Regeling vervallen per 01-01-2018

Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2017

Intitulé

Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2017

Het college van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

gelet op de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 7 tot en met 13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelet op Titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat de wet en de verordening het college de bevoegdheid geeft nadere regels op te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet en de verordening als bedoeld in artikel 2.1.3 van de Wet en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluit of te verrichten handelingen;

dat een bestuursorgaan op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende bevoegdheid;

besluit:

vast te stellen het volgende:

Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2017

Artikel 1 Verplichtingen persoonsgebonden budget begeleiding en hulp bij het huishouden

Bij het uitbetalen van een persoonsgebonden budget voor begeleiding en hulp bij het huishouden gelden de voorwaarden die de Sociale Verzekeringsbank stelt aan de betaling van een pgb.

Artikel 2 Verplichtingen budget overige voorzieningen

Bij het verlenen van een budget bij overige voorzieningen gelden de volgende verplichtingen:

  • 1.

    de voorziening moet voldoen aan het programma van eisen dat is opgesteld door de gemeente en, indien van toepassing, aan het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmidden keurmerk en/of komt voor op de lijsten van het TNO-keurmerk dan wel een gelijkwaardig keurmerk goedgekeurde hulpmiddelen;

  • 2.

    in geval van een rolstoel- of vervoersmiddel wordt de voorziening ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf en voldoet deze aan de eisen van de Revakeur;

  • 3.

    de cliënt overlegt ten behoeve van de uitbetaling van het pgb een originele nota waaruit de kosten blijken;

  • 4.

    de gemeente gaat over tot uitbetaling van eenmalige persoonsgebonden budgetten en accepteert in dat kader het mandaat- en volmachtverlening 2016 van de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 3 Hoogte persoonsgebonden budget begeleiding en hulp bij het huishouden

  • 1. Het tarief bedraagt:

    • a.

      € 19,21 per uur voor hulp bij het huishouden;

    • b.

      € 42,49 per uur voor begeleiding;

    • c.

      € 70,10 per uur voor gespecialiseerde begeleiding;

    • d.

      € 31,13 per dagdeel voor arbeidsmatige dagbesteding;

    • e.

      € 46,81 per dagdeel voor gespecialiseerde dagbesteding;

    • f.

      € 210,00 per dag voor kortdurend verblijf;

    • g.

      € 7,38 per dag voor vervoer naar dagbesteding;

    • h.

      € 20,00 per dag voor rolstoelgebonden vervoer naar dagbesteding.

  • 2. Het uurtarief voor het inhuren van een familielid, vrienden, kennissen of een persoon die niet een opleiding tot het verlenen van zorg heeft genoten bedraagt € 12,00 per uur (120% van het wettelijk mimumloon voor een werknemer van 23 jaar en ouder) voor een voorziening als bedoeld in lid 1 onder a en € 20,00 per uur (200% van het wettelijk minimumloon voor een werknemer van 23 jaar en ouder) voor een voorziening als bedoeld in lid 1 onder b en c.

Artikel 4 Hoogte budget voorzieningen

De hoogte van het budget voor aanschaf van een:

  • 1.

    rolstoel is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate rolstoel, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde aanbieder. De kostprijs kan zo nodig verhoogd worden met de kostprijs van individuele aanpassingen. Voor onderhoud wordt een bedrag gelijk aan 5% van de aanschafprijs beschikbaar gesteld en voor verzekering een bedrag van € 75,00 per jaar;

  • 2.

    individuele vervoersvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde aanbieder. Voor onderhoud wordt een bedrag gelijk aan 5% van de aanschafprijs beschikbaar gesteld en voor verzekering een bedrag van € 75,00 per jaar;

  • 3.

    losse woonvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde aanbieder. Voor onderhoud wordt een bedrag gelijk aan 5% van de aanschafprijs beschikbaar gesteld en voor verzekering een bedrag van € 75,00 per jaar.

Artikel 5 Budget woonvoorzieningen

  • 1. Als de kosten voor woonvoorzieningen en woningaanpassingen meer bedragen dan € 3.000,- geldt het primaat van verhuizen.

    • a.

      alvorens het primaat toe te passen wordt een overweging gemaakt op de volgende aspecten:

      • *

        De aanwezigheid van een passende woning

      • *

        Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen

      • *

        De gezondheidssituatie van cliënt en huisgenoten

      • *

        De afstand tot voorzieningen waar cliënt gebruik van maakt

      • *

        De wil van cliënt om te gaan verhuizen

      • *

        De leeftijd van cliënt en huisgenoten

      • *

        In hoeverre is de huidige woning al aangepast?

      • *

        De medisch aanvaardbare termijn

      • *

        Sociale omstandigheden

      • *

        Afstemming met andere voorzieningen

      • *

        Werksituatie

      • *

        Eventuele stijging in de woonlasten

      • *

        Is de huidige woning eigendom van cliënt?

  • 2. De maximale vergoeding voor verhuiskosten bedraagt € 3.000.

  • 3. De verhuiskostenvergoeding wordt betaald op het moment dat overschrijving in de gemeentelijke basisregistratie personen heeft plaats gevonden.

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen wordt betaald aan de client dan wel op verzoek van de client aan de eigenaar van de woning na overlegging van de nota en bedraagt maximaal 100% van de goedgekeurde offertekosten beoordeeld aan de hand van de standaardprijslijst en met toepassing van de in de toelichting op dit artikel genoemde maxima en kostensoorten.

Artikel 6 Budget sportvoorziening

Het budget voor de aanschaf van een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.403,40. Het bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf (maximaal € 2.802,80) en onderhoud, keuring, reparatie (maximaal € 600,60) van een sportrolstoel of vergelijkbare voorziening voor een periode van ten minste 3 jaar.

Artikel 7 Budget vervoersvoorzieningen

  • 1. Voor een budget voor vervoersvoorzieningen geldt dat deze worden gebaseerd op een hoogte gelijk aan 2000 te rijden kilometers per jaar. De maximale hoogte is vastgesteld op:

    • a.

      voor het gebruik van een eigen auto, als de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, geldt een normbedrag van € 980,- op jaarbasis;

    • b.

      voor het gebruik van een taxi, als de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en niet rolstoelgebonden is, geldt een budget van € 3.983,- op jaarbasis;

    • c.

      voor het gebruik van een rolstoeltaxi, als de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en rolstoelgebonden is, geldt een budget van € 4.866,- op jaarbasis.

  • 2. Het in lid 1 onder a genoemde bedrag worden halfjaarlijks vooraf verstrekt.

  • 3. De in lid 1 onder b en c genoemde bedragen worden maandelijks betaalbaar gesteld, indien gewenst aan het taxibedrijf, na ontvangst van de originele nota.

  • 4. De hoogte van een budget voor het aanpassen van een eigen auto wordt bepaald aan de hand van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

  • 5. Als er sprake is van aanpassingskosten van de eigen auto geldt als afschrijvingstermijn van de voorziening ten minste zeven jaar. Met uitzondering van overzetbare voorzieningen wordt deze voorziening daarom slechts toegekend als de aan te passen auto niet ouder is dan drie jaar. De opties met betrekking tot de uitrusting van de auto, zoals automatische transmissie, stuurbekrachtiging en airco, alsmede de kosten verbonden aan het overzetten van eerder verstrekte overzetbare voorzieningen zijn van vergoeding uitgesloten.

  • 6. Collectief vervoer bestaat uit een regiotaxipas waarmee tegen het zonetarief van het reguliere openbaar vervoer kan worden gereisd.

  • 7. Voor de sociaal begeleider van de gebruiker van het collectief vervoer gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      de sociaal begeleider mag geen Wmo-geïndiceerde zijn;

    • b.

      de sociaal begeleider dient zelfstandig te kunnen reizen en niet aan een rolstoel of scootmobiel gebonden te zijn;

    • c.

      er mag maximaal één sociaal begeleider per (enkele) rit meegaan;

    • d.

      de sociaal begeleider reist vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming;

    • e.

      er mogen maximaal 20 enkele ritten per jaar worden gemaakt;

    • f.

      de rit van de sociaal begeleider wordt gelijktijdig geboekt met dezelfde reservering als de rit van de Wmo-pashouder.

  • 8. Medische begeleiding in het collectief vervoer is mogelijk als er sprake is van medische technische handelingen bij gedragsproblemen en wanneer eenvoudige algemeen dagelijkse levensverrichtingen tijdens de rit nodig zijn.

Artikel 8 Regels voor bijdrage in de kosten

  • 1. Bij de berekening van de bijdrage in de kosten is het (gezamenlijk) bijdrageplichtig inkomen zoals bedoeld in artikel 3.9 van het Uitvoeringsbesluit Wmo van toepassing. Bij de berekening van de maximale periodebijdrage wordt daarbij gekeken naar de samenstelling van het huishouden en de leeftijd. Het volgende geldt hierbij:

    • a.

      het bedrag dat ongehuwde belanghebbenden jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,50 per vier weken plus een dertiende deel van 12,5% van het verschil tussen het bijdrageplichtig inkomen van de belanghebbende en de grens van € 22.632;

    • b.

      het bedrag dat ongehuwde belanghebbenden van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,50 per vier weken plus een dertiende deel van 12,55% van het verschil tussen het bijdrageplichtig inkomen van de belanghebbende en de grens van € 17.033;

    • c.

      het bedrag dat gehuwde belanghebbenden dienen te betalen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar, bedraagt € 0,00, per vier weken plus een dertiende deel van 12,5% van het verschil tussen het bijdrageplichtig inkomen van de belanghebbende en de grens van € 35.000;

    • d.

      het bedrag dat gehuwde belanghebbenden, die beiden 65 jaar of ouder zijn, dienen te betalen bedraagt € 17,50 per vier weken plus een dertiende deel van 12,5% van het verschil tussen het bijdrageplichtig inkomen van de belanghebbende en de grens van € 23.525.

  • 2. De bijdrage in de kosten over een periode van 4 weken is gelijk aan de wettelijke 'Maximale periodebijdrage' in die periode, tenzij deze hoger is dan de 'Kosten van de voorziening per 4 weken' in die periode. In dat geval is de bijdrage in de kosten gelijk aan de 'Kosten van de voorziening per 4 weken'.

  • 3. Voor hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura wordt een bijdrage in de kosten opgelegd zolang hulp bij het huishouden wordt verstrekt. De 'Kosten van de voorziening per 4 weken' worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen ondersteuning in die 4 weken, vermenigvuldigd met € 18,50.

  • 4. Voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een bijdrage in de kosten opgelegd over de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De 'Kosten van de voorziening per 4 weken' worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken met een maximum van € 18,50 per uur.

  • 5. Voor begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, participerende dagbesteding, dagbesteding gericht op activering en kort verblijf wordt een bijdrage in de kosten opgelegd gedurende de looptijd van de toegekende voorziening. De 'Kosten van de voorziening per 4 weken' worden als volgt vastgesteld: het aantal uren/dagdelen/etmalen ontvangen ondersteuning vermenigvuldigd met het tarief zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 met dien verstande dat voor de voorzieningen in artikel 3 lid 1 onder b en c een maximum wordt toegepast van € 40,00 per uur en voor de voorzieningen in artikel 3 lid 1 onder d en e een maximum wordt toegepast van € 30,00 per dagdeel.

  • 6. Voor begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, participerende dagbesteding, dagbesteding gericht op activering en kort verblijf in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een bijdrage in de kosten opgelegd over de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De 'Kosten van de voorziening per 4 weken' worden als volgt vastgesteld: de hoogte van het desbetreffende periodieke persoonsgebonden budget omgerekend naar het bedrag per periode van 4 weken met een maximum van € 40,00 per uur voor begeleiding en gespecialiseerde begeleiding en een maximum van € 30,00 per dagdeel voor participerende dagbesteding en dagbesteding gericht op activering.

  • 7. Voor periodiek toegekende voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt wordt een bijdrage in de kosten opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt. Voor periodiek toegekende voorzieningen wordt een bijdrage in de kosten opgelegd per 4 weken met dien verstande dat per categorie voorziening de volgende maxima per 4 weken gelden:

    cat.7A-1 scootmobiel 12 km

    € 48,00

    cat.7B-1 scootmobiel 15 km

    € 57,00

    cat.7C -1 scootmobiel extra geveerd

    € 70,00

    cat.8V-1 3 wielfiets volwassenen

    € 37,00

    cat.9-1 scootmobiel 10 km

    € 40,00

    cat.10-1 duofiets/laag BTW tarief

    € 56,00

    cat.10-2 duofiets/hoog BTW tarief

    € 56,00

    cat.11-1 tandem/laag BTW tarief

    € 36,00

    cat.11-2 tandem/hoog BTW tarief

    € 36,00

    cat.12-1 handbike

    € 50,00

    cat.12-2 handbike elektrisch/trapondersteuning

    € 99,00

    cat.18-1 rolstoelfiets

    € 75,00

    cat.20-1 badlift

    € 11,00

    cat.21A-1 actieve lift

    € 39,00

    cat.21B-1 passieve lift

    € 46,00

    Cat. 22 eenvoudige toilet- of douchevoorzieningen

    € 15,00

    Cat. 23 douche- en toiletvoorzieningen verrijdbaar

    € 60,00

    Cat. 24 douche- en toiletvoorzieningen zelfbewegers

    € 60,00

    Cat. 27-3 en 21-4 buiten kern vervoer werkelijke huurprijs op hele euro’s naar beneden afgerond

    Cat. 27-5 en 27-6 buiten kern wonen werkelijke huurprijs op hele euro’s naar beneden afgerond

  • 8. Voor individuele vervoersvoorzieningen, losse woonvoorzieningen en woonvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 en 3 en artikel 5 met uitzondering van de vergoeding voor verhuiskosten wordt een bijdrage in de kosten opgelegd. Deze bijdrage wordt opgelegd totdat de geldswaarde van de verstrekte voorziening volledig is terugbetaald.

  • 9. Voor het opleggen en innen van een eigen bijdrage geeft de gemeente het bedrag dat men periodiek moet betalen door aan het Centraal Administratie Kantoor.

  • 10. Voor een algemene voorziening kan het college een eigen bijdrage vragen van de cliënt. Dit wordt per voorziening bepaald:

    • a.

      voor de regeling huishoudelijke hulp toelage komen inwoners met een indicatie op grond van de Wmo voor hulp bij het huishouden en geregistreerde mantelzorgers in aanmerking. Voor deze voorziening wordt van de cliënt een eigen betaling gevraagd van € 5,00 per uur;

    • b.

      voor andere algemene voorzieningen wordt de omvang van de eigen betaling bij later besluit bepaald.

Artikel 9 Omvang hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld met toepassing van onderstaande tabel:

Activiteiten

Aantal minuten

Maximale frequentie

toelichting

Broodmaaltijden bereiden

15 minuten

1 x per dag

Maaltijden koken

30 minuten

1 x per dag

Enkel in een huishouden met kleine kinderen

Licht huishoudelijk werk

10 minuten per kamer

3 kamers

Link met maaltijden bereiden/koken

Zwaar huishoudelijk werk

30 minuten per kamer

3 kamers

Textielverzorging

60 minuten bij eeneenpersoonshuishouden en 90 minuten bij een meerpersoonshuishouden

Verzorgen van kinderen

Maximaal 40 uur

Organisatie huishouden

60 minuten

Advies, instructie, aanleren

30 minuten

Maximaal 6 weken

Tijdelijkheid van belang

Psychosociale hulp

30 minuten

Algemene meerkosten

Aanwezigheid kinderen

15 minuten

Per kind van 6 jaar of jonger

Intensief gebruik of hoge vervuilingsgraad

60 minuten

Ook door ziekte (chemo, stoma etc.)

Specifieke problematiek

60 minuten

Ter opvang korting meest kwetsbaren

Artikel 10 Omvang gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden

Van iedereen wordt verwacht dat deze bijdraagt aan het huishouden. Daar waar rollen veranderen is het aan de huisgenoten dit op te vangen. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij wordt wel rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

  • huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien);

  • huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen);

  • huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren;

  • huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot verstrekking van hulp bij het huishouden.

In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Artikel 11 De omvang begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, dagbesteding gericht op participatie, dagbesteding gericht op activering en kortdurend verblijf

Voor de bepaling van de omvang van begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, dagbesteding gericht op participatie, dagbesteding gericht op activering en kortdurend verblijf wordt een handleiding opgesteld die als bijlage aan deze nadere regels is toegevoegd (versie 2.0 d.d. 29 april 2016).

Artikel 12 Tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronische problemen

Ter tegemoetkoming van de meerkosten van een beperking of chronisch probleem biedt de gemeente aan minima via Ferm Werk een gemeentelijke collectieve ziektekostenverzekering op grond van de Participatiewet. Op grond van de Participatiewet wordt de doelgroep bepaald voor de collectieve ziektekostenverzekering en de doelgroep voor de premiekorting met betrekking tot de voorwaarden inzake inkomen en vermogen. Op grond van de Wmo wordt de doelgroep van personen met een beperking of chronisch probleem voor de extra premiebijdrage bepaald.

Een inwoner heeft recht op de extra premiebijdrage voor personen met een beperking of chronisch probleem als:

  • 1.

    deze op grond van de Participatiewet toetreedt tot de gemeentelijke collectieve ziektekostenverzekering voor minima en

  • 2.

    daarnaast sprake is van een voorziening op grond van de Wmo, een gehandicaptenparkeerkaart of gehandicaptenparkeerplaats, een uitkering krachtens de WAO ontvangt naar een percentage van 80% tot 100% of een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of op grond van de Wmo wordt aangemerkt als een persoon met een beperking waarbij aannemelijk is dat er sprake is van meerkosten als gevolg daarvan.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14 Indexering

  • 1. Het college indexeert jaarlijks de bedragen genoemd in artikel 6, 7 en artikel 5 lid 4 conform de CPI-index van september van elk jaar.

  • 2. De indexering voor het jaar 2017 is vastgesteld op 0,1 %.

  • 3. De bedragen genoemd in artikel 3, artikel 5 lid 1 en 2, artikel 8 en artikel 12 worden autonoom aangepast op basis van beleidsmatige overwegingen.

Artikel 15 Intrekking en overgangsrecht

  • 1.

    De Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2016 worden ingetrokken. 

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2016, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2016 maar waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze nadere regels, worden afgehandeld krachtens deze nadere regels.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2016 wordt beslist met in achtneming van deze nadere regels.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze nadere regels en beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 17 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2017.

Ondertekening

Bodegraven, 20 december 2016.
Burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk,
de secretaris,
drs. J.G. de Jager
de burgemeester,
mr. C. van der Kamp

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Verplichtingen persoonsgebonden budget begeleiding en hulp bij het huishouden

Met dit artikel is geregeld dat aangesloten wordt bij de voorwaarden van de Sociale Verzekeringsbank bij het betaalbaar stellen van een persoonsgebonden budget. Door het proces bij de SVB is het niet langer nodig dat de besteding van de genoemde budgetten achteraf worden verantwoord en gecontroleerd. De SVB geeft aan dat zij vooralsnog alleen pgb’s behandelen waar een arbeidsrelatie aan vast hangt. Bevoegdheden om éénmalige pgb’s te behandelen mandateren zij sinds 1 januari 2015 aan de gemeenten. Middels dit besluit wordt het mandaat aanvaard.

Artikel 2. Verplichtingen budget overige voorzieningen

Voor overige voorzieningen zijn verplichtingen opgenomen over de kwaliteit van de voorziening en over de eisen die aan een leverancier worden gesteld.

Artikel 3. Hoogte persoonsgebonden budget en hulp bij het huishouden

In dit artikel zijn de uurtarieven voor begeleiding en hulp bij het huishouden opgenomen. Zo ook de tarieven voor het inhuren van een familielid, vrienden, kennissen. De hoogte van de persoonsgebonden budgetten zijn gelijk aan 100% van het contractueel afgesproken tarief van zorg in natura dan wel gelieerd aan het wettelijk minimumloon.

Het staat de cliënt vrij om iemand in te huren voor hulp bij het huishouden. Dat kan een familielid of een buurvrouw zijn, maar ook de inzet van een professional (organisatie of ZZP’er). In de hoogte van de vergoeding zit een verschil. Een cliënt die met zijn persoonsgebonden budget een familielid, buurvrouw inhuurt wordt niet geconfronteerd met kosten van overhead. Dit is wel het geval als er een zelfstandige zonder personeel of zorgverlener via een instantie wordt ingehuurd. Het persoongebonden budget om vanuit het sociaal netwerk in te huren is dan ook lager. Uitbetaling vindt plaats per maand.

Op grond van de verordening wordt aangesloten bij de Wet minumloon. Met de tarieven wordt een percentage van dit minimumloon gehanteerd. Als het gaat om hulp bij het huishouden wordt een tarief van 120% van het minimumloon gehanteerd gelijk aan € 12,00 per uur voor 2017. Voor begeleiding wordt een tarief van 200% van het minimumloon gehanteerd gelijk aan € 20,00 per uur voor 2017 gelijk aan het AWBZ-tarief in 2014. Ook voor het tarief begeleiding zijn er argumenten om aan te sluiten bij het tarief hulp bij het huishouden. Omdat op dit moment de impact van het verlagen van het AWBZ-tarief niet kan worden overzien is in dit besluit een tarief opgenomen gelijk aan het AWBZ-tarief.

Artikel 4. Hoogte budget voorzieningen

In dit artikel is de hoogte van het budget voor overige voorzieningen vastgelegd.

Artikel 5. Budget woonvoorzieningen

In het eerste lid en tweede lid is geregeld bij welk bedrag van de cliënt wordt gevraagd om te kijken naar een andere woning. Ook is geregeld welke vergoeding de cliënt maximaal kan verwachten wanneer tot verhuizen wordt overgegaan.

Uitbetaling vindt plaats nadat een overschrijving in de BRP heeft plaatsgevonden. De client hoeft de kosten daarbij niet te verantwoorden.

De omvang van het budget is gemaximeerd en bedoeld als een tegemoetkoming in de werkelijke kosten. De omvang is gebaseerd op de volgende overwegingen.

  • 1.

    kosten voor de eerste inschrijving bij Woningnet

  • 2.

    kosten voor de eerste inschrijving bij een woningcorporatie

  • 3.

    de waarborgsom

  • 4.

    kosten van de verhuizing en/of de noodzakelijke opslag van de bestaande inboedel

  • 5.

    de dubbele woonlasten (2e huur)

  • 6.

    eenmalige materiaalkosten van witten, schilderen en behangen van de nieuwe woning

  • 7.

    eenmalige materiaalkosten voor het bedekken van de vloer

  • 8.

    Het arbeidsloon voor het opknappen van de nieuwe woning (verven en behangen), als u dat door een chronische ziekte, handicap of ouderdom niet zelf kunt doen

In het vierde lid zijn de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten voor een woningaanpassing opgenomen.

Daarbij gelden voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen de volgende maximale bedragen:

  • a.

    € 1.001 voor een woonwagen;

  • b.

    € 1.001 voor een woonschip;

  • c.

    € 2.702,70 voor het bezoekbaar en/of logeerbaar maken van een woning

Bij het vaststellen van de hoogte van het budget in de kosten van een woningaanpassing in de vorm van bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

  • a.

    de aanneemsom (waarin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • b.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • c.

    als het noodzakelijk wordt geacht een architect in te schakelen: het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Rechtsverhouding opdrachtgever-architect, ingenieur en adviseur DNR 2011 en de kosten van het toezicht op de uitvoering, als dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • d.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • e.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • f.

    het renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de voorziening;

  • g.

    de kosten van het verwerven van extra bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet gebouwd kan worden binnen de oorspronkelijke kavel;

  • h.

    de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de kosten niet te voorzien waren;

  • i.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • j.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • k.

    de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van de bouwkundige voorziening, voor zover de kosten onder a tot en met j meer bedragen dan € 1.247,41 voor 10% van die kosten tot maximaal € 482,18.

  • l.

    voor kosten van het aanbrengen/aanhelen

Als er sprake is van sanering van de vloerbedekking bedraagt de tegemoetkoming maximaal € 35,40 per m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW). De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van het te vervangen artikel. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten te weten:

  • -

    100% indien als het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • -

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • -

    50% indien als het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • -

    25% indien als het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van € 641,74 per maand voor de duur van maximaal één jaar.

Als er sprake is van tijdelijke huisvesting is de hoogte van de vergoeding:

  • a.

    maximaal € 711,39 per maand bij een zelfstandige woonruimte;

  • b.

    maximaal € 389,83 per maand bij een niet-zelfstandige woonruimte

Artikel 6. Budget sportvoorziening

De sportvoorziening neemt een bijzondere plek in in de regelgeving. Onder de Wet Voorzieningen Gehandicapten was de sportrolstoel in de gemeentelijke regelgeving opgenomen maar dit betrof begunstigend buitenwettelijk beleid. Onder de Wmo is de overweging op zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van doorslaggevend belang of een sportrolstoel of in bredere zin, een sportvoorziening, wordt verstrekt. Dit is lang niet altijd zo en moet telkens goed worden overwogen. Jurisprudentie is daarin van belang. Kosten kunnen enorm oplopen en het gebruik kan beperkt zijn. In dit artikel is in aansluiting op eerder geformuleerd beleid de hoogte van het budget voor een sportvoorziening bepaald.

Artikel 7. Budget vervoersvoorzieningen

In het eerste lid liggen bedragen vast voor een budget in de auto- en taxikosten. Een tegemoetkoming in de kosten voor gebruik van de eigen auto wordt alleen verstrekt wanneer er sprake is van een contra-indicatie voor het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer. Het tweede en derde lid spreken voor zich.

Het vierde lid en vijfde lid gaan in op het onderwerp hoe om te gaan met een verzoek om aanpassing van een auto. Ook hiervoor komt men alleen in aanmerking wanneer er een contra-indicatie bestaat voor het gebruik van de het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.

Het zesde lid houdt in dat elke inwoner gebruik mag maken van het collectief vervoer. Een inwoner met een Wmo-indicatie mag dit echter tegen een gereduceerd tarief doen. Er wordt van een pas-houder een bijdrage in de kosten gevraagd per zone. Deze bijdrage is gelijk aan de kosten van het regulier openbaar vervoer. Deze kosten worden als algemeen gebruikelijk gezien. Alleen de eerste zone kent ook een opstaptarief waardoor men dan voor 1 enkele zone 2x de bijdrage moet betalen. Alle zones daarna worden steeds verhoogd met het tarief voor 1 zone.

Het zevende lid regelt dat een inwoner met een Wmo-indicatie op jaarbasis ook op 20 enkele ritten een sociaal begeleider mag meenemen. De achterliggende gedachte bij het hanteren van een sociaal begeleider is dat de Wmo geïndiceerde zich op de plaats van bestemming kan laten begeleiden. Bijvoorbeeld bij ziekenhuisbezoek, bij het winkelen, bij bankzaken, etc.

Het achtste lid regelst wanneer een pashouder ook de aantekening krijgt voor medische begeleiding.

Artikel 8. Regels voor bijdrage in de kosten

Dit artikel is een uitwerking van het in de Verordening opgenomen artikel ‘Regels voor bijdrage in de kosten”.

In het eerste lid wordt aangesloten bij wat bij wet maximaal mogelijk is voor inning van een eigen bijdrage. De gemeente heeft de mogelijkheid hier naar beneden toe af te wijken. Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. Immers de systematiek van het CAK houdt bij de bepaling van de omvang van de eigen bijdrage rekening met iemands inkomenspositie. Wel zijn in dit artikel een aantal aanpassingen gedaan ten opzichte van het eigen bijdrage beleid in 2015 en 2016. Er is voor een aantal producten maxima in de bepaling van de kostprijs van het product aangegeven. Binnen de systematiek zoals gehanteerd in 2015 en 2016 gaan inwoners meer betalen voor hun ondersteuning wanneer de problematiek groter wordt. Immers, dan wordt de ondersteuning die wordt geboden duurder. Dit vergroot het risico dat inwoners met een groter wordende ondersteuningsbehoefte afhaken. Dit is niet wenselijk.

Daarnaast is een éénduidig systeem neergezet voor de aanlevering van de kostprijs voor een voorziening in bruikleen. Dit is vooral gedaan om het systeem te vereenvoudigen. Door de ingewikkeldheid van het eigen bijdrage systeem is het voor de consulenten vaak lastiger om de inwoner goed te informeren. Met deze aanpassing wordt dit eenvoudiger gemaakt. Hiermee ondervindt de inwoner ook niet langer financieel nadeel bij de overstap naar een andere leverancier.

In het tweede lid is verwoord dat het maximaal te innen bedrag wordt opgelegd maar dat dit nooit meer is dan de werkelijke kosten per 4 weken.

In het derde lid tot en met het zevende lid is aangegeven hoe om wordt gegaan met de eigen bijdrage voor voorzieningen waar voor de gemeente periodiek een betaling aan vast zit.

Hiervoor zijn een paar hoofdlijnen aan te geven.

Voor het opleggen van een eigen bijdrage voor een voorziening in natura wordt het tarief gehanteerd dat gelijk is aan de tarieven voor persoonsgebonden budgetten bij inzet van een professionele organisatie (dus niet het tarief voor inzet van het sociaal netwerk). Door de tussenkomst van de SVB worden pgb’s vastgesteld over de toe te kennen periode (meestal per jaar tenzij de indicatie korter duurt). Voor het innen van de eigen bijdrage moet dit totale budget terug worden gerekend naar een bijdrage per periode van 4 weken.

Voor voorzieningen waarvoor per maand een tarief wordt betaald moet deze terug worden gerekend naar een bedrag per 4 weken.

In het achtste lid is opgenomen hoe wordt omgegaan met een voorziening die éénmalig wordt verstrekt maar wel is bedoeld om een bepaalde periode mee te overbruggen. De basis is dat de eigen bijdrage wordt geïnd totdat de voorziening is terugbetaald. Heeft de belanghebbende meerdere voorzieningen tegelijkertijd dan hanteert het CAK de volgende regel:

Het CAK int de eigen bijdrage over het eerste pgb of de eerste hulpmiddel & voorziening die is aangeleverd. Daarna volgen eventuele andere producten en als laatst eventuele zorg in natura.

Het negende lid spreekt voor zich en volgt uit de wet

Het tiende lid gaat over het opleggen en innen van een eigen betaling (anders dan de bijdrage die wordt geïnd door het CAK) voor algemene voorzieningen. Voor dit moment is hiervan alleen nog sprake bij de huishoudelijke hulp toelage. De client betaalt deze rechtstreeks aan de leverancier Voor andere algemene voorzieningen kan gebruik gemaakt worden van deze mogelijkheid (voor zover er al geen sprake is van eigen betalingen bij gebruik van de voorzieningen). De toekomst zal uitwijzen in hoeverre dit artikel nader wordt aangevuld.

Artikel 9. Omvang hulp bij het huishouden

Met ingang van 1 januari 2015 is bij de invoering van de Wmo 2015 in het kader van de hulp bij het huishouden een tabel opgenomen in de nadere regels en beleidsregels waarin (ten opzichte van het protocol CIZ) bijgestelde normen werden geintroduceerd. Conform regionale contractering biedt de gemeente Bodegraven-Reeuwijk hulp bij het huishouden aan als een maatwerkvoorziening. Contractueel is daarbij afgesproken dat gestreefd wordt naar een gestructureerd huishouden waarbinnen in ieder geval zorg wordt gedragen voor het licht en zwaar huishoudelijk werk, de was, de maaltijden en het ramen zemen aan de binnenkant.

Daar is middels artikel 9 in de Nadere Regels in 2015 en 2016 een normering tegen aan gehouden vanuit een aantal uitgangspunten:

  • -

    Het resultaat van een schoon en leefbaar huis wordt niet langer nagestreefd

  • -

    Een gestructureerd huishouden veronderstelt een ander nivo van schoon

  • -

    Huishoudelijk werk heeft in de tegenwoordige tijd een andere rol en positie dan in vroegere tijden

  • -

    Van clienten mag worden verwacht dat zij keuzes maken binnen de toegekende uren wat zij graag die week aan huishouden verricht willen zien.

  • -

    De normering veronderstelt reeds dat niet iedere week ‘alles’ kan worden gedaan en dat incidentele taken over de indicatie worden verdeeld

  • -

    Dat clienten moeten wennen aan de bijgestelde normen is evident

  • -

    Expliciet wordt rekening gehouden met hetgeen de Wmo 2015 bepaalt. Indicaties worden afgestemd op aanwezige algemene voorzieningen, wat het sociaal netwerk kan betekenen en wat de client zelf nog kan

  • -

    De omvang van de woning wordt meegenomen in het bepalen van de omvang van de indicatie. Hierin wordt de omvang van de leefeenheid los gelaten. De norm kent een 2-kamer woning dan wel een 3- kamer woning. In beide woningen is rekening gehouden met de aanwezigheid van sanitair en keuken. Bij aanwezigheid van kinderen kan de indicatie naar boven worden bijgesteld.

18 mei 2016 heeft de CRvB de eerste uitspraken gedaan over hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015. Uit deze uitspraken blijkt dat het beleid van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk op belangrijke punten prima kan worden gehandhaafd. Hulp bij het huishouden wordt onder de Wmo aangeboden, een systeem van normering kan en mag worden toegepast, iedere indicatie is gebaseerd op een individueel onderzoek en de omvang is individueel bepaald.

Echter is er door de uitspraken ook een belangrijk aandachtspunt ontstaan. Immers de toe te passen normtijden, die afwijken van het eerdere gehanteerde protocol CIZ, moet volgen de CRvB gebaseerd zijn op een objectief onderzoek naar de noodzakelijke handelingen en de frequentie daarvan.

In de tweede helft van 2016 is de communcatie vanuit VNG en VWS nauwlettend gevolgd. VNG communiceert o.a. er geen voorstander van te zijn dat iedere gemeente haar eigen onderzoek verricht. Tegelijkertijd is er juridische tijdsdruk ontstaan omdat VNG ook aangeeft dat gemeenten bij voorkeur binnen een termijn van 6 maanden tot bijstelling van het beleid dienen te komen. Vooral als er sprake is van een sterke afwijking van het CIZ-protocol. Bij het voorbereiden van dit document zijn nog niet alle conclusies afsluitend gedeeld. VWS heeft een impactanalyse laten verrichten waarvan de resultaten bekend zijn. Tevens is bij het voorbereiden van dit document het resultaat van het onderzoek van de gemeente Utrecht tot publicatie gekomen.

Het onderzoek van de gemeente Utrecht is niet één op één toepasbaar op onze gemeentelijke situatie. Utrecht gaat uit van een collectieve basis waaruit bepaalde werkzaamheden worden verricht en houdt daarbij geen rekening met de omvang van de woning, de leefeenheid of hetgeen nog van client of diens omgeving kan worden verwacht. Het onderzoek kent naar inschatting wel een gedegen onderbouwing. Het is aan de rechter of deze voldoet aan de eisen die de CRvB stelt aan onderbouwing van het normenkader.

Met de resultaten van de impactanalyse en het onderzoek van Utrecht in handen, alsmede het CIZ protocol wordt gekomen tot de volgende lokale analyse:

Activiteiten

Aantal

minuten,

gebaseerd op

de omvang

van de

woning

Maximale

frequentie

Norm CIZ protocol,

gebaseerd op de

omvang van de

leefeenheid +

omvang van de woning

Resultaat

onderzoek Utrecht

Broodmaaltijden

bereiden

15 minuten

1 x per dag

15 minuten

Niet onderzocht

Maaltijden koken

30 minuten

1 x per dag

30 minuten

Niet onderzocht

 

 

 

 

 

Licht

huishoudelijk

werk

10 minuten

per kamer

3 kamers

60 tot 90 minuten

per week

24,6 uur per jaar (ofwel tussen 14,2

en 9,4 minuten per

kamer, afhankelijk

van een 2 of een 3

kamer woning)

 

 

 

 

 

Zwaar

huishoudelijk

werk

30 minuten

per kamer

3 kamers

90 tot 180 minuten

per week

61,2 uur per jaar

(ofwel tussen 35,3

en 23,5 minuten

per kamer,

afhankelijk van

een 2 of een 3

kamer woning)

 

 

 

 

 

Textielverzorging

45 minuten

per week per huishouden

 

60 tot 90 minuten

per week

Niet onderzocht

 

 

 

 

 

Verzorgen van

kinderen

Maximaal 40

uur

 

Maximaal 40 uur

Niet onderzocht

 

 

 

 

 

Organisatie

huishouden

60 minuten

 

30 minuten

Niet onderzocht

 

 

 

 

 

Advies,

instructie,

aanleren

30 minuten

Maximaal 6

weken

30 minuten

Niet onderzocht

 

 

 

 

 

Psychosociale

hulp

30 minuten

 

30 minuten

Niet onderzocht

 

 

 

 

 

Algemene

meerkosten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aanwezigheid

kinderen

15 minuten

Per kind van 6

jaar of jonger

 

Niet onderzocht

Intensief gebruik

of hoge vervuilingsgraad

60 minuten

 

 

Niet onderzocht

Specifieke problematiek

60 minuten

 

 

Niet onderzocht

Op basis van bovenstaande analyse en onderbouwing is er voor de nadere regels en beleidsregels 2017 ervoor gekozen om het normenkader grotendeels te handhaven. Dat betekent dat de normen voor het licht en het zwaar huishoudelijk werk ook voor 2017 gelden.

Daar waar wordt afgeweken van het protocol CIZ biedt het onderzoek van de gemeente Utrecht voldoende handvaten om de lokaal geformuleerde normen te blijven hanteren. Door een norm per kamer te hanteren wordt in afwijking van de Utrechtse norm een lagere indicatie gesteld wanneer er sprake is van een kleine woning (woonkamer + 1 slaapkamer). Utrecht gaat uit van een gemiddelde inzet, een combi van grotere en kleinere woningen. Hiermee wordt de bijstelling naar beneden van de Utrechtse norm verantwoord. Daarbij wordt inhoudelijk aangesloten bij de werkzaamheden voor het licht en zwaar huishoudelijk werk zoals Utrecht die verwoordt.

Licht huishoudelijk werk: stof afnemen droog, nat afnemen en opruimen

Zwaar huishoudelijk werk:

Basis: stofzuigen, dweilen, keukenblok schoonmaken en bed verschonen

Incidenteel: Raambekleding wassen/schoonmaken, meubels schoonmaken, radiatoren reinigen, keukenapparatuur schoonmaken, binnen- en bovenzijde keukenkastjes afnemen, deuren, deurposten en tegelwanden afnemen, ramen zemen en trap stofzuigen

Ook op het gebied van de wasverzorging is er sprake van een afwijking van het protocol van het CIZ. Dit aspect is niet door gemeente Utrecht onderzocht. In deze regels is daarom voor 2017 weer aansluiting gezocht bij de CIZ-norm.

De taken die binnen deze norm worden verricht behelzen:

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

Centrifugeren, ophangen, afhalen, dan wel drogen in droogmachine

Vouwen, strijken bovenkleding, opbergen

Ten slotte: het is ten alle tijden van belang om voor ogen te houden dat er in deze nadere regels en beleidsregels wordt gesproken van een kadering waarin ‘regulier toe te passen normen’ zijn verwoord. Met behulp van het individuele gesprek wordt een afweging gemaakt in relatie tot die normen. Individuele afwijkingen zijn altijd mogelijk, mits beargumenteerd vanuit de feitelijk geconstateerde noodzakelijk geachte aspecten.

Artikel 10. Omvang gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden

Spreekt voor zich.

Artikel 11. De omvang begeleiding, gespecialiseerde begeleiding, dagbesteding gericht op participatie, dagbesteding gericht op activering en kortdurend verblijf

Binnen de regio Midden Holland is een ambtelijke handleiding geformuleerd als basis om de omvang van de ondersteuning op te bepalen. In het jaar 2015 is deze handleiding gehanteerd en in 2016 is deze bijgesteld. De handleiding is als bijlage bijgevoegd.

Artikel 12. Tegemoetkoming in de meerkosten voor personen met een beperking of chronische problemen

De collectieve ziektekostenverzekering wordt uitgevoerd op basis van de Participatiewet door Ferm Werk. Om in aanmerking te komen voor de extra premiebijdrage moet gebruik worden gemaakt van de collectieve ziektekostenverzekering voor minima en de uitgebreide aanvullende verzekering die beschikbaar is. Ferm Werk verricht op basis van haar regels een inkomens- en vermogenstoets. De vermogensgrens wordt gelijk aan de grens die de Belastingdienst stelt om in aanmerking te komen voor de huurtoeslag. Dit is € 24.437 voor een alleenstaande en € 48.874 voor een meerpersoonshuishouden. Vermogen verbonden in de eigen woning telt daarbij nietmee. De inkomensgrens wordt bepaald op 140% van de bijstandsnorm.

Inwoners met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm ontvangen van Ferm Werk een premiekorting van 15 euro per maand.

De omvang van de extra premiebijdrage voor personen met een beperking of chronisch probleem is met ingang van 1 januari 2017 € 260 per jaar. De inwoner kan op een aantal manieren bij Ferm Werk aantoonbaar maken dat hij/zij tot de doelgroep van personen met een beperking of chronisch probleem behoort. Inwoners die hier niet aan voldoen kunnen toch in aanmerking komen voor de extra premiebijdrage indien de Wmo consulent tot de beoordeling komt dat de inwoner een beperking of chronisch probleem heeft en aannemelijk is dat daar meerkosten aan zijn verbonden als gevolg hiervan.

Artikel 13 tot en met 17.

De Nadere regels zijn op 12 januari 2016 vastgesteld maar worden met ingang van 1 januari 2016 toegepast. Alleen voor artikel 3.1 geldt een uitzondering. Dit artikel treedt in werking met ingang van 1 mei 2016. In dit artikel zijn de uurtarieven voor persoonsgebonden budgetten bepaald. Aangezien er sprake is van een bijstelling naar beneden dienen eerst de inwoners te worden geinformeerd alvorens deze tarieven kunnen worden toegepast. Om voor alle inwoners een gelijk speelveld te creeren treden de nieuwe tarieven per 1 mei 2016 in werking

Bijlage

Bijlage bij Nadere regels Wmo 2017