Regeling vervallen per 03-11-2011

Monumentenverordening Bladel 2008

Geldend van 03-11-2011 t/m 02-11-2011

Intitulé

Monumentenverordening Bladel 2008

De raad van de gemeente Bladel;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel van 19 februari 2008 en van 13 mei 2008

gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988, besluit vast te stellen de volgende:

Monumentenverordening Bladel 2008

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Hoofdstuk 2 Gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

Artikel 5 Mededeling

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 7 Wijze van de aanwijzing

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

Artikel 9 Verbodsbepalingen gemeentelijke monumenten

Artikel 10 De vergunningaanvraag

Artikel 11 Ter inzage legging, termijnen advies en vergunningverlening Artikel 12 Kerkelijk monument

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

Hoofdstuk 3 Rijksmonumenten

Artikel 14 Vergunning voor een rijksmonument

Hoofdstuk 4 Schadevergoeding

Artikel 15 Schadevergoeding

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 16 Strafbepaling

Artikel 17 Toezichthouders

Artikel 18 Inwerkingtreding

Artikel 19 Citeertitel

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a. monument:

    • 1.

      een bouwwerk van tenminste 50 jaar oud, die van algemeen belang is op basis van de voglende criteria: architectuurhistorische waarde, en/of landschappelijke en/of historisch ruimtelijke waarde, en/of cultuurhistorische waarde, en/of zeldzaamheidswaarde;

    • 2.

      terrein, dat van algemeen belang is vanwege een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b. rijksmonument:

    onroerend monument dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde monumentenregisters;

  • c. gemeentelijk monument:

    onroerend monument dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is geregistreerd als bedoeld in artikel 6;

  • d. gemeentelijke monumentenlijst:

    de lijst waarop zijn geregistreerd de in overeenstemming met deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen onroerende zaken en terreinen;

  • e. kerkelijk monument:

    onroerend monument, dat eigendom is van een parochie, een kerkgenootschap, een kerkelijke gemeente, of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • f. monumentencommissie:

    de door het college van burgemeester en wethouders ingestelde deskundigencommissie, die als taak heeft het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, over de werking van de gemeentelijke monumentenverordening, over het gemeentelijk monumentenbeleid en de aanwijzing van nieuwe monumenten;

  • g. bouwhistorisch onderzoek:

    onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het (niet-schadelijk) gebruik van het object. Het belang van dit gebruik wordt gewogen bij besluitvorming ten gevolge van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument. Een besluit tot aanwijzing dient gebaseerd te zijn op een redengevende monumentbeschrijving, dat is opgesteld door deskundigen.

  • 2. Voordat het college van burgemeester en wethouders een monument aanwijst, voert hij tevens overleg met de eigenaar. De gemeente biedt eigenaren al in de beoordelingsfase de gelegenheid hun opvatting kenbaar te maken.

  • 3. Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de Monumentencommissie.Indien het een aanvraag om aanwijzing als gemeentelijk monument van een belanghebbende betreft vraagt het college van burgemeester en wethouders onmiddellijk advies aan de monumentencommissie. In bijzondere spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 4. Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 lid 1 plaats heeft, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 als rijksmonument is aangewezen.

  • 6. Het college stelt de gemeenteraadraad in kennis van een besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument.

Artikel 4 Termijn van advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De Monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling van de aanwijzing

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en zakelijk gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

Artikel 6 Registratie van de aanwijzing op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De registratie van een gemeentelijk monument omvat:

    • -

      de plaatselijke aanduiding;

    • -

      de datum van de aanwijzing;

    • -

      de kadastrale aanduiding;

    • -

      de tenaamstelling en

    • -

      de redengevende monumentbeschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3. Indien een deel van een onroerende zaak beschermingswaardig is, beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. In de beschrijving dient dit tot uitdrukking te komen.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, lid 2, 3 en 6, evenals artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, lid 2, 3 en 6, evenals artikel 4 achterwege.

  • 4. De inhoud en datum van wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 5. De wijziging van de aanwijzing wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en zakelijk gerechtigde staan vermeld en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 2, artikel 3 (lid 2, 3 en 6), evenals artikel 4 zijn van toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt ingetrokken als onherroepelijk is beslist tot aanwijzing krachtens artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 4. Intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 5. Het besluit tot het intrekken van de aanwijzing wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en zakelijk gerechtigde staan vermeld en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en de overige belanghebbenden.

Artikel 9 Verbodsbepalingen gemeentelijke monumenten

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders, of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen danwel in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 10 De vergunningaanvraag

De aanvraag om vergunning, als bedoeld in artikel 9 lid 2, moet worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Uit de vergunningsaanvraag moet duidelijk blijken wat de bestaande en de door de aanvrager gewenste situatie zijn. Naast de informatie als bedoeld in artikel 4:2, lid 1 en 2 van de Algemene Wet Bestuursrecht dient de aanvrager -in drievoud- de volgende gegevens te overleggen:

  • a.

    tekeningen en foto's van de bestaande situatie;

  • b.

    tekeningen van de beoogde situatie;

  • c.

    een werkomschrijving, of bestek;

  • d.

    details van de wijzigingen.

Het college van burgemeester en wethouders kan ter beoordeling van de aanvraag nadere informatie vragen over toe te passen materialen, de kleurstelling en de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook kan het nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek.

Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders vraagt advies aan de Monumentencommissie voordat zij beslist op de aanvraag op grond van artikel 10.

  • 2. Binnen acht weken na de adviesaanvraag brengt de Monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen vier weken na ontvangst van het advies van deze commissie, maar in ieder geval binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het derde lid genoemde termijn van twaalf weken met ten hoogste veertien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn.

  • 5. Indien het college van burgemeester en wethouders niet voldoet aan het derde of vierde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 6. Een vergunning als gevolg van deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het college van burgemeester en wethouders geeft voor een kerkelijk monument geen beschikking af als gevolg van de bepalingen van artikel 9, lid 2 dan nadat overeenstemming met de eigenaar is bereikt, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of de levensovertuiging in het gemeentelijk monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door het college van burgemeester en wethouders worden ingetrokken als:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9 niet naleeft;

    • c.

      niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Van de beschikking tot intrekking wordt een kopie aan de Monumentencommissie gezonden.

Hoofdstuk 3 Rijksmonumenten

Artikel 14 Vergunning voor een rijksmonument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een rijksmonument aan de Monumentencommissie.

  • 2. De commissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 4 Schadevergoeding

Artikel 15 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van het - niet op aanvraag van de belanghebbende - aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument schade lijdt of zal lijden in verband met het door de hypotheeknemer opeisen van een verstrekte hypothecaire geldlening, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college van burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verplaatsing van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 9 van deze verordening;

    • b.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verplaatsing van een gemeentelijk monument;schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college van burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 3. Voor de behandeling van de verzoeken om schadevergoeding zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de (nieuwe) Wet op de Ruimtelijke Ordening (voorheen artikel 49) van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 16 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 9 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 17 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de eerste dag volgende op de dag van de bekendmaking.

  • 2. De monumentenverordening van de gemeente Bladel 1998, vastgesteld bij besluiten van de gemeenteraad van Bladel d.d. 17 december 1998 vervalt op de dag dat de Monumentenverordening Bladel 2008 in werking treedt.

  • 3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking in overeenstemming met het bepaalde in artikel 15, lid 2, van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De monumentenverordening van de gemeente Bladel, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 17 december 1998 voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop lid 3 toepassing vindt.

  • 5. De beschermde gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de als gevolg van lid 2 genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening.

  • 6. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening Bladel 2008”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 3 juli 2008.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,

Toelichting op de Monumentenverordening Bladel 2008

Algemeen

Bij het opstellen van deze monumentenverordening zijn de “Aanwijzingen voor de regelgeving” van het Ministerie van Justitie en van de VNG-publicatie “Gemeente en regelgeving” in aanmerking genomen. Voorts vormen de bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van de “Monumentenverordening Bladel 2008”. Drie hoofdpunten zijn in deze Monumentenverordening geregeld, te weten:

  • 1.

    De aanwijzing van zaken tot gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke monumenten.

  • 3.

    De verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de Monumentenwet 1988.

De uitvoerende taken berusten – aansluitend bij de onlangs geactualiseerde Gemeentewet, de Monumentenwet 1988, de Woningwet en de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) – bij het dagelijks bestuur: het college van burgemeester en wethouders.

Toelichting per artikel

Artikel 1

Sub a

Bij de ouderdomsgrens van 50 jaar is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. Onder ‘een zaak’ kan ook worden verstaan: een (gedeelte van een) gevelwand of een ensemble van gebouwen, mits deze zaak van algemeen belang is. De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen, een perceel met één of meer bomen, of een (aandachts-) gebied zijn waar kan worden verwacht dat zich zaken in de bodem bevinden, die vanuit archeologisch oogpunt van belang zijn. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument staat teneinde over een monument te kunnen spreken. Een ‘zaak’ is immers een veel ruimer begrip.

Sub b

Het is nodig om een begripsomschrijving van ‘rijksmonument’ in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen, omdat deze verordening een voorwaarde is voor de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om vergunningen voor de wijziging en sloop van rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name artikel 11 tot en met 21 Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub b, c, d en e

Sub b, c, d en e wordt gesproken van ‘onroerende monumenten’. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel op basis van de redengevende omschrijving de beschermde status krijgen.

Sub d

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig deze verordening aangewezen monumenten registreert.

Sub e

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument overlegt de gemeente met de eigenaar. Is er sprake van een vergunning voor een gemeentelijk kerkelijk monument, dan is overeenstemming tussen de eigenaar en de vergunningverlener nodig (zie artikel 12). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften, die ook voor de andere beschermde gemeentelijke monumenten gelden.

Sub f

In het gedualiseerde bestel stelt het bevoegde orgaan zelf zijn commissies in. De Monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het college van burgemeester en wethouders. Het is dan ook het college van burgemeester en wethouders die deze commissie instelt op grond van artikel 84 van de Gemeentewet. De samenstelling en de werkwijze van de Monumentencommissie zijn nader uitgewerkt in een apart collegebesluit. Op grond van artikel 84 lid 2 van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 83 lid 2 van voornoemde wet, mogen raadsleden geen deel uitmaken van collegecommissies. De taak van de monumentencommissie strekt zich met name uit over het beleidskader voor monumentenzorg, alsmede het adviseren aangaande het aanwijzen van monumenten.

Sub g

Beoogd is het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid. De kennis die met bouwhistorisch onderzoek wordt verkregen kan bij uitstek worden ingezet voor een verantwoorde omgang met monumenten al dan niet in samenhang met veranderingen en het beheer hiervan. Het onderzoek levert informatie over de bouwmassa, de toegepaste constructies, materialen en interieurafwerking. De uitkomst van een onderzoek is van belang voor een op te stellen restauratieplan en kan tevens worden gebruikt bij het analyseren en vaststellen van constructieve gebreken. Direct na ontvangst van een aanvraag om vergunning dient in het kader van de ontvankelijkheidtoets te worden vastgesteld of voor de behandeling van de aanvraag een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk is en met welke diepgang.

Artikel 2

Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening. Ingevolge artikel 2 van deze verordening wordt dus altijd rekening gehouden met het gebruik van het monument. Dat betekent dat van geval tot geval beoordeeld dient te worden of, en in hoeverre, aan de wensen van de gebruiker kan worden tegemoet gekomen. Er is geen standaardlijst waarin staat aangegeven wat wel of niet mag. Elk pand heeft immers zijn eigen monumentale waarde en per geval zal de afweging tussen monumentale waarde en andere belangen moeten plaatsvinden. Zo zal bij een aanvraag voor grotere staldeuren in verband met grotere tractoren het belang van het boerenbedrijf nadrukkelijk in beeld zijn, terwijl dat bij een boerderij die geen agrarische functie meer heeft anders zal liggen.

Een belangrijk uitgangspunt binnen de huidige monumentenzorg is ‘behoud door ontwikkeling’. Deze toekomstgerichte manier van omgaan met monumenten wordt gezien als een kans om cultureel erfgoed te behouden, omdat het erfgoed daardoor een nieuwe functie of betekenis kan krijgen en daarmee zijn bestaansrecht versterkt. Binnen de provincie Noord-Brabant heeft dat onder meer een vertaling gekregen in de provinciale notitie ‘Buitengebied in ontwikkeling. Nieuwe kansen voor de revitalisering van het landelijk gebied van Brabant’. Daarin: ”Cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende gebouwen zijn belangrijke elementen in de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het buitengebied. Om het behoud en onderhoud van deze gebouwen te stimuleren wil de provincie ruim baan maken voor zinvolle vormen vanhergebruik van vrijkomende (bedrijfs)gebouwen met cultuurhistorische waarde." Het is dus zeker niet zo dat monumenten onder een stolp terechtkomen en dat er dan niets meer kan en mag.

Artikel 3

Lid 1

De gemeente is vrij om al dan niet gemeentelijke monumenten aan te wijzen. De bevoegdheid daartoe is gelegen bij het college van burgemeester en wethouders.

In navolging op de VNG-modelverordening zijn de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het registreren op de monumentenlijst uit elkaar getrokken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg; het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling. Het is derhalve inzichtelijker om de aanwijzing én de registratie op de lijst uit elkaar te trekken.

Het besluit tot aanwijzing is een decretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen cultuurhistorische waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving).

Voor plaatsing van een object op de gemeentelijke monumentenlijst is de zogeheten redengevende monumentbeschrijving de basis voor het verdere aanwijzingstraject. De redengevende monumentbeschrijving wordt als volgt opgebouwd:

  • 1.

    Inleiding: hierin zijn vermeld de situering, de historische achtergrond en eventuele aan het object aangebrachte wijzigingen.

  • 2.

    Omschrijving: deze omvat de architectuur- en kunsthistorische beschrijving. hierin worden de aspecten benoemd die voor het specifieke object van belang zijn teneinde de monumentwaardigheid ervan te bepalen.

  • Hiervoor gelden de volgende beoordelingscriteria: architectuurhistorische criteria; landschappelijke en/of historisch ruimtelijke (stedenbouwkundige) criteria; cultuurhistorische criteria; zeldzaamheidswaarde.

    a. Architectuurhistorische criteria:

  • - het object is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwtrant, of van het werk van een bekend architect/plaatselijk bouwkundige;

    - het object vertegenwoordigt een unieke bouwtechniek, bouwtype of is typerend voor de ambachtelijke ontwikkeling;

    - het object is gaaf qua bouwmassa en detaillering (gaaf in de zin van oorspronkelijk en niet aangetast; nota bene: bij boerderijen dient in dit verband ook de bouwhistorische ontwikkeling van het pand betrokken te worden).

    b. Landschappelijke en/of historisch ruimtelijke (stedenbouwkundige) criteria:

  • - het object vormt samen met bijgebouwen en erfbeplanting een karakteristiek geheel, dan wel maakt het tezamen met de groenaanplant deel uit van een groter geheel;

    - het object maakt deel uit van een groter historisch geheel, historisch complex, of een historisch geheel;

    - het object sluit, met name in historisch opzicht, aan bij het landschap.

    c. Cultuurhistorische criteria:

  • - aan het object zijn historische herinneringen verbonden;

    - het object vertegenwoordigt een aspect van de sociale of economische geschiedenis.

    d. Zeldzaamheidswaarde:

  • - het object kenmerkt zich wegens architectuurhistorische - en/of bouwtechnische - en/of typologische - en/of functionele zeldzaamheid;

  • - eventueel verbonden met een bijzondere ouderdom van het object.

  • 3.

    Waardering: hierbij worden de voornoemde beoordelingscriteria betrokken; de waardering geschiedt aan de hand van een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen systematiek, waarbij de gevels die zichtbaar zijn vanaf de weg zwaarder worden gewaardeerd dan de niet van de weg af zichtbare gevels.

De potentiële gemeentelijke monumenten, die op grond van de waardering het meest monument- en beschermingswaardig zijn, komen het eerst voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om dit te bepalen. De monumenten worden hierbij in categorieën verdeeld, te weten: woningen, boerderijen, religieuze gebouwen, bedrijfsgebouwen, publieksgebouwen, kleine / diverse objecten.

Lid 2

Vanwege het bijzondere belang van de eigenaar c.q. gebruiker van een monument, worden deze zo vroeg mogelijk bij het proces betrokken. Hun mening wordt vervolgens bij de belangenafweging bij de aanwijzing als gemeentelijk monument betrokken.

Lid 3

Het college van burgemeester en wethouders dient advies in te winnen bij de monumentencommissie. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. Het advies dient te worden gebaseerd op de criteria, die in artikel 1 onder a) staan vermeld.De spoedprocedure kan in situaties, die ernstige gevolgen hebben voor het (in de toekomst) aan te wijzen monumen, bewerkstelligen dat op korte termijn de verbodsbepalingen van deze verordening van toepassing zijn. Om de spoedprocedure te kunnen volgen dienen er gegronde redenen aanwezig te zijn.

Lid 4

De gemeentelijke monumentenverordening regelt ook de ‘voorbescherming’ van het monument gedurende de tijd dat het voornemen tot het aanwijzen aan de eigenaar schriftelijk kenbaar is gemaakt. Hierbij is de methodiek van de Monumentenwet 1988 gevolgd.

Lid 5

Monumenten die al op een rijkslijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Artikel 4

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de Monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en het college van burgemeester en wethouders een beslissing moet nemen (lid 2). Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 5

De mededeling van het college van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten.

Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de AWB dat bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

Artikel 6

Door aanwijzing als gemeentelijk monument zijn het exterieur en de constructieve onderdelen van het object onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het (kadastraal) perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, erfinrichting, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden beschreven, willen zij onder de werking van de verordening vallen.

Voor elke wijziging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.

Is slechts een onderdeel van een onroerend goed beschermenswaardig, dan kan een ‘bescherming vanwege’ plaatshebben. In de omschrijving (het registerblad) dient dat onderdeel beschreven te zijn. Bij een onderdeel ‘vanwege’ kan gedacht worden aan een winkelpui, een deel van een gebouw, bijvoorbeeld een woonhuis van een boerderij zonder de stal.

Artikel 7

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (lid l). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (o.a. advies van monumentencommissie) als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden aangetekend op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

Artikel 8

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken (lid l). Ook hiervoor geldt dat het advies van de monumentencommissie nodig is. Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor zijn gegaan), worden door het college van burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald. Lid 3 regelt dat gemeentelijke monumenten, die ná aanwijzing worden geregistreerd als beschermd rijksmonument, vanaf dat tijdstip worden geacht niet meer te zijn aangewezen. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt, een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Artikel 9

De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van het college van burgemeester en wethouders. De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door het college van burgemeester en wethouders in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 juncto artikel 14 van de Monumen­tenverordening Bladel 2008. In dit artikel gaat het daarom alleen over beschermde gemeentelijke monumenten. Indien tijdens een archeologisch onderzoek, een opgraving of ingeval van grondverzet vondsten worden gedaan, waarvan mag worden aangenomen dat deze cultuurhistorische waarde hebben en waarvan de waarde nog niet is vastgesteld, mogen deze niet zonder vergunning worden vervreemd.

Artikel 10

Het artikel betreffende vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten is kort gehouden omdat het verlangen van ontbrekende gegevens is geregeld in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15).

De tekst van artikel 4 lid 2 van de Awb luidt:

lid 1) De aanvraag wordt ondertekend en bevat tenminste:

a. de naam en het adres van de aanvrager;

b. de dagtekening;

c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

lid 2) De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Gemeente en monumenteigenaar hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid en belang om te beschikken over de juiste én complete informatie teneinde de aanvraag voor monumentenvergunning goed te kunnen beoordelen en te kunnen afhandelen. In dat kader hanteert de gemeente een aanvraagformulier en indieningslijst met daarop aangegeven welke gegevens vereist zijn.

Artikel 11

Als het college van burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling neemt, wordt door hem op grond van de verordening advies gevraagd aan de Monumentencommissie. Nadat dit advies aan het college is uitgebracht moet hij ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De monumentencommissie adviseert het college binnen acht weken na de adviesaanvraag (lid 2). Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslist het college binnen vier weken (lid 3). De redactie van lid 3 heeft tot gevolg dat, wanneer de commissie niet tijdig adviseert, het college van burgemeester en wethouders de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in zijn overwegingen te betrekken. De totale termijn van twaalf weken spoort met de termijn van de reguliere bouwvergunning (zonder verlenging); hierdoor kan worden voorkomen dat een aanvraag op een bouwvergunning moet worden geweigerd, omdat de monumentenvergunning nog niet is verleend.

De totale termijn kan met maximaal veertien weken worden verlengd, mits de aanvrager tijdig van het uitstel op de hoogte wordt gesteld (lid 4). Deze termijn van 26 weken komt dan overeen met de termijn voor de aanvraag van een monumentenvergunning voor een rijksmonument, maar spoort niet meer met die voor de bouwvergunning. In artikel 46 Woningwet wordt voor licht vergunningplichtige bouwwerken een termijn van maximaal zes weken voorgeschreven. Voor een reguliere bouwvergunning wordt een termijn van maximaal achttien weken voorgeschreven en als een reguliere bouwvergunning gefaseerd wordt verleend dan geldt er een termijn van maximaal 24 weken. Om niet gedurende de lopende monumentenprocedure de bouwvergunning te moeten weigeren (conform de weigeringsgrond van artikel 44 sub e Woningwet) wordt geadviseerd – in overleg met de aanvrager van de monumenten- en bouwvergunning – de aanvraag bouwvergunning pas later in te dienen of in procedure te nemen. In de Woningwet is namelijk alleen een aanhoudingsregeling voor vergunningen van rijksmonumenten opgenomen (artikel 54 Woningwet).

Als het college van burgemeester en wethouders niet tijdig beslist, wordt de monumentenvergunning geacht te zijn verleend (lid 5). Hierbij is niet aangesloten bij de Awb (die kent immers de fictieve weigering), maar bij de bouwvergunning en de rijksmonumentenvergunning. Deze kennen namelijk ook een fictieve vergunningverlening bij overschrijding van de fatale termijnen.

De bepaling van lid 6 komt overeen met die in de Monumentenwet 1988, maar niet met hetgeen geregeld is voor de bouwvergunning en de Awb.

Artikel 12

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1 sub e.

Artikel 13

Lid 1

Dit lid bevat de mogelijke intrekkingsgronden.

Lid 2

Gelet op de taak van de Monumentencommissie ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. De in kennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

Artikel 14

Lid 1

Dit artikel vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de Monumentenwet 1988. De procedure voor de afgifte door het college van burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in artikel 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

Leden 2 en 3

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie die adviseert bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van deze commissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de commissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.

Artikel 15

De afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de Monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86.604). Dit artikel is dus niet verplicht. Alternatief voor een schadevergoedingsregeling is de civielrechtelijke jurisprudentie over schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (Boek 6, artikel 126 BW). Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

Artikel 16

Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuze om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 225,- en in de tweede categorie maximaal € 2.250,-. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën. In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 van die wet (het verbod om een beschermd rijksmonument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie, te weten € 45.000,-.

Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.

Artikel 17

In hoofdstuk 5 van de AWB is in afdeling 5.2 een aparte regeling opgenomen over het toezicht op de naleving. De bevoegdheden die de toezichthouders hebben in het kader van de uitoefening van hun taken (inzage van gegevens en bescheiden, vorderen van inlichtingen, betreden van plaatsen anders dan woningen) zijn in die afdeling opgenomen.

Het ligt voor de hand dat de handhaving van de verordening in hoofdzaak op publiekrechtelijke wijze (bestuursdwang, dwangsom) plaatsvindt en de strafrechtelijke vervolging als ‘ultimum remedium’ geldt.

Artikel 18

Lid 1 is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld. Voorafgaand aan de bekendmaking van de (gewijzigde) verordening worden de monumenthouders over de wijziging geïnformeerd. De datum van inwerkingtreding van de “Monumentenverordening Bladel 2008” en het vervallen van de hiervoor geldende verordeningen is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten (lid 1, 2) en daarna voor beschermde rijksmonumenten (lid 3, 4). Vervolgens wordt bepaald dat de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten geacht worden te zijn aangewezen en geregistreerd in overeenstemming met deze nieuwe verordening (lid 5). Tenslotte is in lid 6 geregeld dat aanvragen om vergunning voor gemeentelijke monumenten, die zijn ingediend vóór het van kracht worden van de ‘Monumentenverordening Bladel 2008”, worden afgehandeld op grond van deze nieuwe verordening.

Artikel 19

Dit artikel noemt de naam van de verordening.

Aldus besloten door de Raad van de gemeente Bladel in zijn openbare vergadering van 3 juli 2008.

de griffier, de voorzitter,