Regeling vervallen per 27-01-2016

Beleidsregel briefadres 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 26-01-2016

Intitulé

Beleidsregel briefadres 2012

Artikel 1

GEMEENTE BOXMEER

Notitie beleidsregels met betrekking tot het hanteren vanbriefadressen als bedoeld in artikel 49 van de Wet gemeentelijkebasisadministratie persoonsgegevens

“Beleidsregel briefadres 2012”

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 15 november 2011Inhoudsopgave

1. Samenvatting. 22. Inleiding. 23. Het wettelijke kader. 23.1 De Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens. 23.2 De betrouwbaarheid van de in de Wet GBA opgenomen adresgegevens. 34. Beleid met betrekking tot briefadressen. 44.1 Algemene opmerkingen ten aanzien van beleidsregels. 44.2 De juridische basis voor briefadressen. 54.3 Voorwaarden voor het houden van een briefadres 84.4 Redenen voor aangifte briefadres 94.5 Termijn voor het houden van een briefadres. 104.6 Maximaal aantal briefadressen per adres. 104.7 Incomplete aangifte briefadres 104.8 Bijzondere briefadressen 114.9 Briefadres van dakloze uitkeringsgerechtigden en vrouwen in de vrouwenopvang. 115. Overgangsrecht. 126. Vaststellen van beleidsregels ten aanzien van briefadressen en de uitvoering van het beleid. 137. Werkwijze 148. Handhaving 158.1 Handhaven als sluitstuk van de verplichting tot het doen van aangifte van adreswijziging. 158.2 Uitzonderingen. 158.3 Terugmeldplicht binnengemeentelijke afnemers. 151. Samenvatting.De directe aanleiding voor deze notitie is dat landelijk blijkt dat tegen betaling briefadressen worden aangeboden. Ook de gemeente Boxmeer krijgt steeds meer aanvragen van burgers om op een briefadres te worden ingeschreven. Het gemeentebestuur wil graag een juridisch handvat om deze praktijk tegen te gaan. Niet alleen kan het ongelimiteerd toestaan van briefadressen leiden tot oneigenlijk gebruik en fraude, een dergelijke handelwijze vormt voor de afdeling Burgerzaken eveneens een onevenredige belasting bij de uitvoering van haar taken.

In deze notitie is bekeken of aanvullend beleid kan worden gevoerd op de daarvoor geldende wet- en regelgeving inzake briefadressen. De conclusie luidt dat dit mogelijk is, mits het voor burgers niet onmogelijk wordt gemaakt om op een daartoe strekkend verzoek op een briefadres te worden ingeschreven. Voorgesteld wordt om bij een verzoek om briefadres allereerst indringender te toetsen aan de vraag of in het voorliggende geval wel een briefadres dient te worden toegestaan. Daarnaast wordt het voorstel gedaan om via aanvullend beleid de te hanteren regels bij het toekennen van een briefadres aan te scherpen. Na vaststelling en publicatie van deze notitie en daarvan afgeleide beleidsregels kan het beleid worden gehanteerd bij aanvragen om briefadres.

2. Inleiding.In de Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) is bepaald dat iedere inwoner van Nederland wordt ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens. In deze wet is tevens aangegeven in welke situaties het college van burgemeester en wethouders een zogeheten "briefadres" in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens kan opnemen. De gemeente Boxmeer ziet zich al geruime tijd geconfronteerd met het feit dat steeds meer briefadressen opduiken en het aantal aanvragen daarvoor toeneemt.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer acht dit om meerdere redenen niet wenselijk en wil daarom aan deze praktijk een halt toeroepen. Verder wil het gemeentebestuur voor toekomstige situaties een handvat hebben om oneigenlijk gebruik van briefadressen tegen te gaan. De voorliggende notitie geeft antwoord op de vraag of het juridisch gezien mogelijk is een dergelijke praktijk met briefadressen tegen te gaan c.q. te voorkomen en zo ja, op welke manier dit dan vervolgens dient te gebeuren.

In deze notitie volgt allereerst een analyse van de geschetste problematiek inzake briefadressen. Vervolgens wordt een oplossingsrichting aangeven en is de voorgestane oplossing nader uitgewerkt. Om er voor te zorgen dat na implementatie van deze nadere regelgeving één en ander zo snel mogelijk kan worden opgepakt door de uitvoerende afdeling zijn als bijlagen aan deze notitie een aantal formats van voorbeeldbrieven en voorbeeldbeschikkingen bijgevoegd. 

 

3. Het wettelijke kader.

 

3.1 De Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens.

De Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (Wet van 9 juni 1994, Stb. 494, in werking getreden op 1 oktober 1994) heeft, zoals in de allereerste zin van de Memorie van Toelichting bij de Wet GBA al wordt gesteld, als doel "wettelijke regels te stellen ter zake van de Gemeentelijke Basisadministratie van persoonsgegevens ter bevordering van een doelmatige voorziening van persoonsgegevens, in het bijzonder bij de vervulling van publiekrechtelijke taken, alsmede ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer".

De in de Wet GBA aan het gemeentebestuur opgelegde verplichtingen en verleende bevoegdheden met betrekking tot inschrijving, opneming van gegevens en uitschrijving kunnen derhalve slechts worden gehanteerd om dat doel - bevordering van een doelmatig systeem van actuele, betrouwbare persoonsgegevens, waarbij de privacy is gewaarborgd - te bereiken. De Wet GBA geeft daarvoor duidelijke criteria. Weliswaar kan een gemeentebestuur aan de omstandigheid dat een burger wel of niet in de Gemeentelijke Basisadministratie is opgenomen, gevolgen verbinden op andere gemeentelijke beleidsterreinen (ruimtelijke ordening, huisvesting), maar andersom geldt dat niet: aan argumenten op het terrein van voornoemde beleidsterreinen kunnen geen gronden worden ontleend voor beslissingen met betrekking tot de Gemeentelijke Basisadministratie.

Zo kan een gemeentebestuur niet de inschrijving weigeren op de enkele grond dat een aangegeven woonadres is gelegen in een gebied waarin de gemeente slechts verblijfsrecreatie toestaat, en evenmin kan dat bestuur ambtshalve overgaan tot het aantekenen van het vertrek van een burger op de (enkele) grond dat het door hem opgegeven adres niet (meer) zijn daadwerkelijke hoofdverblijf is, maar een "tweede woning".

3.2 De betrouwbaarheid van de in de Wet GBA opgenomen adresgegevens. Zoals hiervoor kort is aangegeven stelt de Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens kaders als het gaat om inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie. De kwaliteit van de GBA hangt in belangrijke mate af van de actualiteit en de juistheid van de in de GBA opgenomen persoonsgebonden (adres)gegevens. Het adresgegeven speelt een belangrijke rol in de GBA: dit gegeven is immers van groot belang voor de GBA-afnemers. De Gemeentelijke Basisadministratie beschrijft namelijk de administratieve situatie: daarmee wordt bedoeld de bewoning van een adres, zoals die aan de GBA kan worden ontleend. De administratieve situatie dient te worden onderscheiden van de feitelijke situatie. Het is immers zeer wel mogelijk dat de feitelijke situatie - lees: de feitelijke bewoning van een adres van de perso(o)n(en) die daadwerkelijk op het betreffende adres verblijft c.q. verblijven - kan afwijken van de administratieve in de Gemeentelijke Basisadministratie beschreven situatie.

Het is wenselijk dat de Gemeentelijke Basisadministratie zoveel mogelijk een weergave is van de feitelijke situatie. Niet alleen om oneigenlijk gebruik of misbruik tegen te gaan (denk aan fraude, spookbewoning, illegale bewoning, etcetera), maar ook omdat dit van belang is voor een groot aantal GBA-afnemers die voor hun bedrijfsvoering immers in belangrijke mate afhankelijk zijn van de persoonsgebonden adresgegevens uit de basisadministratie.Daarnaast is belangrijk om de juiste en meest actuele adresgegevens van burgers voorhanden te hebben bij de voorbereiding op en de bestrijding van eventuele rampen. Bij calamiteiten is het van essentieel belang dat de lokale autoriteiten beschikken over de juiste gegevens van de in een getroffen gebied woonachtige personen. De gegevens uit de basisadministratie zijn onmisbaar omdat zij daarbij als bron dienen.

Gelet hierop is het van wezenlijk belang om de gegevens in de GBA zo actueel mogelijk te houden en de administratieve situatie zoveel mogelijk in de pas te laten met de feitelijke werkelijke situatie. Geconstateerd kan worden dat Wet GBA juist bij de individuele burger een grote mate van verantwoordelijkheid neerlegt ter zake een juiste registratie van de hem of haar betreffende en in de GBA opgenomen persoonsgegevens. Dit leidt er in een aantal gevallen toe dat burgers - al dan niet bewust - te laat of helemaal geen adreswijziging doorgeven. Als burgers verzuimen aangifte te doen van adreswijziging dan is dat van directe invloed op de kwaliteit van de GBA. Een kwaliteitsgebrek in de GBA kan verder ontstaan wanneer op één adres meerdere briefadressen worden afgegeven. Een briefadres is kort gezegd een adres waar betrokkene niet woont, maar waar diezelfde burger wel bereikbaar is voor de overheid. De Wet GBA staat inschrijving op een brieadres in een aantal gevallen toe, maar voorkomen moet worden dat personen onterecht op een briefadres worden ingeschreven dan wel op briefadres ingeschreven blijven, terwijl de reden daarvoor is komen te vervallen.

Om de gegevens in de basisadministratie zo actueel en betrouwbaar mogelijk te houden, de adreskwaliteit te waarborgen en oneigenlijk gebruik van briefadressen tegen te gaan, acht het gemeentebestuur van Boxmeer het wenselijk om ten aanzien van het registreren van briefadressen nadere regels vast te stellen. Bezien dient te worden of het naast de geldende wet- en regelgeving mogelijk is om op dit punt aanvullend beleid te voeren. Hierna volgt allereerst een algemene beschouwing over beleidsregels. Daarna wordt ingegaan op de juridische basis voor briefadressen, gevolgd door een nadere uitwerking in de vorm van het stellen van aanvullende beleidsregels.

4. Beleid met betrekking tot briefadressen.

4.1 Algemene opmerkingen ten aanzien van beleidsregels.In artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is nader gedefinieerd wat onder een beleidsregel dient te worden verstaan: "een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan".

De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geeft in artikel 4:81 antwoord op de vraag wanneer een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen. Als hoofdregel geldt dat een bestuursorgaan alleen beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een aan hem toekomende bevoegdheid. Bij beleidsregels kunnen geen nieuwe bevoegdheden in het leven worden geroepen. Een beleidsregel betreft zodoende het hanteren van een bevoegdheid waarover het bestuursorgaan reeds beschikt met inachtneming van de daarvoor geldende regelgeving.

Belangrijk om op te merken is dat anders dan bij algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels aldus berusten op het nader invullen van een bestaandebestuursbevoegdheid. Beleidsregels hebben een externe dus ook een naar buiten toe bindende werking, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het vastgestelde beleid. Dit laatste is vastgelegd in artikel 4:84 van de Awb, waarmee in de wet de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid is verankerd.

Artikel 4:84 voornoemd, luidt als volgt: Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

In een concreet voorliggend geval kan er aanleiding bestaan om in een bijzondere individuele situatie toch af te wijken van het vastgestelde beleid, omdat de toepassing ervan onevenredige gevolgen heeft voor betrokkene. Dit is een wezenlijk onderscheid met algemeen verbindende voorschriften die zijn gebaseerd op een bevoegdheid tot regelgeving en als zodanig ook onvoorwaardelijk en zonder uitzondering binden.

Uit de hiervoor in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb gegeven omschrijving kan worden opgemaakt dat beleidsregels betrekking kunnen hebben op twee mogelijke vormen van beslissingsruimte, namelijk enerzijds op beleidsvrijheid (omtrent de afweging van belangen) en anderzijds op beoordelingsruimte (de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften). Een verder onderscheid tussen deze twee modaliteiten wordt niet gemaakt. Van belang is nog wel om op te merken dat het voor de rechterlijke toetsing wel verschil maakt wat het onderwerp is van de beleidsregels. Daar waar het bestuursorgaan een grote mate van beleidsvrijheid heeft zal de rechter slechts zeer terughoudend, marginaal, toetsen. Naarmate de beslissingsruimte veel meer als beoordelingsruimte voor het bestuursorgaan kan worden gekwalificeerd, zal ook de rechterlijke toets indringender en vollediger zijn en kan de rechter zijn interpretatie in de plaats stellen van die van het bestuursorgaan.

Het stellen van nadere beleidsregels is uitsluitend mogelijk voor zover de geldende wettelijke regels ruimte laten voor een nadere invulling door het bestuur. In aanvulling hierop kan nog worden opgemerkt dat door de wetgever niet expliciet behoeft te worden aangegeven of een bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft. Ook zonder dat dit uitdrukkelijk is bepaald kan in een bepaalde situatie beoordelingsruimte voor het bestuursorgaan worden aangenomen.

Mocht het daartoe bevoegde bestuursorgaan uiteindelijk gebruik gaan maken van de mogelijkheid om beleidsregels vast te stellen bij de uitoefening van een bevoegdheid dan geldt volgens artikel 4:82 van de Awb een minder zware motiveringsplicht bij het nemen van een besluit.

Er kan in die situatie worden volstaan met een enkele verwijzing in de beschikking naar het op dat punt geldende beleid. Wel dient te allen tijde te worden nagegaan of er wegens bijzondere omstandigheden aanleiding is om af te wijken van het geldende beleid.Tot slot nog de opmerking dat, voordat beleidsregels gaan gelden, ze op een juiste en deugdelijke wijze en met inachtneming van de Awb, met name de artikelen 3:42 en 4:83, bekend dienen te worden gemaakt. Dit gebeurt door kennisgeving van de beleidsregel of van de zakelijke inhoud ervan in bijvoorbeeld een lokaal huis-aan-huisblad.In dat verband is het ook wenselijk om in het beleid overgangsrecht op te nemen voor ten tijde van de inwerkingtreding van de beleidsregel al bestaande situaties. Betrokkenen wordt een redelijke termijn gegund waarbij ze kunnen wennen aan de nieuwe beleidsregels en eventueel hun situatie daarop gaan aanpassen. Voor nieuwe gevallen kan worden opgenomen dat de beleidsregel direct en onverkort zal gaan gelden. 

4.2 De juridische basis voor briefadressen.In artikel 49, eerste lid, van de Wet GBA staat vermeld in welke twee situaties burgemeester en wethouders een briefadres in de Gemeentelijke Basisadministratie kunnen opnemen. Artikel 49 voornoemd, luidt als volgt: 

Artikel 49, eerste lid van de Wet GBA bepaalt dat indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 67 van toepassing is, op aangifte een briefadres wordt opgenomen.

Het gaat daarbij dus in de twee navolgende gevallen waarbij door het college van burgemeester en wethouders een briefadres in de basisadministratie kan worden opgenomen:• indien een woonadres niet aanwezig is;• wanneer een ingezetene verblijft in een instelling als bedoeld in artikel 67, derde en vierde lid, van deze wet.In de artikelen 65, 66, 67 en 68 van de Wet GBA komt het begrip "briefadres" eveneens voor en wel in die zin dat daarbij voor betrokkene de verplichting is opgenomen dat bij het ontbreken van een woonadres een briefadres moet worden gekozen. Artikel 65 ziet daarbij op de aangifte van verblijf en adres, de artikelen 66 en 67 op adreswijziging en artikel 68 op vertrek naar het buitenland. De betreffende wetsartikelen zijn hieronder weergegeven. 

Artikel 65, eerste lid, van de Wet GBA verplicht degene die naar redelijke verwachting gedurende een halfjaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden zich binnen vijf dagen na de aanvang van zijn verblijf in persoon te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, is hij verplicht een briefadres te kiezen en dient hij zich binnen de gestelde termijn te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.

Artikel 66, eerste lid, van de Wet GBA verplicht de ingezetene die zijn adres wijzigt binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, dient hij een briefadres te kiezen en is hij verplicht overeenkomstig het bepaalde in de vorige volzin aangifte van adreswijziging te doen.

Artikel 67, eerste lid, van de Wet GBA bepaalt dat degene die zijn woonadres heeft in een instelling die is aangewezen op grond van het derde of. het vierde lid, in afwijking van de artikelen 65, eerste lid, en 66, eerste lid, in plaats van zijn woonadres een briefadres kan kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.Het tweede lid schrijft voor dat instellingen slechts worden aangewezen indien de aard van de instelling meebrengt, dat door opneming van het adres daarvan in de basisadministratie de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen onevenredig zou kunnen worden geschaad.Het derde lid van dit artikel geeft de Minister de bevoegdheid om categorieën van instellingen dan wel instellingen afzonderlijk aanwijzen, voor zover het betreft instellingen voor gezondheidszorg, instellingen op het gebied van de kinderbescherming of penitentiaire instellingen.Tot slot heeft het college van burgemeester en wethouders op grond van het vierde lid de bevoegdheid een in de gemeente gevestigde instelling aan te wijzen indien het betreft een instelling op het terrein van maatschappelijke opvang, bedoeld in 1, eerste lid, onderdeel g, onder 7°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning.Ingevolge het vijfde lid doet het hoofd van een aangewezen instelling aan de betrokken personen tijdig schriftelijk mededeling van de mogelijkheid tot aangifte van een briefadres.

Artikel 68, eerste lid, van de Wet GBA bepaalt dat de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, verplicht is bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving binnen vijf dagen voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek te doen. Ingevolge het tweede lid, doet hij in die aangifte mededeling van dat vertrek, van het volgende land van verblijf en van het eerste adres van verblijf in dat land. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent bijzondere gevallen waarin het eerste lid niet van toepassing is. 

Zoals hiervoor al is opgemerkt moet in de basisadministratie van iedere ingezetene een woonadres, en bij gebreke daarvan, een briefadres worden opgenomen. In de Memorie van Toelichting staan drie functies genoemd voor het woonadres. Allereerst dient het woonadres informatie te geven over de bereikbaarheid van de burger, ten tweede verstrekt het adres informatie over de binding van die betreffende burger met de gemeente waar hij staat ingeschreven en tot slot biedt het adres informatie over het wonen en het eventueel op een gemeenschappelijk adres wonen van de ingeschrevene. 

Deze informatiefunctie is niet alleen van belang voor de desbetreffende burger zelf maar ook voor de overheid. Voor het doelmatig en efficiënt kunnen vervullen van een veelheid van taken van de overheid is het belangrijk te beschikken over het juiste adres van de burger. Daarnaast is het adres van belang voor bijvoorbeeld het uitoefenen van kiesrecht, het vaststellen van lokale belastingen en het aantal inwoners van de gemeente voor bijvoorbeeld de jaarlijkse uitkering uit het Gemeentefonds. Tot slot kan het woonadres van een ingeschreven persoon aangeven dat iemand op dat adres woont. 

De definitie van het adres is afgestemd op de bovengenoemde drie functies. Daarbij is het noodzakelijk dat het adres in de basisadministratie ook de werkelijke woon- of verblijfplaats is. Wat vervolgens onder adres, woonadres en briefadres dient te worden verstaan volgt uit de definitiebepalingen van artikel 1 van de Wet GBA. 

Onder "adres" wordt verstaan het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 67, het briefadres.

Onder "woonadres" wordt verstaan:a. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een halfjaar de meeste malen zal overnachten;b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijkeverwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten; 

Onder "briefadres" tot slot wordt verstaan het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen en waar, indien daartoe grond bestaat, zorg wordt gedragen dat geschriften of inlichtingen daarover, betrokkene bereiken.

Om de basisadministratie zo goed mogelijk te laten functioneren is het van wezenlijk belang dat betrokkenen hun verplichtingen ten aanzien van inschrijving nakomen. Dit houdt in dat binnen vijf dagen aangifte dient plaats te vinden indien iemand voldoet aan de vereisten gesteld in dit artikel. De wet hanteert als uitgangspunt dat in eerste instantie door betrokkene een woonadres wordt opgegeven. Een woonadres geeft aan dat iemand op dat adres woont. Welk adres als woonadres dient te worden aangemerkt, wordt door concrete feiten en omstandigheden bepaald. Het genieten van nachtrust alleen is daarvoor niet toereikend. Het gaat om het geheel van omstandigheden dat als wonen moet worden beschouwd. Pas als iemand over meerdere adressen beschikt dan wel over geen adres zoals hierboven beschreven, is het nachtrustcriterium - het aantal overnachtingen gedurende een bepaalde periode op een adres - bepalend voor de vaststelling van het woonadres. Indien betrokkene geen woonadres heeft, is hij verplicht een briefadres te kiezen en dient hij zich binnen de gestelde termijn te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.

4.3 Voorwaarden voor het houden van een briefadresUit het wettelijk systeem vloeit aldus voort dat het houden van een briefadres alleen mogelijk is als betrokkene geen woonadres heeft. Door het college van burgemeester en wethouders dient dit vervolgens te worden onderzocht om fraude en misbruik tegen te gaan. Het van gemeentewege te verrichten onderzoek bestaat uit het laten invullen van een vragenlijst door betrokkene en een uitnodiging aan betrokkene om zijn verzoek in persoon toe te lichten. Een briefadres kan, in aanvulling op wat de wet regelt, worden gekozen binnen elke gemeente in Nederland. Het is niet verplicht om een briefadres te kiezen in de gemeente waar voor het laatst een woonadres werd gehouden. De aangifte wordt altijd gedaan in de gemeente waar het briefadres zich bevindt. In de schriftelijke verklaring van aangifte dienen door betrokkene de redenen van een briefadres te worden opgenomen. Bij de aangifte dient conform artikel 70, tweede lid, van de Wet GBA verder altijd een schriftelijke verklaring van instemming te worden gevoegd van degene bij wie het briefadres wordt gehouden (de adresgever). Ingevolge het derde lid van laatstgenoemd artikel is ook degene bij wie het briefadres wordt gehouden, verplicht om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders ter zake het briefadres inlichtingen te verstrekken. In het licht van dit artikelonderdeel is het wenselijk om naast de betrokkene die op een briefadres wil worden ingeschreven ook degene bij het briefadres wordt gehouden een vragenlijst te laten invullen. Door alle mogelijkheden die de wet biedt ook daadwerkelijk te benutten, wordt uiteindelijk bereikt dat het door het college van burgemeester en wethouders te verrichten onderzoek ook formeel-juridisch als zorgvuldig kan worden bestempeld.

Volledigheidshalve dient er op te worden gewezen dat het niet mogelijk is een briefadres te hebben op een postbus of leeg adres. De reden om geen postbus als briefadres te accepteren is dat hiermee niet kan worden gegarandeerd dat de post ook inderdaad betrokkene zal bereiken; uitsluitend betrokkene zelf kan daarvoor zorg dragen en om diereden wordt een postbus niet geaccepteerd. Met een leeg adres wordt bedoeld een woonadres waarop op dat moment geen personen staan ingeschreven.

De vraag die zich vervolgens voordoet is of burgemeester en wethouders aanvullend beleid kunnen vaststellen en hanteren bij het fenomeen briefadres. Vastgesteld kan worden dat de redactie van artikel 49 van de Wet GBA niet dwingend voorschrijft dat een verzoek om op een briefadres te worden ingeschreven te allen tijde dient te worden geaccepteerd.

De hiervoor genoemde definitiebepalingen van artikel 1 van de Wet GBA in onderlinge samenhang bezien met de eveneens hiervoor genoemde artikelen 49, 65, 66, 67, 68 en 70 van de wet laten het college een zekere mate van beoordelingsruimte. Burgemeester en wethouders hebben de mogelijkheid om in een aantal situaties een briefadres niet althans niet ongeclausuleerd dan wel ongelimiteerd toe te staan. Op grond van wat hiervoor omtrent beleidsregels is opgemerkt, is er aldus ook ruimte om aanvullend beleid vast te stellen bij het hanteren van briefadressen. Een aanknopingspunt voor deze opvatting kan ook worden gevonden in de doelstelling van de Wet GBA. Gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie moeten zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van die gegevens moeten er op kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. In het kader van het vervullen van hun publieke taak om zorg te dragen voor een betrouwbare basisadministratie is er ruimte voor het gemeentebestuur om nadere regels te stellen, juist ook om fraude en misbruik tegen te gaan.

Geconcludeerd kan dan ook worden dat in aanvulling op wat in de wet is geregeld, het dus voor mogelijk moet worden gehouden om nadere regels te stellen met betrekking tot briefadressen. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat het voor betrokkene niet helemaal onmogelijk wordt gemaakt om een briefadres te kiezen. Een zodanige beperking zou zich niet verdragen met de wet. Voorgesteld wordt derhalve om beleidsregels op te stellen die zowel het aantal briefadressen per adres alsmede de tijdsduur van een gekozen briefadres beperken. Bij dit laatste wordt de tijdelijkheid van een briefadres benadrukt. Voor bestaande situaties wordt overgangsrecht opgenomen. Daarnaast is het wenselijk om bij het hanteren van het beleid tevens de werkwijze vast te leggen bij ingekomen aanvragen om ingeschreven te worden op een briefadres. Hieronder wordt daar verder op ingegaan.

4.4 Redenen voor aangifte briefadresEr zijn verschillende situaties denkbaar op grond waarvan betrokkenen in aanmerking denken te kunnen komen voor een briefadres. Ingevolge het bepaalde in artikel 70, tweede lid, van de Wet GBA dient betrokkene de redenen aan te geven voor de aangifte van een briefadres.De volgende gevallen kunnen wel reden zijn voor aangifte van een briefadres:• kort verblijf buitenland (minder dan acht maanden);• korte overbrugging tussen twee woningen (minder dan een halfjaar) waarbij overlegging plaatsvindt door betrokkene van bewijsstukken ter verkrijging van de nieuwe woning;

De volgende situaties zijn geen redenen om een briefadres aan te houden:• kinderen verblijven in het buitenland voor de duur van één jaar wegens studie zodat een briefadres uitkomst biedt;• men wil niet dat mensen achter het adres van betrokkene komen;• verblijf in het buitenland voor meer dan acht maanden;• wanneer betrokkene kiest voor een briefadres wegens uitkerings- of subsidieproblemen;• wanneer betrokkene verklaart op diverse adressen te verblijven. In dat geval is het adres waar betrokkene enkele nachten in de maand verblijft zijn woonadres.

De hiervoor genoemde opsomming is niet uitputtend bedoeld. Mocht een verzoek tot aangifte briefadres niet onder één van de hiervoor beschreven situaties vallen dan dient een dergelijk verzoek afzonderlijk en op zijn eigen (juridische) merites te worden beoordeeld. In de regel zal er echter niet snel reden zijn om een briefadres aan te houden. Artikel 70, voornoemd, in aanmerking nemende, kan ook voor dit wetsartikel worden geconcludeerd dat burgemeester en wethouders op het punt van het al dan niet toekennen van een briefadres een ruime mate van beoordelingsruimte toekomt.

Wanneer betrokkene niet in aanmerking komt voor een briefadres, dan wordt er door of namens burgemeester en wethouders een besluit genomen als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat aan de aanvrager schriftelijk wordt medegedeeld dat hij niet wordt ingeschreven op het door hem gevraagde briefadres. Een dergelijke mededeling wordt ingevolge artikel 83, aanhef en onder a, van de Wet GBA met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld. Tegen een dergelijk besluit kunnen vervolgens rechtsmiddelen - bezwaar en (hoger) beroep - worden aangewend. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid en voor een goede motivering van het besluit, wordt de suggestie gedaan om voorafgaand het definitieve besluit, eerst een voornemen uit te doen. Betrokkene wordt dan de mogelijkheid geboden om eerst zijn zienswijze in te dienen tegen het bestaande voornemen om afwijzend op zijn verzoek te besluiten. Daarmee wordt tevens recht gedaan aan de artikelen 3:2 en 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de voorgestelde werkwijze onder punt 7 wordt hierop nog verder ingegaan.

4.5 Termijn voor het houden van een briefadres.Zoals hiervoor is beschreven dient een briefadres in de regel ter overbrugging van de tijdelijke situatie dat iemand geen vast woonadres heeft. Om het tijdelijke karakter van een briefadres te benadrukken is het wenselijk om in eerste instantie een briefadres toe te staan voor de duur van zes maanden met de mogelijkheid van verlenging met eventueel nog eens telkens drie maanden tot een maximale periode van in totaal één jaar. In bijzondere individuele gevallen kan van deze termijn van maximaal één jaar worden afgeweken. Dit laatste vloeit voort uit het al eerder aangehaalde artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Mocht betrokkene gebruik willen gaan maken van de mogelijkheid van verlenging dan zal hij of zij uiterlijk één maand vóór afloop van de halfjaartermijn een verzoek om verlenging moeten doen. Dit verzoek zal vervolgens door de medewerkers van de afdeling Burgerzaken opnieuw dienen te worden beoordeeld, waarbij dan met name moet worden gekeken of de aanvrager inmiddels een woonadres heeft gekregen. Dit laatste dient ook te gebeuren wanneer de aanvrager in gebreke is gebleven met het doen van aangifte van verhuizing naar een woonadres.Mocht er worden besloten tot verlenging van de inschrijving op briefadres dan is dat voor de duur van drie maanden. Daarna kan nog één keer verlenging worden gevraagd. Hiervoor geldt dezelfde procedure als bij het eerste verzoek om verlenging.Een belangrijke uitzondering dient te worden gemaakt voor personen die een briefadres hebben aangevraagd bij de gemeentelijke Sociale Dienst. In dat geval is de Sociale Dienst de instantie die bepaalt wanneer en voor hoelang iemand op een briefadres ingeschreven staat. De afdeling Burgerzaken is op dat punt volgend.

4.6 Maximaal aantal briefadressen per adres.In het verlengde van wat hiervoor is opgemerkt over de duur voor het houden van een briefadres op één adres is het tevens wenselijk om maximaal maar twee briefadressen per adres toe te staan. Meer concreet betekent dit dat een briefadres alleen kan worden verstrekt op een particulier adres waar nog geen of slechts één briefadres staat geregistreerd. Daarbij heeft te gelden dat een briefadres afgegeven aan een gezin wordt gezien als één briefadres. Uiteindelijk kunnen er dus maximaal twee personen of twee gezinnen op één adres met een briefadres worden ingeschreven.

De onder 4.5. en 4.6 neergelegde uitgangspunten zijn ook redenen om inschrijving op een briefadres te weigeren. Ook wanneer betrokkene niet in aanmerking komt voor een briefadres om één van deze redenen wordt er door of namens burgemeester en wethouders een besluit genomen. Dit betekent dat net zoals de onder 4.4 beschreven situatie aan de aanvrager schriftelijk de mededeling gedaan dat hij niet wordt ingeschreven op een briefadres. Een dergelijke mededeling is ingevolge artikel 83, aanhef en onder a, van de Wet GBA een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen vervolgens ook rechtsmiddelen (bezwaar en (hoger) beroep) kunnen worden aangewend.

4.7 Incomplete aangifte briefadresOntbreekt bij de aangifte tot briefadres één of meer van de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde stukken of legitimatiebewijzen, dan kan de aanvraag ingevolge het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling worden gesteld. De wet biedt de keuze voor deze vereenvoudigde wijze van afdoening indien voor de beoordeling van de aanvraag essentiële gegevens ontbreken. Betrokkene moet echter eerst in gelegenheid gesteld worden om deze gegevens alsnog te leveren alvorens de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld.Bij deze notitie treft u aan een standaardformulier, waarvan gebruik kan worden gemaakt. Betrokkene krijgt vervolgens drie weken de tijd om de gegevens aan te vullen. Als betrokkene de gegevens niet aanvult, dan kan worden besloten om de aangifte niet in behandeling te nemen. Dit dient volgens artikel 4:5, vierde lid, van de Awb wel te gebeuren binnen 4 weken nadat de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Na deze termijn is het niet langer mogelijk om toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, dan zal alsnog inhoudelijk op de aanvraag dienen te worden besloten.

Voor een belanghebbende is het mogelijk om tegen het besluit tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag binnen zes weken na verzending van dat besluit bezwaar te maken bij burgemeester en wethouders van Boxmeer.Vervolgens zal het bezwaar volgens het voorgeschreven traject moeten worden afgewikkeld. Tegen de uiteindelijke beslissing op bezwaar kan ook nog (hoger) beroep worden ingesteld.

4.8 Bijzondere briefadressenDegene die zijn woonadres heeft in een instelling, kan in afwijking van de artikelen 65,eerste lid, en 66 eerste lid, van de Wet GBA en op grond van het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Wet GBA in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen. Hierbij kan gedacht worden aan instellingen voor gezondheidszorg (verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen, etcetera), instellingen op het gebied van de kinderbescherming en penitentiaire inrichtingen.

Mocht de burger tijdelijk of permanent in een verpleeghuis of inrichting verblijven dan zijn verschillende situaties mogelijk:• Bij tijdelijk verblijf in de betreffende inrichting, dus in het geval dat betrokkene ervan uitgaat dat hij weer terugkeert naar het oude adres, verandert er dus niets. De burger blijft beschreven aan het "oude" adres.• Wanneer betrokkene in een inrichting verblijft en niet zal terugkeren naar het oude adres heeft betrokkene de mogelijkheid om ingeschreven te worden aan het adres van de inrichting of• Bij verblijf in de inrichting kan betrokkene op verzoek ingeschreven worden op een briefadres elders.

4.9 Briefadres van dakloze uitkeringsgerechtigden en vrouwen in de vrouwenopvang. Ingevolge artikel 67, vierde lid, van de Wet GBA heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een instelling op het terrein van maatschappelijke opvang, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, onder 7°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning aan te wijzen als instelling om uitkeringsgerechtigden zonder vast woonadres in te schrijven. Uiteraard moet een dergelijke instelling zich dan wel binnen de gemeentegrens bevinden.

Het is mogelijk om als uitkeringsgerechtigde zonder vast woonadres ingeschreven te worden bij de gemeentelijke sociale dienst. Indien de sociale dienst de uitkering verzorgt, kunnen de uitkeringsgerechtigden een briefadres verkrijgen van deze instelling. Hetzelfde artikelonderdeel biedt het college eveneens de mogelijkheid om vrouwen, die verblijven in een instelling voor vrouwenopvang (te denken valt aan Blijf-van-mijn-lijfhuizen), een briefadres te laten verkrijgen bij het kantoor van deze instelling. 

Het is van groot belang dat de gegevens van de bewoners van de genoemde instellingen geheim blijven. Hoewel de geheimhoudingsprocedure van de Wet GBA voldoende waarborgen zou moeten bieden, blijkt dit in de praktijk niet altijd afdoende te werken. Het staat of valt met de wijze waarop binnen- en buitengemeentelijke afnemers en verplichte derden (advocaten, rechtskundig adviseurs) met de geheimhouding omgaan. Geheimhouding is echter niet altijd mogelijk. De Nederlandse Vereniging van Burgerzaken (NVVB) neemt het standpunt in dat een kantooradres van het opvanghuis ook gebruikt moet kunnen worden als briefadres (mits het kantooradres niet hetzelfde is als die van de opvang). Vrouwen die een dergelijk briefadres willen hebben, dienen een toestemmingsverklaring briefadres te hebben, zodat ze kunnen worden ingeschreven op het gekozen briefadres bij het kantoor van de instelling.Voor personen die in de onder 4.8 en 4.9 genoemde categorieën als bedoeld in artikel 67, derde en vierde lid, van de Wet GBA vallen, is het niet noodzakelijk dat zij bij een eenmaal toegekend briefadres, iedere keer om verlenging dienen te vragen. Dit zou ook een onevenredige belasting van de uitvoerende afdeling met zich brengen. Op het moment dat deze personen wordt toegestaan dat zij een briefadres voeren, blijft dit toegestaan voor onbepaalde tijd. Bij verhuizing naar een ander adres is het aan betrokkene zelf of aan de instelling waar betrokkene op briefadres verblijft om adreswijzigingen door te geven. Daarnaast kan uiteraard een adres door de afdeling Burgerzaken in onderzoek worden gezet, indien er signalen zijn dat de betreffende persoon niet meer in de instelling verblijft.

5. Overgangsrecht.Zoals hiervoor onder 4.1 al is aangegeven, is het raadzaam om in het beleid overgangsrecht op te nemen voor ten tijde van de inwerkingtreding van de beleidsregel al bestaande situaties. Adressen waarop meerdere briefadressen staan geregistreerd worden tussentijds allemaal onderzocht. Doel hiervan is onder meer om vast te stellen of briefadresgevers tegen betaling briefadressen geven aan anderen. Omdat het verstrekken van briefadressen tegen betaling fraude in de hand kan werken, dienen deze briefadressen zoveel mogelijk te worden tegengegaan.

Degenen die op dergelijke briefadressen staan ingeschreven krijgen een brief waarbij het nieuwe beleid uiteen wordt gezet. Deze mensen krijgen de mogelijkheid om nog tot uiterlijk een half jaar na inwerkingtreding van de beleidsregel op dat adres een briefadres aan te houden. Indien en voor zover betrokkenen na die periode nog het betreffende briefadres willen aanhouden, dan zullen ze zelf het initiatief moeten nemen en een verzoek om verlenging van inschrijving op briefadres moeten doen. Betrokkene zal dan uiterlijk één maand vóór afloop van de halfjaartermijn een verzoek om verlenging moeten doen. Dit verzoek zal vervolgens door de medewerkers van de afdeling Burgerzaken dienen te worden beoordeeld, waarbij dan met name moet worden gekeken of de aanvrager inmiddels een woonadres heeft gekregen. Daarnaast zal bij de beoordeling rekening worden gehouden met het nieuwe beleid (met name aantal en tijdsduur van het briefadres). Mocht er worden besloten tot verlenging van de inschrijving op briefadres dan is dat voor de duur van drie maanden. Daarna kan nog één keer verlenging worden gevraagd. Hiervoor geldt dezelfde procedure als bij het eerste verzoek om verlenging. Daarbij wordt tevens het uitgangspunt gehanteerd dat aanvragen op volgorde van binnenkomst zullen worden beoordeeld en afgedaan. Dit is relevant als er op één adres al meer dan twee briefadressen worden gehouden. Op basis van de nieuwe beleidsregel zal na het verstrekken van twee briefadressen op één adres immers geen derde briefadres worden toegestaan.

Wanneer betrokkene om moverende redenen niet in aanmerking komt voor een briefadres dan wordt er door of namens burgemeester en wethouders een besluit genomen. Dit betekent dat aan de aanvrager schriftelijk mededeling wordt gedaan dat hij/zij niet wordt ingeschreven op het gevraagde briefadres. AI meermaals is aangegeven dat een dergelijke mededeling ingevolge artikel 83, aanhef en onder a, van de Wet GBA een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

De beleidsregel gaat bij nieuwe aanvragen direct en onverkort gelden. Dit betekent dat voor nieuwe situaties geen overgangsperiode wordt opgenomen.

6. Vaststellen van beleidsregels ten aanzien van briefadressen en de uitvoering van het beleid.Het vorenstaande in aanmerking nemende is het wenselijk om met ingang van (datum inwerkingtreding van de beleidsregel) de navolgende beleidsregels te gaan hanteren bij al dan niet toekennen van een briefadres. De verwachting is dat eventuele (woon)fraude en misbruik daarmee zoveel als mogelijk wordt voorkomen dan wel wordt beperkt.

Regel 1: maximaal twee briefadressen per adresEen briefadres kan alleen verleend worden op een particulier adres, waar nog geen of slechts één briefadres is geregistreerd. Hierbij geldt een briefadres afgegeven aan een gezin als één briefadres. Dit betekent dat er maximaal twee personen of twee gezinnen een briefadres kunnen hebben op één adres. Deze regel moet voorkomen dat briefadressen afgegeven worden tegen betaling van een maandelijks bedrag. Het vermoeden is namelijk dat deze briefadressen gebruikt worden door personen, die wel degelijk een woonadres hebben, maar niet op dat adres geregistreerd willen of mogen worden. Het in stand houden van commerciële briefadresgevers werkt fraude en misbruik in de hand en dient dan ook te worden tegengegaan.

Regel 2: een briefadres wordt voor een periode van maximaal zes maanden afgegeven.In het algemeen is een briefadres een tijdelijk adres. Om het tijdelijke karakter te bevestigen is besloten om een briefadres in het algemeen voor een periode van maximaal zes maanden af te geven. Na het verloop van deze periode, moet de burger worden ingeschreven op een woonadres waar hij feitelijk verblijft. Hierop zijn een aantal uitzonderingen mogelijk. Deze uitzonderingen hebben te maken met de feitelijke onmogelijkheid van de burger om een woonadres te hebben. Te denken valt daarbij aan bijvoorbeeld schippers. Zolang ze varen kunnen ze immers niet ingeschreven worden op een woonadres. Gedurende de periode dat ze varen kunnen zij kiezen voor een briefadres bij een particulier. Wel wordt het recht op het briefadres periodiek getoetst door de afdeling Burgerzaken. Daarnaast dient een uitzondering te worden gemaakt voor personen die verblijven in een instelling als bedoeld in artikel 67 van de Wet GBA.

Regel 3: in de beleidsregel wordt overgangsrecht opgenomen voor bestaande gevallen. Voor briefadressen die al zijn toegekend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels wordt een overgangsperiode van maximaal zes maanden gehanteerd. Daarna wordt een eventueel verzoek om verlenging getoetst aan deze beleidsregels. De beleidsregel gaat bij nieuwe aanvragen direct en onverkort gelden. Dit betekent dat voor nieuwe situaties geen overgangsperiode wordt opgenomen.

Regel 4: een uitzondering te maken op regel 1 en 2 voor personen die verblijven in een instelling als bedoeld in artikel 67, derde en vierde lid, van de Wet GBA.Een dergelijke uitzondering kan ook worden gemaakt voor opvarenden van een schip. Deze mensen hebben evenmin een vast adres, zodat ook hiervoor wordt toegestaan een briefadres aan te houden.

7. WerkwijzeWanneer iemand in de gemeente Boxmeer een briefadres aanvraagt, moet worden bepaald of de aanvraag in behandeling kan worden genomen. Voor de behandeling van een aangifte van een briefadres is het volgende nodig:• een schriftelijke verklaring van de adresgever dat erin wordt toegestemd dat de aanvrager daar een briefadres mag realiseren;• kopie legitimatie adresgever;• een schriftelijke motivering van de aanvrager, waarom hij een briefadres wil;• kopie legitimatiebewijs van de aanvrager;• de volledig ingevulde vragenlijsten van zowel de aanvrager als de adresgever.

Om te voorkomen dat niet ieder verzoek om briefadres zonder meer wordt ingewilligd is het aan te raden om verzoeken om briefadres indringend te beoordelen aan artikel 70 van de Wet GBA (zie hiervoor onder 4.4). Op basis van de door betrokkene verstrekte informatie wordt bezien of de door hem of haar aangedragen redenen voldoende zijn om het verzoek om briefadres in te willigen. Daarnaast wordt bij het al dan niet toekennen van een briefadres het aangescherpte beleid zoals deze is neergelegd in de beleidsregel betrokken. Daarbij wordt gekeken naar de duur van het briefadres en het aantal briefadressen.

Wanneer betrokkene niet in aanmerking komt voor een briefadres dan wordt er door of namens burgemeester en wethouders een afwijzend besluit genomen. Dit betekent dat aan de aanvrager schriftelijk mededeling wordt gedaan dat hij/zij niet wordt ingeschreven op het gevraagde briefadres. Een dergelijke mededeling is ingevolge artikel 83, aanhef en onder a, van de Wet GBA een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent ook dat tegen een afwijzing rechtsmiddelen - bezwaar en (hoger) beroep) - kunnen worden aangewend.Zoals beschreven onder punt 4.4 is het uit het oogpunt van zorgvuldigheid en voor een goede motivering van het besluit wenselijk om voorafgaand aan het definitieve besluit, eerst een voornemen tot weigering uit te doen. Betrokkene wordt dan de mogelijkheid om eerst zijn zienswijze in te dienen tegen het bestaande voornemen om afwijzend op zijn verzoek te besluiten. Daarmee wordt tevens recht gedaan aan de artikelen 3:2 en 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht.

Mocht er wel worden ingestemd met het gedane verzoek om briefadres dan wordt daarvan eveneens schriftelijk mededeling gedaan. Dit laatste is overigens geen besluit in de zin van de Awb. Wel dient betrokkene er op te worden gewezen dat in beginsel slechts voor de duur van een halfjaar een briefadres wordt toegekend. Daarna dient er een verzoek om verlenging te worden ingediend (zie hiervoor 4.5 t/m 4.7). Een verzoek om verlenging wordt op dezelfde manier behandeld als een eerste aanvraag om briefadres.

Een punt van aandacht tot slot is verder dat indien er geen verzoek om verlenging wordt gedaan en door de briefadreshouder ook op andere wijze geen initiatief wordt genomen tot adreswijziging. Dit kan aanleiding zijn voor de uitvoerende afdeling om een dergelijk briefadres in onderzoek te zetten. In de voor betrokkene meest ongunstige situatie kan dat dan uiteindelijk leiden tot ambtshalve inschrijving "land onbekend" zoals bedoeld in artikel 47 van de Wet GBA.Bij het voeren van een. dergelijke procedure dient ook te worden vastgehouden dat een dergelijke mededeling een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Een dergelijk besluit biedt tevens de mogelijkheid van bezwaar en beroep.8. Handhaving

8.1 Handhaven als sluitstuk van de verplichting tot het doen van aangifte van adreswijziging.Het nalaten van de wettelijke plicht tot aangifte van adreswijziging door de burgers zorgt ervoor dat de gemeente op haar beurt niet kan voldoen aan de plicht om de adresgegevens overeenkomstig de feitelijke werkelijkheid te registreren. De consequenties hiervan zijn al aan de orde geweest onder 3.2 van deze notitie. De afnemers van de GBA krijgen niet de adresgegevens die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun (publiekrechtelijke) taak. Verder is al aangestipt dat dit ook bij calamiteiten kan dat leiden tot cruciale belemmeringen, enerzijds bij de opsporing en registratie van mogelijke slachtoffers en anderzijds bij het genereren en verstrekken van informatie. De mogelijkheid bestaat om een strafrechtelijke boete op te leggen op grond van artikel 147 van de Wet GBA. Om artikel 147 voornoemd goed te kunnen uitvoeren is het van belang dat er over het vervolgingsbeleid afspraken worden gemaakt met het Openbaar Ministerie en de politie.

Uitgangspunt bij handhaving van artikel 147 van de Wet GBA is dat gemeente ervan uitgaat dat burgers te goeder trouw zijn, maar dat in bijzondere situaties toch aangifte zal worden gedaan wanneer er twijfel bestaat over de integriteit van betrokkenen. Men kan daarbij denken aan de situatie dat er een sterk vermoeden van fraude is of dat er sprake is van het opzettelijk doen van valse aangifte adreshouding.

8.2 Uitzonderingen.Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij een spanningsveld ontstaat tussen de uitoefening van de wettelijke regels en andere maatschappelijke belangen. Als voorbeeld geldt de situatie waarbij personen direct gevaar lopen voor lijf en goed zoals bij eerwraak. Deze situaties verdienen een bijzonder zorgvuldige behandeling. Handhaving hiervan zal plaatsvinden in overleg met het hoofd Burgerzaken dan wel de verantwoordelijk portefeuillehouder.

8.3 Terugmeldplicht binnengemeentelijke afnemers.Een bijzondere vorm van handhaven is het gebruik maken van adresgegevens die als gevolg van fraudeonderzoek aan het licht zijn gekomen. Het gaat daarbij om gegevens die door fraudeonderzoek door andere afdelingen aan het licht zijn gekomen. Deze gegevens kunnen worden gebruikt voor de correctie van adresgegevens in de basisadministratie. Men kan hierbij denken aan het voorbeeld van een gescheiden echtpaar dat administratief op verschillende adressen woonachtig is, een niet rechtmatige uitkering geniet en feitelijk op één adres woonachting is. Het doel van de verwerking van de fraudegegevens dient ter correctie van de GBA met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarmee is de verenigbaarheid ten aanzien van het gebruik van gegevens, die in casu door de Sociale Dienst worden verwerkt, voor correctie in de Gemeentelijke Basisadministratie bereikt en voldaan aan de wettelijke regel van artikel 9, tweede lid, Wet bescherming persoonsgegevens.

Deze nota kan worden aangehaald als de "Beleidsregel briefadres 2012". Deze nota is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer op 15 november 2011 en bekendgemaakt door middel van publicatie in het Boxmeers Weekblad op 29 november 2012.