Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-07-2007 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

De Raad van de gemeente Breda,

gelezen het voorstel van het College, gelet op artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

overwegende dat het noodzakelijk is om voorzieningen te treffen om de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving te compenseren;

besluit vast te stellen de volgende Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

ONDERDEEL I ALGEMEEN

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Ondersteuningsvrager: de persoon met een aantoonbare beperking, de persoon met een aantoonbaar chronisch psychisch of psychosociaal probleem,

  • b.

    Compenseren: een alternatief bieden voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving, zodanig dat de gevolgen van die beperkingen zoveel mogelijk worden opgeheven, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de ondersteuningsvrager.

  • c.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken en de algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren.

  • d.

    Meerkosten: kosten die een ondersteuningsvrager extra moet maken en een niet-ondersteuningsvrager niet.

  • e.

    Maatschappelijke participatie: de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden.

  • f.

    Voorziening: huishoudelijke verzorging, een woonvoorziening, een rolstoelvoorziening of een vervoersvoorziening die op basis van een individuele aanvraag toegekend wordt door de gemeente. Bij het bepalen van het recht op een voorziening wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoefte van de ondersteuningsvrager, alsmede met de capaciteit van de ondersteuningsvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

  • g.

    Inkomen: het belastbaar inkomen.

  • h.

    Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

  • i.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • j.

    Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen.

  • k.

    Ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats die door een woonschip wordt ingenomen.

  • l.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de ondersteuningsvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, of het feitelijke woonadres als de ondersteuningsvrager iemand met een briefadres is.

  • m.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan de ondersteuningsvrager gebruik moet kunnen maken.

  • n.

    Woningaanpassing: ingreep die gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte en waarvan de kosten een bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Breda 2007 niet te boven gaan.

  • o.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • p.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan (in)kopen en waarop de in deze verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Breda 2007 te stellen regels van toepassing zijn. Het persoonsgebonden budget is vergelijkbaar aan het ontvangen van een voorziening in natura.

  • q.

    Financiële tegemoetkoming: een bijdrage in de kosten van een voorziening al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

  • r.

    Voorziening in natura: een voorziening die niet in de vorm van een geldsom wordt verstrekt;

  • s.

    Huishoudelijke verzorging: ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

  • t.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

  • u.

    Mantelzorg: zorg zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de wet. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger zelf aangeeft in staat te zijn deze ondersteuning te verlenen.

  • v.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als een aanvrager behorend.

  • w.

    ADL-woning: een woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende, aangepaste huurwoningen, waarvan de bewoners voor hen dagelijkse levensverrichtingen zijn aangewezen op persoonlijke assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder in ieder geval assistentie bij eten en drinken, bij verplaatsing en toilet maken;

  • x.

    Besluit: het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Breda 2007.

Artikel 1.2 Besluit

Het College is bevoegd om het besluit vast te stellen met daarin het door het College op grond van deze verordening vastgestelde overzicht, omvattende het geheel van verstrekkingen en bedragen, die de gemeente in het kader van de Wmo kan verstrekken.

Artikel 1.3 Beperkingen

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen; uitzonderingen hierop zijn huishoudelijke verzorging en deeltaxivervoer welke in sommige gevallen voor een korte duur kunnen worden geïndiceerd.

    • b.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de adequaat goedkoopste voorziening kan worden aangemerkt.

    • d.

      in het kader van het beleid maatschappelijke ondersteuning geen of onvoldoende collectieve voorziening geboden wordt.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      als de voorziening voor een persoon als de ondersteuningsvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      indien de ondersteuningsvrager niet woonachtig is in de gemeente Breda.

  • 3. Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die de ondersteuningsvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de ondersteuningsvrager.

Hoofdstuk 2. Huishoudelijke verzorging

Artikel 2.1 Algemene omschrijving

De door het College te verstrekken huishoudelijke verzorging, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het voeren van een huishouden bestaat uit:

  • a.

    het in natura verstrekken van huishoudelijke verzorging, waarvan de omvang in het Besluit is geregeld; danwel

  • b.

    het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging, waarvan de omvang en de hoogte in het Besluit is geregeld.

Artikel 2.2 Recht op huishoudelijke verzorging

  • 1. De ondersteuningsvrager kan voor huishoudelijke verzorging in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor huishoudelijke verzorging is een eigen bijdrage verschuldigd, zoals genoemd in het Besluit.

    Bij de bepaling van de omvang van huishoudelijke verzorging wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg zoals omschreven in het Besluit, die niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 2.3 Levering.

  • 1. Het College verstrekt huishoudelijke verzorging in natura op basis van een overeenkomst waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende leveranciers waaruit de ondersteuningsvrager kan kiezen.

  • 2. Het College kan in het Besluit regels vaststellen omtrent het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 2.1 sub b.

Artikel 2.4. Respijtzorg

  • 1. Als de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan waarnemen komt de ondersteuningsvrager in aanmerking voor huishoudelijke verzorging.

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

Paragraaf 1. Algemene omschrijving

Artikel 3.1 Type woonvoorzieningen

  • 1. De door het College te verstrekken woonvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die iemand ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, kan bestaan uit:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting;

    • b.

      een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard en aanpassingen daaraan;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      een persoonsgebonden budget voor tijdelijke huisvesting;

    • f.

      een persoonsgebonden budget voor huurderving;

  • 2. Van de in het vorige lid genoemde persoonsgebonden budgetten zijn uitgezonderd een persoonsgebonden budget voor voorzieningen in situaties zoals genoemd in het Besluit.

  • 3. De in lid 1, sub b bedoelde kosten betreffen:

    • a.

      de aanneemsom voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in De Nieuwe Regeling 2005 (DNR 2005) van de BNA;

    • c.

      de kosten van toezicht op de uitvoering, tot een maximum van 2 % van de aanneemsom;

    • d.

      de leges;

    • e.

      de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

    • f.

      renteverlies, in verband met betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • g.

      de prijs van bouwrijpe grond, als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 3.10;

    • h.

      de kosten in verband met technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • i.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • j.

      de door het College (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • k.

      administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuningsvrager. Voor zover de kosten onder a t/m k meer dan het hierover in het Besluit genoemd bedrag bedragen, 10% van die kosten, met een maximum bedrag zoals opgenomen in het Besluit; indien en voor zover deze kosten noodzakelijkerwijs optreden.

  • 4. Het College kan de in het eerste lid onder b, c, en d genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken, al dan niet in bruikleen, behalve in situaties zoals genoemd in het Besluit.

  • 5. De hoogte van het persoonsgebonden budget is beschreven in het Besluit.

  • 6. Het College kan in het Besluit nadere regels vaststellen omtrent het persoonsgebonden budget.

Artikel 3.2 Uitbetaling persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 3.1, eerste lid, onder b, d, en f wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte;

  • 2. Het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 3.1, eerste lid, onder b wordt uitbetaald aan de ondersteuningsvrager die huurder is van de woonruimte als de woningeigenaar toestemming heeft gegeven aan de ondersteuningsvrager om de aanpassing zelf te regelen.

  • 3. Het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 3.1, eerste lid, c en e wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte;

Artikel 3.3 Woon-, verblijf- en gemeenschappelijke ruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorging- en verpleeghuizen, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op mensen met beperkingen of problemen of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie, zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

Artikel 3.4. Het recht op een woonvoorziening

  • 1. Een ondersteuningsvrager kan voor een woonvoorziening als bij artikel 3.1, eerste lid, onder a genoemd in aanmerking worden gebracht ter compensatie van aantoonbare beperkingen of problemen, als gevolg van ziekte of gebrek, die het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het normale gebruik en/of de bereikbaarheid van de woning belemmeren.

  • 2. Een ondersteuningsvrager kan voor een woonvoorziening als bij artikel 3.1, eerste lid, onder b. en c. genoemd, in aanmerking worden gebracht als de in het artikel 3.1 eerste lid onder a genoemde voorziening niet te realiseren is of als de kosten van de woonvoorziening als genoemd in artikel 3.1 eerste lid sub b en c. lager zijn dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit.

  • 3. Een ondersteuningsvrager wordt een woonvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 geweigerd als:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      als de ondersteuningsvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het College.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 3.5 Aard van de materialen

Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget of een naturavoorziening ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden aantoonbare beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 3.6 Hoofdverblijf

  • 1. Het College verleent slechts een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget als

    • a.

      de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • b.

      de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen behoort tot het gebied van de gemeente;

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, sub a, kan een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget worden verleend voor het aanpassen van één woonruimte als de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting;

  • 3. De naturavoorziening of het persoonsgebonden budget betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte.

  • 4. Onder het in het derde lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de ondersteuningsvrager de woonruimte en de woonkamer moet kunnen bereiken en dat door de ondersteuningsvrager toiletbezoek moet kunnen plaatsvinden.

  • 5. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

Artikel 3.7 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Het College verleent slechts een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget als:

  • a.

    niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden, waarop de voorziening betrekking heeft, zonder haar toestemming;

  • b.

    door haar aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 3.8 Gereedmelding

  • 1. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden in verband met een woningaanpassing hoger dan een bedrag als genoemd in het Besluit, en bij een woningaanpassing voor een ondersteuningsvrager die huurder is, doch uiterlijk binnen twaalf maanden na het afgeven van de beschikking waarin het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van deze verordening, wordt verleend, verklaart de gerechtigde van dat persoonsgebonden budget schriftelijk aan het College dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing bij persoonsgebonden budgetten waarbij de ondersteuningsvrager huurder is van de woning en de ondersteuningsvrager toestemming heeft gekregen van de verhuurder om de woningaanpassing zelf te regelen, tenzij het bedrag van de woningaanpassing hoger is dan het bedrag als genoemd in het Besluit .

  • 3. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het persoonsgebonden budget bij bedragen hoger dan het bedrag als genoemd in het Besluit en bij persoonsgebonden budgetten voor woningaanpassingen in woningen waarvan de ondersteuningsvrager huurder is

  • 4. De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van alle rekeningen en betalingsbewijzen en van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget is verleend.

Artikel 3.9 Financiering van niet voor vergoeding in aanmerking komende deel van de kosten

Het College verleent, voor een bedrag hoger dan het bedrag als genoemd in het Besluit slechts een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b en c als in de financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel wordt voorzien.

Paragraaf 4. Beperking in de verlening van woonvoorzieningen

Artikel 3.10 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 3.1, onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het College een persoonsgebonden budget verlenen voor extra te verwerven grond, die ten hoogste overeenkomt met het persoonsgebonden budget voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het Besluit; de hoogte van het persoonsgebonden budget is daarbij mede afhankelijk van de prijs van extra te verwerven grond.

Artikel 3.11 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het College kan een persoonsgebonden budget verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de ondersteuningsvrager ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

  • d.

    drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 3.12 Aanpassingen van woonwagens

Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonwagen als:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 3.13 Aanpassingen van woonschepen

Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonschip als:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen;

Artikel 3.14 Beperkte gebruiksduur van aanpassingen

Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, kan in uitzondering op artikel 3.12en artikel 3.13 van deze verordening toch een persoonsgebonden budget verstrekt worden. De maximale aanpassingskosten mogen dan niet meer bedragen dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit.

Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 3.15 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1. Het College kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuis- en inrichtingskosten, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a, aan

    • a.

      de ondersteuningsvrager;

    • b.

      de persoon, die op verzoek van de gemeente en ten behoeve van de ondersteuningsvrager de woonruimte ontruimt.

  • 2. Het College verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a als:

    • a.

      de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat het College op de aanvraag heeft beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor heeft verleend.

    • b.

      de ondersteuningsvrager niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de ondersteuningsvrager niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de ondersteuningsvrager niet verhuisd is naar een AWBZ- inrichting of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg.

    • e.

      in de te verlaten woonruimte belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • f.

      als de ondersteuningsvrager niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

  • 3. Het College kan nadere regels stellen omtrent de hoogte van de financiële tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a.

Paragraaf 7. Overige woonvoorzieningen

Artikel 3.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget of naturaverstrekking in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder d, als:

    • a.

      de betreffende woonvoorziening in het kader van deze verordening of het Besluit of op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten is verleend;

  • 2. Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de werkelijke kosten, doch ten hoogste op de gemaximeerde vergoeding als opgenomen in het Besluit

Artikel 3.17 Kosten in verband met huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan het bedrag als genoemd in het Besluit is aangepast, kan het College een persoonsgebonden budget verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komt.

  • 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 3.18 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1. Het College kan een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de ondersteuningsvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de ondersteuningsvrager nog te betrekken woonruimte.

  • 2. Het persoonsgebonden budget als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte door het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de ondersteuningsvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als de ondersteuningsvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

  • 4. Het College verleent maximaal zes maanden een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Het College verleent uitsluitend een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid als deze kosten gemaakt worden in verband met het

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6. De hoogte van het persoonsgebonden budget bedraagt de werkelijke kosten van huur van de ondersteuningsvrager voor de door hem bewoonde woonruimte (minus de huurtoeslag), doch maximaal het bedrag van de maximale huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Paragraaf 8. Anti-speculatie

Artikel 3.19 Anti-speculatie-beding

  • 1. De eigenaar of bewoner, die krachtens deze verordening een persoonsgebonden budget in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen, waarvan het bedrag hoger is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit, en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient, geheel of gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald, tot maximaal het door de gemeente betaalde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen.

  • 2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde,

    voor het derde jaar 80% van de meerwaarde,

    voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde,

    voor het vijfde jaar 60% van de meerwaarde,

    voor het zesde jaar 50% van de meerwaarde,

    voor het zevende jaar 40% van de meerwaarde,

    voor het achtste jaar 30% van de meerwaarde

    voor het negende jaar 20% van de meerwaarde en

    voor het tiende jaar 10% van de meerwaarde

    in alle gevallen minus het percentage van de kosten van getroffen voorzieningen, dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Hoofdstuk 4. Rolstoelen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

De door het College te verstrekken rolstoelvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het zich in en om de woning verplaatsen kan bestaan uit

  • a.

    het verstrekken van een rolstoel voor verplaatsing binnen-, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • b.

    het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een rolstoel als genoemd in het vorige lid, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit, behalve in situaties zoals genoemd zijn in het Besluit

  • c.

    Het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel, dan wel een aanpassing daaraan.

Artikel 4.2. Het recht op een rolstoel

  • 1. Een ondersteuningsvrager kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer de aantoonbare beperkingen meerdere malen per week zittend verplaatsen noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten niet toereikend zijn.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een ondersteuningsvrager in aanmerking voor een sportrolstoel komen als de ondersteuningsvrager zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3. Levering

  • 1. Het College verstrekt een rolstoel op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij de kosten voor onderhoud en reparatie zijn inbegrepen.

  • 2. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4.1 lid b, en c, is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de rolstoel.

  • 3. Het College kan in het Besluit regels vaststellen omtrent het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming als genoemd in artikel 4.1 lid b, en c van deze verordening.

  • 4. Voor rolstoelen duurder dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit wordt het persoonsgebonden budget achteraf betaald voor zover dat niet tot financieringsproblemen leidt.

  • 5. Voor rolstoelen goedkoper dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit wordt het persoonsgebonden budget vooraf uitbetaald.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

  • 1. De door het College te verstrekken vervoersvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel, waardoor mede het ontmoeten van medemensen mogelijk wordt en op basis daarvan sociale verbanden aangegaan kunnen worden, kan bestaan uit:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • b.

      een voorziening in natura in de vorm van

      • 1.

        een scootmobiel

      • 2.

        een ander vervoermiddel;

      • 3.

        een aanpassing aan een onder 1 en 2 genoemde voorziening;

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor de kosten van:

      • 1.

        aanpassing van een eigen vervoermiddel;

      • 2.

        aanschaf van een ander vervoermiddel;

      • 3.

        reparatie en onderhoud van een ander vervoermiddel;

      • 4.

        gebruik van een taxi of een eigen auto;

      • 5.

        gebruik van een rolstoeltaxi;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor het aanschaffen van een scootmobiel of een ander vervoermiddel, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit, behalve in situaties zoals genoemd zijn in het Besluit.

    • e.

      een combinatie van de onder a, b, en c genoemde of een combinatie van a, c, en d genoemde voorzieningen.

  • 2. Het College kan in het Besluit nadere regels vaststellen met betrekking tot het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid, sub c en d.

  • 3. Bij het vaststellen van het persoonsgebonden budget alsmede bij het verstrekken van een voorziening in natura, kan rekening gehouden worden met de meerkosten van de vervoersvoorzieningen zoals genoemd in het Besluit.

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a, in aanmerking worden gebracht indien en voor zover

    • a.

      aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer in alle redelijkheid niet mogelijk maken;

    • b.

      sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

  • 2. Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 5.1, eerste lid, onder b, c, d, of e vermeld, in aanmerking worden gebracht indien en voor zover

    • a.

      een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a gelet op persoonlijke omstandigheden niet adequaat is;

    • b.

      een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a gelet op de vervoersbehoefte niet toereikend is.

  • 3. Het College kan nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid.

  • 4. Er wordt geen persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening als bedoeld onder artikel 5.1 eerste lid, sub c verstrekt als het inkomen van de ondersteuningsvrager hoger is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit.

Artikel 5.3 Afstemming op behoefte

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoerskosten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c sub 4 en 5 wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

  • 2. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub c onder 4 en 5 toegekend.

  • 3. Het College kan nadere regels stellen in het Besluit met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

  • 4. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 5.4 Verstrekking

  • 1. Het College verstrekt een vervoersvoorziening als genoemd in artikel 5.1 lid 1 sub b op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij kosten voor onderhoud, service en reparatie zijn inbegrepen.

  • 2. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 5.1 lid c sub 1, 2 en 3, lid d en lid e is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, service en reparatie van de vervoersvoorziening.

  • 3. Voor vervoersvoorzieningen duurder dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit wordt het persoonsgebonden budget achteraf betaald voor zover dat niet tot financieringsproblemen leidt.

  • 4. Voor vervoersvoorzieningen goedkoper dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit wordt het persoonsgebonden budget vooraf uitbetaald.

Hoofdstuk 6. Eigen bijdragen en eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning

Artikel 6.1 Eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in lid.2, in het Besluit nadere regels stellen omtrent de eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend mogen tezamen niet meer bedragen dan datgene wat hierover is opgenomen in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

ONDERDEEL II PROCEDURES

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Toegang tot de voorzieningen

De toegang tot voorzieningen vindt plaatst via;

  • 1.

    het gemeentelijke loket voor wonen, maatschappelijke ondersteuning en zorg.

  • 2.

    de gemeentelijke contactpersoon

Artikel 7.2 Gronden voor weigering

Het College kan de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    indien en voor zover op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorziening bestaat;

  • b.

    voor zover de aanvraag een persoonsgebonden budget betreft voor kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt;

  • c.

    als een soortgelijke voorziening eerder verstrekt is en de voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 7.3 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

  • 1. De uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming gebeurt binnen drie weken na afgifte van de beschikking, waarin het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt toegekend, behalve als bijzondere voorwaarden zijn opgelegd waaraan eerst voldaan moet worden.

  • 2. De uitbetaling van een periodiek persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming geschiedt maandelijks, vooraf op een vast tijdstip.

  • 3. De uitbetaling van een persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen gebeurt achteraf, als het bedrag van het persoonsgebonden budget hoger is dan het bedrag als genoemd in het Besluit, tenzij dit tot financieringsproblemen leidt.

  • 4. De uitbetaling van een persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen lager dan een bedrag zoals genoemd in het Besluit gebeurt, voor zover dit niet tot financieringsproblemen leidt, achteraf als het gaat om een woningaanpassing waarbij de ondersteuningsvrager huurder is, tenzij de ondersteuningsvrager met de woningeigenaar heeft afgesproken dat de ondersteuningsvrager de aanpassing zelf regelt.

  • 5. De financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten wordt uitbetaald aan de ondersteuningsvrager zodra deze verhuist naar een geschikte woning.

  • 6. De uitbetaling van een persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen en vervoersvoorzieningen gebeurt achteraf, als het bedrag van het persoonsgebonden budget hoger is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit, tenzij dit tot financieringsproblemen leidt

Hoofdstuk 8. Verplichtingen en bevoegdheden van de ondersteuningsvrager en het College

Artikel 8.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1. Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het College te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het College te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het College vraagt een daartoe door haar aangewezen adviesinstantie om advies als:

    • a.

      het om een complexe aanvraag gaat waarbij advies van een medisch of bouwkundig adviseur wenselijk is, of als er een relatie is met intramurale zorg.

    • b.

      Het College dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een ondersteuningsvrager is verplicht aan het College of de door haar aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op een voorziening.

Artikel 8.2 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, of aan wie een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is verleend, is verplicht aan het College mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 8.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Een besluit tot verlening van een voorziening wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken:

    • a.

      als de door de rechthebbende of zijn echtgenoot verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest dat, als de juiste gegevens bekend waren geweest, het College niet tot toekenning zou zijn overgegaan, respectievelijk tot het treffen van een andere voorziening of andere voorzieningen zou hebben besloten;

    • b.

      ingeval van wijzigingen in de omstandigheden van de ondersteuningsvrager, als ten gevolge daarvan de noodzaak als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, sub a van deze verordening, is komen te vervallen, dan wel als ten gevolge daarvan de ondersteuningsvrager in aanmerking dient te worden gebracht voor een andere voorziening, gelet op het bepaalde in artikel 1.3, eerste lid sub c;

    • c.

      als achteraf blijkt dat een aanspraak als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, sub b, te gelde wordt of kan worden gemaakt;

    • d.

      als niet is voldaan aan een of meer voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Een besluit tot het verlenen van een natura voorziening of een persoonsgebonden budget, wordt ingetrokken als blijkt dat de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1.1, sub l, niet meer in de gemeente Breda heeft;

  • 3. Een besluit tot het verlenen van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken, als blijkt dat die binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, behalve bij woningaanpassingen hoger dan een bedrag als genoemd in het Besluit.

  • 4. Als een besluit tot het verlenen van een voorziening is ingetrokken worden de ten onrechte gemaakte kosten teruggevorderd van de ondersteuningsvrager

  • 5. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

ONDERDEEL III SLOT

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

  • 1. Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het College advies vragen aan een door haar aangewezen adviesinstantie of deskundigen.

Artikel 9.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

Artikel 9.3 Beleidsregels

Het College kan nadere regels vaststellen inzake de uitvoering van de verordening.

Artikel 9.4 Cliëntparticipatie

De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast, die zijn gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van deze verordening

Artikel 9.5 Intrekking oude verordening

De verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Breda 2002 wordt ingetrokken per 1 januari 2007.

Artikel 9.6 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Positionering Wet maatschappelijke ondersteuning

1. Inleiding

Dit is de eerste Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Breda. De toelichting op deze verordening wordt voorafgegaan door een algemene paragraaf waarin de Wmo wordt gepositioneerd binnen het Bredase sociaal beleid. In deze paragraaf wordt ook de relatie met andere beleidsvelden aangegeven en de beleidslijn van het maatschappelijke ondersteuningsbeleid uitgezet. Tot slot wordt het karakter van deze verordening nader toegelicht.

1.1. Positionering Wmo

In een sociale samenleving is het van belang een brede ondersteuning te bieden aan mensen die er zelf niet in slagen om een zelfstandig bestaan op te bouwen (of in stand te houden) in een prettige leefomgeving. Deze inzet vindt plaats in een veranderende omgeving.

In de afgelopen jaren zijn er grote veranderingen opgetreden in de leefstijl van burgers in verschillende levensfasen. De gemeente heeft daar actief op ingespeeld en op innovatieve wijze sturing aan gegeven. Een centraal programma daarbij is het “Geschikt wonen voor iedereen” (GWI). Dit concept is een antwoord op deze belangrijke maatschappelijke veranderingen gericht op het langer zelfstandig kunnen blijven wonen in de eigen woonomgeving.

Deze actieve houding van de gemeente maakt dat de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geen verrassing is en ook geen ommekeer van beleid nodig maakte. Nee, de komst van de Wmo is een welkome aanvulling op het gemeentelijk sociaal beleid en tegelijk een bevestiging achteraf van de keuzes die de gemeente Breda gemaakt heeft.

In deze zin geeft de Wmo nieuwe mogelijkheden. Het GWI-beleid zal verbreed worden naar alle burgers van de stad. Het WWB-beleid (Wet Werk en Bijstand) zal in combinatie met het Wmo-beleid nieuwe initiatieven kunnen ontplooien gericht op activering van inactieve burgers en het verhogen van hun kansen op maatschappelijke participatie al dan niet gekoppeld aan het bezit van een passende werkkring. Maar het gaat niet alleen om nieuwe initiatieven maar ook om extra inzet op bestaande initiatieven. Innovatieve projecten zoals het Samissieproject kunnen belangrijke input opleveren voor het bestaande Welzijnswerk, de Zorg, het werkgelegenheidsbeleid en het Woonbeleid. De Wmo kan hier een belangrijke rol bij spelen.

Om ruimte te scheppen voor deze nieuwe mogelijkheden om de maatschappelijke participatie van burgers te verhogen en de onderlinge banden te verstreken waardoor burgers beter in staat zijn om een zelfstandig bestaan op te bouwen in een prettige leefomgeving wordt in 2007 het Fonds Maatschappelijke ontwikkeling ingesteld. Er zullen doelstellingen geformuleerd worden en criteria ontwikkeld worden om middelen uit dit fonds in te zetten. Geen ambtelijke benadering maar een vooruitstrevende eigenzinnige aanpak!

Dit fonds richt zich dus op het snijvlak van het Wmo-beleid en het WWB-beleid en is bedoeld om in wijken en buurten d.m.v. extra ondersteuning de zelfredzaamheid van burgers te verhogen door het vergroten van de maatschappelijke en sociale participatie. Daarmee wordt niet alleen een verbetering van het “welbevinden” van burgers beoogd, maar ook een preventief effect verwacht waardoor tevens de kans dat burgers gebruik moeten gaan maken van duurdere zorg afneemt.

1.2. Relatie ten opzichte van andere beleidsterreinen

De relatie Wmo en WWB is in het bovenstaande toegelicht. Beide beleidsterreinen ontmoeten elkaar in de aandacht voor het verhogen van de maatschappelijke participatie van burgers. Dit is dan ook de kern van de Wmo; ondersteuning op het gebied van zorg en welzijn gericht op het zelfstandig kunnen “meedoen” aan de maatschappij. Dit vraagt dus een goede afstemming met andere beleidsterreinen die belangrijk zijn voor het leefklimaat van mensen. Te denken valt aan het Volkshuisvesting-, het Volksgezondheid-, het Ruimtelijke ordenings-, het Openbaar Vervoer-, en Onderwijsbeleid.

Daarmee is tevens aangegeven dat deze beleidsterreinen geen deel uit maken van het Wmo-beleid. Zij zijn er wel sterk mee verweven, zonder passende woonruimte kan je niet aan de maatschappij deelnemen, net zo goed als dit niet kan als je je in ongezonde leefomstandigheden bevindt of in een onveilige leefomgeving.

De ontwikkeling en uitvoering van Wmo-beleid vraagt dus om een integrale aanpak waarbij gemeentebreed relaties opgezocht moeten worden en geïntegreerd uitgewerkt moeten worden.

1.3. Beleidsvisie

Deze integrale aanpak roept de vraag op hoe de beleidsvisie maatschappelijke ondersteuning vorm moet worden gegeven. Moeten de negen prestatievelden zoals die in de Wmo genoemd zijn de kapstok vormen waaraan het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning wordt opgehangen? Of, kiest de gemeente een eigen indeling van relevante beleidsterreinen. Een verdeling die ruimte laat voor verschuivingen, innovatie, verbreding en versmalling.

Centrale beleidsvisie blijft het vergroten van de zelfredzaamheid van burgers gericht op optimale maatschappelijke participatie uitgaande van sociale binding en samenhang in wijken en buurten.

De beleidsnotitie maatschappelijke ondersteuning zal zich richten op de verbanden tussen de gemeentelijke beleidsterreinen en daarmee een toetssteen vormen voor de integraliteit van het gemeentelijk sociaal beleid.

1.4. Karakter van de verordening

In deze verordening geeft de gemeente aan hoe zij door middel van het verstrekken van voorzieningen een alternatief biedt voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving, zodanig dat de ontstane problemen zoveel mogelijk opgelost worden, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de burger.

Hiermee is door de gemeente invulling gegeven aan het begrip “compensatie” zoals dat in artikel 4 van de Wmo is opgenomen.

Het is nodig om dit begrip als gemeente zelf in te vullen omdat de wetgever dit niet gedaan heeft. De reden hiervan is dat dit begrip pas in de laatste fase van het wetgevingsproces bij behandeling in de Tweede Kamer bij amendement in de wet is opgenomen. Daarmee is de gemeente dus gedwongen om met een eigen interpretatie te komen. Hoewel dit naar beste vermogen gebeurd is, bestaat de mogelijkheid dat op termijn zich jurisprudentie vormt die het nodig maakt om de invulling te wijzigen en de verordening dus aan te passen.

Maar niet alleen hierom heeft deze verordening een voorlopig karakter. In deze verordening is ook een, voor de gemeente als uitvoerder, heel nieuwe voorziening opgenomen; de huishoudelijke verzorging. In de komende jaren zal de gemeente ervaring opdoen met deze voorziening en meer zicht krijgen op de (on)mogelijkheden om deze voorziening optimaal in te zetten voor burgers die daarop aangewezen zijn. Ook daarom zal het in de toekomst nodig zijn om de verordening op onderdelen aan te passen.

De verstrekking van voorzieningen is een complex proces. De verordening vormt hier de basis van; rechten en plichten zijn hierin opgenomen. Elementen die meer aan verandering onderhevig zijn, zoals financiële normen zijn opgenomen in een afzonderlijk besluit; het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Breda 2007. Ook de uitwerking van enkele centrale begrippen zoals het begrip “gebruikelijke zorg” is in dit besluit opgenomen. Hierdoor wordt het mogelijk om via een eenvoudige procedure de regels aan te passen als dit op grond van de uitvoeringspraktijk of nieuwe inzichten nodig blijkt. Tot slot wordt in de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning een gedetailleerde uitwerking van verordening en besluit gegeven ten behoeve van de uitvoering; het uitvoeringsbeleid.

De verordening wordt door de gemeenteraad vastgesteld, het besluit en de beleidsregels door het college.

1.5 Financiën

De uitvoering van de nieuwe wet brengt grote financiële risico’s voor de gemeente met zich mee. Door het haastige tempo waarmee de rijksoverheid de regeling wil invoeren zijn deze risico’s op dit moment niet eens in beeld te brengen; er zijn slechts grove ramingen van te maken.

Daarom is een reserve noodzakelijk om de substantiële risico’s die de uitvoering van de Wmo (inclusief invoering) met zich meebrengt te kunnen afdekken. Ook de uitvoering van de WWB kent forse financiële risico’s waardoor een reserve nodig is. Ten aanzien van de WWB zijn de sturingsmogelijkheden al verkend en worden daartoe instrumenten ingezet. Voor wat de Wmo betreft geldt dit voor de bestaande voorzieningen maar niet voor de nieuwe taken die de gemeente vanaf 2007 uit te voeren krijgt. In de komende jaren zal daar ervaring mee opgedaan moeten worden en zullen sturingsmogelijkheden ontwikkeld moeten worden. Pas dan zal gerichte beheersing van kosten mogelijk zijn, althans voor zover geen externe factoren een rol spelen waar de gemeente geen of nauwelijks invloed op heeft. Een situatie die zich op onderdelen ook bij de WWB voordoet.

Met dit doel zal de Risicoreserve Bijstand/Wmo ingevoerd worden.

Algemene toelichting op de verordening

1. Inleiding

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is gebaseerd op de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Breda 2002 en aangevuld met huishoudelijke verzorging als voorziening. Daarmee is recht gedaan aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de gemeentelijke Startnotitie Wmo. In deze verordening is het begrip compensatie een belangrijke nieuwe term. In de algemene toelichting is dit nader toegelicht. Ook is een toelichting gegeven op het recht op het persoonsgebonden budget. Tot slot zijn de voorzieningen die op basis van de verordening verstrekt kunnen worden op een aantal belangrijke punten nader toegelicht.

Belangrijk in het proces van het verstrekken van voorzieningen is maatwerk. In de verordening zijn de rechten en plichten van de burger vastgelegd. Bij de uitvoering zal dit steeds goed afgestemd moeten worden op de individuele burger.

2. Compensatieverplichting

Onder compenseren wordt verstaan een alternatief bieden voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving, zodanig dat de gevolgen van die beperkingen zoveel mogelijk worden opgeheven, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de ondersteuningsvrager. Hierbij zal het altijd gaan om zaken die leiden tot meerkosten; kosten die een ondersteuningsvrager wel heeft en die een niet-ondersteuningsvrager niet heeft. De oorzaak van de extra kosten moet het gevolg zijn van belemmeringen die gebaseerd zijn op beperkingen. Bij de compensatie gaat het om beperkingen in de zelfredzaamheid. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Om een voorbeeld te geven: de meerkosten van een voorziening worden gecompenseerd voor zover iemand die kosten, of een deel daarvan, niet zelf kan dragen.

Het staat de gemeente vrij om zelf te bepalen met welke voorzieningen zij de beperkingen compenseert. In overleg met de klankbordgroep Wmo kiest de gemeente ervoor om aan de compensatieverplichting te voldoen door concrete voorzieningen te benoemen, te weten huishoudelijke verzorging, woon-, rolstoel- en vervoersvoorzieningen.

Huishoudelijke verzorging geeft ondersteuning aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig een huishouden te voeren. Met woonvoorzieningen wil de gemeente een normaal gebruik van de woning en het in en om de woning verplaatsen mogelijk maken. Rolstoelvoorzieningen en vervoersvoorzieningen maken het mogelijk zich te verplaatsen in en om de woning en lokaal per vervoermiddel. Rolstoel- en vervoersvoorzieningen kunnen bovendien bijdragen aan het ontmoeten van medemensen en het leggen van sociale contacten.

Dit betekent dat de gemeente de woningaanpassing ziet als een voorwaarde voor het zelfstandig verplaatsen in en om de woning en het voeren van een huishouden.

De meest adequaat goedkoopste voorziening

Bovenstaande begrippen komen in de Wmo niet meer voor. Vanuit de jurisprudentie die ontstaan is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) kiest de gemeente, op advies van de klankbordgroep Wmo, ervoor om beide begrippen ook binnen de Wmo te blijven gebruiken.

Met adequaat goedkoopst wordt bedoeld dat een voorziening ‘verantwoord’ moet zijn, hetgeen zo veel betekent als doeltreffend, doelmatig en ondersteuningsvragervriendelijk. Er is dus sprake van maatwerk binnen bepaalde grenzen.

Een voorzie­ning kan slechts dan als adequaat worden aangemerkt, als die voorziening, dan wel de combina­tie van voorzie­ningen, de beperkingen die de ondersteuningsvrager op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, dan wel vermin­dert. Aldus gedefi­nieerd zal zich in de praktijk een breed scala van mogelijkheden voordoen die ieder voor zich of in combinatie met elkaar objectief be­schouwd als 'adequaat' kunnen worden aangemerkt.

De ondergrens voor het verstrekken van een voorziening wordt bepaald door de meest adequaat goedkoopste voorziening. Voor alle duidelijkheid zij hier gesteld dat de begrippen 'goedkoopst' en 'adequaat' in samenhang met elkaar moeten worden be­schouwd. Een voorzie­ning moet altijd adequaat zijn. Pas als er meerdere voorzienin­gen zijn, dan wel andere combinaties van voorzieningen zijn, die de toets van het adequaat zijn kunnen doorstaan, kan de meest goedkoopste oplossing worden gekozen.

3. Geen aanspraak op grond van een andere wettelijke bepaling.

De compensatieplicht is ook van toepassing op personen waarbij een verblijfsindicatie is geïndiceerd, behalve bij huishoudelijke verzorging. De zorg voor personen waarbij een verblijfsindicatie is geïndiceerd valt onder de AWBZ en niet onder de verplichting van de gemeente. De verblijfsindicatie is het criterium op grond waarvan iemand wel of niet onder de Wmo valt.

Geen voorziening wordt toegekend voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of

enige privaatrech­telij­ke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat (artikel 2 Wmo). Hierop zijn allerlei landelijke, maar ook gemeentelijke regelingen van toepassing.

4. Eén loket en integrale beoordeling van aanvragen

De gemeente heeft gekozen voor een centraal loket dat op allerlei manieren te bereiken is. Het loket geeft toegang tot alle Wmo-voorzieningen, de AWBZ-voorzieningen, delen van het woonloket en delen van het armoedebeleid zoals de BredaPas. In de toekomst moeten in de wijken wijkloketten gaan ontstaan, die ieder op eigen wijze ook toegang tot deze voorzieningen gaan geven.

5. Inkomensafhankelijkheid

De gemeente heeft de mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen aan de ondersteuningsvrager. Door het rijk zijn de bovengrenzen daarvan vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Gekozen is voor overname van de eigen bijdrage systematiek van de AWBZ voor de huishoudelijke verzorging en handhaving van de eigen bijdrage systematiek van de Wvg voor de overige voorzieningen. Omdat de Wmo echter alleen een brutosytematiek kent moet deze laatste werkwijze wel vertaald worden naar een brutosysteem. Dit is gebeurd in het Besluit.

6. Keuze voor een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget

Keuzevrijheid is een belangrijk principe binnen de Wmo. Daarom is geregeld dat personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze hebben tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget.

Met inachtneming van de keuzevrijheid voor een pgb wil de gemeente stimuleren dat aanvragers de voor hen meest optimale voorziening kiezen. Met het oog op hergebruik van (voor kortere tijd te verstrekken) voorzieningen streeft de gemeente overigens naar terughoudendheid bij het verstrekken van pgb’s voor woonvoorzieningen, rolstoelvoorzieningen en vervoersvoorzieningen (voorkomen kapitaalvernietiging).

De gemeente denkt concreet aan de volgende situaties:

  • -

    Kwaliteitsafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers

    Bij het leveren van de voorzieningen die de gemeente in natura verstrekt, heeft de gemeente afspraken gemaakt met verschillende leveranciers die de voorzieningen in opdracht van de gemeente leveren. Hiermee is de ondersteuningsvrager gegarandeerd van een goede kwaliteit van de voorziening. Bij een persoonsgebonden budget is er vaak geen zicht op het kwaliteitsniveau van de leverancier die de ondersteuningsvrager kiest.

  • -

    Serviceafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers

    Als de voorziening verstrekt wordt door een leverancier waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt, is er sprake van een gegarandeerd hoog serviceniveau. Bij een persoonsgebonden budget is het nog maar de vraag, of de leverancier die de ondersteuningsvrager heeft uitgezocht voldoende service verleent. Zo kan een ondersteuningsvrager die met pech komt te staan met een scootmobiel, als dat met de leverancier is afgesproken, na een telefoontje van de ondersteuningsvrager, onmiddellijk geholpen worden.

    Bovendien kan de gemeente makkelijker de leverancier aanspreken waarmee afspraken zijn gemaakt als er problemen zijn met de voorziening. Bij een persoonsgebonden budget is dit niet mogelijk.

  • -

    Prijs-/ Kortingsafspraken die de gemeente heeft gemaakt met leveranciers.

    Doordat er garantie is dat er meerdere voorzieningen gedurende het hele jaar afgenomen worden bij de leverancier, kan de gemeente prijs-/ kortingsafspraken maken. Hierdoor zijn er door de jaren heen scherpe kortingsafspraken gemaakt.

  • -

    Hergebruik van een voorziening.

    De belangrijkste reden om terughoudend te zijn met persoonsgebonden budgetten is dat bij voorzieningen in natura gestuurd kan worden op hergebruik van voorzieningen waardoor kapitaalvernietiging voorkomen kan worden.

De afweging natura voorziening of persoonsgebonden budget valt voor de voorziening huishoudelijke verzorging natuurlijk heel anders uit. Belangrijkste verschil is immers dat het daarbij om een “dienst” gaat en niet om een duurzame voorziening die voor langere tijd wordt verstrekt of aangeschaft. Mocht op basis van een persoonsgebonden budget een aanbieder gekozen zijn die niet bevalt dan is het relatief eenvoudig om naar een andere over te stappen.

Als de gemeente kan motiveren waarom het verstrekken van een persoonsgebonden budget op grond van individuele redenen voor de ondersteuningsvrager bezwaarlijk is, kan van de uitzonderingsmogelijkheid in de wet, om geen persoonsgebonden budget te verstrekken, gebruik gemaakt worden. Zo wordt er geen persoonsgebonden budget verstrekt als duidelijk is dat de ondersteuningsvrager het persoonsgebonden budget niet verantwoord zal besteden. De ondersteuningsvrager is er in die situaties meer mee gebaat de voorziening in natura te krijgen.

6.1 Huishoudelijke verzorging: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura.

Huishoudelijke verzorging kan in natura worden verstrekt, maar er is ook een keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget. De omvang en hoogte van het persoonsgebonden budget wordt geregeld in het Besluit en bedraagt bij het ingaan van de Wmo 75 %van de kosten die anders voor een naturavoorziening moet worden betaald. Hiermee wordt het beleid vanuit de AWBZ voortgezet.

6.2 Woonvoorzieningen: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura

6.2.1 Onroerende woonvoorzieningen

Voor het aanbrengen van onroerende woonvoorzieningen heeft de gemeente geen afspraken gemaakt met aannemers voor de levering daarvan, dit met uitzondering van trapliften. Een traplift is een relatief dure voorziening die in verband met hergebruik (efficiencyvoordelen) altijd in bruikleen verstrekt wordt.

6.2.1.1 Onroerende woonvoorziening eigen woning:

De gemeente verstrekt de voorziening niet in natura, maar kan, als de ondersteuningsvrager daarom vraagt, de ondersteuningsvrager wel begeleiden in het laten aanbrengen van de benodigde voorziening. Op deze manier komt de gemeente zoveel mogelijk tegemoet aan de keuzemogelijkheid voor een naturavoorziening, naast de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget.

6.2.1.2 Onroerende woonvoorziening in een huurwoning

Ook als het om een huurwoning gaat wordt een persoonsgebonden budget verstrekt. Omdat in de wet is opgenomen dat dit persoonsgebonden budget aan de eigenaar van de woning betaald moet worden, is dit voor de ondersteuningsvrager te vergelijken met een naturavoorziening. In overleg met de klankbordgroep Wmo is in de verordening de mogelijkheid opgenomen om het persoonsgebonden budget uit te keren aan de ondersteuningsvrager als de woningeigenaar daarvoor toestemming geeft. In de praktijk zal zich dat beperken tot kleine aanpassingen.

6.2.2 Roerende woonvoorzieningen

Over het algemeen verstrekt de gemeente een dergelijke voorziening in natura (in eigendom al dan niet in bruikleen). Daarnaast is de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget aanwezig.

Uitzondering hierop zijn dure roerende woonvoorzieningen die slechts een korte periode gebruikt gaan worden, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is, omdat hergebruik daarmee niet mogelijk is. Dit kan zich voordoen bij jonge kinderen die in de groei zijn en al snel aangewezen zijn op een andere voorziening.

6.2.3 Verhuis- en inrichtingskosten

De gemeente verstrekt een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten als het gaat om verhuizing naar een geschikte woning.

6.3 Rolstoelen: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura

6.3.1 Handbewogen/ elektrische rolstoel

Over het algemeen verstrekt de gemeente handbewogen en elektrische rolstoelen in bruikleen. Er is echter ook een keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget voor deze rolstoelen.

Uitzondering hierop zijn rolstoelen die slechts een korte periode gebruikt gaan worden, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is, omdat hergebruik daarmee niet mogelijk is. Dit kan zich voordoen bij personen op een hoge leeftijd of bij mensen met een progressief ziektebeeld, maar ook bij jonge kinderen die in de groei zijn en al snel aangewezen zijn op een andere voorziening.

6.3.2 Sportrolstoel

De verstrekking van een sportrolstoel is afwijkend van een verstrekking van een handbewogen- of elektrische rolstoel. Een sportrolstoel wordt niet als naturavoorziening verstrekt.

In de praktijk blijken ondersteuningsvragers via sponsoring of anderszins rolstoelen van geheel eigen keuze aan te schaffen. Het is niet mogelijk daarvoor een naturapakket aan te bieden. Tevens is hierbij in overweging genomen dat sportrolstoelen voorzieningen zijn die snel kapot gaan als er niet goed mee omgegaan wordt. Door een financiële tegemoetkoming te verstrekken wordt de ondersteuningsvrager gestimuleerd niet te ruw met de voorziening om te gaan.

6.4 Vervoersvoorzieningen: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura

6.4.1 Scootmobiel en rijwielen bijzondere uitvoering

Over het algemeen verstrekt de gemeente dergelijke vervoersvoorzieningen in bruikleen.

Daarnaast is de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget aanwezig. Uitzondering hierop is het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor scootmobielen die slechts een kortere periode gebruikt gaan worden, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is. Dit kan zich voordoen bij personen op een hoge leeftijd of bij mensen met een progressief ziektebeeld.

Hetzelfde geldt voor een persoonsgebonden budget voor een rijwiel bijzondere uitvoering. Ook daar moet het verstrekken van een persoonsgebonden budget afgewogen worden ten opzichte van de te verwachte gebruiksduur.

6.4.2 Deeltaxivervoer

Het collectief vervoer in de gemeente is van hoog niveau en strekt zich uit over een groot reisgebied. Als veel mensen van het persoonsgebonden budget gebruik gaan maken tast dit de financierbaarheid van het deeltaxisysteem aan. Via deze verordening is dan ook bepaald dat geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt voor vervoer dat met de deeltaxi wordt gedaan.

6.4.3 Overige vervoersvoorzieningen

De gemeente noemt in de gemeentelijke verordening ook de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor vervoer met de eigen auto of taxi en een persoonsgebonden budget voor het aanpassen van de eigen auto. Artikel 5.2 lid 2 bepaalt dat deze voorzieningen alleen verstrekt worden als vervoer met de deeltaxi niet adequaat is. Het merendeel van de ondersteuningsvragers zal gebruik kunnen maken van de deeltaxi (naturavoorziening).

Het gebruik van de (reguliere) taxi via een persoonsgebonden budget komt op hetzelfde neer als het gebruik van de deeltaxi.

De enige mogelijkheid voor het verstrekken van een voorziening om het vervoer met de eigen auto mogelijk te maken is een persoonsgebonden budget voor de reiskosten of het aanpassen van de auto.

Voor het aanpassen van de eigen auto wordt een persoonsgebonden budget verstrekt. Het aanpassen van de auto kan echter ook onder begeleiding van een leverancier waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt. Hiermee wordt zoveel mogelijk tegemoetgekomen aan het verstrekken van een naturavoorziening voor autoaanpassingen. Het persoonsgebonden budget is gelijk aan de kosten voor de adequaat goedkoopste voorziening.

7. Voorzieningenterreinen

7.1 Huishoudelijke verzorging

In de Wmo hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor lichtere vormen van hulp en ondersteuning. Eén van de belangrijkste in het oog springende nieuwe verantwoordelijkheden van de gemeenten is de verantwoordelijkheid van de huishoudelijke verzorging. Bij de invoering van de Wmo heeft de gemeente ervoor gekozen om de richtlijnen voor huishoudelijke verzorging vanuit de AWBZ (inclusief protocol gebruikelijke zorg) in eerste instantie te handhaven. Naarmate er meer ervaring is opgedaan met deze voorziening zal de gemeente meer eigen beleidsinvulling eraan geven.

Met de overheveling van de huishoudelijke verzorging naar de Wmo krijgt de gemeente te maken met een aantal wetten die gericht zijn op de kwaliteit van de verzorging en de rechten van ondersteuningsvragers. Voor de huishoudelijke verzorging zijn de kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet Medezeggenschap cliënten Zorginstellingen (WMCZ) en de Wet Klachtrecht cliënten Zorgsector (WKCZ) van toepassing.

Huishoudelijke verzorging kan ook aan mantelzorgers geboden worden die tijdelijk van hun last ontheven moeten worden. Men kent dit onder het begrip “respijtzorg”.

7.1.1 Overgangsrecht huishoudelijke verzorging

De rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wmo met betrekking tot huishoudelijke verzorging waarvoor op grond van de AWBZ een indicatiebesluit is afgegeven voor de inwerkingtreding van de Wmo, blijven gelden gedurende de resterende looptijd van het indicatiebesluit, maar ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van de wet.

7.2 Woonvoorzieningen

Het beleid met betrekking tot het verlenen van woonvoorzieningen, zoals dat in deze verordening is geformuleerd, is er op gericht optimaal van de mogelijkheden van de lokale/ regionale huisvestingsmarkt gebruik te maken. Om deze reden is in deze verorde­ning het recht op de woonvoorziening gelegd bij het verhuizen naar een aangepaste, of eenvoudiger aan te passen woning. Dit houdt in dat de woonruimte van de ondersteuningsvrager niet automatisch wordt aangepast als het normale gebruik van de woon­ruimte op grond van ergonomische beperkingen of problemen van de ondersteuningsvrager niet (meer) mogelijk is. Als het om een relatief dure aanpassing gaat, biedt de verorde­ning de mogelijk­heid te bezien, of een reeds aangepaste of goedkoper aan te passen woning in de gemeente aanwezig is, in welk geval verhuizing naar die woning als woonvoorziening kan worden aangeboden. In de afwegingen die hierbij een rol spelen moet uiteraard ook rekening gehouden worden met de persoon­lijke omstandigheden van de ondersteuningsvrager.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. In de verordening is de grens voor de afweging van het toepassen van het primaat van verhuizen neergelegd bij een vast bedrag. Dit bedrag is opgenomen in het Besluit. Dit bedrag is zodanig gekozen dat daarmee veel voorkomende woningaanpassingen voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kunnen komen en het primaat dus alleen toegepast wordt als het om duurdere woningaanpassingen gaat.

Een hulpmiddel daarbij is de mogelijkheid om een vertrekkende huurder, die een woonruimte vrijmaakt voor een ondersteuningsvrager, een persoonsgebonden budget ten behoeve van verhuis- en herinrichtingskosten te verlenen.

7.3 Rolstoelen

Ook bij rolstoelen is hergebruik een belangrijk uitgangspunt van het beleid. Bij het verstrekken van handbewogen rolstoelen en elektrische rolstoelen wordt bij de verstrekking in natura nooit een eigen bijdrage gevraagd.

7.4 Vervoersvoorzieningen

Bij het opzetten van de verordening is er vanuit gegaan dat ondersteuningsvragers, die in aanmer­king komen voor vervoersvoorzieningen, grotendeels geen gebruik kunnen maken van openbaar vervoer. Deze ondersteuningsvragers moeten dus een alternatief (een adequate oplossing) worden geboden. Dit alternatief wordt in de eerste plaats gevonden in de vorm van collectief aanvul­lend vervoer. Alleen in situaties waarin ondersteuningsvragers geen gebruik kunnen maken van dit collectieve systeem kan een vervangende voorziening worden getroffen in de vorm van een persoonsgebonden budget voor vervoerskosten of het aanpassen van de eigen auto. Alleen in dit geval wordt bij de beoordeling van het recht op de tegemoetkoming naar het inkomen gekeken, zoals opgenomen in het Besluit.

Collectieve systemen of individuele persoonsgebonden budgetten betreffen vervoersvoorzieningen voor de (middel)lange afstand. Daarnaast kunnen ondersteuningsvragers voorzie­ningen nodig hebben voor het verplaatsen over een korte afstand, het doen van een boodschap, het bezoeken van een kennis in de buurt etc. Hier biedt noch een taxi, noch een collectief systeem uitkomst. Voor deze verplaatsingen kan een verplaatsings­middel voor de korte afstand worden verstrekt, zoals een scootmobiel of een rijwiel bijzondere uitvoering of een ander vervoermiddel. Hoewel het primaat bij de vervoers­voorzieningen dus bij een collectief systeem is gelegd, zal in een aantal gevallen moeten worden bezien of er naast dat collectieve systeem niet andere voorzieningen, aanvullend daarop, noodzake­lijk zijn. De voorzieningen waarom het kan gaan zijn in een niet-limitatieve opsomming opgenomen in de verordening.

7.5 Overgangsrecht ex-Wvg.

De rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wmo met betrekking tot voorzieningen waarvoor op grond van de Wvg een toekenningsbesluit is afgegeven voor de inwerkingtreding van de Wmo, blijven gelden gedurende de resterende looptijd van het besluit, maar ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van de wet.

Arti­kelsgewijze toelich­ting op de verordening

ONDERDEEL I ALGEMEEN

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

f. Voorzieningen

Onder huishoudelijke verzorging moet worden verstaan het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid.

Onder woonvoorziening wordt elke voorziening verstaan die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een ondersteuningsvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt als de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen; of

  • 2.

    een uitraasruimte betreft.

Onder uitraasruimte wordt een verblijfsruimte verstaan waarin een ondersteuningsvrager die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

In de wet wordt de woonvoorziening omschreven als “het in en om de woning verplaatsen”. Dit betekent dus niet alleen het verstrekken van een vervoersvoorziening of een rolstoel, maar ook het aanpassen van een woning.

Een rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzienin­gen. Een scootmobiel komt voor in drie varianten, voor binnen, zowel voor binnen als buiten, en uitsluitend voor buiten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaat­singsmiddel voor binnen als voor buiten. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip 'rolstoel'.

g. Inkomen

p.m.

l. Hoofdverblijf

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel.

Als de ondersteuningsvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. De Wmo zelf geeft hierover geen uitsluitsel.

De verordening beoogt met de zinsnede 'en op welk adres de ondersteuningsvrager in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, of zal staan ingeschreven' een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de adequaat goedkoopste oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de ondersteuningsvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de ondersteuningsvrager die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang.

Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

n. Woningaanpassingen

Doordat de doelgroep van voorzieningen is uitgebreid ten opzichte van de Wvg zijn woningaanpassingen niet langer uitsluitend gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen. Daarvoor in de plaats is nu het begrip aantoonbare beperkingen opgenomen. Daarmee is bedoeld uit te gaan van erkende ziektebeelden.

p. Persoonsgebonden budget

Onder een persoonsgebonden budget wordt verstaan een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager zelf de voorziening kan inkopen. In de wet is opgenomen dat het persoonsgebonden budget vergelijkbaar moet zijn met een natura voorziening. Dit betekent niet dat het budget gelijk is aan de kosten die de gemeente moet maken om een natura voorziening te verstrekken. Bij het persoonsgebonden budget wordt ook rekening gehouden met zowel het inkomen als de meerkosten zoals aangegeven in het Besluit. Per voorziening kan de hoogte van het persoonsgebonden budget dus verschillend zijn. Daarnaast wordt rekening gehouden met de te verwachte levensduur van de voorziening en de reële kosten die de ondersteuningsvrager zal moeten maken.

q. Financiële tegemoetkoming

Het persoonsgebonden budget moet het in principe mogelijk maken voor de ondersteuningsvrager om zelf een voorziening aan te schaffen vergelijkbaar met de naturavoorziening die hij van de gemeente kan ontvangen. In bepaalde situaties kan hiervan afgeweken worden en wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt. Dit is een forfait, dus een vast bedrag dat bedoeld is als een voldoende bijdrage in de te maken kosten. Hiervoor is gekozen in situaties waarin de precieze vaststelling van de kosten moeilijk te bepalen is.

Artikel 1.3 Beperkingen

Artikel 1.3 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening. Dit artikel geeft aan wanneer er al dan niet een voorziening wordt toegekend.

Langdurig noodzakelijk

Ingevolge onderdeel a dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om belemme­ringen op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen en het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden, op te heffen. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om bijvoorbeeld twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Luidt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassin­gen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ook deeltaxivervoer kan in sommige gevallen voor korte duur worden geïndiceerd (zie artikel 5.2 van de artikelsgewijze toelichting op deze verordening).

Individueel gericht

Met uitzondering van collectief vervoer moet een voorziening in overwegende mate op het individu gericht zijn. Hiermee worden aanvragen om gemeenschappelijke voorzie­ningen uitgesloten, hoewel voorzienin­gen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verorde­ning. Op dit moment is het collectief vervoer het voorbeeld voor een collectieve voorziening die individueel gericht is. De bedoeling van de Wmo is om meer van dit soort voorzieningen te ontwikkelen. Het gaat hier steeds om collectieve voorzieningen die op basis van een individuele aanvraag worden toegekend door de gemeente. De verordening richt zich niet op welzijnsvoorzieningen die weliswaar ook collectief kunnen zijn en ook op het individu gericht kunnen zijn, maar die niet tot stand komen op basis van een individuele aanvraag waarop de gemeente besluit. Deze voorzieningen worden in deze verordening als voorliggende voorzieningen aangemerkt waarop iemand in eerste instantie een beroep moet doen.

Meest adequaat goedkoopst

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectie­ve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkoopste voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatsta­ven nog toereikend. Hoewel datgene wat de ondersteuningsvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het kostencriterium een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van de keuze van een voorziening (zie ook algemene toelichting onder 2.1: de meest adequaat goedkoopste voorziening).

Voor wat betreft het kwaliteitsniveau wordt bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau aangesloten. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het verstrekken van een voorziening, die duurder is dan de meest adequaat goedkoopste voorziening, is niet onmogelijk mits de ondersteuningsvrager bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden. Het begrip meest adequaat goedkoopst zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzienin­gen waaruit een keuze gemaakt kan worden.

Lid 2 van artikel 1.3 geeft drie situaties weer waarin geen voorziening wordt toege­kend.

Algemeen gebruikelijk

Onder a. wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend.

Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrok­ken moet worden, wordt afgemeten aan algemeen maatschappelijke normen. Deze normen verschuiven in de tijd, zo zullen voorzieningen die op het ene moment als een Wmo-voorziening aangemerkt worden, na verloop van tijd als algemeen gebruikelijk aangemerkt kunnen worden. Ook inkomen kan hierin een belangrijke rol spelen. Een aantal voorzieningen is in alle gevallen algemeen gebruikelijk, zoals een snorfiets. In Nederland wordt een ieder geacht te kunnen beschikken over een snorfiets.

Onder algemeen gebruikelijk moet in ieder geval worden verstaan een voorziening die:

  • 1.

    in de reguliere handel te koop is;

  • 2.

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

  • 3.

    niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten.

Als de ondersteuningsvrager een speciale fiets nodig heeft, worden - op grond van het feit dat de fiets algemeen gebruikelijk is - de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere uitvoering.

Eenzelfde redenering geldt voor de vergoeding van kosten van aanpassing van de eigen auto, waarbij bijvoorbeeld de kosten van het plaatsen van een automatische transmissie als algemeen gebruikelijke kosten moet worden aangemerkt.

Als uitgangspunt zal bij het hanteren van het begrip 'algemeen gebruike­lijk' worden aangeslo­ten bij vigerende jurisprudentie met betrekking tot dit begrip.

Aanspraken via andere regelingen

Onder b. wordt bij artikel 1.3 lid 2 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt als er een andere regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aange­vraagde voorziening. Het gaat hierbij niet alleen om wettelijke regelingen, maar ook om privaatrechtelijke aanspraken. Zo kan iemand die door het toedoen van een ander aangewezen raakt op voorzieningen mogelijk een vergoeding claimen en daarmee vervalt het recht op een voorziening op grond van de Wmo. In de periode tijdens het voeren van de eventuele procedure ter verkrijging van een dergelijke vergoeding bestaat een tijdelijk recht op een voorziening. Bij toewijzing van de claim vervalt dit recht en worden de gemaakte kosten teruggevorderd (zie ook artikel 8.3).

Het gaat hierbij ook om afspraken die de gemeente heeft gemaakt met wooncorporaties.

Als op grond van deze afspraken de woningaanpassing voor rekening van de woningeigenaar komt, gaat het om een voorliggende voorziening die niet op basis van deze verordening wordt vergoed.

Keuzes gericht op beperkingen horende bij de levensfase van de ondersteuningsvrager

Onder lid 3 van artikel 1.3 wordt aangegeven dat bij het verstrekken van een voorziening rekening

gehouden wordt met keuzes van de ondersteuningsvrager gericht op beperkingen horende bij de levensfase van de ondersteuningsvrager. Verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager bij keuzes die gemaakt worden in het leven rekening houdt met beperkingen die horen bij zijn levensfase. Er zullen geen voorzieningen verstrekt worden bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn niet passende bij de individuele omstandigheden waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt.

Hoofdstuk 2. Huishoudelijke verzorging

Artikel 2.1 Algemene omschrijving

Artikel 2.1 bepaalt dat het College huishoudelijke verzorging moet verstrekken die kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoonsgebonden budget voor deze voorziening.

De definitie van huishoudelijke verzorging is opgenomen in artikel 1.1 sub s. Concreet betekent dit dat de definitie huishoudelijke verzorging gericht is op activiteiten om het huishouden (en het gezin) ‘draaiende’ te houden. Het gaat hierbij om activiteiten op het gebied van:

  • -

    Huishoudelijke werkzaamheden, bijvoorbeeld stof afnemen, afwassen, opruimen, ramen zemen, sanitair schoonmaken, was of kleding opbergen, bed opmaken, verzorgen van planten en huisdieren en het bereiden van de maaltijd.

  • -

    De organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen;

  • -

    Het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele zorg.

Het gaat primair om het ondersteunen of overnemen van taken.

Huishoudelijke verzorging is dus gericht op motiveren, aansturen, instrueren, ondersteunen bij, of overnemen van huishoudelijke verrichtingen, ofwel activiteiten op het gebied van verzorgen van het huishouden, in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden de veiligheid van en de regie over het huishouden. Het gaat daarbij heel praktisch om:

  • -

    het verzorgen van de aanwezige hulpbehoevende personen (kinderen);

  • -

    het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen van voedingsmiddelen, bereiden en tot zich doen nemen van voeding en drinken, afvoeren van vuilnis;

  • -

    de essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, vloeren, stofzuigen en dweilen;

  • -

    verzorgen van dieren en planten;

  • -

    incidentele werkzaamheden als het schoonhouden van ramen, kasten, enz.

Bij huishoudelijke verzorging gaat het om de verzorging van het huishouden van de verzekerde en dit speelt dus niet indien de verzekerde in een instelling verblijft. De huishoudelijke verzorging maakt dan onderdeel uit van de functie “verblijf” uit de AWBZ.

In de praktijk wordt onderscheidt gemaakt tussen huishoudelijke verzorging en begeleiding. Huishoudelijke verzorging is begeleiding gericht op motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig overnemen van het huishouden, het organiseren en structureren ervan. Ondersteunende begeleiding is aan de orde wanneer de begeleiding meerdere gebieden van het dagelijks leven omvat, de sociale zelfredzaamheid in het algemeen bevordert. Activerende begeleiding is aangewezen wanneer min of meer duurzame verbetering van het functioneren wordt beoogd.

De twee laatst genoemde functies vallen niet onder de Wmo en worden op grond van de AWBZ verstrekt.

Artikel 2.2 Het recht op huishoudelijke verzorging

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonba­re beperkin­gen of problemen op grond van ziekte of gebrek die ervoor zorgen dat de ondersteuningsvrager niet in staat is een huishouden te voeren.

Huishoudelijke verzorging is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van beperkingen of problemen van (één van) de verzorgende (leden)dreigt. Dit kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van de huishoudelijke verzorging kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/ of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

Uitgangspunt is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De Wmo is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een gezin wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leefeenheden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen dit gezin. Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijk werk willen en/ of kunnen (in de zin van “niet geleerd hebben”) verrichten’ leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als het nodig is kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken huishoudelijke verzorging voor het aanleren van huishoudelijke taken en/ of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Gebruikelijke zorg

In lid 3 is bepaald dat bij het recht op huishoudelijke verzorging rekening gehouden wordt met gebruikelijke zorg, die niet voor vergoeding in aanmerking komt. Van toepassing is datgene wat hierover bepaald is in het Besluit. Wederom is hierbij maatwerk voor de individuele burger belangrijk; bij het onderzoek moet, gegeven de situatie van de ondersteuningsvrager, een indicatie en aanbod op maat gegeven worden waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden van de aanvrager en de leden van zijn leefeenheid

Artikel 2.3 Levering

Als het om een naturaverstrekking gaat wordt de huishoudelijke verzorging na opdracht van de gemeente aan de ondersteuningvrager geleverd door een leverancier, waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten. De ondersteuningsvrager is vrij in keuze van leverancier waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt. De kwaliteit van de voorziening die geleverd wordt door leveranciers waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt, is gegarandeerd door de eisen zoals genoemd in het bestek.

Artikel 2.4. Respijtzorg

In dit artikel is de respijtzorg geregeld in de vorm van huishoudelijke verzorging. De zorg wordt verleend ten behoeve van de mantelzorger aan de ondersteuningsvrager. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de geïndiceerde zorgbehoefte. De mantelzorger zelf hoeft geen eigen bijdrage te betalen. Wel zal een eventuele eigen bijdrage van de verzorgde ook tijdens de respijtzorg van toepassing zijn.

Hoofdstuk 3. Woon­voorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 3.1 Type woonvoorzieningen

Eerste lid

a. verhuis- en inrichtingskosten

Het College kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrek­ken in de verhuis- en inrichtingskosten, als verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning. Als aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheidsoverwe­gingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de ondersteuningsvrager. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandig­he­den waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt zoals de aanwezig­heid van mantel­zorg.

De gemeente maakt de afweging of zij een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrich­tingskos­ten wil geven of dat de woning van de ondersteuningsvrager aangepast moet worden.

Uitgangspunt van beleid is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepas­te woningen in de gemeente. Om deze reden is tevens gekozen deze voorzie­ning niet afhankelijk te stellen van het inkomen.

Niet-ondersteuningsvragers, die een woning voor een ondersteuningsvrager vrij moeten maken, kunnen ook in aanmerking worden gebracht voor een verhuis- en inrichtings­kostenvergoe­ding. Voor deze groep wordt primair gestreefd naar een optimaal woonruimtever­deelsys­teem. Daarnaast kunnen afspraken gemaakt worden met corporaties in verband met een betere doorstroming in deze gevallen.

Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat als de band tussen de ondersteuningsvrager en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de ondersteuningsvrager) deze woning opnieuw aan een andere ondersteuningsvrager wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders worden gestimuleerd naar een andere woon­ruimte te verhuizen. Het College kan, ook ambtshalve, besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Het verlenen van een verhuis- en inrichtings­kostentegemoet­koming kan dan als stimuleringsmaatregel gezien worden.

Er kunnen verschillende redenen zijn om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuis- en inrichtings­kostentege­moet­koming kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast.

De financiële tegemoetkoming is een vast bedrag, waarvan slechts in zeer bijzondere gevallen van kan worden afgeweken, op grond van de afwijkingsbe­voegdheid ex artikel 9.1 van deze verordening.

Als een woning wordt vrijgemaakt, kan er twee maal een tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de ondersteuningsvrager die naar de vrijge­maakte woning verhuist. (De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoet­koming in de verhuis- en inrichtingskos­ten verstrekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.)

b. woningaanpassingen

Bij een persoonsgebonden budget voor woningaanpassing gaat het om bouwkun­dige (onroe­rende) woningaanpassingen die de aantoonbare beperkingen van de ondersteuningsvrager wegne­men of zoveel mogelijk verminderen. In het derde lid wordt van deze kosten een limitatieve opso­ming gegeven.

c. roerende woonvoorzieningen

In de praktijk gaat het voornamelijk om hulpmiddelen in de keuken, badkamer en toilet (zoals een douchekruk of -stoel, een badlift of losse toiletverhoger). Specifiek voor kleine kinderen vallen hier ook onder een aangepaste aankleedtafel of box.

Ook valt een persoonsgebonden budget in de kosten van stoffering hieronder (woningsane­ring in verband met COPD).

Tenslotte valt ook de patiëntenlift onder dit begrip. Alhoewel de verordening voorziet in een persoonsgebonden budget, zal bij structureel gebruik van een (dure) patiëntenlift deze voorziening in bruikleen verstrekt kunnen worden.

Reparaties aan hulpmiddelen, die men al in eigendom heeft, vallen ook onder de strekking van dit artikel 3. lid 1 sub c. Per situatie zal bezien worden of een hulpmiddel vervangen of gerepareerd kan/moet worden.

d. onderhoud, keuring en reparatie

Deze kosten worden vergoed vanuit het belang om de voorziening zo lang mogelijk goed te laten functioneren. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen kan, in overleg met de eigenaar/ver­huur­der, ook een afkoopsom voor kosten van onderhoud toegekend worden aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.

De punten e, en f hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen:

e. tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de ondersteuningsvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Het persoonsgebonden budget wordt nader geregeld in artikel 3.18.

f. huurderving

Bij het verlaten van een aangepaste woning door een ondersteuningsvrager, komt deze woning voor hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat de woning niet onmiddellijk opnieuw door een ondersteuningsvrager in gebruik kan worden genomen. Hetzij omdat hiervoor (nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog enigermate aangepast dient te worden aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner. Het persoonsgebonden budget wordt nader geregeld in artikel 3.17.

Derde lid

Op deze plaats wordt limitatief aangegeven welke kosten onder het in het eerste lid sub b genoemde begrip 'woningaanpassingen' worden verstaan.

  • a.

    in de aanneemsom is begrepen de loon- en materiaalkosten voor het treffen van de voorziening;

    Als de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkos­ten en worden alleen de materiaalkosten als subsidi­abel aangemerkt.

  • b.

    Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woning-aanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de meer ingrijpende woningaanpassingen;

  • c.

    Als kosten voor het toezicht op de uitvoering noodzakelijk zijn, worden deze betrokken bij het vaststellen van het persoonsgebonden budget tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • d.

    De kosten van leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorzie­ning;

  • e.

    Indien - en voor zover - over de totale kosten BTW is verschuldigd, kan ook voor deze kosten een persoonsgebonden budget worden gegeven. Dit geldt niet voor zover deze kosten teruggevorderd of verrekend kunnen worden. Dit kan het geval zijn als sprake is van een aanpassing van een woning annex bedrijfs­ruimte. Kosten van BTW, voor zover deze betrekking hebben op de aanpassing van de bedrijfs­ruimte zijn veelal fiscaal aftrekbaar resp. verrekenbaar.

  • f.

    De tegemoetkoming in de kosten wordt door de gemeente vooraf betaald, tenzij de kosten voor een woningaanpassing hoger zijn dan het bedrag zoals hierover genoemd het Besluit. In deze gevallen zal de opdracht­gever tenminste een gedeelte van de kosten echter vooraf moeten voldoen. Hieruit voortvloeiende rentekos­ten komen voor tegemoetko­ming in aanmer­king

  • g.

    Een woningaanpassing in de vorm van een aanbouw kan leiden tot noodzake­lijke uitbrei­ding van het oorspronkelijke perceel. De kosten van aankoop van de grond behoren in dat geval tot de kosten van de te treffen voorzie­ning. De in beschou­wing te nemen kosten zijn gebonden aan een in artikel 3.10 genoemd maximum.

  • h.

    Ten aanzien van de kosten van technisch onderzoek en technische adviezen geldt eenzelfde toelichting als gegeven sub b.

  • i.

    Hieronder worden verstaan de kosten van heraansluiting op de openbare riolering, het elektriciteits­net, de water- en gasleiding.

  • j.

    Als na beoordeling van de offerte door de gemeente onvoorziene kosten optreden, kan de ondersteuningsvrager de gemeente alsnog om een persoonsgebonden budget verzoeken.

  • k.

    Deze kosten kunnen gezien worden als onderhandelingsfactor, waarmee de medewer­king van de verhuurder eerder kan worden verkregen.

Vierde lid

Uitzonderingen voor het verstrekken van een naturavoorziening zijn genoemd in het Besluit.

Artikel 3.2 Uitbetaling persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt aangegeven dat de persoonsgebonden budgetten voor onroerende woning­aanpas­singen, voor onderhoud, keuring en reparatie en voor huurderving worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruim­te terwijl een persoonsgebonden budget voor roerende woningaanpas­singen en een persoonsgebonden budget voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 3.3 Woon- verblijf- en gemeenschappelijke ruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt

Een persoonsgebonden budget voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zodanig aangemerkt worden. Met uitzondering van aanpas­sin­gen aan woonschepen, deze zijn apart geregeld in de verordening.

De verordening is niet van toepassing op kamerverhuur, uitzonderingen hierop zijn situaties waarbij de ondersteuningsvrager bij familie inwoont vanwege mantelzorg.

Voor woningen die specifiek bestemd zijn voor mensen met een beperking of problemen of ouderen worden geen voorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten. Ook voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden niet verstrekt.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

Artikel 3.4 Het recht op een woonvoorzieningen

De beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder

g, onderdeel 4°, 5° en 6° van de Wmo ondervindt m.b.t. het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd via woonvoorzieningen.

De manier waarop de woonvoorzieningen in de verordening zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschik­baar komt. Onder geschik­te woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investerin­gen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kan het College besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstan­digheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de ondersteuningsvrager te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc.

Bepaald is dat bij aanpassingskosten hoger dan een bedrag als genoemd het Besluit, er geen woningaanpassing wordt uitgevoerd, maar het besluit tot verhuizen moet gelden, tenzij er individuele omstandigheden te noemen zijn waardoor verhuizen geen adequate oplossing is.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningen

Artikel 3.5. Aard van de materialen

Het wegnemen van vocht en tocht vallen niet onder de compensatieplicht van de Wmo. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voort­vloeien uit bijv. COPD niet op grond van deze Wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoor­zieningen vallen onder artikel 3.1 sub c. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruim­te gebruikte materia­len valt niet onder de werking van de verordening.

Artikel 3.6 Hoofdverblijf

De compensatieplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoor­zieningen hebben, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de ondersteuningsvrager.

Een uitzondering hierop is de situatie waarbij de ondersteuningsvrager zijn hoofdver­blijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de ondersteuningsvrager vaak verblijft, uiteraard met toestem­ming van de eigenaar van die woonruimte. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de ondersteuningsvrager de woonruimte en de woonkamer kan bereiken en dat een toiletbezoek door de ondersteuningsvrager mogelijk is. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar van de woning nodig is.

Artikel 3.7 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Niet eerder dan nadat het College een beslissing over de aanvraag heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamhe­den. Pas op dat moment heeft het College alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het College als de meest adequaat goedkoopste voorziening beschouwt. Het College kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de ondersteuningsvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aange­paste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

Artikel 3.8 Gereedmelding

Gereedmelding is alleen van toepassing bij duurdere woningaanpassingen en bij woningaanpassingen waarbij de ondersteuningsvrager huurder is. Dit moet gebeuren uiterlijk twaalf maanden na het afgeven van de beschikking om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. De termijn wijkt af van het gestelde in artikel 8.3, derde lid van deze verordening. De daar genoemde termijn van zes maanden wordt voor woningaanpassingen te kort geacht.

De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van het persoonsgebonden budget is voldaan. In eerste aanleg dient hiertoe een verklaring te worden afgegeven. Als later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan het persoonsgebonden budget alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van de verklaring en van de betalingsbewij­zen, die overgelegd dienen te worden, kan het persoonsgebonden budget worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald.

Bij aanpassingskosten lager dan een bedrag als genoemd in het Besluit is geen gereedmelding nodig bij huurders waarbij de woningeigenaar toestemming heeft gegeven aan de ondersteuningsvrager om de aanpassing zelf te regelen.

Artikel 3.9 Financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de kosten

Als er bij dure woningaanpassingen geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de voorziening, staat het niet vast dat de voorziening daadwer­kelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen persoonsgebonden budget wordt verleend. Bij ondersteuningsvragers die een huurwoning bewonen, moet overeenstemming bestaan tussen huurder en verhuurder over de financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door de verhuurder aan de huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de ondersteuningsvrager zelf.

Ondersteuningsvragers die een eigen woning laten aanpassen moeten aantonen hoe is voorzien in de financiering van het niet door het persoonsgebonden budget gedekte deel.

Paragraaf 4. Beperking van woon­voorzieningen

Artikel 3.10 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een persoonsgebonden budget verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzake­lijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt als de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodza­kelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie het Besluit).

Overigens zal in dit soort situaties onderzocht moeten worden in hoeverre een tijdelijke inzet van een woonunit een oplossing kan bieden. Vanuit een oogpunt van hergebruik verdient dit dan de voorkeur.

Artikel 3.11 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het persoonsgebonden budget voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt als door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de ondersteuningsvrager. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen.

Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 3.12 (aanpassingen van woonwagens) en 3.13 (aanpassingen van woonschepen)

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen of woon­schip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het redelijk ten aanzien van de woonvoorzieningen nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 3.14

Als niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 3.12 en 3.13 kan worden voldaan kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden verstrekt. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden wordt er een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van het in deze gevallen te verlenen persoonsgebonden budget.

Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 3.15 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Kosten in verband met een verhuizing in het geval dat de ondersteuningsvrager voor het eerst zelfstan­dig gaat wonen, komen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten, die niet direct voortvloeien uit ondervonden aantoonbare belemme­ringen in de woning waaruit wordt vertrok­ken. Kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen worden geacht te behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat in zo'n situatie voor de kosten van noodzake­lijke woningaan­passing mogelijk wel een voorziening kan worden getroffen.

Ondersteuningsvragers staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen. De ondersteuningsvrager woont in dat geval gedurende langere tijd in een geschikte, adequate woning. Ten einde de drempel om naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, wordt voor deze situatie een uitzondering in de verordening gemaakt.

In het tweede lid sub f is sprake van het opnemen van jurisprudentie op grond van de Wvg in de verordening (codificatie). Het gaat hier om situaties die eerder in de rechtspraak benoemd zijn als algemeen gebruikelijk. Een bekend voorbeeld zijn ouderen die, eenmaal uit de kinderen, verhuizen naar een kleinere etage woning. Een dergelijke stap wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt, passend bij de overgang tot een volgende levensfase waarbij men rekening houdt met mogelijke toekomstige lichamelijke beperkingen. Zo ziet men tegenwoordig een sterke trend om op oudere leeftijd de eengezinswoning in een buitenwijk “in te ruilen” voor een appartement in het centrum van de stad.

De hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgelegd in het Besluit.

Paragraaf 7. Overige woonvoorzieningen

Artikel 3.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen, genoemd in het Besluit, komen de kosten van onder­houd, keuring en reparatie in aanmerking voor een persoonsgebonden budget. De maximale hoogte van dit persoonsgebonden budget staat in het Besluit vermeld. Zie voorts de toelichting op artikel 3.1, eerste lid, sub d. Het persoonsgebonden budget wordt in principe enkel verleend voor voorzieningen die zijn getroffen op grond van deze verordening.

Artikel 3.17 Kosten van huurderving

De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht.

Door de eigenaar van de woning een persoonsgebonden budget in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor ondersteuningsvragers. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percenta­ge huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal be­schouwd worden

Het persoonsgebonden budget is afhankelijk van het werkelijke huurbedrag. De maximale vergoeding is daarbij gesteld op de maximale huur die geldt wanneer een woning nog tot het regime van de huurtoeslag be­hoort. Met deze formule­ring wordt bereikt dat de limitering geïndexeerd is aan de ontwikkeling van de huurprij­zen en de Wet op de huurtoeslag. Nadere regeling van de hoogte in een apart besluit is daarmee overbodig.

Artikel 3.18 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de ondersteuningsvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijker­wijs buiten de mogelijkhe­den van de ondersteuningsvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, dient voor de bepaling van het persoonsgebonden budget de huur van de woning die de ondersteuningsvrager werkelijk bewoont als uitgangs­punt. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dubbele woonlasten is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur voor de Wet op de huurtoeslag. De kale woning­huur is daarbij uitgangs­punt.

Paragraaf 8. Anti-speculatie

Artikel 3.19 Anti-speculatiebeding

In geval dat een eigen woning of huurwoning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bijvoorbeeld door het realiseren van een aanbouw, kan middels een anti-speculatie-beding in de verordening voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpas­sing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de ondersteuningsvrager. Als de ondersteuningsvrager binnen tien jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt moet de extra-op­brengst (deels) aan de gemeente worden teruggestort. Het bepalen van de meerwaarde van de woning, die als gevolg van het realiseren van een woningaanpas­sing op kan treden, is niet eenvoudig. Om te voorkomen dat eindeloze discus­sies ontstaan over de hoogte van de toename van de waarde van de woning, zal op het moment dat de voorziening wordt getroffen bepaald moeten worden wat de stijging in waarde is als gevolg van die aanpassing. Ook moet op dat moment vastgesteld worden welk bedrag de ondersteuningsvrager aan de gemeente moet terugstorten op moment van verkoop. Als uitgangs­punt moet dit bedrag dus terugbetaald worden op het moment van verkoop.

In het tweede lid is de omvang van de terugbetaling geregeld. Naarmate de aanpassing langer geleden is neemt dit af. Bij verhuizing binnen één jaar dient in principe (afhankelijk van de meer­waar­de) het gehele bedrag van de tegemoetkoming te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 4. Rolstoelen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Ook individue­le aanpas­singen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijker­tijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Sportrolstoelen vallen mede onder de rolstoelen zoals hier bedoeld.

In artikel 4.1 lid b en c is de verstrekking van het persoonsgebonden budget voor rolstoelen geregeld. De toelichting hierop is te vinden in de algemene toelichting paragraaf 5.3

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonba­re beperkin­gen of problemen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de ondersteuningsvrager) die gecompenseerd moeten worden om het verplaatsen in en om de woning mogelijk te maken. Voorts moet men (om medisch-aantoonbare redenen) in belangrijke mate aange­wezen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loop-hulpmid­delen onvoldoen­de uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrij­ke mate, aanwezig te zijn. Voor sportrolstoelen kunnen ook ondersteuningsvragers in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

Ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie op het gebied van zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, wordt onderscheid gemaakt tussen vier vormen van vervoersvoorzieningen, te weten:

  • a.

    een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer,

  • b.

    de voorzie­ningen in natura,

  • c.

    persoonsgebonden budget voor voorzieningen genoemd onder artikel 5.1 lid 1 sub c,

  • d.

    een persoonsgebonden budget voor voorzieningen genoemd onder artikel 5.1 lid 1 sub d.

Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschil­lende karakter van deze vormen van voorzieningverstrekking.

Bij het compenseren moet aansluiting worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen.

b. vervoersvoorzieningen in natura

Onder b van artikel 5.1, eerste lid worden vervoersvoor­zie­ningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

  • 1.

    een scootermobiel voor (binnen- en) buitengebruik. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning;

  • 2.

    een ander vervoermiddel; met name wordt hier de mogelijkheid gelaten ook aange­pas­te rijwielen in natura te verstrekken.

Ook de volgende groep voorzieningen dient vervangend voor of aanvullend op een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van het daaruit voortvloeien­de persoonsgebonden budget kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien.

c. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Deze groep voorzieningen bestaat uit een persoonsgebonden budget in de kosten van:

    aanpassingen aan het eigen vervoermiddel. Wanneer de ondersteuningvrager een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpas­sing aan de eigen auto. Daarnaast kan gedacht worden aan specifieke aanpas­singen aan een standaard­fiets;

  • 2 en 3.

    aanschaf, onderhoud en reparatie van een specifiek vervoermiddel: scootmobielen in bruikleen zullen 'in natura' worden verstrekt. De mogelijkheid voor een persoonsgebonden budget wordt echter opengelaten. Bij een persoonsgebonden budget zal voor kosten van onderhoud en reparatie een forfaitair bedrag als financiële tegemoetko­ming worden verstrekt.

  • 4.

    gebruik van taxi of een eigen auto: als het collectieve systeem geen gebruiksmoge­lijkheid biedt voor de ondersteuningvrager, wordt een persoonsgebonden budget gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi. Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt hierbij rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

  • 5.

    gebruik van een rolstoeltaxi. Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt hierbij rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

De tegemoetkoming voor vervoerskosten is nader geregeld in het Besluit.

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening

In eerste instantie wordt (ook) een ondersteuningvrager geacht gebruik te maken van openbaar vervoer. Mocht dit onmogelijk zijn, dan staat een aanvullen­de collectieve voorziening open. Slechts als aantoonba­re beperkin­gen of problemen door ziekte en gebrek ook het gebruik van een dergelijk systeem niet mogelijk maken worden aanvullende voorzie­ningen getroffen.

In het Besluit worden hiervoor nadere regels gegeven.

Lid 1 van artikel 5.2 geeft aan dat een ondersteuningvrager voor een vervoersvoor­ziening in aanmer­king kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.

Deze formulering wordt doorgetrokken ten aanzien van de indicatie voor niet-collectieve voorzienin­gen.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen of problemen van de ondersteuningvrager in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemens bepalend zijn voor de vraag of, de ondersteuningvrager in aanmerking komt voor een voorzie­ning terzake.

Doordat de streek­bus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toeganke­lijk is, heeft men recht op een vervoers­voorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorzie­ning getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problema­tiek op te lossen, dan is de problematiek tijdelijk en wordt tijdelijk een voorziening verstrekt behalve als dat een belemmerde factor zou zijn binnen de therapie. Als de problematiek niet met therapie op te lossen is, kan een voorziening verstrekt worden.

Voorts moet sprake zijn van het zelfstandig onderhouden van sociale contacten. Jonge kinderen hebben in dit opzicht een lagere vervoersbehoefte; de tegemoetkoming wordt hierop afgestemd. Hetzelfde geldt voor ondersteuningbehoevenden, die in een inrichting zijn opgeno­men.

Als de vervoersbehoeften van een ondersteuningbehoevend echtpaar (deels) samenvallen, wordt de tegemoetkoming daarop afgestemd. Zie hiervoor onder artikel het tweede lid van artikel 5.3.

Een 'zelfstandige vervoersbe­hoefte' impliceert overigens niet, dat de ondersteuningvrager zich zelfstandig moet kunnen verplaatsen. Een aantal zal immers aangewezen zijn op begelei­ding.

In het tweede lid wordt aangegeven dat van een op het individu gerichte voorzie­ning, in plaats van of aanvullend op een collectieve vervoersvoorziening, slechts dan sprake kan zijn, als door omstandigheden die met de persoon te maken hebben het collectief vervoer de belemmeringen niet (voldoende) kan opheffen.

'Voor zover ...': als de vervoersbehoefte zodanig is, dat hierin door collectief vervoer slechts voor een beperkt deel voorzien kan worden, kan daarnaast een andere voorziening worden verstrekt. Daarbij gaat het voorname­lijk om een voorziening (hulpmiddel) voor vervoer over de korte afstand.

Artikel 5.3 Afstemming op behoefte

In het eerste lid is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget bepaald wordt door de vervoersbehoefte van de ondersteuningsvrager.

In lid 4 is bepaalt dat bij de te verstrekken vervoersvoorziening, ten aanzien van de vervoersbehoefte, uitsluitend rekening wordt gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. Hierbij wordt aangesloten op het bovenregionaal vervoer wat eventueel met Valys kan worden gedaan. Als de ondersteuningsvrager geen gebruik kan maken van de bovenregionale vervoersmogelijkheden wordt alleen een voorziening verstrekt als het gaat op een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

ONDERDEEL II PROCEDURES

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Toegang tot de voorzieningen

Met de komst van de Wmo heeft de gemeente gekozen voor het inrichten van een stedelijk loket voor wonen, maatschappelijke ondersteuning en zorg.

Ondersteuningsvragers kunnen terecht bij het stedelijke loket, maar kunnen ook aanvragen indienen bij de vaste contactpersonen. In de toekomst is het de bedoeling om in de wijken ook loketten te ontwikkelen die afhankelijk van de omvang van het loket ook de toegang tot de voorzieningen geven.

Artikel 7.2 Gronden voor weigering

In artikel 7.2 geeft de verordening een drietal gronden voor weige­ring aan.

- Als op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld of het recht op een voorzie­ning bestaat. Dat kan zijn omdat, ondanks de mogelijk­heid tot aanvulling, de gegevens onvolledig zijn, of omdat betrokke­ne weigert bepaalde gegevens beschikbaar te stellen waardoor het recht op een voorzie­ning niet kan worden vastgesteld.

- Als de aanvraag wordt ingediend nadat de kosten gemaakt zijn wordt een verzoek om een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming geweigerd.

- Tot slot wordt de aanvraag geweigerd als het gaat om een voorziening die reeds eerder is verstrekt, terwijl het de aanvra­ger verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roeke­loos­heid of verwijt­ba­re onachtzaamheid.

Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden. Als in een woning bijvoorbeeld een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorzie­ning is aange­bracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Als bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Artikel 7.3 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

Als het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen lager is dan een bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Breda 2007 komt er geen controle op het persoonsgebonden budget. De betaling is in dat geval vooraf. Dit met uitzondering van onroerende woningaanpassingen waarbij de ondersteuningsvrager geen eigenaar is van de woning. Bij woningaanpassingen voor een ondersteuningsvrager die huurder is wordt het persoonsgebonden budget achteraf betaald aan de woningeigenaar voor zover dat niet tot financieringsproblemen leidt. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om te voorkomen dat de woningeigenaar de aanpassing niet uitvoert.

Als de verhuurder toestemming heeft gegeven aan de ondersteuningsvrager om de aanpassing zelf te regelen kan het persoonsgebonden budget vooraf uitbetaald worden aan de ondersteuningsvrager zelf, tenzij de aanpassingskosten hoger zijn dan een bedrag als genoemd in het Besluit.

Als het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen hoger is dan een bedrag als genoemd in het Besluit komt er volledige controle. De betaling is in dat geval achteraf tenzij dit financieringsproblemen met zich meebrengt.

Als het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen of vervoersvoorzieningen lager is dan een bedrag als genoemd in het Besluit, komt er geen controle op het persoonsgebonden budget. De betaling is in dat geval vooraf. Als het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen of vervoersvoorzieningen hoger is dan een bedrag als genoemd in het Besluit komt er volledige controle op het persoonsgebonden budget. De betaling is in dat geval achteraf tenzij dit financieringsproblemen met zich meebrengt.

Het te verstrekken persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor rolstoelen en vervoersvoorzieningen is mede bestemd voor aanpassing, onderhoud, reparatie en service van de voorziening.

Hoofdstuk 8. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het College.

Artikel 8.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

In het tweede lid is aangegeven dat de gemeente alleen bij onder andere complexe aanvragen extern advies inwint en ook in situaties waarbij er een relatie is met intramurale zorg.

Het al dan niet complex zijn van een aanvraag heeft mede te maken met het verloop van het ziektebeeld. In het merendeel van de gevallen zullen indicaties door de contactpersonen worden afgewerkt, daarbij wordt uitgegaan van de ICF-specificatie (International Classification of Functions, Disabillities and Health).

Artikel 8.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

Aansluitend op artikel 4:48 lid 1 sub c van de Algemene wet bestuursrecht kan de gemeente volgens het eerste lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken als zodanig onjuiste of onvolledi­ge gegevens zijn verstrekt dat als de juiste gegevens bekend waren geweest het College niet tot toekenning zou zijn overgegaan, of (een) andere voorziening(en) dan wel lagere tegemoetkoming of persoonsgebonden budget zou hebben toegekend. Ook als de juiste gegevens niet zouden leiden tot een andere voorziening, maar het eigen aandeel in de kosten van de voorziening hoger zou uitvallen, geeft dit een grond tot (gedeelte­lij­ke) intrekking van het besluit.

Het gaat hierbij om met name om de situatie waarbij sprake is van het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens. Maar ook als de ondersteuningsvrager zonder opzet foutieve gegevens overgelegd heeft, is op grond van dit artikel intrekking van het besluit mogelijk.

Intrekking is, conform het gestelde onder b, ook mogelijk als de situatie van de ondersteuningsvrager dusdanig wijzigt, dat dit gevolgen met zich meebrengt voor de noodzake­lijke voorzieningen.

Onder c is bepaald dat, als de ondersteuningsvrager aanspraak kan maken op bijvoor­beeld een verzekeringsuit­kering, een reeds getroffen voorziening kan worden ingetrokken. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om in voorkomende gevallen een voorziening te treffen, in afwachting van een (bestreden) aanspraak op een dergelijke uitkering.

Tenslotte kan een beschikking worden ingetrokken als niet voldaan is aan een of meer voorwaarden, die in de beschikking vermeld zijn.

In het tweede lid wordt verwezen naar de situatie waarin de ondersteuningsvrager vertrekt naar een andere gemeente, of opgenomen wordt in een AWBZ-instel­ling.

Lid 3 bepaalt dat een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt ingetrok­ken als deze binnen de daar gestelde termijn niet aan het doel wordt besteed. Dit geldt niet voor een persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen. De termijn bij woning­aan­passin­gen is geregeld in artikel 3.8 van deze verordening.

Als wordt besloten tot intrekking van een toekennende beschikking, maar de gemeente al heeft gepresteerd (meestal: betaald), kan sprake zijn van een onver­schuldigde betaling. De gemeente kan dan beslissen tot geheel of gedeeltelijk terugvorderen. In dat geval is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van het Burgerlijk Wetboek (boek 6, artikel 203 e.v.). Als regel zal in zo'n geval eerst gepro­beerd worden de vordering 'in der minne' met de ondersteuningsvrager te regelen alvorens een gerechtelijke procedure op te starten.

ONDERDEEL III SLOT

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 9.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

In dit artikel is bepaald dat het College in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager kan afwijken van de bepalin­gen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies aan een door het College aangewezen adviesinstantie of deskundigen. Afwijken op grond van dit artikel kan uiteraard alleen maar ten gunste van de ondersteuningsvrager en nimmer ten nadele.

Verder is met nadruk opgenomen: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheids­clausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Tot slot is de uitzondering opgenomen bij woningaanpassingen duurder dan het bedrag als genoemd in het Besluit.

Artikel 9.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Het gebruik maken van dit artikel moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangegeven worden waarom dit artikel wordt toegepast.

De inhoud en strekking van dit artikel is wezenlijk anders dan die van artikel 9.1: artikel 9.2 heeft een aanvul­lende werking ten aanzien van de verordening, waar artikel 9.1 een afwijkingsbe­voegdheid inhoudt.

Artikel 9.3 Beleidsregels

In dit artikel is de bevoegdheid van het College geregeld met betrekking tot de vaststelling van beleidsregels. Deze regels zijn een gedetail­leerde uitwerking van het beleid, zoals dat in de verordening is vastgelegd. Door deze bevoegdheid te leggen bij het College, wordt bereikt dat re­gels in overeenstemming met de maatschappelij­ke werkelijkheid kunnen worden aangepast, zonder dat dit ogenblikkelijk leidt tot een procedure tot bijstelling van de verordening.

Artikel 9.4 Cliëntparticipatie

Uit de inspraak op de verordening is gebleken dat er behoefte bestaat aan voortzetting van de onder de Wvg ontstane praktijk dat een begeleidingscommissie de uitvoering van de verordening volgt. Daarmee wordt cliëntenparticipatie gerealiseerd dicht op de uitvoering van regelgeving.

Met deze bepaling wordt erin voorzien dat daartoe een afzonderlijke verordening vastgesteld wordt waarin een begeleidingscommissie voorzieningen maatschappelijke ondersteuning in het leven wordt geroepen per 1 januari 2007.

Artikel 9.6 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verorde­ning in werking treedt. Deze verordening is vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad op 14 september 2006.