Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening financieel beheer Bloemendaal 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

De raad der gemeente Bloemendaal;gelet op het bepaalde in artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 november 2010;b e s l u i t:vast te stellen de volgende VERORDENING FINANCIEEL BEHEER BLOEMENDAAL 2011

VERORDENING FINANCIEEL BEHEER BLOEMENDAAL 2011

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en ook voorkomen in de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten hebben dezelfde betekenis als in genoemde regelingen.

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

      • a.

        gemeente: de gemeente Bloemendaal;

      • b.

        raad: de gemeenteraad van Bloemendaal;

      • c.

        college: college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal;

      • d.

        afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de bestuursdienst, die het college als zodanig aangewezen heeft en de griffie;

      • e.

        administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Bloemendaal en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

§ 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Kaders en programma-indeling voor de begroting en verantwoording

  • 1. De gemeenteraad stelt in juni de beleidsmatige en financiële kaders vast voor de begroting van het volgende jaar. Het college gebruikt deze kaders voor de begroting.

  • 2. De raad kan alleen in de kadernota de programma-indeling voor het volgende begrotingsjaar wijzigen.

  • 3. Het college biedt de raad uiterlijk 1 juni (maar bij voorkeur 1 mei) ieder jaar de jaarstukken over het daaraan voorafgaande jaar aan. De accountantsverklaring wordt bij voorkeur voor de behandeling in de commissie aan de raad overgelegd en uiterlijk voor de behandeling in de gemeenteraad.

  • 4. De raad stelt bij de begroting op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de productenraming ingedeeld naar programma’s en bij het jaarverslag wordt er een overzicht gegeven van de productenrealisatie ingedeeld naar programma’s.

  • 2. In de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 4. In de begroting wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de output en outcome in de verschillende programma’s. In de jaarekening wordt hierover verantwoording afgelegd.

  • 5. In de programmabegroting wordt opgenomen een overzicht van de verordeningen en beleidsstukken, die van toepassing zijn op dat programma met het jaartal van goedkeuring.

  • 6. In de programmabegroting en -rekening wordt in de paragraaf kapitaalgoederen een overzicht opgenomen van de onderhoudsnota’s waarin het jaartal van de laatste actualisatie wordt vermeld. Tevens wordt het beleid ten aanzien van actualisatie van de nota’s uiteengezet.

Artikel 4. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 4. Het college is gemandateerd om niet bestede middelen voor jaargrensoverschrijdende activiteiten van voorgaand begrotingsjaar in het lopende begrotingsjaar te besteden tot vaststelling van de jaarrekening over het voorgaande jaar. Aan het einde van een begrotingsjaar biedt het college de raad een overzicht aan van niet bestede middelen voor jaargrensoverschrijdende activiteiten. Het college doet in het eerste kwartaal een voorstel aan de raad over hoe om te gaan met de budgetoverschotten.

  • 5. Verschuivingen van kosten binnen het programmabudget zijn geoorloofd, zolang er a) op programmaniveau geen overschrijding ontstaat en b) de kosten passen binnen het beleid van de raad. Voor kosten hoger dan € 25.000 dient vooraf de raad om een besluit gevraagd te worden.

  • 6. Alleen met toestemming van de gemeenteraad kan van artikel 4.1 t/m 4.5. worden afgeweken.

Artikel 5. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier en de eerste acht maanden van het begrotingsjaar.

  • 2 De tussenrapportages over eerste vier en eerste acht maanden van het begrotingsjaar biedt het college de raad respectievelijk voor 15 juni en 15 oktober van dat jaar aan.

  • 3 De tussenrapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    alsmede een realisatie en raming van de productenrealisatie en de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

      • a.

        de baten en lasten per programma;

      • b.

        het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

      • c.

        het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

      • d.

        de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

      • e.

        het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d,

§ 3. Financieel beleid

Artikel 6. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden ineens afgeschreven, tenzij de raad overeenkomstig het bepaalde in artikel 60 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) hiervan afwijkt.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. De materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven conform onderstaande termijnen:

    Gronden en terreinen Termijn

    Grond Niet

    Woonruimten

    Woonwagens 25 jaar

    Nieuwbouw 40 jaar

    Renovaties, verbouwingen en uitbreiding 25 jaar

    Bedrijfsgebouwen

    Nieuwbouw 40 jaar

    Renovaties, verbouwingen en uitbreiding 25 jaar

    Nieuwbouw semi-permanente gebouwen 15 jaar

    Noodlokalen 5 jaar

    Grond-, weg-en waterbouwkundige werken

    Vanuit het GRP (Gemeentelijk RioleringsPlan):

    • -

      Hoofd- en minigemalen en drainagepompen bouwkundig 45 jaar

    • -

      Hoofd- en minigemalen en drainagepompen mechanisch elektrisch 15 jaar

    • -

      Pompen diepdrainage 10 jaar

    • -

      Minizuiveringssysteem 20 jaar

    • -

      Bron diepdrainage 30 jaar

    • -

      Drainage 30 jaar

    • -

      Persleidingen (riolering, drainage en afwatering) 45 jaar

    • -

      Drukriolering 45 jaar

    • -

      Infiltratieriool 60 jaar

    • -

      Riolering, randvoorzieningen (bergbezinkbassin) en drainage-

      afvoerleidingen 70 jaar

    Aanleg begraafplaatsen 40 jaar

    Aanleg en onderhoud van wegen, fiets- en voetpaden 25 jaar Maatschappelijk

    Openbare verlichting 25 jaar Maatschappelijk

    Civiele kunstwerken (bruggen): hout 25 jaar Maatschappelijk

    beton 50 jaar Maatschappelijk

    Beschoeiingen 30 jaar Maatschappelijk

    Vervoermiddelen

    Auto’s en zwaar materieel 8 jaar

    Machines, apparaten en installaties

    Parkeermeters 8 jaar

    Gereedschap en hulpmiddelen 10 jaar

    Voorzieningen / technische installaties gebouwen 15 jaar

    Overige materiële vaste activa

    Automatiseringsprojecten (hard- en software) 5 jaar

    Meubilair, inventaris en kantoorapparatuur 10 jaar

  • 4. De start van afschrijving van een activum begint in het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin het actief gereed komt dan wel verworven wordt.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in lid 3 worden activa anders dan gronden en terreinen met een afzonderlijke verkrijgingprijs van minder dan € 25.000 niet geactiveerd.

  • 6. De in lid 3 opgenomen afschrijvingstermijnen zijn niet van toepassing op reeds gerealiseerde / geactiveerde investeringen van voor 1 januari 2004

  • 7. Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden ten laste van de exploitatie gebracht. Indien hiervan bij raadsbesluit wordt afgeweken, wordt het actief lineair afgeschreven over de verwachte levensduur van het actief , zoals hier boven is aangegeven, of een kortere door de raad aan te geven tijdsduur.

    Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut genereren geen middelen en er is geen markt voor. Voorbeelden zijn wegen, pleinen, openbaar groen en bruggen. Er is bijvoorbeeld wel vraag zijn naar de grond waarop de weg of park is aangelegd, maar er is geen vraag naar de weg of het park als zodanig.

  • 8. Componentenbenadering.

    Van een materieel vast actief kunnen vanaf 1 januari 2011 samenstellende delen afzonderlijk worden afgeschreven op basis van het individuele waardeverloop van die delen. Per samenstellend deel kan de economische gebruiksduur namelijk sterk verschillen. Bijvoorbeeld verwarmingsinstallaties (15 jaar), verbouwing (25 jaar) en inventaris (10 jaar) van een schoolgebouw.

    De componentenbenadering wordt toegepast indien er sprake is van substantieel verschillende afschrijvingstermijnen.

Artikel 7. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3. De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt indien van toepassing bepaald door het rentetotaal van de uitstaande leningen en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en de voorzieningen.

Artikel 8. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rechten (leges) heffingen en prijzen.

  • 2. Het college biedt de raad voor 1 juli na aanvang van een nieuwe raadsperiode een voorstel aan ter vaststelling van de kaders voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rechten (leges) heffingen en prijzen.

Artikel 9. Financieringsfunctie

  • 1.

    • Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

      • a.

        het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

      • b.

        het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

      • c.

        het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

      • d.

        het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2. Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

      • a.

        Het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt op dusdanige wijze dat het risico beperkt is dat aanzienlijke verliezen worden geleden. Derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van de financiële risico’s. Nadere regels worden vastgelegd in het treasurystatuut.

      • b.

        Overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

§ 4. Financieel beheer en interne controle

Artikel 10. Administratie en Informatieverschaffing

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

    • a.

      het verschaffen van managementinformatie;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties.

  • 2. De informatievoorziening is zodanig ingericht dat inzicht bestaat in de productie en de wijze waarop deze productie tot stand is gekomen.

  • 3. Er worden indicatoren onderhouden met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • 4. Er zijn registraties voor het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 11. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel. De afdelingen dragen zorg voor de interne controle en de archiefvorming daarop ten aanzien van de rechtmatigheid en juistheid van basisregistraties.

Artikel 12. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

§ 5. Financiële organisatie

Artikel 13. Financiële organisatie

  • 1.

    • Het college zorgt voor en legt vast:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

  • 2. Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van goederen, werken en diensten.

  • 3. Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

  • 2. De ‘Verordening financieel beheer Bloemendaal 2009’ vastgesteld door de raad op 8 januari 2009 wordt ingetrokken per 1 januari 2011.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald onder de naam ‘Verordening financieel beheer Bloemendaal 2011’.

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad der gemeente Bloemendaal,

gehouden op 16 december 2010.

R.Th.M. Nederveen , voorzitter

K.A. van der Pas , griffier

Gepubliceerd in het Weekblad Kennemerland Zuid d.d. 23 december 2010.

In werking: 1 januari 2011.

Nota-toelichting

TOELICHTING VERORDENING FINANCIEEL BEHEER BLOEMENDAAL 2011

ALGEMEEN

Artikel 212, eerste lid van de Gemeentewet bepaalt, dat de gemeente bij verordening de uitgangspunten voor het financieel beleid en regels voor het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie moet vaststellen. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten werkt deze onderwerpen uit in de elementen begroting en verantwoording, financieel beleid, financieel beheer, interne controle en financiële organisatie. Deze elementen komen in de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 van deze verordening aan de orde. De bepalingen uit deze verordening gelden dus naast en onverminderd het Besluit begroting en verantwoording gemeenten en provincies.

De gemeente moet via deze verordening waarborgen, dat zij voldoet aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en interne controle. Het tweede hoofdstuk van de verordening bevat daarom voorschriften over de wijze van verantwoording over de uitvoering van de begroting. Hoofdstuk 3 gaat over de kaders voor het financieel beleid. Het vierde hoofdstuk bevat hoofdregels voor interne controle en daarmee over het financieel beheer. Hoofdstuk 5 stelt de kaders voor de financiële organisatie. Deze kaders maken tezamen de interne controle waaronder de controle op de rechtmatigheid van de (financiële) beheershandelingen mogelijk. De interne controle richt zich mede op de rechtmatigheid van de (financiële) beheershandelingen.

Het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet geeft aan welke regels in elk geval in de verordening moeten zijn opgenomen. De verordening moet in elk geval regels bevatten voor waardering en afschrijving van vaste activa, grondslagen voor de berekening van tarieven en prijzen en de algemene doelstellingen en te hanteren richtlijnen en limieten voor de financieringsfunctie. Deze regels zijn opgenomen in het hoofdstuk 3, het hoofdstuk over het financieel beleid.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in het tweede lid van artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

§ 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Kaders en programma-indeling voor de begroting en verantwoording

Dit artikel in het eerste lid de verplichting van het college om de raad jaarlijks een kadernota aan te bieden.

Het tweede lid gaat over de programma-indeling voor de begroting en verantwoording. De indeling van de programma’s kan alleen worden gewijzigd bij de kadernota. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. Het is echter niet wenselijk om deze indeling elk jaar te wijzigen.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).

De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Hij kan er voor kiezen een budget voor een samenstel van activiteiten of per activiteit beschikbaar te stellen. De verordening kiest voor het beschikbaar stellen van budgetten per programma.

Het derde lid van dit artikel regelt het tijdstip, waarvoor het college de jaarstukken aan de raad moet aanbieden.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

Dit artikel bevat in aanvulling op het BBV bepalingen voor de inrichting van de begroting. Het eerste lid draagt het college op de productenraming bij de begroting te voegen. Het tweede lid draagt het college op bij het jaarverslag de productrealisatie te voegen. Dit zijn geen standaard verplichtingen in het BBV. Wel moet men opletten dat de productrealisatie inderdaad bij het jaarverslag is gevoegd en niet bij de jaarrekening. Anders gaat deze onderdeel uitmaken van de accountantscontrole, hetgeen niet de bedoeling van de wet is.

De verordening werkt de in het BBV opgenomen verplichting van de gemeente om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uit. Het BBV bepaalt, dat de begroting bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

Artikel 4. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Artikel 4 bevat regels voor de autorisatie van de begrotingsbudgetten en investeringskredieten. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de autorisatie van de baten en lasten plaatsheeft op programmaniveau.

Autorisatie is naast lopende uitgaven nodig voor investeringen. Het tweede lid van dit artikel regelt dat de autorisatie van investeringskredieten bij begrotingsbehandeling plaatsheeft, tenzij de raad bij de begrotingsbehandeling aangeeft ten aanzien van bepaalde investeringen een afzonderlijk voorstel voor autorisatie te willen ontvangen. De raad kan daarmee de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor deze nog niet geautoriseerde investering aan te gaan.

Het derde lid regelt de autorisatie voor investeringen, die niet bij de begroting voorzien zijn. Het college moet in deze gevallen voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen in verband met deze investeringen een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet doen.

Het vijfde lid regelt dat verschuivingen van kosten binnen het programma zijn geoorloofd zolang er a) op programmaniveau geen overschrijving ontstaat en b) de kosten passen binnen het beleid van de raad. Voor kosten hoger dan € 25.000 dient vooraf de raad om een besluit gevraagd te worden.

Het zesde lid is een hardheidsclausule dat bepaald dat met toestemming van de gemeenteraad van de voorgaande leden kan worden afgeweken.

Artikel 5. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het eerste lid bepaalt, dat het college de raad over de eerste vier en acht maanden van het begrotingsjaar rapporteert.

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het derde lid bepaalt over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in de rapportage moet verantwoorden.

§ 3. Financieel beleid

Artikel 6. Waardering en afschrijving vaste activa

Het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet onder letter a bepaalt, dat de gemeente bij verordening de regels voor waardering en afschrijving van activa moet vaststellen. Artikel 6 geeft aan deze verplichting invulling. Artikel 6 bevat de methoden en afschrijvingstermijnen.

Artikel 7. Kostprijsberekening Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de gemeente bij verordening in ieder geval de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten moet vaststellen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor de gemeente prijzen en heffingen in rekening brengt. Artikel 7 van de verordening bepaalt de kaders voor het vaststellen van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten.

Het eerste lid bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen.

Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt.

De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

Artikel 8. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die hij ex artikel 156 van de Gemeentewet niet kan delegeren. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolrechten en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Een gemeenteraad, die voor meer rechten (en leges) de tarieven jaarlijks wenst vast te stellen, kan het eerste lid met deze rechten (en leges) uitbreiden.

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken, die niet onder artikel 229 Gemeentewet vallen is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en letter e van de Gemeentewet een bevoegdheid van het college.

Dit artikel regelt in het tweede lid, dat de raad per raadsperiode de kaders voor het vaststellen van de belastingen, rechten, heffingen en prijzen bepaalt.

Artikel 9. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. Regel is dat er de risico’s die worden gelopen beperkt zijn, uitzettingen in hefboomproducten zijn niet toegestaan. Nadere instructies zijn opgenomen in het treasurystatuut.

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 van de Gemeentewet dat het college een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder neemt dan nadat het de raad een ontwerp-besluit heeft toegezonden en de raad zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het college moet het publieke belang bij deze oprichtingen motiveren. Verder draagt het derde lid het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen. De gemeente Bloemendaal kent een Treasurystatuut, waarin de bepalingen in dit artikel zijn uitgewerkt.

Artikel 10. Administratieen Informatieverschaffing

Onder artikel 10 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie en Informatieverschaffing. Op hoofdlijnen draagt de raad het college op welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 11. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 11 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Artikel 12. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 12 bepaalt dat het college in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen treft of laat treffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat de gemeente subsidies wel daadwerkelijk verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant.

Artikel 13. Financiële organisatie

Artikel 13 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 van de Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder lid 1, letter a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

De regels bedoeld onder de letters a en b heeft het college inmiddels gezamenlijk vastgelegd in het organisatiebesluit Bloemendaal. De regels voor de organisatie van de financieringsfunctie is in een apart treasurystatuut vastgelegd.

Onder letter e wordt het college opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen.

De leden 2 en 3 geven regels voor resp. inkoop en aanbesteding alsmede subsidieverstrekking en steunverlening.

Artikel 14. Inwerkingtreding De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het betreffende begrotingsjaar. De jaarstukken van het vorig begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

Artikel 15. Citeertitel Artikel 15 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.