Regeling vervallen per 02-08-2023

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet Bloemendaal 2020

Geldend van 15-05-2020 t/m 01-08-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet Bloemendaal 2020

Het college van Bloemendaal;

gelet op:

  • -

    artikel 54, derde en vierde lid en de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet;

  • -

    artikel 12, tweede lid, onder c, artikel 39, eerste lid aanhef, onder a aanhef, onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid en artikel 43, derde lid, van de Bbz én

  • -

    artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ;

besluit vast te stellen de:

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet Bloemendaal 2020

Hoofdstuk 1 Terugvordering

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Definities

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Daarnaast wordt in deze beleidsregels verstaan onder:

    • -

      Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • -

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor het college die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • -

      BW: Burgerlijk wetboek

    • -

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • -

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • -

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • -

      IASZ: Intergemeentelijke afdeling sociale zaken;

    • -

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • -

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • -

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet, het Bbz en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

    • -

      WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • -

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet;

  • -

    het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet, artikel 12, tweede lid, onder c, artikel 39, eerste lid aanhef, onder a aanhef, onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid, en artikel 43, derde lid, van de Bbz én artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ.

Paragraaf 2 Herziening en intrekking

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

  • -

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand; of

  • -

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend of ontvangen.

Paragraaf 3 Terugvordering

Artikel 4 Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB, de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet, artikel 12, tweede lid, onder c, artikel 39, eerste lid aanhef, onder a aanhef, onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid, en artikel 43, derde lid, van de Bbz en artikel 25, tweede lid, en artikel 26 van de IOAW en IOAZ.

Artikel 5 Gronden tot terugvordering

  • 1. Het college vordert bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • c.

      voortvloeit uit effectuering van een borgstelling;

    • d.

      bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat, dan wel de bijstand wordt vastgesteld op een lager bedrag dan het reeds toegekende voorschot;

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;

    • f.

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

      • -

        de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen beschikt of kan beschikken;

      • -

        bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming;

  • 2. Als bedrijfskapitaal is toegekend op grond van de artikelen 20 en 24 Bbz en betrokkene voldoet ook na zijn tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen vordert het college terug.

  • 3. Het college vordert tevens terug voor zover er sprake is van verwijtbare bedrijfsbeëindiging. Hiervan is sprake bij:

    • -

      bestuursaansprakelijkheid,

    • -

      privébestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau en er zijn geen omstandigheden die bovenstaande rechtvaardigen.

  • 4. De lening onder 2 en 3 wordt gecontinueerd tegen dezelfde condities als het bedrijfskapitaal is verstrekt. Dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

  • 5. Terugvordering als bedoeld onder het eerste lid, onder e, vindt niet plaats, als de betreffende kosten van bijstand zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

  • 6. Het college vordert na ontvangst van een signaal de door haar ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij in dit kader de inlichtingenplicht is geschonden.

Artikel 6 Terugvordering van gezinsleden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 5 worden kosten van bijstand, als de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle personen die het gezin vormen teruggevorderd.

  • 2. Als de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende verplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. Als de bijstand terecht als gezinsbijstand is verstrekt, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van de bijstand mede teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 4. De onder de voorgaande leden genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 7 Brutering

  • 1. Het college heeft de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering, krachtens artikel 58, vijfde lid van de WWB, artikel 58, vijfde lid, van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid, van de IOAW en IOAZ. De terugvordering van bijstand omvat ook de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor het college die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

  • 2. Het college ziet af van brutering als:

    • -

      elke mate van verwijtbaarheid ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering ontbreekt;

    • -

      het niet verweten kan worden als lopende het kalenderjaar de vordering niet volledig is afgelost; of

    • -

      deze belasting, premies en vergoeding verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

Paragraaf 4 Invordering niet-fraudevorderingen

Artikel 8 Verplichtingen met betrekking tot de invordering van niet-fraude vorderingen

  • 1. Voor belanghebbende met een lopende uitkering bij de IASZ wordt de betalingsverplichting geïncasseerd door middel van inhouding op de maandelijks verleende uitkering voor levensonderhoud en op grond van artikel 6:127 van het BW.

  • 2. De hoogte van de inhouding bedraagt maandelijks 5% van de betreffende bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, tenzij de cliënt verzoekt een hoger bedrag in te houden.

  • 3. Bij beëindiging van de uitkering worden alle vorderingen ineens opgeëist. Hierbij vindt verrekening met het vakantiegeld plaats (artikel 60, derde lid, van de Participatiewet).

  • 4. Als blijkt dat betrokkene de schuld niet ineens kan voldoen, kan hij verzoeken om een ander aflossingsbedrag.

  • 5.

    • a.

      In beginsel worden alle vorderingen binnen 36 maanden afgelost met een bedrag van minimaal € 20,00 per maand.

    • b.

      Als vorderingen niet binnen 36 maanden kunnen worden afgelost, stellen burgemeester en wethouders jaarlijks een onderzoek in naar de hoogte van het inkomen teneinde een aflossingscapaciteit vast te stellen voor de duur van 12 maanden.

  • 6. Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het invorderingsbesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Het aflossingsbedrag, dat onderling is overeengekomen, geldt als een betalingsregeling.

  • 7. Een netto-vordering wordt in deze gevallen altijd met de hoogste prioriteit afgelost ter voorkoming dat uitvoering moet worden gegeven aan artikel 58, vijfde lid, van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid, van de IOAW en IOAZ.

Artikel 9 Vaststellen aflossingscapaciteit niet-fraudevordering voor belanghebbenden die niet langer een uitkering voor levensonderhoud ontvangen.

Na beëindiging of intrekking van de uitkering wordt bij alle niet- fraudevorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag zoals genoemd in artikel 8, tweede lid, verhoogd met 35% van het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm (excl. vakantietoeslag), en het daadwerkelijk netto-inkomen.

Artikel 10 Beslaglegging

  • 1. Als belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting of betalingsregeling niet (meer) nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Zowel in het geval van conservatoir en executoriaal beslag kan gebruik worden gemaakt van de diensten van een deurwaarder.

Artikel 11 Overnemen invordering

Een incassobureau kan de invordering van het college overnemen als blijkt dat belanghebbende niet bereid blijkt te zijn de schuld op minnelijke dan wel dwingende wijze te voldoen, ondanks dat hij daartoe herhaaldelijk is aangemaand.

Artikel 12 Rente en kosten

  • 1. Er wordt in eerste aanleg geen wettelijke rente in rekening gebracht. Eerst wanneer een vordering moet worden overgedragen aan een deurwaarder wordt vanaf dat moment wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2. Als een derde partij de invordering overneemt of uitvoert, zullen de in verband daarmee gemaakte kosten op betrokkene worden verhaald.

  • 3. Invorderingskosten worden niet buiten invordering gesteld, met uitzondering van de situaties zoals vermeld in artikel 13, tweede lid, onder c en f.

Artikel 13 Afzien van invordering niet- fraudevordering en geldlening

  • 1. Het afzien van invordering betekent het buiten invordering stellen van de teruggevorderde bijstand zodat slechts een natuurlijke verbintenis blijft bestaan.

  • 2. In afwijking van de artikelen 4 en 5 besluit het college van invordering af te zien, als:

    • a.

      de belanghebbende gedurende 36 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      de belanghebbende gedurende 36 maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar de achterstallige betalingen over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente, alsnog heeft betaald;

    • c.

      de belanghebbende een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost;

    • d.

      de belanghebbende gedurende 5 jaar geen betaling heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • e.

      bij beëindiging van de uitkering en na eventuele verrekening met vakantiegeld, een vordering ontstaat of resteert met een saldo van maximaal € 125,00;

    • f.

      een minnelijke of dwingende schuldregeling tot stand is gekomen en de vordering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 3. Het gestelde in het tweede lid geldt niet voor geldleningen die in de vorm van bedrijfskapitaal ingevolge de artikelen 20 en 24 van het Bbz zijn verstrekt.

Artikel 14 Geheel of gedeeltelijk afzien van invordering bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vordering van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van het college wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Paragraaf 5 Invordering fraudevorderingen

Artikel 15 Fraudevorderingen

  • 1. Onder een fraudeschuld wordt verstaan: ten onrechte verstrekte bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht.

  • 2. Fraudeschulden worden altijd terug- en ingevorderd.

Artikel 16 Verplichtingen met betrekking tot de invordering van fraudevorderingen

  • 1. Voor belanghebbende met een lopende uitkering bij de IASZ wordt de betalingsverplichting geïncasseerd door middel van inhouding op de maandelijks verleende uitkering ingevolge de Participatiewet en op grond van artikel 6:127 van het BW.

  • 2. De hoogte van de inhouding bedraagt maandelijks 10% van de betreffende bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, ten aanzien van vorderingen die het gevolg zijn van het niet, niet tijdig of het niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht tenzij de cliënt verzoekt een hoger bedrag in te houden.

Artikel 17 Vaststellen aflossingscapaciteit fraudevordering voor belanghebbenden die niet langer een uitkering voor levensonderhoud ontvangen.

Na beëindiging of intrekking van de uitkering wordt bij alle fraudevorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag zoals genoemd in artikel 16, tweede lid, verhoogd met 50% van het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm (excl. vakantietoeslag), en het daadwerkelijk netto-inkomen.

Artikel 18 Beslaglegging

  • 1. Als belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting of betalingsregeling niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Indien de belanghebbende geen inlichtingen verstrekt omtrent de hoogte en het soort inkomen (artikel 60, eerste lid, van de Participatiewet), wordt de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Burgerlijke Rechtsvordering, gehalveerd.

  • 3. Zowel in het geval van conservatoir en executoriaal beslag kan gebruik worden gemaakt van de diensten van een deurwaarder.

Artikel 19 Overnemen invordering

Een incassobureau kan de invordering van het college overnemen als blijkt dat belanghebbende niet bereid is de schuld op minnelijke dan wel dwingende wijze te voldoen, ondanks dat hij daartoe herhaaldelijk is aangemaand.

Artikel 20 Rente en kosten

  • 1. Er wordt in eerste aanleg geen wettelijke rente in rekening gebracht. Eerst wanneer een vordering moet worden overgedragen aan een deurwaarder wordt vanaf dat moment wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2. Als een derde partij de invordering overneemt of uitvoert, worden de in verband daarmee gemaakte kosten op betrokkene verhaald.

  • 3. Invorderingskosten worden niet buiten invordering gesteld, met uitzondering van de situaties zoals vermeld in artikel 21, eerste lid, onder b en d.

Artikel 21 Afzien van invordering fraudevorderingen

  • 1. Het college besluit af te zien van invordering op grond van artikel 58, zevende lid, van de Participatiewet als de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende 10 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 2. In geval sprake is van een combinatie van boete, fraude- en niet-fraudevorderingen en/of geldleningen, moet de belanghebbende eerst de boete aflossen, vervolgens de fraudeschuld, en vervolgens gedurende (maximaal) 36 maanden aflossen op de niet-fraudeschuld of geldlening, waarna een restsaldo van deze niet-fraudeschuld of geldlening buiten invordering wordt gesteld.

Artikel 22 Geen schuldregeling bij overtreding inlichtingenverplichting

Artikel 13, eerste lid, is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.

Paragraaf 6 Bijzondere vorderingen

Artikel 23 Voorschotten

Als de aanvraag om bijstand niet wordt toegekend, maar wel een voorschot is verstrekt, of in gevallen waarin het voorschot niet of niet volledig kon worden verrekend met de toegekende bijstand, wordt in alle gevallen dit voorschot teruggevorderd middels een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 58, tweede lid, sub d, van de Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Verhaal

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 24 Bevoegdheid tot verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 61 van de Participatiewet tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het BW op degene die:

  • a.

    bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

  • b.

    zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

  • c.

    zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 1:395a van het BW niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn jong meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.

Artikel 25 Nihilbeding

Een overeenkomst waarbij echtgenoten of gewezen echtgenoten hebben bepaald dat na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, de een tegenover de ander in het geheel niet of slechts tot een bepaald bedrag tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden, al dan niet met het beding bedoeld in artikel 1:159 van het BW, staat niet in de weg aan verhaal op een van de partijen en laat de vaststelling van het te verhalen bedrag onverlet.

Artikel 26 In acht te nemen maatstaven

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht zoals bedoeld in de artikelen 24 en 25 en bij de beoordeling van de omvang van het te verhalen bedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Artikel 27 Verhaal bij aanwezigheid van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud

  • 1. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het BW die uitvoerbaar is niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

  • 2. Het besluit tot verhaal overeenkomstig het eerste lid wordt bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven wordt, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, over gegaan tot invordering van het verschuldigde.

  • 4. De betekening en tenuitvoerlegging van het besluit geschiedt door toezending van een afschrift van de kennisgeving bij aangetekende brief aan de onderhoudsplichtige binnen 7 dagen na de dag, waarop die kennisgeving voor “gezien” getekend is terug ontvangen.

Artikel 28 Rechterlijke uitspraak bij verhuizing naar een andere gemeente

  • 1. Indien degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag is vastgesteld, zijn woonplaats verplaatst naar een andere gemeente en aldaar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak op de andere gemeente over.

  • 2. De vertrekgemeente blijft bevoegd tot tenuitvoerlegging voor zover het gaat om betalingsachterstanden met betrekking tot verhaal van bijstand die door die gemeente is verleend.

Artikel 29 Indexering

  • 1. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag verschuldigd op grond van artikel 1:159a van het BW alsmede het vastgestelde verhaalsbedrag op grond van artikel 62 van de Participatiewet worden jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met het ingevolge artikel 1:402a van het BW vast te stellen percentage.

  • 2. De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.

Artikel 30 Wijzigen van door de rechter vastgesteld verhaalsbedrag

  • 1. Het college kan de rechter verzoeken om het verhaalsbedrag te wijzigen op grond van gewijzigde omstandigheden. Het college kan aan de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het BW vast te stellen, indien de rechter:

    • a.

      deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 1:157 en 1:401 van het BW;

    • b.

      geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

Paragraaf 2 Afzien van het (verder) opleggen van een verhaalsbijdrage

Artikel 31 Beperking verhaal

Het college ziet af van het -al dan niet tijdelijk- (verder) opleggen van een verhaalsbijdrage als:

  • a.

    het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 45,00 per maand;

  • b.

    de onderhoudsplichtige een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet ontvangt;

  • c.

    sprake is van een door de rechtbank vastgestelde bijdrage naar draagkracht, waarbij het vonnis ten tijde van het verhaalsonderzoek niet ouder is dan 36 maanden;

  • d.

    redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie verhaald wordt niet zal kunnen voldoen aan de opgelegde bijdrage in verband met zijn schuldpositie en daarbij een minnelijke of dwingende schuldregeling heeft getroffen;

  • e.

    geen draagkracht is vastgesteld en het niet aannemelijk is dat in de toekomst sprake is van enige inkomensverbetering;

  • f.

    gedurende 36 maanden nadat voor het eerst een bijdrage is vastgesteld, de bijdrage niet is voldaan en het niet aannemelijk is dat hij dat in de toekomst wel zal kunnen doen;

  • g.

    daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of van degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Paragraaf 3 Invordering van een opgelegde verhaalsbijdrage

Artikel 32 Verhaalsbesluit

Het besluit tot verhaal ingevolge deze beleidsregels wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Daarbij wordt het bedrag of de bedragen genoemd waarvan betaling wordt verlangd, alsmede de termijn of de termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.

Artikel 33 Termijn heronderzoeken

  • 1. Nadat de bijdrage is opgelegd wordt na 36 maanden een heronderzoek verricht naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

  • 2. Als de bijdrage op nihil is vastgesteld, en het aannemelijk is dat er een inkomensverbetering valt te verwachten, wordt ten minste na 12 maanden een heronderzoek verricht.

Artikel 34 Verhaal in rechte

  • 1. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verhaalsbijdrage aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.

  • 2. Het college ziet af van verhaal in rechte indien het te verhalen (restant)bedrag lager is dan € 500,00.

Artikel 35 Derdenbeslag

Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de, op verzoek van het college, vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak tenuitvoergelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 36 Beperking verhaal in tijd

  • 1. Kosten van bijstand die meer dan een jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, worden niet verhaald.

  • 2. De termijn, bedoeld onder 1, staat niet in de weg aan latere tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak.

Paragraaf 4 Afzien van invordering van een opgelegde verhaalsbijdrage

Artikel 37 Afzien van invordering in verband met schuldenproblematiek

  • 1. Het college kan op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten (gedeeltelijk) af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie verhaald wordt niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van het college wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van invordering van de opgelegde verhaalsbijdrage treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 3. Het besluit tot afzien van invordering van een verhaalsbijdrage wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      binnen 12 maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 38 Buiteninvorderingstelling

Het college kan overgaan tot het buiteninvordering stellen van een verhaalsbijdrage als de onderhoudsplichtige:

  • -

    gedurende 36 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • -

    gedurende 12 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan € 125,00.

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 39 Hardheidsclausule

Het college kan, met uitzondering van vorderingen ontstaan vanwege schending van de bepalingen genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

Artikel 40 Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels Terug- en Invordering en Verhaal Participatiewet Bloemendaal 2015 worden ingetrokken.

Artikel 41 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2020.

Artikel 42 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering en verhaal Participatiewet Bloemendaal 2020.

Ondertekening

Vastgesteld door het college op 17 maart 2020.