Treasurystatuut Blaricum 2011

Geldend van 12-11-2011 t/m heden

Intitulé

Treasurystatuut Blaricum 2011

Sinds 2001 geldt de verplichting tot het opstellen van een treasurystatuut waarin het beleid en uitvoering van de treasuryfunctie wordt vastgelegd. De drie gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren kennen allemaal een treasurystatuut. Om de efficiency te bevorderen, zijn de treasurystatuten in 2009 geharmoniseerd.

Daarna zijn als gevolg van de kredietcrisis de wettelijke eisen aangescherpt, het gaat dan met name om de mate van kredietwaardigheid van partijen. Het hernieuwde treasurystatuut is aangepast aan deze eisen.

Met dit treasurystatuut geeft de raad aan het college beleidskaders mee te geven voor het uitoefenen van de treasurytaken.

Wettelijk kader

De wettelijke vereisten voor het uitoefenen van de treasuryfunctie staan in de Wet Fido en in de wettelijke regelingen die daaruit voortvloeien. De wetsteksten hiervan zijn als bijlagen toegevoegd. Hieronder kort de belangrijkste bepalingen daaruit.

Het belangrijkste uitgangspunt van de wet Fido is het beheersen van risico’s. Dat uit zich in een tweetal kwalitatieve randvoorwaarden voor het treasurybeleid. De eerste is dat het aangaan en verstrekken van leningen evenals het verlenen van garanties alleen zijn toegestaan voor de uitoefening van de publieke taak. De tweede houdt in dat uitzettingen en derivaten een prudent karakter moeten hebben en niet gericht zijn op het genereren van inkomsten door het lopen van overmatige risico’s. Uit deze beide randvoorwaarden komt naar voren dat bankieren – zoals het bewust aantrekken van gelden om deze uit te lenen met als doel het genereren van inkomen - verboden is. Ook is het innemen van open posities met derivaten niet toegestaan. Kortom de treasury van decentrale overheden is een servicecentre en geen profitcentre.

Het beheersen van de risico’s wordt concreet handen en voeten gegeven doordat gemeenten moeten voldoen aan de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. Beide beogen de renterisico’s te begrenzen die verbonden zijn aan financiering door middel van achtereenvolgens korte schuld en lange schuld.

In de wettelijke regeling ‘uitzettingen en derivaten decentrale overheden’ worden nadere voorwaarden aangegeven met betrekking tot het uitzetten van gelden. Hierbij worden onder andere eisen gesteld aan de kredietwaardigheid van de tegenpartijen en wordt aangegeven waarin wel en niet mag worden belegd. De belangrijkste eis daarbij is dat voor uitzettingen altijd de hoofdsom gegarandeerd moet worden aan het einde van de looptijd en dat alleen in vastrentende waarden mag worden belegd.

In het treasurystatuut worden de belangrijkste wettelijke bepalingen opnieuw aangehaald zodat het treasurystatuut als een zelfstandig kader kan worden gelezen voor het treasurybeleid.

Kader verordening artikel 212 Gemeentewet

De verordening 212 is de verordening waarmee de raad aan het college kaders meegeeft voor het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie.

Voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie zijn in de verordening al algemene uitgangspunten geregeld. Het enige wat nog geregeld moet worden is het treasurybeleid. Er staat ook expliciet in de verordening dat dit terug moet komen in een treasurystatuut. In bijgaand treasurystatuut treft u dan ook alleen beleidsmatige kaders aan. Voor de uitwerking van het financiële beheer en de financiële organisatie zal het college teruggrijpen op de verordening.

Deel Algemeen

Artikel 1 Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder:

BEL Combinatie De werkorganisatie voor de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren.

belegging het uitzetten van eigen vermogen en andere financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar.

financiering het aantrekken van vreemd vermogen voor een periode van minimaal één jaar.

financiele derivaten financiële instrumenten waarmee een transactie kan plaatsvinden waarvan de waarde gerelateerd is aan onderliggende activa, referentieprijzen of indices.

geldstromenbeheer omvat al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren, zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer).

intern liquiditeitsrisicobeheer het beheersen van risico’s als gevolg van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren-investeringsplanning.

kasbeheer het beheren van geldstromen en daaruit voortvloeiende saldi

en liquiditeitsposities tot een periode van één jaar.

kasgeldlimiet Het wettelijk maximumbedrag waarvoor gemiddeld per kwartaal de liquiditeitspositie negatief mag zijn.

liquiditeitenbeheer omvat het beheer van liquiditeiten tot één jaar.

liquiditeitspositie omvat het totaal van de rekeningcourantsaldi, kasgeld- en daggeldleningen og/ug.

koersrisicobeheer het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

kredietrisicobeheer het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid op een waardedaling ten gevolge van het niet na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit.

relatiebeheer omvat het onderhouden van relaties met partijen die actief zijn op financiële markten, waaronder banken en geldmakelaars.

renterisicobeheer het beheersen van risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat in de toekomst de rentelasten van het vreemd vermogen hoger respectievelijk dat de renteopbrengsten van activa lager zullen zijn dan een bepaald wenselijk geacht niveau.

renterisiconorm De norm waarmee de vaste schuld – verminderd met verstrekte leningen - jaarlijks maximaal een renteherziening mag ondergaan. Bedoeling hiervan is het vermijden van renteschokken. Gemeenten die – per saldo – een schuld lager dan € 2,5 mln hebben, zijn vrijgesteld van deze verplichting. Het wettelijk percentage voor de norm ligt nu op 20% van het saldo.

saldobeheer omvat het beheren van de dagelijkse banksaldi.

treasuryfunctie de uitvoering van alle activiteiten die zich richten op het sturen en beheersen en bewaken van financiële posities, financiële stromen en de hieraan verbonden risico’s.

treasuryfunctionaris de treasurer of de plaatsvervangend treasurer.

uitzettingen het beleggen van middelen, anders dan het aanhouden van saldi in rekening-courant, voor een periode van korter dan één jaar.

vastrentende waarden openbare of onderhandse leningen (openbaar is voor iedereen toegankelijk, onderhands is een overeenkomst tussen twee partijen).

wet Fido de Wet financiering decentrale overheden.

Artikel 2 Algemene doelstellingen

a. de treasuryfunctie streeft naar beheersing van renterisico’s, kredietrisico’s, koersrisico’s en interne liquiditeitsrisico’s;

b. binnen de kaders van de wet Fido, aanvullende regelgeving en de voorschriften die in dit statuut zijn opgenomen wordt gestreefd naar een optimaal renteresultaat;

c. interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheer van geldstromen en financiële posities worden geminimaliseerd.

Deel Risicobeheer

Artikel 3 Algemeen

a. Het gebruik van financiële derivaten is uitsluitend toegestaan om financiële risico’s te vermijden.

Artikel 4 Renterisico

genoemd in de wet fido, niet worden overschreden.

b. Om het renterisico op de korte schuld te bespreken mogen de uitstaande korte schulden de kasgeldlimiet, zoals genoemd in de wet fido, niet overschrijden.

c. Nieuwe leningen en uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning.

Artikel 5 Kredietrisico

a. Uitzettingen vinden slechts plaats bij financiële ondernemingen die gevestigd zijn in een lidstaat die ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus.

b. Uitzettingen korter of gelijk aan drie maanden vinden uitsluitend plaats bij: financiële instellingen met ten minste een A rating afgegeven door ten minste twee internationaal gerenommeerde rating agency’s, of bij instellingen voor wiens waardepapier een solvabiliteitsratio van 0% geldt.

c. Uitzettingen langer dan drie maanden vinden uitsluitend plaats bij financiële instellingen met ten minste een AA minus rating afgegeven door ten minste twee internationaal gerenommeerde rating agency’s of bij instellingen voor wiens waardepapier een solvabiliteitsratio van 0% geldt.

d. Wanneer er bij uitzettingen en beleggingen redelijke alternatieven beschikbaar zijn, wordt altijd gekozen voor de hoogst mogelijke kredietwaardigheid c.q. rating.

e. Bij het uitzetten van beleggingen wordt ook het spreiden van risico’s in overweging genomen. Spreiding van risico’s zal daarbij sterker spelen naarmate de instelling een lagere kredietwaardigheid heeft.

f. Bij het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak worden zoveel mogelijk zekerheden geëist.

Artikel 6 Koersrisico

a. Uitzettingen en beleggingen mogen alleen plaatsvinden in producten waarvan de hoofdsom aan het eind van de looptijd gegarandeerd is.

b. Beleggingen mogen alleen plaatsvinden in vastrentende waarden.

c. Een uitzondering op bovenstaande bepalingen is de deelname in het kapitaal van een rechtspersoon vanuit de publieke taak. Een belegging in aandelen is dan toegestaan.

Artikel 7 Liquiditeitsrisico

a. Het liquiditeitsrisico wordt beperkt door gebruik van een liquiditeitenplanning waardoor geanticipeerd kan worden op eventuele tekorten. Deze liquiditeitenplanning geeft een beeld van de korte en de middellange termijn.

Artikel 8 Valutarisico

a. Valutarisico’s worden uitgesloten door uitsluitend in euro’s te handelen. Mochten er buitenlandse transacties tegen buitenlandse valuta plaatsvinden, dan worden deze gelijk afgedekt.

Deel Financiering

Artikel 9 Langlopende leningen

a. Leningen met een looptijd vanaf een jaar worden uitsluitend aangetrokken ten behoeve van de publieke taak.

b. Leningen met een looptijd vanaf een jaar worden niet aangetrokken met het doel deze tegen een hoger rendement uit te zetten.

c. Bij het aantrekken van gelden voor een periode vanaf één jaar worden minimaal twee partijen benaderd voor een offerte.

Artikel 10 Beleggingen

a. Voor de beleggingen moet in ieder geval worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 4, 5 en 6.

b. Voor elke belegging worden minimaal twee offertes opgevraagd bij verschillende instellingen, alvorens een belegging wordt gedaan.

Deel Kasbeheer

Artikel 11 Geldstromenbeheer

a. Voor het betalingsverkeer wordt gestreefd naar zo min mogelijke bankrekeningen.

b. Het betalingsverkeer wordt zoveel mogelijk ondergebracht bij één bankier.

c. Het betalingsverkeer wordt zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd.

Artikel 12 Saldobeheer

a. Bankrekeningen worden op een dusdanige manier gesaldeerd dat de rentekosten zo laag mogelijk blijven.

Artikel 13 Liquiditeitenbeheer

a. Er wordt te allen tijde voor gezorgd dat er voldoende liquiditeit aanwezig is om aan de verplichtingen op korte termijn te voldoen.

b. Bij het extern uitzetten van gelden korter dan een jaar zijn slechts de in artikel 5.a genoemde partijen toegestaan.

c. Voor tijdelijke liquiditeitsoverschotten wordt een optimaal renteresultaat nagestreefd tegen aanvaardbare risico’s.

Artikel 14 Uitvoering

Het college regelt de organisatie van de treasuryfunctie in een afzonderlijk uitvoeringsbesluit.

Artikel 15 Citeertitel

Dit statuut kan worden aangehaald als ‘Treasurystatuut Blaricum 2011’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in de vergadering van 18 oktober 2011.