Regeling vervallen per 01-01-2012

Reïntegratieverordening WWB, IOAW, IOAZ Bloemendaal 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

De raad der gemeente Bloemendaal;gezien het advies van de Commissie Samenleving;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 augustus 2010;gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),b e s l u i t:vast te stellen de volgende Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Bloemendaal 2010

Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Bloemendaal 2010

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de IOAW of de IOAZ;.

  • b.

    Anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV-werkbedrijf;

  • c.

    Nuggers: personen als bedoeld in de WWB, artikel 6 onder a;

  • d.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

  • e.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • f.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders

  • i.

    werknemers in

    gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

Paragraaf 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, ANW-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

    voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het

    Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,

Artikel 3. Beleid

Het college stelt –mede ter nadere uitvoering van deze verordening- jaarlijks een bedrijfsplan vast waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de financiering hiervan en

brengt deze ter kennis van de gemeenteraad.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde bedrijfsplan.

  • 3. De Nuggers waarvan het inkomen uit een gezamenlijke huishouding 130 procent van de van

    toepassing zijnde bijstandsnorm of meer bedraagt kunnen geen aanspraak maken op reïntegratie- instrumenten.

Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het

    gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ.

  • 3. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6. Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende

    voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een

    weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Paragraaf 3. Reïntegratie - instrumenten

Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in

    ieder geval kan aanbieden gericht op economische zelfredzaamheid en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, IOAW, IOAZ en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, 10, 10a, 17 en 55 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet, IOAW en IOAZ;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen;

    • c.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • d.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 8. Diagnose

Het college stelt met betrekking tot een belanghebbende een diagnose teneinde te bepalen welke afstand de betrokkene heeft tot de arbeidsmarkt en welke reïntegratie-instrumenten noodzakelijk zijn om reguliere arbeid te vinden. Een arbeidskundige en/of medische keuring, als bedoeld in artikel 9, kan hier onderdeel van zijn.

Artikel 9. Arbeidskundige en/of medische keuring

Het college kan besluiten om met betrekking tot een belanghebbende een arbeidskundige en/of medische keuring te laten verrichten teneinde te kunnen vaststellen in hoeverre reïntegratie haalbaar is.

Artikel 10. Reïntegratiebemiddeling

Het college kan besluiten om aan een belanghebbende reïntegratiebemiddeling aan te bieden.

Artikel 11. Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg met een maximale duur van 12 maanden.

Artikel 12. Leerwerkstages

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een leerwerkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling, met behoud van uitkering.

  • 2. Het doel van de werkstage is arbeidsoriëntatie, het opdoen van werkervaring dan wel het leren

    functioneren in een arbeidsrelatie (arbeidsgewenning).

  • 3. De werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4. Gedurende deze leerwerkstage wordt arbeidsbemiddeling aangeboden.

  • 5. Het college plaatst de belanghebbende alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6. In een schriftelijke overeenkomst worden ten minste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12a. Participatieplaatsen

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een participatieplaats aanbieden,

    gericht op arbeidsinschakeling, met behoud van uitkering.

  • 2. Het doel van de participatieplaats is arbeidsinschakeling voor niet beloonde additionele arbeid waarbij het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie leidt tot een reguliere arbeidplaats.

  • 3. Deze participatieplaats duurt maximaal 2 jaar en kan verlengd worden met 2 keer een jaar. 

  • 4. Het college beoordeelt, uiterlijk 3 maanden voor afloop van de termijn van 2 jaar, met  het oog op de arbeidsinschakeling, of een andere voorziening, bijvoorbeeld sociale activering, meer adequaat is.

  • 5. Indien dat niet het geval is, kan de termijn van twee jaar worden verlengd met een jaar, onder de voorwaarde dat de uitkeringsgerechtigde in het derde jaar in een andere omgeving additionele werkzaamheden verricht dan die in de eerste twee jaar heeft verricht.

  • 6. Uiterlijk 3 maanden voor afloop van het derde jaar moet worden beoordeeld of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening adequaat is en indien dat niet het geval is kan de termijn worden verlengd met nog een jaar.

  • 7. Gedurende de eerst vastgestelde termijn van 2 jaar van de participatieplaats wordt

    arbeidsbemiddeling aangeboden en kan de bemiddeling verlengd worden met 2 keer een jaar.

  • 8. Plaatsing van de uitkeringsgerechtigde kan alleen indien door zijn plaatsing de

    concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 9. In een schriftelijke overeenkomst worden ten minste vastgelegd het doel van de participatieplaats, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 13. Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde subsidie verstrekken

    aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op

    arbeidsinschakeling.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100% van het voor uitkeringsgerechtigde geldende wettelijk minimumloon.

  • 3. De duur en hoogte van de subsidie worden met inachtneming van het bepaalde in dit artikel door burgemeester en wethouders vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de betreffende uitkeringsgerechtigde.

  • 4. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Scholing

Artikel 14. Scholing

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling, met gebruikmaking van een duaal traject.

  • 2. Scholing dient gericht te zijn op, en bij te dragen aan, het vergroten van de kans op het verkrijgen van een (reguliere) baan.

Activering

Artikel 15. Sociale activering

Het college kan aan een belanghebbende activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

Onder sociale activering wordt verstaan het aanbieden van activiteiten bedoeld om de uitkeringsgerechtigde vaardigheden aan te leren waardoor deze in staat is om zoveel als mogelijk zelfstandig te functioneren in de samenleving, met als doel het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt of het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 16. Premies

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, bedoeld in artikel 1, sub a, een activeringspremie toekennen.

Deze premie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

  • a.

    Bij volledige uitstroom naar de arbeidsmarkt wordt een eenmalige premie verstrekt ter hoogte van 25% van het in artikel 31, lid 2 onder j. genoemde bedrag, als betrokkene ten minste 12 maanden een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ heeft ontvangen en hij/zij ten minste voldoet aan de referte-eis voor de WW.

  • b.

    Aan de persoon die deeltijdarbeid verricht en die bij aanvang van deze werkzaamheden ten minste 12 maanden een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ heeft ontvangen wordt één keer per jaar een eenmalige premie verstrekt ter hoogte van 25% van de genoten netto-inkomsten met een maximum van 25% van het in artikel 31, lid 2 sub j WWB genoemde bedrag.

  • c.

    Voor de premie onder a. kan de uitkeringsgerechtigde eens in de drie jaar in aanmerking komen. De premie kan worden aangevraagd nadat de uitkeringsgerechtigde aantoonbaar kan maken dat aan de beide gestelde voorwaarden is voldaan.

  • d.

    Voor de premie als bedoeld onder b. kan de uitkeringsgerechtigde een aanvraag indienen 12 maanden na aanvang van de parttime werkzaamheden.

Artikel 17. Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten in het kader van arbeidsmarktgerichte reïntegratieactiviteiten. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • -

    Reiskosten

  • -

    Kosten voor tussenschoolse opvang/overblijfkosten

  • -

    Verwervingskosten

  • -

    Schuldhulpverlening

Artikel 18. Verzuimcontrole

Het college kan besluiten om met betrekking tot een belanghebbende een verzuimcontrole te verrichten teneinde te kunnen vaststellen of het verzuim terecht is.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 19. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Reïntegratieverordening WWB, IOAW, IOAZ Bloemendaal 2010.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie. Op die datum wordt de Reïntegratieverordening Bloemendaal 2004 ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad der gemeente Bloemendaal,

gehouden op 23 september 2010.

R.Th.M. Nederveen , voorzitter

K.A. van der Pas , griffier

Gepubliceerd in het Weekblad Kennemerland Zuid d.d. 30 september 2010.

In werking: 1 oktober 2010

Toelichting algemeen

Inleiding

Volgens de WWB krijgen Burgemeester en wethouders de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:

Artikel 8 lid 1 onder a:

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8 lid 2:

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 10 lid 1en 2:

  • 1.

    Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoelt in het eerste lid, behoren.

Uit de wet vloeit voort dat – naast het reïntegratiebeleid in algemene zin – in of via de verordening ten minste de volgende zaken moeten worden geregeld:

  • -

    het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;

  • -

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken.

In deze verordening is er voor gekozen om de doelgroep van de IOAW en de IOAZ rechtstreeks onder de werking van deze verordening te laten vallen voor wat betreft het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reïntegratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, dat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke reïntegratiebeleid opleveren. Van belang is om na gaan, in hoeverre de gemeentelijke verordening voldoet aan de voorwaarden uit de Europese verordeningen. Hiervoor kan het stroomschema gebruikt worden dat als bijlage is gevoegd bij dit model. Uit dit stroomschema volgt, dat indien in de gemeentelijke verordening sprake is van een generieke regeling, dat de subsidies niet aangemerkt worden als staatssteun. De bepalingen uit de EG-verordeningen zijn dan niet van toepassing. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring. De redactie van de artikelen die gaan over detacheringsbanen en loonkostensubsidies is zodanig, dat sprake is van een generieke regeling.

Opgemerkt moet hier nog worden, dat het bij staatssteun niet alleen gaat om directe subsidiëring vanuit de gemeente. Ook indien de gemeente een reïntegratiebedrijf opdraagt loonkostensubsidies te verstrekken of detacheringsbanen te organiseren, kan er sprake zijn van staatssteun.

Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand.”

De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opnemen in hun reïntegratieverordening. Hier is ervoor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening (gelet op …). Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling. Overigens wordt er in de beleidsaanbeveling van uitgegaan dat de gemeentelijke verordening voldoet aan de EG-verordeningen terzake. Daarom is er voor gekozen om ook deze EG-verordeningen in de aanhef op te nemen.

Relatie met andere de Maatregelenverordening

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

Uiteraard zijn in dit artikel ook andere subdoelgroepen omschreven.

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het bedrijfsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Het vierde lid is een vertaling van artikel 7 lid 3 van de WWB, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet Suwi, de gemeente aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen een voorziening kan aanbieden.

Artikel 3. Beleid

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook om het college van burgemeester en wethouders de gelegenheid te geven om binnen de gedachte van deze verordening het beleid aan te passen als de situatie hierom vraagt. Hierbij moet worden gedacht aan beleidswijzigingen op grond van een overschrijding van budgetten enz.

Om ook de gemeenteraad een actieve rol te geven is bepaald dat het college dit plan ter kennis brengt van de gemeenteraad. De IASZ zal wijzigingen in het beleid verwoorden in het jaarlijks vast te stellen bedrijfsplan.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, maar minimaal de verordening en het bedrijfsplan.

In het derde lid is de taak van de gemeente bij de arbeidsinschakeling van niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (anw-ers) opgenomen. De gemeente beperkt haar rol bij nuggers en anw-ers met een inkomen hoger dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm (inclusief het inkomen van de partner, indien van toepassing), tot een advies- en verwijsfunctie. Zij worden geacht zelf middelen vrij te kunnen maken voor hun arbeidsinschakeling. Nuggers en anw-ers met een laag inkomen hebben recht op dezelfde ondersteuning van de gemeente als bijstandsgerechtigden, met uitzondering van de instrumenten loonkostensubsidie, participatiebanen en premies. Deze instrumenten zullen niet voor deze groep worden ingezet.

Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ. De maatregelenverordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Daartoe is het noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk wordt vastgelegd.

Artikel 6. Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het bedrijfsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Artikel 8. Diagnose

Behoeft geen toelichting.

Artikel 9. Arbeidsdeskundige en/of medische keuring

Een medische keuring vindt pas plaats wanneer uit intern onderzoek is gebleken dat er sprake is van medische belemmeringen.

Artikel 10. Reïntegratiebemiddeling

Behoeft geen toelichting.

Artikel 11. Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. Het college kan ertoe besluiten aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid en bij additionele arbeid met behoud van uitkering maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

Artikel 12. Leerwerkstages

Leerwerkstages zijn een instrument om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term leerwerkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen en/of behouden van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de leerwerkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de leerwerkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • -

    er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

  • -

    die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

  • -

    die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

  • -

    de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een leerwerkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig om geen stagevergoeding toe te staan. Er kan wel een vergoeding voor verwervingskosten worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten. De gemaakte kosten moeten gemaakt zijn om de leerwerkstage mogelijk te maken of te kunnen behouden. Hierbij kan gedacht worden aan bij voorbeeld reiskosten, kleedgeld of gereedschapsgeld.

Het eerste lid van artikel 12 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een leerwerkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de leerwerkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De leerwerkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de uitkeringsgerechtigde wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft de maximale duur van de leerwerkstage aan.

Het vijfde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het zesde lid wordt bepaald dat er voor de leerwerkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een leerwerkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 12a Participatieplaatsen

Op 18-07-2008 (Stb. 2008, 284) is artikel 10a van de WWB in werking getreden en is artikel 38 IOAW en IOAZ gewijzigd. Artikel 10a WWB en artikel 38 IOAW en IOAZ regelen de participatiebanen.

De participatieplaats heeft als voornaamste doel om uitkeringsgerechtigden die door persoonlijke belemmeringen weinig kans hebben om zelfstandig een baan te vinden de mogelijkheid te bieden om met behoud van uitkering twee jaar additionele arbeid te verrichten. De participatieplaats geeft de mogelijkheid om, in de uitzonderlijke situaties, wanneer een volgende stap naar arbeid in loondienst nog niet mogelijk is, de participatieplaats na twee jaar voor de duur van een jaar te verlengen. Als ook daarna een volgende stap niet mogelijk is, kan de participatieplaats nogmaals voor de duur van een jaar worden verlengd. Het is expliciet niet de bedoeling dat de verlenging van de duur van de participatieplaatsen een automatisme wordt. De mogelijkheid om de duur van de participatieplaats te verlengen kan alleen als het college en de uitkeringsgerechtigde gestimuleerd worden om - voordat tot verlenging wordt overgegaan - te bezien of overgang naar reguliere arbeid of een ander reïntegratie-instrument mogelijk is. Bij de eerste verlenging moet de belanghebbende andere additionele werkzaamheden verrichten dan die hij de eerste twee jaar heeft verricht. Tevens moeten deze in een ander organisatorisch verband worden verricht. Hiermee wordt voorkomen dat de reïntegratie van uitkeringsgerechtigde stagneert en de participatieplaats van middel tot doel wordt.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de participatieplaats aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de participatieplaats beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Evenals bij de voorwaarden van de leerwerkstage, blijft het verrichten van additionele arbeid met behoud van uitkering, geen arbeid in loondienst. Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst in de zin van het Arbeidsrecht. Daarom blijft het gestelde bij artikel 13 voor wat betreft de toelichting op het begrip arbeidsovereenkomst van kracht. Als volgt: volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • -

    er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

  • -

    die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

  • -

    die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

  • -

    de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een leerwerkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig om geen stagevergoeding toe te staan. Er kan wel een vergoeding voor verwervingskosten worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten. De gemaakte kosten moeten gemaakt zijn om de leerwerkstage mogelijk te maken of te kunnen behouden. Hierbij kan gedacht worden aan bij voorbeeld reiskosten, kleedgeld of gereedschapsgeld.

Het eerste lid van artikel 12a geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een participatieplaats. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de participatieplaats, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De participatieplaats heeft tot doel om de uitkeringsgerechtigde te helpen om makkelijker over te stappen in een reguliere baan. Zodat de persoonlijke belemmeringen, die de uitkeringsgerechtigde beperken bij het zelfstandig vinden van een reguliere baan, aanzienlijk worden verminderd.

De leerwerkstage is een middel wat voor de duur van 6 maanden kan worden ingezet. Indien van de leerwerkstage in de participatieplaats gebruik wordt gemaakt, telt de maximale duur van 6 maanden leerwerkstage bij de duur van 2 jaar.

Het derde lid geeft de maximale duur van de participatieplaats aan.

Het vierde tot en met het zesde lid geeft de voorwaarden aan waaronder verlenging van de termijn van twee jaar mogelijk zijn.

Het zevende lid biedt de mogelijkheid tot arbeidsbemiddeling bij plaatsing en begeleiding van de uitkeringsgerechtigde in een participatieplaats.

Het achtste lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het negende lid wordt bepaald dat er voor de participatieplaats een schriftelijke overeenkomst (participatie -overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de participatieplaats worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een participatieplaats niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Overigens is het inzetten van dit reïntegratie-instrument minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Omdat er veel afspraken nodig zijn tussen het college, de uitkeringsgerechtigde en de aanbieder van de participatieplaats is een goede organisatie vereist. Omdat de uitkeringsgerechtigden op een vergelijkbare wijze bediend kunnen worden met de overige reïntegratie-instrumenten welke zijn genoemd in deze verordening zal dit instrument naar verwachting maar zeer zelden worden ingezet.

Artikel 13 Loonkostensubsidies

Het instrument loonkostensubsidies is bekend van de WIW en het Besluit in- en doorstroombanen, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het gemeentelijk beleid komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie, de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijv. bieden van scholing en begeleiding).

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Het eerste lid geeft ook aan voor welke personen de subsidie niet verstrekt kan worden.

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om op basis van maatwerk de hoogte van de subsidie, de termijn en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.) vast te stellen.

Artikel 14 Scholing

Scholing is bij uistek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven. Richtlijn is wel dat uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid voorop staat. Daarom moet rekening gehouden worden met de duur en kostprijs van de aan te bieden scholing.

Artikel 15 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.

Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij.

Als onderdeel van sociale activering kan het college aan uitkeringsgerechtigden vrijwilligerswerk of een beschermde werkplek aanbieden.

Artikel 16 Premies

Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de Wwb (artikel 31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om t.b.v. uitkeringsgerechtigden jaarlijks een activeringspremie te verstrekken.

De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

Er is uitdrukkelijk voor gekozen om niet de maximale premie toe te kennen. Enerzijds druist een premietoekenning in tegen het principe van de WWB, die als algemeen uitgangspunt werk verplicht stelt. Anderzijds kan deze premie, door het te koppelen aan een uitkeringsduur van ten minste 12 maanden, gezien worden als een stimulans respectievelijk een beloning vanwege de inspanning om een afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen.

De premie bij werkaanvaarding wordt niet ambtshalve toegekend. Dit betekent dat degene die hiervoor in aanmerking komt hierom moet verzoeken nadat de referteperiode voor een uitkering ingevolge de werkloosheidswet (i.c. 9 maanden) is verstreken.

De premie voor het verrichten van deeltijdwerk wordt eveneens per kalenderjaar op aanvraag betaalbaar gesteld. De premie wordt achteraf betaalbaar gesteld. De periode waarover op deze wijze met terugwerkende kracht een premie wordt berekend, duurt maximaal een jaar. Deze periode hoeft niet gelijk te zijn aan een kalenderjaar en kan dus bijvoorbeeld de periode van 1 juli tot 1 juli zijn. Indien men in een volgend kalenderjaar wederom op aanvraag voor een eenmalige premie in aanmerking komt, dan wordt voor wat betreft de berekening van de periode waarover men hiervoor in aanmerking komt, aansluiting gezocht bij de periode waarover men reeds een premie heeft ontvangen. Er kan dus geen sprake zijn van overlapping van periodes. De deeltijdpremie bedraagt 25% van de netto-inkomsten en is gemaximeerd op 25% van het bedrag als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder j. Hiermee wordt bereikt dat degene die blijvend op deeltijdwerk is aangewezen niet wordt benadeeld vanwege het niet kunnen ontvangen van de langdurigheidstoeslag.

Artikel 17 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat het college, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, kosten voor tussenschoolse opvang en overblijfkosten en verwervingskosten, maar dit is geen limitatieve opsomming. Het college zal op basis van maatwerk en met toepassing van de huidige wet- en regelgeving besluiten deze bepaling toe te passen.

Artikel 18 Verzuimcontrole

Behoeft geen toelichting.

Artikel 19 Hardheidsclausule

Behoeft geen toelichting.

Artikel 20 Citeertitel

Behoeft geen toelichting.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting.

Stappenschema ter beoordeling of er sprake is van staatssteun