Regeling vervallen per 31-12-2009

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2004

Geldend van 27-12-2008 t/m 30-12-2009

Intitulé

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VANAFVALSTOFFENHEFFING EN REINIGINGSRECHTEN 2004.

De raad der gemeente Borne;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 november 2003;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer;

besluit:

vast te stellen de:

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VANAFVALSTOFFENHEFFING EN REINIGINGSRECHTEN 2004

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden geheven:

a een afvalstoffenheffing;

b reinigingsrechten.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder grof bedrijfsafval: afvalstoffen, met uitzondering van autowrakken, afkomstig van bedrijven en instellingen, welke door aard, omvang of hoeveelheid niet periodiek worden ingezameld.

Hoofdstuk II Afvalstoffenheffing

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1. Onder de naam 'afvalstoffenheffing' wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stb. 1994, 80).

  • 2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke

    afvalstoffen geldt.

Artikel 4 Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De belasting bedraagt per belastingjaar € 244,80 of € 20,40 per maand per perceel.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 bedraagt de belasting voor het op aanvraag inzamelen van niet gebundeld, volumineus grof vuil van huishoudens per rit tot 3 kubieke meter € 103,00 en voor

    elke kubieke meter meer € 18,00 per kubieke meter daarenboven.

  • 3. inzamelen van gebundeld, volumineus grofvuil van huishoudens voor elke rit, gerekend vanaf elke rit die ligt boven het aantal van twee, een bedrag van € 14,00 Onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 2 bedraagt de belasting voor het op aanvraag

  • 4. als een volle eenheid aangemerkt. Voor de berekening van de belasting wordt een gedeelte van de in dit artikel genoemde eenheid

  • 5. Alle in dit artikel opgenomen tarieven zijn exclusief omzetbelasting indien deze verschuldigd is.

Artikel 6 Belastingjaar

Met betrekking tot de belasting die per jaar wordt geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting bedoeld in artikel 5, lid 1wordt bij wege van aanslag geheven.

De belastingen bedoeld in artikel 5, lid 2 en 3 worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 5, lid 1 is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting bedoeld in artikel 5, lid 1 verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat voor de belasting als bedoeld in artikel 5, lid 1 aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

  • 5. De belastingen bedoeld in artikel 5, lid 2 en lid 3 zijn verschuldigd bij de aanvang vande dienstverlening.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de invorderingswet 1990 moet de op grond van artikel 7, eerste lid, bedoelde belasting worden betaald binnen één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100 doch minder dan € 1.600, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede een maand later.

  • 3. In gevallen bedoeld in het tweede lid geldt in afwijking in zoverre van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4. De belastingen moeten worden betaald ingeval de kennisgeving, bedoeld in artikel 7, tweede lid:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel ingeval van toezending daarvan, binnen 10 dagen na dagtekening van kennisgeving.

  • 5. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de leden 1, 2 en 3 gestelde termijnen.

Hoofdstuk III Reinigingsrechten

Artikel 10 Belastbaar feit

Onder de naam 'reinigingsrechten' worden rechten geheven zowel voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.

Artikel 11 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 12 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. Het recht bedraagt per belastingjaar voor het periodiek middels mini-containers verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid:

    • 1.

      per grijze container met een blauw deksel € 244,80 of € 20,40 per maand per bedrijfspand

    • 2.

      per groene container voor groente-, fruit en tuinafval € 102,36 of € 8,53 per maand per bedrijfspand

    • 3.

      per grijze container voor restafval € 122,40 of € 10,20 per maand per bedrijfspand

  • 2. Het recht bedraagt per belastingjaar voor het wekelijks door middel van blauwe zakken verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid:

    • 1.

      voor een hoeveelheid van maximaal 240 blauwe zakken € 244,80 of € 20,40per maand per bedrijfspand;

    • 1.

      voor een hoeveelheid groter dan 240 blauwe zakken per set van 2 rollen blauwe zakken (40 stuks) € 60,00.

  • 3. Het recht bedraagt voor:

    het leegzuigen van kelders, rioolputten, kolken, beer- of werkputten, sceptictanks en het verwijderen van de daaruit komende stoffen per rit van de tankwagen € 133,00;

  • 4. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van de in dit artikel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

  • 5. Alle in dit artikel opgenomen tarieven zijn exclusief omzetbelasting indien deze verschuldigd is.

Artikel 13 Belastingjaar

Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 14 Wijze van heffing

  • 1. De in artikel 12, lid 1 en lid 2 bedoelde rechten worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd

  • 2. De rechten bedoeld in artikel 12, lid 3 worden geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld.

Artikel 15 Ontstaan van de belastingschuld en de heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

  • 1. De rechten bedoeld in artikel 12, lid 1 en 2 zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, zijn de rechten bedoeld in artikel 12, lid 1 en lid 2 verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat voor de rechten als bedoeld in artikel 12, lid 1 en lid 2 aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

Artikel 16 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

De rechten bedoeld in artikel 12, lid 3 zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 17 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de invorderingswet 1990 moeten de op grond van artikel 14, lid 1 bedoelde rechten worden betaald binnen één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100 doch minder dan € 1.600, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede een maand later.

  • 3. In gevallen bedoeld in het tweede lid geldt in afwijking in zoverre van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4. De rechten moeten worden betaald ingeval de kennisgeving, bedoeld in artikel 14, tweede lid:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel ingevalvan toezending daarvan, binnen 10 dagen na dagtekening van kennisgeving.

  • 5. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de leden 1, 2 en 3 gestelde termijnen.

Hoofdstuk IV Aanvullende bepalingen

Artikel 18 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van reinigingsheffingen.

Artikel 19 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. 1 De 'Verordening reinigingsheffingen 1999 van 12 november 1998, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 19 december 2002 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt op grond van het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet in werking alvorens de in artikel 22, tweede lid, van die wet genoemde termijn is verstreken. De inwerkingtreding is de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2004.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening reinigingsheffingen 2004".

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 18 december 2003.
De voorzitter,
De griffier,