Regeling vervallen per 01-01-2016

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Bladel 2007

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2015

Intitulé

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Bladel 2007

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel;

gelet op de artikelen 6,7,8,13 en van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet, op artikel 160, eerste lid, onderdeel b,van de Gemeentewet, op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede op het betreffende artikel van de in de gemeente Bladel geldende belastingverordeningen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;

besluiten:

vast te stellen de volgende regeling:

Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Bladel 2007.

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6,7,8,13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Bladel op grond waarvan burgemeester en wethouders nadere regels kunnen geven met betrekking tot de heffing en invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3. De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

Artikel 2 Aangifte

  • 1. De belastingplichtige aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na afloop van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.

Artikel 3 Voorlopige aanslag

  • 1. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan:

    • a.

      voor de toeristenbelasting geschieden op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over elk van de twee voorafgaande jaren, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de vermoedelijke aanslag zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

Artikel 4 Rente

  • 1. Het percentage van de invorderingsrente volgt het percentage dat op grond van artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderjaar voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

  • 2. Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwijking van de in het tweede lid genoemde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van € 50,00 niet te boven gaat.

Artikel 5 Gelding voor gemeentelijke belastingen

Met betrekking tot:

  • a.

    de onroerende-zaakbelastingen vinden de artikelen 2 en 4 toepassing;

  • b.

    de baatbelasting vindt artikel 4 toepassing;

  • c.

    de forensenbelasting vinden de artikelen 2, 3 en 4 toepassing;

  • d.

    de toeristenbelasting vinden de artikelen 2, 3 en 4 toepassing;

  • e.

    de rioolrechten vindt artikel 4 toepassing;

  • f.

    de afvalstoffenheffing vindt artikel 4 toepassing;

  • g.

    de leges vindt artikel 4 toepassing;

  • h.

    de brandweerrechten vindt artikel 4 toepassing;

  • i.

    de marktgelden vindt artikel 4' toepassing.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling vervangt de door burgemeester en wethouders bij besluit van 22 oktober 2002 vastgestelde Regeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    Deze regeling wordt aangehaald als: "Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Bladel 2007".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 6 november 2007.
de secretaris, de burgemeester,