onderzoek en het aantal te houden zittingen zullen voor een groot deel de inhoud en de omvang van de regels bepalen.

 

Artikel 13 Schadeloosstelling getuigen en deskundigen

Dit artikel heeft voornamelijk betrekking op degenen die als getuige of deskundige door de commissie worden opgeroepen en thans geen ambtenaar in dienst van de gemeente Beverwijk zijn, wethouder van Beverwijk zijn of lid van de raad van Beverwijk zijn. Deze getuigen of deskundigen kunnen kosten hebben in verband met hun aanwezigheid bij de commissie, bijvoorbeeld reiskosten of gederfde inkomsten. Deze personen dienen dan een schadeloosstelling te ontvangen.

 

Artikel 14 Beraadslaging

Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.

De raad kan op basis van artikel 2, vierd lid, van deze verordening, nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.

 

Artikel 15 Geheimhouding

Dit artikel maakt het mogelijk om ten aanzien van bepaalde (onderdelen van) bescheiden geheimhouding op te leggen. Daar het in dit kader veelal kan gaan om vertrouwelijke informatie die door derden is aangeleverd, is niet de mogelijkheid opgenomen om gewaarmerkte afschriften aan de leden van de raad te verstrekken.

 

Artikel 16 Afronding onderzoek

Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar bevindingen voor aan de raad. De vorm waarin dit geschiedt wordt hier bepaald in de vorm van een onderzoeksrapport. Op grond van artikel 2, vierde lid van deze verordening kan de raad wel nadere regels stellen aan de wijze van rapporteren.

 

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 18 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.