Regeling vervallen per 27-01-2016

Verordening interactieve beleidsvorming Bloemendaal 2006

Geldend van 06-10-2006 t/m 26-01-2016

Intitulé

VERORDENING INTERACTIEVE BELEIDSVORMING BLOEMENDAAL 2006

Gemeente

Bloemendaal

64

Nr. 2006014069

De raad der gemeente Bloemendaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 juli 2006;

gelet op artikel 150 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    interactieve beleidsvorming: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de vorming van gemeentelijk beleid;

  • b.

    inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van een gemeentelijk beleidsvoornemen;

  • c.

    inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;

  • d.

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.

Artikel 2 Onderwerp van interactieve beleidsvorming

  • 1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden voorafgaand of de vorming van beleid op interactieve wijze plaatsheeft.

  • 2. Het bestuursorgaan bepaalt bij deze beslissing de wijze van interactieve beleidsvorming met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.

Artikel 3 Regels voor interactieve beleidsvorming

  • 1. Indien het bestuursorgaan besluit tot toepassing van interactieve beleidsvorming vindt deze plaats in de volgende fasen van het beleidsproces :

    • a.

      beleidsvoorbereiding;

    • b.

      beleidsontwikkeling;

    • c.

      beleidsuitvoering;

    • d.

      beleidsevaluatie.

  • 2. Interactieve beleidsvorming heeft niet plaats in de besluitvormingsfase.

  • 3. Als doelstellingen zullen in ieder geval gelden :

    • a.

      beter beleid

    • b.

      beter beleidsproces

    • c.

      meer daadkracht

    • d.

      betere relaties met externe partijen

    • e.

      vergroting draagvlak

    • f.

      beter imago gemeente.

  • 4. Als noodzakelijke randvoorwaarden zullen in ieder geval gelden :

    • a.

      voldoende beleidsruimte

    • b.

      openheid in communicatie

    • c.

      participanten op één lijn over inrichting beleidsproces

    • d.

      meerwaarde participatie

    • e.

      goede relatie tussen gemeente en externe partijen

    • f.

      geschikte problematiek.

  • 5. Het voorgaande moet leiden tot een keuze uit de volgende modellen :

    • a.

      inspraak;

    • b.

      consultatie;

    • c.

      co-productie;

    • d.

      een mengvorm van de hiervoor onder a, b en/of c genoemde modellen.

Artikel 4 Eindverslag interactieve beleidsvorming

  • 1. Ter afronding van de interactieve beleidsvorming maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de activiteiten in het proces van interactieve beleidsvorming;

    • b.

      een weergave van de bijdragen, die mondeling of schriftelijk tijdens dit proces naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze bijdragen en de gevolgen daarvan op de besluitvorming.

  • 3. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

Artikel 5 Onderwerp van inspraak

  • 1. Indien het bestuursorgaan besluit tot het inspraakmodel als bedoeld in artikel 3, lid 5, onder a, zijn de artikelen 5, 6, 7 en 8 van toepassing.

  • 2. Recht op inspraak bestaat altijd indien de wet daartoe verplicht.

  • 3. Geen recht op inspraak bestaat:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e.

      indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijk-heid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving.

Artikel 6 Inspraakgerechtigden

Recht op inspraak bestaat voor ingezetenen en overige belanghebbenden.

Artikel 7 Inspraakprocedure

  • 1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens, voorzover de wet dit toelaat, zelf een inspraakprocedure vaststellen.

Artikel 8 Eindverslag

  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar

Artikel 9 Intrekking oude verordening

  • De Inspraakverordening, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 november 1993, wordt ingetrokken op de dag dat deze verordening in werking treedt.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dag van bekendmaking.

Artikel 11 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als Verordening interactieve beleidsvorming Bloemendaal 2006.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Bloemendaal,
gehouden op 28 september 2006.
W.H. de Gelder , voorzitter
H.W. de Vries , griffier
Gepubliceerd in het Bloemendaals Weekblad d.d. 5 oktober 2006.
In werking : 6 oktober 2006.

Hoofdstuk

Nota-toelichting

TOELICHTING VERORDENING INTERACTIEVE BELEIDSVORMING BLOEMENDAAL 2006

    • ALGEMENE TOELICHTING

      Artikel 150 van de Gemeentewet

      Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. De VNG heeft in 1993 daarvoor een modelinspraakverordening opgesteld. Vele gemeenten hebben dit model overgenomen. In 2003 heeft de VNG deze verordening grondig herzien. De modelinspraakverordening is aangepast aan diverse wetswijzigingen op nationaal niveau, bijvoorbeeld aan het klachtrecht dat inmiddels in hoofdstuk 9 van de Awb is opgenomen, de dualisering van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur) en de inspraak-verplichtingen in verschillende bijzondere wetten (zoals artikel 118 van de Algemene bijstandswet en artikel 7a van de Wet stedelijke vernieuwing). Tevens is het model aangepast aan de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr). Aanleiding voor de aanpassing van de modelinspraak-verordening betreft de Wet uniforme voorbereidingsprocedure Awb, waarbij afdeling 3:4 van de Awb gewijzigd is. Deze wet is leidend voor een groot aantal wettelijk geregelde inspraakprocedures.

      Afdeling 3.4 Awb (oud/nieuw)

      Afdeling 3.4 Awb bevat een procedure voor de voorbereiding van besluiten. Deze afdeling heeft als doelstelling het bevorderen van eenheid in de wetgeving en het systematiseren en vereenvoudigen van wetgeving. Bij het inwerkingtreden van de Awb in 1994 bestond naast deze afdeling nog een afdeling 3.5 die een uitgebreidere voorbereidingsprocedure kende. Met de nieuwe Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb is beoogd deze twee procedures ineen te schuiven en tegelijkertijd te vereenvoudigen. Bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb wordt de nieuwe afdeling in verschillende bijzondere wetten van toepassing verklaard. In de wet zelf is afdeling 3.4 (nieuw) van toepassing verklaard op de inspraak bij provincies en gemeenten. De tekst van de nieuwe afdeling 3.4 Awb alsmede de tekst van het nieuwe artikel 150 Gemeentewet zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

      Uit de laatste zinsnede van het nieuwe tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 Awb zijn toegestaan (zie ook de memorie van antwoord (MvA) Eerste Kamer, 2000-2001, 27 023, nummer 177b, blz. 3). In de memorie van toelichting (MvT) op de wet (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 31) is te lezen dat in de inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk kan worden afgeweken van afdeling 3.4 Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld geschieden in gevallen waarin het wenselijk is om wel een ontwerp ter inzage te leggen, maar de inspraak daarover op andere wijze te organiseren dan via het mondeling naar voren brengen van zienswijzen of om te werken met andere termijnen, aldus de MvT.

      Alternatieven voor de wettelijk geregelde inspraak

      De wettelijke geregelde inspraak moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die belanghebbenden hebben om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen (regeling via het reglement van orde of een commissieverordening). Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn: het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren, het houden van informatiebijeenkomsten, referenda enz. Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep. Nieuwe alternatieven voor de wettelijk geregelde inspraak zijn vormen van interactieve beleidsvorming, waarbij de belanghebbenden zich niet in eerste instantie tot de overheid wenden, maar de overheid zich wendt tot de belanghebbenden.

      Interactieve beleidsvorming

      De modelinspraakverordening regelt wanneer en op welke wijze bestuursorganen inspraak verlenen op beleidsvoornemens. De modelinspraakverordening regelt niet op welke wijze ingezetenen en belanghebbenden betrokken worden bij de vorming van een beleidsvoornemen: de interactieve beleidsvorming. Interactieve beleidsvorming is een werkwijze, met name bedoeld voor beleidsprocessen waarbij meerdere actoren betrokken zijn, waarbij een overheidsorganisatie in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden bij het beleid betrekt om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen. Interactieve beleidsvorming mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan de overheid op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden.

      Interactieve beleidsvorming kent verschillende verschijningvormen, die samen te vatten zijn in drie hoofdmodellen: inspraak, consultatie en co-productie. De ervaring leert, dat interactieve beleids-vorming niet in algemene procedureregels te vatten is. Interactieve beleidsvorming is maatwerk en de wijze, waarop de gemeente het beleid interactief vormt is afhankelijk van de inhoud en belanghebbenden bij dat beleid. Deze verordening verplicht de raad, het college en de burgemeester van de gemeente Bloemendaal bij elke vorming van een beleidsvoornemen een besluit te nemen over de wijze, waarop zij ingezetenen en belanghebbenden daarbij betrekken. De verordening geeft de kaders aan, waarbinnen interactieve beleidsvorming op maat kan plaatshebben. Deze verordening kiest daarbij voor een vormvrije benadering op basis van een aantal doelstellingen en randvoorwaarden. Dit geldt ook voor de interactieve beleidsvorming, die op basis van het inspraakmodel plaatsheeft.

      Deze verordening kiest daarom met betrekking tot de inspraak voor een sobere regeling door het toepassing verklaren van de procedureregeling van afdeling 3.4 van de Awb en het weghalen van overbodige bepalingen (zoals het beklagrecht) uit de vorige verordening. Daarmee geeft de verordening ruim baan om interactief en op maat beleid te vormen.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

a.Interactieve beleidsvorming:

a. Wij verwijzen naar het algemene deel van deze toelichting en naar de toelichting bij de artikelen 2 en 3.

b. Inspraak:

Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet 'eenzijdig' gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtewisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen.

c.Inspraakprocedure:

De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting is vermeld, is in de modelverordening afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard. Artikel 4, tweede lid, van het model geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.

d. Beleidsvoornemen:

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Artikel 2 Onderwerp van interactieve beleidsvorming

Deze bepaling bevat de verplichting voor elk bestuursorgaan een besluit te nemen over het al dan niet interactief vormen van een beleidsvoornemen. Het tweede lid verplicht het bestuursorgaan aan te geven op welke manier de interactieve beleidsvorming plaatsheeft.

Artikel 3 Regels voor interactieve beleidsvorming

Lid 1 en 2

Een beleidsproces bestaat uit de volgende fasen :

  • a.

    beleidsvoorbereiding

  • b.

    beleidsontwikkeling

  • c.

    besluitvorming

  • d.

    beleidsuitvoering

  • e.

    beleidsevaluatie.

De onder a, b, d en e genoemde fasen lenen zich voor interactieve beleidsvorming. In fase c kan er slechts sprake zijn van voorlichting en inspraak. De verantwoordelijkheid voor de besluitvorming blijft immers te allen tijde bij het bestuursorgaan.

Lid 3

  • a.

    Een beter beleid ontstaat doordat relevante partijen (hiermee worden deelnemers aan het interactieve proces bedoeld) kennis inbrengen over de problematiek en de mogelijke oplossingen. Dit geldt ook voor de uitvoeringsfase.

  • b.

    Een beter beleidsproces ontstaat door een constructieve communicatie met relevante partijen. Daardoor ontstaat eerder wederzijds begrip, waardoor de kans op compromissen of overeenstemming wordt vergroot.

  • c.

    Meer daadkracht ontstaat doordat partijen tijd, geld en ideeën inbrengen.

  • d.

    Betere relaties met externe partijen zijn essentieel, voor zover die niet reeds bestaan.

  • e.

    Vergroting van het draagvlak voor plannen is een optelsom van eerder genoemde doelstellingen. Het levert steun van relevante partijen op voor het beleid en voorkomt in een later stadium ook bezwaren.

  • f.

    Een beter imago van de gemeente is maar een nevendoelstelling, maar de beeldvorming van de gemeente wordt naar verwachting beter door interactief werken of door de resultaten daarvan.

Lid 4

a.Voldoende beleidsruimte wil zeggen : er is nog ruimte voor nieuwe ideeën en/of aanpassingen.

Wel dienen de kaders al bekend te zijn.

  • b.

    Openheid in communicatie houdt in dat de gemeente in staat en bereid is in openheid te communiceren met relevante partijen en vice versa. Alleen goed geïnformeerde partijen zijn goede gesprekspartners.

  • c.

    Participanten op één lijn over de inrichting van het beleidsproces wil zeggen dat als de gemeente en andere initiatiefnemers niet dezelfde waarde hechten aan de inbreng van participanten het interactieve proces gedoemd is te mislukken. Voor de start van een proces moeten hierover duidelijke afspraken gemaakt worden.

  • d.

    Meerwaarde participatie geeft aan dat de gemeente ook daadwerkelijk meerwaarde verwacht. Interactief beleid als window-dressing levert alleen maar negatieve effecten op.

  • e.

    Een goede relatie tussen gemeente en externe partijen is voor alle deelnemers van belang. Is men niet on speaking terms dan is te denken aan inschakeling van een bemiddelaar.

  • f.

    Geschikte problematiek wil zeggen :

  • -

    voldoende tijd voor het vinden van een oplossing

  • -

    voldoende onderhandelingsruimte

  • -

    voldoende personeel, tijd en geld beschikbaar voor de realisatie via interactief beleid

  • -

    voldoende deelnemers

  • -

    het beleidsprobleem is af te bakenen van ander beleid, het is niet te moeilijk of te technisch, het is niet al te gepolitiseerd.

Lid 5

  • a.

    Inspraak Bij keuze voor dit model is vast komen te staan dat de doelstellingen en/of randvoorwaarden van interactief beleid niet of onvoldoende haalbaar waren. De gemeente bepaalt in dit model het beleid en de communicatie vindt plaats in de vorm van voorlichting en inspraak. De voordelen zijn een snelle voortgang en het in eigen hand houden van de inhoud. De nadelen zijn dat de relatie met de inwoners ernstig kan worden verstoord en dat er kans is op weinig draagvlak.

  • b.

    Consultatie Bij een keuze voor dit model ontwikkelt de gemeente de plannen in interactie met het maatschappelijk middenveld, direct belanghebbenden en deskundigen. Daarbij is variatie mogelijk, o.a. afhankelijk van het moment waarop de consultatie plaatsvindt en de ruimte die er nog is voor invulling en aanpassing. Dat onderscheid wordt aangegeven door de termen “toetsen”en “meedenken”. Bij de laatste term is er meer sprake van een open vraagstelling.

De voordelen van dit model zijn een grotere kans op draagvlak en een inhoudelijke toonzetting van de discussie. Het nadeel kan zijn het onzekere draagvlak in de fase van de uitwerking.

c.Co-productie Bij keuze voor dit model werkt de gemeente, op basis van de analyse en gegevens over het beleidsprobleem, samen met belanghebbenden, betrokkenen en deskundigen. Hierbij heeft de gemeente niet per definitie het voortouw. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de probleemanalyse door de betrokkenen zelf wordt gedaan. Er is vaak meer sprake van gelijkwaardigheid en het uiteindelijke beleidsresultaat is een gezamenlijke productie. De voordelen van dit model zijn : meeste kans op draagvlak, de grootste verzameling van argumenten en meningen, een gezamenlijk product en een vaak snelle formele besluitvormingsprocedure. De nadelen zijn : een wellicht behoudend beleid als resultaat, een moeilijk te sturen discussie en een arbeidsintensief en langdurig traject.

Het is ook mogelijk een verschillend model te kiezen in verschillende fasen. Ook mengvormen zijn denkbaar.

Artikel 4 Eindverslag interactieve beleidsvorming

Dit artikel legt in het eerste lid de verplichting tot het maken van een eindverslag over interactieve beleidsvorming vast. Het tweede lid regelt de inhoud van het eindverslag. Onderdeel a regelt, dat het eindverslag een overzicht moet bevatten van alle activiteiten in het proces. Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke bijdragen in het proces van interactieve beleidsvorming. De schriftelijke bijdragen kunnen aan het verslag worden gehecht.

Onder c wordt het sluitstuk van interactieve beleidsvorming, waarbij het bestuursorgaan aangeeft hoe het reageert op de bijdragen en de gevolgen daarvan op het beleid.

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Wij willen hier wel benadrukken dat de bekendmaking van de resultaten van de interactieve beleidsvorming uitermate belangrijk is. Het ligt voor de hand om degenen die hebben deelgenomen aan de interactieve beleidsvorming een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal deelnemers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om voorafgaand aan de interactieve beleidsvorming al duidelijkheid over de communicatie te verschaffen.

Artikel 5 Onderwerp van inspraak

In het eerste lid is bepaald dat indien het bestuursorgaan tot het inspraakmodel als bedoeld in artikel 3, lid 5, besluit de voor inspraak geldende artikelen 5 t/m 8 van toepassing zijn. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. In de MvT (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 20) is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.

In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder hebben wij opgesomd welke wettelijke verplichtingen gelden. Wij hebben ervan afgezien om dit op te nemen in de tekst van lid 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.

Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans bij:

  • a.

    de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan dan wel bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (artikel 6a WRO);

  • b.

    de voorbereiding van het beleid inzake stadsvernieuwing (artikel 8 Wet op de stads- en dorpsvernieuwing);

  • c.

    de voorbereiding van een ontwikkelingsprogramma stedelijke vernieuwing (artikel 7a Wet stedelijke vernieuwing);

  • d.

    de voorbereiding van het gemeentelijk milieubeleidsplan (artikel 4.17, derde lid, Wet milieubeheer (WM));

  • e.

    de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een afvalstoffenverordening die afwijkt van artikel 10.21 WM (artikel 10.26, tweede lid, WM);

  • f.

    het integraal gemeentelijk gehandicaptenbeleid (artikel 1a Wet voorzieningen gehandicapten);

  • g.

    de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Algemene bijstandswet (artikel 118), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42, eerste lid, onder d) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42, eerste lid, onder d);

  • h.

    de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a en b, van de Woningwet (artikel 12, vierde lid).

In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend. Dit lid heeft uiteraard betrekking op zowel de inspraak als bedoeld in lid 1 als de inspraak als bedoeld in lid 2.

Jurisprudentie

  • -

    Er zijn geen wettelijke beletselen om bij het in procedure brengen van het ontwerpplan af te wijken van het voorontwerp dat aan inspraak onderworpen is geweest. Dit neemt niet weg dat, indien de afwijkingen ten opzichte van het voorontwerp naar aard en omvang zodanig zijn dat een geheel ander plan is ontstaan, dit aanleiding kan zijn de inspraak opnieuw een aanvang te laten nemen. In dit geval oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) dat terecht geen nieuwe inspraak is opengesteld (ABRS 22 januari 2003, inzake nummer 200001851/1, LJN-nummer AF3164).

  • -

    Uitwerkingsplan ex artikel 11 WRO is een ruimtelijk plan waarop artikel 6a WRO ziet en is dus inspraakplichtig. De goedkeuring van een deel van een uitwerkingsplan dat de bouw van woningen mogelijk maakt, is in strijd met artikel 6a WRO en de inspraakverordening nu aan omwonenden geen inspraak is verleend met betrekking tot dit plandeel (ABRS 2 maart 2000, GS, 151 (2001) 7133, 7).

  • -

    Het is niet in strijd met de inspraakverordening noch met artikel 6a WRO noch met artikel 2:4 Awb dat de raad eerst zelf de aanvaardbaarheid van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling heeft onderzocht en in het voorontwerp van het plan de voorkeur voor een bepaalde ontwikkeling heeft laten blijken, alvorens in het kader van de inspraakprocedure de bevolking daarover te raadplegen. De afdeling concludeert dat de gevolgde inspraakprocedure correct is (ABRS 31 januari 2000, inzake nummer E01.98.0409, LJN-nummer AA5106).

Artikel 6 Inspraakgerechtigden

De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden 'in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen' vervangen door: belanghebbenden. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Jurisprudentie

In dit geval is het projectdocument uitsluitend aan het wijkoverlegorgaan voorgelegd. De kring van personen die ingevolge artikel 6a WRO moeten worden betrokken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen is ruimer. Conclusie is dat de inspraak die niet overeenkomstig de inspraakverordening is verleend, in strijd is met artikel 6a WRO (ABRS 14 augustus 2002, inzake nummer 200102132/1, LJN-nummer AE6455).

Artikel 7 Inspraakprocedure

Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb (zie bijalge) is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Wij kunnen ons voorstellen dat bijvoorbeeld de genoemde termijn van zes weken door het bestuursorgaan te lang wordt bevonden. Deze termijn zou kunnen worden aangepast bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid.

In dit kader wordt voor twee punten aandacht gevraagd.

  • 1.

    Een inspraakprocedure kan ook het houden van een facultatief referendum omvatten (uitvoering van de wijze waarop men zijn zienswijze naar voren kan brengen). Dit middel zal echter, gezien de daaraan verbonden kosten, op beperkte schaal worden toegepast. Daarnaast zijn wij ook van mening dat dit in een afzonderlijke verordening moet worden vormgegeven. Dit is in Bloemendaal het geval.

  • 2.

    Het is uiteraard mogelijk een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet. Zo zou voor artikel 19 WRO-procedures een aparte procedure kunnen worden ontwikkeld met bijvoorbeeld een standaardtermijn van twee in plaats van zes weken.

Jurisprudentie

Bij de behandeling van het beroep tegen de goedkeuring van een bestemmingsplan wordt door de afdeling niet ingegaan op het bezwaar van appellant tegen de beperking van de spreektijd tijdens de inspraakavond. Appellant had hiertegen een klacht kunnen indienen en heeft dit niet gedaan, aldus de afdeling (ABRS 10 juli 2002, inzake nummer 200103950/1, LJN-nummer AE5107).

Artikel 8 Eindverslag over inspraak

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?

Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Wij willen hier wel benadrukken dat de bekendmaking van de resultaten van de inspraak uitermate belangrijk is. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.

Artikel 9 Intrekking oude verordening

Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Artikel 11 Citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich.

Bijlage met wetteksten Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Stb. 2002, 54)

A.De tekst van het nieuwe artikel 150 Gemeentewet luidt als volgt:

Artikel 150

  • 1.

    De raad stelt een verordening vast waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover in de verordening niet anders is bepaald.

  • B.

    De tekst van de nieuwe afdeling 3.4 Awb luidt als volgt:

AFDELING 3.4 UNIFORME OPENBARE VOORBEREIDINGSPROCEDURE

Artikel 3:10

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

  • 2.

    Afdeling 4.1.1 is mede van toepassing op andere besluiten dan beschikkingen, indien deze op aanvraag worden genomen en voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

    Artikel 3:11

    • 1.

      Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

    • 2.

      Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.

    • 3.

      Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken.

    • 4.

      De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.

    Artikel 3:12

    • 1.

      Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

    • 2.

      Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

    • 3.

      In de kennisgeving wordt vermeld:

    • a.

      waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

    • b.

      wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

    • c.

      op welke wijze dit kan geschieden;

    • d.

      indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

    Artikel 3:13

    • 1.

      Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

    • 2.

      Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

    Artikel 3:14

    • 1.

      Het bestuursorgaan vult de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens.

    • 2.

      Artikel 3:11, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing.

    Artikel 3:15

    • 1.

      Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

    • 2.

      Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

    • 3.

      Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

    • 4.

      Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

    Artikel 3:16

    • 1.

      De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.

    • 2.

      De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

    • 3.

      Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9 en 6:10 van overeenkomstige toepassing.

    Artikel 3:17

    Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

    Artikel 3:18

    • 1.

      Indien het een besluit op aanvraag betreft, neemt het bestuursorgaan het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

    • 2.

      Indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, kan het bestuursorgaan, alvorens een ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn verlengen. Voordat het bestuursorgaan een besluit tot verlenging neemt, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.

    • 3.

      In afwijking van het eerste lid neemt het bestuursorgaan het besluit uiterlijk twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerp, indien het een besluit betreft:

    • a.

      inzake intrekking van een besluit;

    • b.

      inzake wijziging van een besluit en de aanvraag is gedaan door een ander dan degene tot wie het te wijzigen besluit is gericht.

    • 4.

      Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht doet het bestuursorgaan daarvan zo spoedig mogelijk, nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken, mededeling op de wijze, bedoeld in artikel 3:12, eerste en tweede lid. In afwijking van het eerste of derde lid neemt het bestuursorgaan het besluit in dat geval binnen vier weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.