Regeling vervallen per 01-10-2016

Nadere regels persoonsgebonden budget Jeugd

Geldend van 01-10-2016 t/m 30-09-2016

Intitulé

Nadere regels persoonsgebonden budget Jeugd

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel,

gelet op de artikel 8, vierde lid, artikel 10, tweede lid en artikel 17 van de Verordening Jeugdhulp 2015;

besluiten

vast te stellen: Nadere regels persoonsgebonden budget Jeugd

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf jeugdhulp te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Toegang

Een kind en/of ouder kan zich vanaf 2015 melden bij het Lokaal Ondersteuningsteam (LOT) in zijn of haar betreffende gemeente. Samen met een professional wordt bekeken of de hulpvraag beantwoord kan worden door het LOT of het Kempenteam voor jeugdhulp (KJT). Het LOT en KJT vormen samen het CJG+ in elke gemeente. Wanneer blijkt dat het LOT of KJT de ondersteuningsvraag niet/of niet geheel kan beantwoorden, kan gekozen worden voor inzet van specialistische ondersteuning (ook wel individuele voorziening genoemd). Samen met het gezin maakt de professional van het LOT of KJT een gezinsplan, waarin doelen worden gesteld. De professional van KJT dan wel LOT, kijkt samen met de aanvrager naar welke vorm van ondersteuning, welke instelling en welke duur noodzakelijk is om de gestelde ondersteuningsvraag te beantwoorden en de doelen uit het gezinsplan te bereiken. Er wordt uitgegaan van zorg in natura ondersteuning bij specialistische ondersteuning. Wanneer de aanvrager zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is, wordt samen met de professional van het LOT of KJT gekeken naar ondersteuning in de vorm van pgb. Bij deze ondersteuning worden onderstaande nadere regels in acht genomen.

Er wordt gesproken in de beleidsregels over ‘de aanvrager’. De aanvrager kan een jeugdige zijn en/of zijn ouders. Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen en daarmee ook moeten voldoende aan onderstaande geschiktheidseisen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat met de zorgverlener. Dit is alleen mogelijk als naar oordeel van de professional wordt voldaan aan alle geschiktheidseisen en er geen sprake is van weigeringsgronden.

Hieronder worden kort de processtappen geschetst voor de toekenning van een individuele voorziening middels pgb.

  • 1.

    aanmelding aanvrager bij LOT’s of Kempenteam voor ondersteuning of jeugdhulp

  • 2.

    onderzoeksfase

  • 3.

    vaststellen of de persoon toegang heeft tot een voorziening

  • 4.

    cliënt en eventueel ouders informeren over het pgb

  • 5.

    cliënt heeft toegang en wil een pgb

  • 6.

    voorwaarden checken

  • 7.

    cliënt voldoet aan voorwaarden, beschikking afgeven

  • 8.

    cliënt aanmelden bij sociale verzekeringsbank (SVB), budget overmaken naar de SVB, afspraken met SVB volgen

  • 9.

    heroverweging

Bij het doorlopen van deze stappen worden de onderstaande regels is acht genomen.

Afweging geschiktheid/bekwaamheid pgb houder

De aanvrager moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden

taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hier wordt aan voldaan wanneer:

  • 1.

    De aanvrager zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag.

  • 2.

    De aanvrager die aan de pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie.

  • 3.

    De aanvrager goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb.

  • 4.

    De aanvrager de werkgeversplichten kan uitvoeren wanneer er sprake is van een ondersteuning of jeugdhulp bij 4 dagen of meer. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.

  • 5.

    De aanvrager samen met de professional van het LOT of het KJT een pgb-plan heeft opgesteld, waar in staat hoe de aanvrager het pgb wil gaan besteden. Daarin wordt minimaal aangegeven wat de zorgvraag is, welke doel bereikt moet worden en de wijze waarop deze doelen behaalt worden, de kwaliteit van zorg (op basis van de kwaliteitseisen), de duur van de ondersteuning en de soort ondersteuning (zie ook kader)

    - Wat is de ondersteuningsvraag en hoe is deze vraag ontstaan?

    - Waarom is een Pgb gewenst?

    - Bij welke ondersteuning is de aanvrager gebaat en hoe draagt deze ondersteuning bij aan zijn/haar zelfredzaamheid?

    - Bij wie en hoe zal de aanvrager zijn ondersteuning inkopen?

    (selectie zorgaanbieder, aangaan contract, aansturen zorgaanbieder, bijhouden administratie)

    - Resultaat- en kwaliteitsafspraken die gemaakt worden met aanbieder: randvoorwaarden in de uitvoer + wijze van verantwoording.

    - De verwachte omvang en duur van de ondersteuning.

    - Een begroting.

    - Afspraken over evaluatiemomenten.

In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon zal in dat geval ook bij de inhoudelijke gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de aanvrager.

Weigeringsgronden

Het college kan pgb weigeren wanneer:

  • 1.

    Er sprake is van spoedeisende hulp, een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen, of wanneer een jeugdige is opgenomen in een gesloten accommodatie

  • 2.

    Een overige of andere voorziening aanwezig is en toereikend wordt geacht voor de ondersteuningsvraag. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorziening, wanneer dit de enige mogelijkheid blijkt te zijn op grond van het gezinsplan. Er is in dat geval geen vorm van passende zorg in natura voorhanden én de keuze voor pgb wordt gemotiveerd onderbouwd door de aanvrager.

  • 3.

    De aanvrager zich niet conformeert aan het gezinsplan.

  • 4.

    Blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft versterkt en de verstrekking van juiste of onvolledige gegevens tot een andere beslissingen zou hebben geleid.

  • 5.

    Het pgb is bedoeld voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

  • 6.

    De aanvrager niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden. De voorwaarden zijn:

    • -

      de aanvrager moet naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn de aan pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat mag ook met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

    • -

      een aanvrager moet motiveren dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod van maatwerk- of individuele voorzieningen niet passend is in zijn specifieke situaties (voorbeelden: benodigde ondersteuning is niet goed in te plannen of moet op verschillende locaties worden geleverd). Bijvoorbeeld de ondersteuning is vooraf niet goed te plannen, vindt 24/7 op afroep plaats, moet aansluiten op levensovertuiging, verschillende locaties, etc.

    • -

      naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. De belangrijkste eisen daarbij zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt (Uitgangspunten PGB beleid Amsterdam).

  • 7.

    De aanvrager het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 8.

    De aanvrager zich in het verleden niet aan de voorwaarden voor een pgb heeft gehouden.

De aanvrager kan bezwaar aantekenen wanneer het college het pgb weigert zoals in de beschikking is opgenomen (Handreiking PGB blz. 16).

Kwaliteit zorg PGB door professionals

Een pgb wordt verstrekt als naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Het college toetst vooraf of de kwaliteit van de voorzieningen die de aanvrager van het budget wil betrekken voldoende is gegarandeerd, door middel van het pgb- en gezinsplan. De belangrijkste eisen zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt.

Voor aanbieders van professionele jeugdhulp gelden in de Jeugdwet de onderstaande specifieke kwaliteitseisen. Deze gelden ook als de zorg via een pgb geleverd wordt door professionals.

  • 1.

    De jeugdhulpaanbieder verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. De jeugdhulpaanbieder organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en dragen zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp. De hulpverlener neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard (Artikel 4.1.1. jeugdwet).

  • 2.

    De jeugdhulpaanbieder is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene gaat werken voor de aanvrager (Artikel 4.1.5 jeugdwet).

  • 3.

    De kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn om de gestelde doelen in het gezinsplan te kunnen realiseren. De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin.

  • 4.

    Systematische bewaking, beheersing en verbetering van kwaliteit van de hulpverlening (Artikel 4.1.3 jeugdwet).

  • 5.

    De jeugdhulpaanbieder stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling (Artikel 4.1.6 jeugdwet).

  • 6.

    De jeugdhulpaanbieder doet melding van iedere calamiteit of geweld die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering ervan plaatsvindt;

  • 7.

    De jeugdhulpaanbieder stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen (Artikel 4.1.7. en 4.1.8 jeugdwet).

  • 8.

    De jeugdhulpaanbieder handelt volgens een privacy protocol conform artikel 13 van de verordening jeugdhulp.

Hoogte pgb voor professionals

Het tarief voor een pgb:

  • 1.

    is gebaseerd op een mede door de jeugdige of zijn ouders opgesteld pgb-plan over hoe zij het pgb gaan besteden en op welke wijze het pgb gaat bijdragen aan de in het gezinsplan geformuleerde doelen.

  • 2.

    is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen. De tarieven voor het pgb dienen in ieder geval een situatie te realiseren waarbij de aanvrager in staat wordt gesteld de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort ook echt te kunnen inkopen.

  • 3.

    bedraagt ten hoogste een maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. De maximale tarieven voor individuele voorzieningen, specialistische jeugdzorg, voor zorg in natura zijn vastgesteld tijdens de aanbestedingsprocedure door de inkooporganisatie Eindhoven.

Het college hanteert het standpunt dat het pgb aan de inkoop van zorg en ondersteuning dient te worden besteed. Dit betekent dat kosten als gevolg van administratie, bemiddeling, eenmalige uitkering, coördinatie, feestdagenuitkering, reiskosten en verantwoordingsvrij bedrag niet ten lasten mogen worden gelegd van het pgb-budget.

Als een aanvrager met het pgb een voorziening wil bekostigen die duurder is dan de natura voorziening, dan mag het pgb niet op voorhand geweigerd worden. Indien het tarief van de door de aanvrager gewenste aanbieders hoger is, blijft de hoogte van het pgb gelijk aan het tarief dat is bepaald op basis van hierboven genoemde punten. De extra kosten om de jeugdhulp uit het pgb te contracteren, worden betaald door de aanvrager.

Voor de jeugdhulp ondersteuning worden de volgende tarieven gehanteerd voor PGB ondersteuning van professionals en zelfstandig zonder personeel (ZZP).

1.Voor de voorzieningen begeleiding individueel, begeleiding groep, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging worden de maximum pgb-tarieven overgenomen zoals het zorgkantoor deze in 2014 voor de AWBZ hanteert.

Ondersteuning

Uurtarief

Persoonlijke verzorging

€ 27,02

Begeleiding individueel

€ 35,84

Begeleiding groep zonder vervoer

€ 11,08

Begeleiding groep met vervoer

€ 12,41

Kortdurend verblijf

€ 4, 21 (€ 101,00 per etmaal )

2.Voor voorzieningen, niet zijnde de voorzieningen genoemd onder 1, is er sprake van een 80 % van het tarief dat het college heeft afgesproken voor deze diensten met gecontracteerde zorgaanbieders (ZIN) bij het inschakelen van medewerkers in loondienst bij een zorgorganisatie en zelfstandige zonder personeel (ZZP).

Beperkingsgronden pgb sociaal netwerk

Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc (Handreiking PGB blz. 20). Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een professional. Daarnaast is het niet de bedoeling dat het pgb ingezet wordt om mantelzorgers te betalen voor een vorm van ondersteuning die ze eerder onbetaald konden en wilden verrichtten (een vorm van oneigenlijk gebruik van het pgb).

Zorg die ingekocht wordt met een pgb kan geleverd worden door iemand uit het sociale netwerk. Voor jeugd is het alleen toegestaan voor de zorgcategorie persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, vervoer en begeleiding. Voor jeugd geldt dat een ouder zelf de zorgverlener mag zijn voor zijn of haar kind en ook gemachtigd zijn als pgb houder (Uitgangspunten PGB beleid Amsterdam).

De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden

betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

  • 1.

    Als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie (Uitgangspunten PGB beleid Amsterdam).

  • 2.

    dat deze persoon een lager tarief krijgt betaald voor zijn diensten dan het ingevolge het vastgestelde tarief voor een professional.

  • 3.

    dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt, en

  • 4.

    dat tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald (modelverordening).

Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager maakt de gemeente gebruik van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol ‘Gebruikelijke zorg van het CIZ’, zie bijlage 1. Wanneer de ondersteuningsvraag getypeerd kan worden als gebruikelijke zorg, wordt geen pgb versterkt. Gebruikelijke zorg wordt omschreven worden als “de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden”.

Kwaliteitseisen pgb sociaal netwerk

Voor de inzet van mensen uit het sociale netwerk voor ondersteuning zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing.

  • 1.

    De persoon verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder.

  • 2.

    De persoon is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene is gaan werken voor de aanvrager.

  • 3.

    De kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn om de gestelde doelen in het gezinsplan te kunnen realiseren. De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin.

  • 4.

    De persoon doet melding van iedere calamiteit of geweld die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering ervan plaatsvindt.

  • 5.

    De persoon stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen.

Hoogte pgb voor sociaal netwerk

Voor niet-opgeleide personen uit het eigen netwerk geldt een lager tarief dan voor een professionele hulpverlener in dienst bij een aanbieder of als zelfstandige. Voor een voorziening met ondersteuning uit het sociale netwerk bedraagt het pgb ten hoogste € 20,00 per uur, maar niet meer dan 80% van het toepasselijke tarief voor Zorg in Natura. Dit tarief kan jaarlijks door het college worden geïndexeerd.

Betaling pgb

Voor de uitbetaling wordt per 1 januari 2015 een zogenoemd trekkingsrechtmodel gehanteerd. Hierbij krijgen Pgb houders geen geld meer op de eigen rekening gestort, maar wordt op factuurbasis uitbetaald aan de door de Pgb-houder gecontracteerde zorgverlener.

Om redenen van uniformiteit, doelmatigheid en gecoördineerde aanpak van fraude is door de regering het trekkingsrecht ingevoerd en centraal belegd bij één organisatie, de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Door gestandaardiseerde uitvoering van het trekkingsrecht kan fraude worden tegengegaan en op landelijke schaal worden aangepakt.

De pgb houder is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Niet voldoen aan de bepalingen van de SVB t.a.v. het trekkingsrecht kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken.

Rol van de SVB

  • 1.

    De pgb-houder sluit een of meerdere zorgcontracten af met zorgverleners.

  • 2.

    De gemeente of de SVB voert een inhoudelijke toets uit op de contracten. De SVB beoordeelt en controleert deze zorgcontracten op arbeidsrechtelijke aspecten.

  • 3.

    De budgethouder dient declaraties in bij de SVB en fiatteert deze.

  • 4.

    De SVB controleert de declaraties en betaalt uit aan zorgverlener.

  • 5.

    De SVB verzorgt het budgetoverzicht zodat de PGB-houder en de gemeente op ieder moment inzicht hebben in de uitgaven en het resterende budget.

  • 6.

    De SVB stelt een eindoverzicht op, vraagt bij budgethouder na of er nog openstaande facturen zijn en sluit hierna af.

  • 7.

    De SVB geeft gegevens over het pgb door aan het CAK of aan de gemeente voor de berekening van de ouder bijdrage (niet gesloten verblijf).

  • 8.

    Aan het einde stort de SVB het eventuele restant terug naar de gemeente.

De SVB zal de door de pgb houder goedgekeurde facturen toetsen op rechtmatigheid en gaat na of de inhoud overeenkomt met de inhoud van de beschikking van de gemeente.

Rol van het CAK

Gemeenten zijn op basis van de Jeugdwet wettelijk verplicht een ouderbijdrage op te leggen. Een ouderbijdrage is verschuldigd voor alle jeugdhulp waarbij sprake is van verblijf buiten het gezin, dat wil zeggen waarbij een jeugdige gedurende een etmaal of een deel daarvan verblijf wordt geboden bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De opbrengsten van de ouderbijdrage gaan naar de gemeente die de ouderbijdrage heeft opgelegd. Het CAK zal vanaf januari 2015 de vaststelling en inning van de ouderbijdrage voor gemeenten gaan uitvoeren. De uitvoeringskosten van het CAK worden door het Rijk betaald.

Evaluatie

Doelmatigheid

De gemeente alle lopende pgb’s toetsen op doelmatigheid. De gemeente gaat in gesprek met de budgethouder over de behaalde resultaten zoals opgesteld in het gezinsplan en een controle van de kwaliteitseisen waaraan de ondersteuning moet voldoen. In het gezinsplan wordt opgenomen binnen welke termijn(en) de evaluatie plaatsvindt. Tijdens de evaluatie wordt bekeken of een heroverweging noodzakelijk is door te kijken naar passendheid (sluit de pgb ondersteuning aan op de behoefte) en rechtmatigheid (tegengaan van fraude en oneigenlijk gebruik). Waar noodzakelijk worden het gezins- en pgb-plan bijgesteld aan de nieuwe situatie en/of opnieuw vastgesteld welke specialistische hulp nodig is om de actuele ondersteuningsvraag te beantwoorden.

Rechtmatigheid

De verantwoordelijkheid om te toetsen op rechtmatigheid, wat belangrijk is voor het tegengaan van fraude, ligt bij de gemeenten. De gemeente kan dit mandateren aan de SVB. Inhoudelijke toetsing van de af te sluiten contracten met de beoogde hulpverleners is noodzakelijk om voor de verantwoording.

Woonplaatsbeginsel

De aanvrager moet woonachtig zijn in de gemeente. Alleen als de aanvrager binnen de gemeentegrenzen woont, kan een voorziening worden toegekend. Daarbij wordt gehandeld conform de factsheet woonplaats beginsel, zie bijlage 2 of de laatste daarop ontvangen wijzigingen.

Overgangsrecht

In de jeugdwet is een overgangsperiode van 1 jaar opgenomen waardoor cliënten in 2015 nog

steeds kunnen beschikken over de ondersteuning die hen op grond van de AWBZ,

Zorgverzekeringswet of wet op de Jeugdzorg al was toegekend.

Voor de jeugdwet geldt dat gemeenten voor het jaar 2015 op basis van het overgangsrecht gehouden zijn zorg bij bestaande indicaties te continueren. Voor de Jeugdwet is hierbij in het overgangsrecht vastgelegd dat cliënten recht hebben op continuering bij dezelfde aanbieder, indien dit redelijkerwijs mogelijk is. Dit geldt ook voor reeds afgegeven pgb’s. Een gemeente kan er wel voor kiezen de aanbieder op basis van een pgb in dat geval te contracteren als zorg in natura (http://www.voordejeugd.nl/ondersteuning/ondersteuning/veelgestelde-vragen/persoonsgebonden-budget-pgb). Dit kan blijken u de resultaten van het regionaal inkoopproces voor specialistische jeugdhulp.

In de periode van het overgangsrecht staat centraal dat de cliënt zijn of haar huidige indicatie met het budget moet kunnen verzilveren. In het geval dat de gemeente de geldende indicatie kan eerbiedigen met een lager budget, dan is dit toegestaan. Echter, wanneer de cliënt aantoont dat hij/zij hetzelfde zorgaanbod (binnen de bandbreedte van de CIZ indicatie) niet met een lager budget kan inkopen, dan dient de gemeente een toereikend budget beschikbaar te stellen. Dit geldt uiteraard alleen voor de periode dat de indicatie nog geldig is en uiterlijk tot 1-1-2016. Voor het zorgproduct Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) en Pleegzorg geldt 5 jaar overgangsrecht. Indien een gemeente niet voldoende budget beschikbaar stelt om de indicatie te verzilveren, dan kan de cliënt bezwaar aantekenen tegen de beschikking (Handreiking PGB).

De rechten vanuit het oude pgb worden tot uiterlijk 1 januari 2016 eerbied, maar gemeenten kunnen wel eerder dan dat moment met budgethouders met ‘oude’ pgb-rechten in gesprek gaan om te komen tot een nieuw aanbod op grond van de Wmo 2015 en Jeugdwet 2015. Tot het moment dat de cliënt een nieuw aanbod, al dan niet wederom een pgb, onder nieuwe voorwaarden heeft aanvaard, blijven de condities van het bestaande pgb gelden.

Bladel, 10 februari 2015

Burgemeester en wethouders voornoemd,

de secretaris,

drs. E.L.C.M. Mol

de burgemeester,

mr. A.H.J.M. Swachten

Bijlagen:

  • 1.

    Protocol gebruikelijke zorg

  • 2.

    Woonplaatsbeginsel

Toelichting op de Nadere regels persoonsgebonden budget Jeugd

Op grond van de Jeugdwet en de wet Wmo 2015 kunnen volwassenen, jeugdigen en hun ouders, net als onder de huidige wetgeving, kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb) in plaats van zorg in natura (Zin). De voorwaarden voor toekenning van een pgb en de wijze van uitbetaling veranderen door de nieuwe wettelijke regels. De regering beschouwt het pgb, naast zorg in natura, als een goed instrument om tot voorziening te komen. Een cliënt die een individuele voorziening krijgt toegekend, heeft onder voorwaarden het recht om te kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb). Op 1 januari 2015 gaan de nieuwe Wmo, Jeugdwet en Wet Langdurige Zorg (WLZ) in en start ook de uitvoering van het trekkingsrecht persoonsgebonden budget (pgb). We hebben in het opstellen van de nadere regels getracht om zoveel als mogelijk gelijke regels te treffen voor de afzonderlijke beleidsvelden. Hiervoor is actief de afstemming gezocht.

We brengen allereerst de wettelijke kaders in beeld en hetgeen in de verordening jeugdhulp reeds is opgenomen. Vervolgens wordt het aanvullend beleid beschreven.

Wettelijke kaders

Artikel 8 van de Jeugdwet

Artikel 8.1.1

  • 1.

    Indien de jeugdige en zijn ouder dit wensen, verstrekt het college hen een budget, waaruit het college betalingen doet voor de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort, die van derden betrokken wordt.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft opgelegd gekregen, en

    • b.

      een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging op grond van hoofdstuk 6 van deze wet.

  • 3.

    Bij verordening kan om redenen van doelmatigheid worden bepaald:

    • a.

      dat, onverminderd het tweede lid, voor daarbij aan te wijzen vormen van jeugdhulp die tot een individuele voorziening behoren, in afwijking van het eerste lid, geen budget wordt verstrekt, en

    • b.

      in welke gevallen en onder welke voorwaarden de persoon aan wie een budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om de jeugdhulp te betrekken van een persoon die deze anders dan in de uitoefening van een bedrijf of beroep levert.

  • 4.

    Een budget wordt slechts verstrekt, indien:

    • a.

      de jeugdige en zijn ouder naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de jeugdige en zijn ouder zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening niet wensen geleverd te krijgen door een door het college voorgestelde jeugdhulpaanbieder, en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige en zijn ouder van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

Artikel 8.1.2

  • 1.

    Een individuele voorziening in natura wordt aan een jeugdige en een ouder door of namens het college verstrekt. Indien een derde de voorziening in natura levert, komen op de persoon die deze voorziening ontvangt, geen werkgevers- of opdrachtgeversverplichtingen te rusten.

  • 2.

    Indien een jeugdige of een ouder een budget ontvangt, worden de betalingen voor de jeugdhulp die de jeugdige of de ouder ontvangen door of namens het college verstrekt.

Artikel 8.1.3

Het college licht de jeugdige en zijn ouder vooraf volledig, objectief en in voor hem begrijpelijke bewoordingen in over de gevolgen van de keuze voor een budget in plaats van een individuele voorziening in natura.

Artikel 8.1.4

Op het budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 8.1.5

De Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voert namens de colleges de betalingen ten laste van verstrekte budgetten uit.

Artikel 8.1.6

Ten behoeve van uniformiteit en transparantie kunnen Onze Ministers regels stellen over de wijze van bekostiging van jeugdhulpaanbieders door gemeenten (Jeugdwet, blz. 43).

Verordening jeugdhulp 2015 Kempengemeenten

In de verordening jeugdhulp 2015 (verder verordening jeugdhulp) spreken we over een persoonsgebonden budget, wat gelijk is aan de term welke gebruikt wordt in de jeugdwet, artikel 8, budget.

Artikel 8: Regels pgb

1. Het college verstrekt in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb:

  • a.

    als de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend achten;

  • c.

    als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is;

  • d.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die door de jeugdige of zijn ouders zijn aangegeven, na is te gaan of de voorziening noodzakelijk is en als goedkoopste adequate voorziening aan te merken valt;

  • e.

    als de jeugdige of zijn ouders de kosten die uitstijgen boven ten hoogste het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, zelf willen bekostigen.

2.De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

3.Degene aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de individuele voorziening uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien deze persoon:

  • a)

    voor zijn diensten niet meer krijgt betaald dan het vastgesteld bedrag in de nadere regels conform lid 4;

  • b)

    niet heeft aangegeven dat de zorg aan de ontvanger van het pgb hem te zwaar valt;

  • c)

    het pgb niet zal gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangbehartigers, en

  • d)

    op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.

4.Het college stelt nadere regels over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

5.De jeugdige of zijn ouders hebben niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet. Tevens is er geen recht op een persoonsgebonden budget indien de jeugdige of zijn ouders zich eerder niet heeft gehouden aan, bij eerdere verstrekking van een pgb, opgelegde verplichtingen. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouders maakten, voorafgaand aan de indiening van de aanvraag en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was, kan er achteraf geen pgb worden toegekend.

6.De medewerkers van de overige voorzieningen (het lokaal ondersteuningsteam of het kempenteam) adviseren het college over het verstrekken van het pgb.

Artikel 7: Toekenning individuele voorzieningen via een beschikking

  • 6.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a)

      voor welke individuele voorziening het pgb kan worden aangewend;

    • b)

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c)

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

    • d)

      hoe de feitelijke betaling ten laste van het verstrekte pgb plaatsvindt;

    • e)

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f)

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Beleidskaders

Het meerjarenbeleidskader jeugdhulp Kempengemeenten 2015-2019 heeft een aantal uitgangspunten benoemd rondom pgb. Bij de beoordeling van de vraag of de inzet van zorg via een pgb wenselijk is, moeten de volgende aspecten worden afgewogen:

  • -

    Is de kwaliteit geborgd op basis van de beschreven kwaliteitseisen? (zie art 7b, verordening).

  • -

    Is de persoon voldoende geïnformeerd? (zie art 8.1.3 jeugdwet)

  • -

    Kan de persoon de verantwoordelijkheden dragen die bij de inkoop van een voorziening komt kijken? (zie art. 8, verordening)

  • -

    Is pgb doelmatig in de zin van de bijdrage aan het gezinsplan? (zie art. 8.1b, verordening)

  • -

    Kost de verstrekking middels pgb niet meer dan zorg in natura? (zie art 8.2, verordening)

In geval iemand in aanmerking komt voor specialistische ondersteuning, in de verordening jeugdhulp een individuele voorziening genoemd, zou deze persoon zorg in natura moeten krijgen. Dat is het uitgangspunt in de verordening jeugdhulp. Wanneer het pgb de enige mogelijkheid blijkt op grond van het gezinsplan en deze is niet als zorg in natura te verstrekken, dan kan daarvoor een pgb toegekend worden op basis van een aantal voorwaarden.

In de verordening wordt aangegeven dat het college nadere regels stelt. Deze bepaling komt veel voor in verordeningen. Het vaststellen van een verordening is namelijk een bevoegdheid van de raad. Meestal bepalen zij wat de hoofdlijnen zijn en dat er nadere regels (uitvoeringsbesluit) vastgesteld moeten worden gezien de dualistische visie op de taakverdeling tussen de raad en het college. De nadere regels worden door het college vastgesteld. Een nadere regel is een algemeen verbindend voorschrift. Hierin mogen nieuwe voorwaarden en bevoegdheden staan (binnen de gegeven grenzen). Een nadere regel mag alleen worden opgesteld indien hiervoor een hogere wettelijke basis geldt (jeugdwet).

Bijlage 2 : woonplaatsbeginsel

Stappenplan

Via onderstaande link wordt verwezen naar een stappenplan waarmee een professional bepalen kan vaststellen welke gemeente verantwoordelijk is. Dit ten behoeve van de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten. De VNG en het Rijk hebben

afgesproken om de Jeugdwet toe te passen zoals in dit stappenplan uiteen is gezet. Bij dit schema hoort een factsheet met uitleg over het woonplaatsbeginsel.

http://www.voordejeugd.nl/attachments/article/1373/Mindmap%20op%20A0-formaat.pdf

Factsheet

Op 1 januari 2015 treedt de Jeugdwet in werking en worden de gemeenten verantwoordelijk voor het hele jeugdveld. Daarom is het voor gemeenten onder andere belangrijk om te bepalen of

jeugdigen die in hun gemeenten jeugdhulp nodig hebben, daadwerkelijk tot hun verantwoordelijkheid behoren.

De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie hebben hiervoor samen met de VNG een stappenplan voor gemeenten ontwikkeld. Door de stappen uit dit

plan te volgen, wordt voor gemeenten duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor het bepalen en financieren van de benodigde jeugdhulp of die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing of voor de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering.

De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige en zijn of haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt.

Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw met behulp van het stappenplan worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is.

Het vaststellen van de woon- of verblijfplaats

Bij het bepalen van het woonadres wordt aangesloten bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Als een jeugdige zelf, of zijn of haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de BRP, moet hij of zij gewezen worden op zijn of haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in de BRP is, wordt gekeken naar het werkelijke

verblijf van de gezagsdrager.

In sommige gevallen is het werkelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend voor de verantwoordelijke gemeente. Soms komt het voor dat het werkelijke verblijf van een jeugdige bij een nevenvestiging van een jeugdhulpaanbieder is. In die gevallen is het adres van de nevenvestiging het adres dat geldt. Als het moment van de hulpvraag wordt gehanteerd, geldt het eerste contact van de jeugdige bij de toegang.

Verhuizing

Een wijziging van de inschrijving in de BRP betekent de start van overleg tussen gemeente die verantwoordelijk was en de gemeente die verantwoordelijk wordt. Dit overleg is gericht op de feitelijke overdracht.

Hulp bij acute situaties

Bij acute situaties wordt direct jeugdhulp aan de jeugdige geleverd of een kinderbeschermingsmaatregel uitgesproken. De gemeente die de acute hulp levert, stelt via het stappenplan vast welke gemeente formeel verantwoordelijk is. De kosten van alle geleverde acute hulp zijn immers voor rekening van die gemeente. Wanneer de Jeugdwet niet van toepassing is, is er geen gemeente direct verantwoordelijk voor de desbetreffende jeugdige. Gemeenten die kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt moeten in die uitzonderlijke gevallen de kosten verhalen op de reisverzekering, de desbetreffende buitenlandse verzekeraar of via de gezagsdrager van de jeugdige.

Overgangsrecht in 2015

Met betrekking tot het overgangsrecht geldt de situatie zoals deze op 31 december 2014 bekend is. Waar in het stappenplan het moment van de hulpvraag staat, geldt ten aanzien van hetovergangsrecht de situatie op 31 december 2014. Een jeugdige heeft recht op (jeugd)hulp tot het moment waarop een indicatie of verwijzing of strafrechtelijke beslissing eindigt, tot maximaal heteinde van 2015. Bij langdurige pleegzorg geldt het overgangsrecht tot het moment dat de jeugdige 18 jaar wordt.

Gescheiden ouders in verschillende gemeenten

Als ouders na een echtscheiding in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg. Daarbij hanteren zij het criterium: de verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden.

Voorlopige voogdij

De kinderrechter kan om verschillende redenen een voorlopige voogdij uitspreken. Het gaat daarbij altijd om acute noodsituaties waarin een snel ingrijpen ter (tijdelijke) bescherming van de minderjarige nodig is. Zo kan het nodig zijn om een medische behandeling voor een kind mogelijk te maken, als toestemming door de ouder(s) wordt geweigerd. Voorlopige voogdij kan ook een tussenmaatregel zijn wanneer deze wordt uitgesproken gedurende het onderzoek naar een beëindiging van het ouderlijk gezag. Dan is het gezag van de ouder(s) geschorst, in afwachting van een definitieve maatregel. Bij de situatie van voorlopige voogdij is voor het bepalen van de woonplaats gekozen voor een praktische oplossing. Uitgangspunt is de situatie die gold voordat sprake was van voorlopige voogdij. De gemeente waar de ouder die het gezag had woont is verantwoordelijk. Als die ouder tijdens de duur van de situatie van voorlopige voogdij verhuist, wordt de gemeente waar deze ouder naar toe gaat verantwoordelijk.

Tijdelijke voogdij

Bij de situatie van tijdelijke voogdij is er tijdelijk in de voogdij voorzien. Deze situatie kan onbeperkt duren, tot het moment waarop ouders terugkeren, bijvoorbeeld na het uitzitten van een gevangenisstraf in het buitenland, of totdat een jeugdige terugkeert naar het land van herkomst (Nidos heeft dan meestal de tijdelijke voogdij) of tot het moment waarop een jeugdige meerderjarig wordt. De verblijfplaats van de jeugdige is in deze situaties bepalend.

Instellingsvoogdij

Als de voogdij door een gecertificeerde instelling wordt uitgeoefend is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Vaak woont deze jeugdige in een pleeggezin of in een residentiële instelling. Als de jeugdige in een residentiële instelling woont, geldt niet het adres van de hoofdvestiging van de jeugdhulpaanbieder maar het werkelijke verblijf van een jeugdige bij de nevenvestiging.

Meerderjarige jeugdige

Als een jeugdige 18 jaar wordt, is er geen gezagsrelatie meer. Daarom wordt in dat geval uitgegaan van het adres van de jeugdige.

Woonplaats van gezagsdrager(s) onbekend of in het buitenland

Als de woonplaats van de gezagsdrager(s) onbekend is, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Als de gezagsdrager(s) in het buitenland wonen en de jeugdige in Nederland verblijft, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige. Er is dus altijd een gemeente verantwoordelijk.

Woonplaats gezagsdrager en jeugdige in buitenland

Als ouders en jeugdige in het buitenland wonen, is er geen recht op jeugdhulp. Gemeenten hoeven dan geen jeugdhulp te leveren.

Woonplaats gezagsdrager in Nederland en jeugdige in buitenland.

De gemeente waar de gezagsdrager woont is verantwoordelijk.

Briefadres

Soms wordt iemand op een briefadres en niet op een woonadres ingeschreven in de BRP. Dit kan voorkomen als iemand bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een Blijf van mijn Lijf-huis of in een gevangenis verblijft. Bij een briefadres geldt het werkelijke verblijf van de jeugdige op het

moment van de hulpvraag. Wanneer zowel het briefadres als het woonadres bekend zijn in de BRP, wordt het woonadres gehanteerd.

Protocol gebruikelijke zorg