Regeling vervallen per 22-09-2011

Beleidsregels Subsidieverstrekking Maatschappelijke Ondersteuning 2007

Geldend van 01-07-2006 t/m 21-09-2011

Intitulé

Beleidsregels Subsidieverstrekking Maatschappelijke Ondersteuning 2007

De raad van de gemeente Breda;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders en met overname van de daarin vermelde overwegingen;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het bepaalde in de Welzijnswet 1994;

gelet op het bepaalde in de Algemene Subsidieverordening Breda 1998;

besluit:

  • I

    tot intrekking van de:

    • -

      Gewijzigde Beleidsregels Subsidieverstrekking Welzijn en Arbeidsmarktbeleid 2002;

    • -

      Gewijzigde Bijzondere Beleidsregels Subsidieverstrekking Welzijn en Arbeidsmarktbeleid 2002.

  • II

    tot vaststelling van de:

    • -

      Beleidsregels Subsidieverstrekking Maatschappelijke Ondersteuning 2007;

    • -

      Overgangsregeling Subsidieverstrekking Maatschappelijke Ondersteuning

HOOFDSTUK 1 Algemeen

Afdeling 1.1 Algemeen

Artikel 1:1 van toepassing verklaring

Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle subsidies op het gebied van welzijn en onderwijs, met uitzondering van subsidies in het kader van de subsidieregeling wijk- en dorpsraden 1998, de Regeling Buurtbudgetten, de Regeling Kleinschalige Initiatieven en overige regelingen waarover het College en/of de gemeenteraad een afzonderlijk besluit heeft genomen.

Artikel 1:2 begripsbepalingen

  • A. Welzijnsbeleid gemeente Breda Beleid in volgorde van prioriteit gericht op het bevorderen van:

    • -

      de zelfredzaamheid;

    • -

      de maatschappelijke participatie;

    • -

      de sociale participatie.

  • B. Erkenning Het besluit van het College dat doelstelling en activiteiten van een organisatie passen binnen het welzijnsbeleid van de gemeente Breda en voor subsidiëring in aanmerking komen.

  • C. Bijzondere doelgroep Categorie inwoners van de stad die vanwege leeftijd en/of sociaal economische status en/of specifieke lichamelijke of psychische kenmerken kwetsbaar zijn.

  • D. Jongeren Personen die op 1 januari van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

  • E. Ouderen Personen die op 1 januari van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft de leeftijd van 55 jaar of ouder hebben bereikt.

  • F. Mensen met beperkingen Personen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking.

  • G. Subsidie Een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Algemene wet bestuursrecht, te weten de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten.

  • H. Normbedrag Vast bedrag dat bij het beschikbaar stellen van een subsidie wordt gehanteerd, waarvan de hoogte jaarlijks, gelijktijdig met het subsidieprogramma voor het betreffende subsidiejaar, door het College wordt vastgesteld.

  • I. Subsidieplafond Een bedrag zoals bedoeld in artikel 4:22 Algemene wet Bestuursrecht, te weten het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.

  • J. Subsidieprogramma Een overzicht van de per beleidsterrein vastgestelde subsidieplafonds per jaar.

  • K. Vrijwilliger Een persoon die niet op grond van een arbeidsovereenkomst en anders dan beroepsmatig actief is ten behoeve van een instelling of organisatie.

  • L. Welzijnsaccommodatie Een voor alle inwoners van Breda toegankelijke accommodatie, niet zijnde een sportaccommodatie, bestaande uit meerdere ruimtes die aan wisselende organisaties beschikbaar gesteld worden en die gebruikt worden om bij voorkeur sociaal culturele activiteiten uit de wijk- en/of buurt te huisvesten.

Afdeling 1.2 Erkenning

Artikel 1:3 algemene voorwaarde voor subsidiëring

Subsidie kan uitsluitend verstrekt worden aan een organisatie indien de organisatie is erkend door het College.

Artikel 1:4 erkenning

  • 1. Het College erkent een organisatie als:

    • a.

      zij kan instemmen met tenminste de volgende onderwerpen in de statuten van de organisatie:

      • aa.

        de doelstelling van de organisatie;

      • ab.

        de bestuurlijke en administratieve organisatie;

      • ac.

        het bij liquidatie terugvloeien van de resterende subsidiegelden naar de subsidiegever en

    • b.

      uit de statuten blijkt dat leden van het hoogste gezag binnen een organisatie niet in een arbeidsrelatie staan tot de organisatie en

    • c.

      de bij de organisatie betrokken beroepskrachten en vrijwilligers die met minderjarigen in aanraking komen desgevraagd een positieve verklaring omtrent het gedrag kunnen overleggen aan hun bestuur en

    • d.

      de organisatie overwegend activiteiten ontplooit die de zelfredzaamheid, de maatschappelijke en/of sociale participatie van de burgers van Breda bevorderen en die gericht zijn op de bijzondere doelgroepen / omstandigheden als vermeld in hoofdstuk 2 van deze beleidsregels en

    • e.

      er geen sprake is van activiteiten die een overwegend partijpolitieke, godsdienstige of levens-beschouwelijke vorming ten doel hebben en

    • f.

      de organisatie aantoont dat er behoefte is aan de activiteiten die de organisatie wil ondernemen en

    • g.

      minimaal 80% van de leden / deelnemers aan de activiteiten woonachtig is in Breda. Dit met uitzondering van de organisaties die een landelijke dan wel regionale functie vervullen en als zodanig door het College zijn aangemerkt en hun domicilie hebben in Breda en

    • h.

      er geen adequate en toegankelijke andere voorziening is voor het organiseren en uitvoeren van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Onder adequate voorziening wordt verstaan: een al dan niet gesubsidieerde voorziening, die een activiteitenpakket aanbiedt dat qua inhoud en niveau aansluit bij de vraag van de persoon of personen die de activiteit willen ondernemen en

    • i.

      de activiteiten niet commercieel geëxploiteerd worden.

  • 2. Organisaties die voor erkenning in aanmerking willen komen, dienen rechtspersoonlijkheid te bezitten en volledig rechtsbevoegd te zijn. Dit geldt niet indien het te verlenen subsidiebedrag minder bedraagt dan € 2.000,-.

  • 3. Indien een organisatie geen rechtspersoonlijkheid heeft en het te verlenen subsidiebedrag minder is dan € 2.000,- zijn de voorwaarden zoals gesteld onder lid 1a en 1b van dit artikel niet van toepassing, met dien verstande dat het College in dat geval wel tenminste in moet kunnen stemmen met de algemene (niet statutair vastgelegde) doelstelling van de organisatie.

  • 4. Voor besturen van gemeentelijke en niet gemeentelijke welzijnsaccommodaties die gratis huisvesting bieden aan door het College erkende organisaties zijn de in lid 1 onder letter d t/m i vermelde voorwaarden voor erkenning niet van toepassing.

  • 5. Een erkenning wordt ingetrokken als een organisatie niet langer voldoet aan de in het eerste lid opgenomen criteria en/of de organisatie niet overeenkomstig haar statuten handelt.

Afdeling 1.3 Subsidies

§ 1.3.1 Algemeen

Artikel 1:5 subsidiesoorten
  • 1. Als soorten van subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht worden onderscheiden:

    • a.

      basissubsidie: een subsidie bestaande uit een vast bedrag als tegemoetkoming in de bestuurlijke apparaatskosten;

    • b.

      activiteitensubsidie: een in hoogte variërend subsidiebedrag voor de uitvoering van een goedgekeurd activiteitenplan;

    • c.

      projectsubsidie: een subsidie waarbij de organisatie een bedrag krijgt toegewezen ter uitvoering van een in de tijd afgebakend project met een specifieke gemeentelijke beleidsprioriteit.

  • 2. Het College kan in haar besluit tot verlening van de subsidie bepalen dat de subsidie geheel of gedeeltelijk het karakter heeft van een garantiesubsidie, wat betekent dat van gemeentewege tot een bepaald maximumbedrag subsidie zal worden verstrekt als dit noodzakelijk mocht blijken.

Artikel 1:6 subsidievormen

De subsidie kan worden verstrekt in de volgende vormen:

  • a.

    op basis van normbedragen;

  • b.

    op basis van een goedgekeurde begroting en een daarbij horend activiteitenplan.

§ 1.3.2 Basissubsidie

Artikel 1:7 de basissubsidie
  • 1. Een basissubsidie wordt verstrekt in de vorm van een normbedrag. In 2007 bedraagt de basissubsidie € 250,-.

  • 2. De basissubsidie wordt per organisatie slechts éénmaal per jaar verstrekt.

  • 3. Het College kan het normbedrag voor de basissubsidie jaarlijks wijzigen. Indien dit het geval is, zal dit in het subsidieprogramma van dat jaar aangegeven worden.

  • 4. Indien een organisatie subsidie ontvangt op basis van een kostenbegroting, dan wordt de basissubsidie geacht onderdeel uit te maken van het op basis van die begroting verleende subsidiebedrag.

§ 1.3.3 Aanvullende subsidie

Artikel 1:8 aanvullende subsidie
  • 1. In het verlengde van de basissubsidie bestaat er de mogelijkheid in aanmerking te komen voor een aanvullende subsidie, zoals bedoeld in artikel 1:5 lid 1 sub b en c van deze Beleidsregels.

  • 2. De aanvullende subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die als doel hebben:

    • a.

      het bevorderen van de zelfredzaamheid of

    • b.

      het bevorderen van de maatschappelijke participatie of

    • c.

      het bevorderen van de sociale participatie.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt in de kosten van activiteiten en voorzieningen indien de aanvrager gebruik kan maken van reeds bestaande adequate en toegankelijke voorzieningen.

  • 4. Nooit subsidiabel, ook niet qua huisvesting, zijn in ieder geval activiteiten als:

    • -

      kerstboomverbrandingen;

    • -

      rommelmarkten en vrije markten gericht op volwassenen;

    • -

      commerciële cursussen en overige commerciële activiteiten.

  • 5. De subsidieverstrekking is als middel altijd een aanvulling op andere bronnen van inkomsten. Voor zover de kosten die verbonden zijn aan het organiseren van een activiteit bekostigd kunnen worden uit andere bronnen van inkomsten, zoals reeds aanwezig eigen vermogen, eigen bijdrage van de deelnemers, sponsoring, subsidie van derden etc., wordt geen gemeentelijke subsidie verstrekt. Het College bepaalt welke eigen bijdrage redelijkerwijs van de deelnemers verwacht kan worden.

  • 6. Lid 5 van dit artikel is niet van toepassing indien en voorzover subsidie verleend wordt op basis van normbedragen.

Artikel 1:9 subsidiabele kosten
  • 1. Met betrekking tot activiteitensubsidie worden de volgende subsidiabele kosten onderscheiden:

    • a.

      organisatiekosten;

    • b.

      huisvestingskosten;

    • c.

      uitvoeringskosten;

    • d.

      personeelskosten.

    In geval van subsidiëring van personeelskosten is het College niet aansprakelijk voor mogelijke aanspraken op (boven)wettelijke uitkeringen die met deze personeelskosten samenhangen.

  • 2. Geen subsidiabele kosten zijn in ieder geval:

    • a.

      kosten van acties en dergelijke ter verwerving van inkomsten;

    • b.

      kosten van traktaties, rookwaren, geschenken en attenties;

    • c.

      kosten verbonden aan festiviteiten ter gelegenheid van jubilea en dergelijke;

    • d.

      materiële en financiële ondersteuning van derden;

    • e.

      kosten van consumpties, tenzij consumpties dienen als middel om een subsidiabel doel te bereiken. Een en ander ter beoordeling van het College.

Artikel 1:10 indexering

Organisaties met beroepskrachten die een subsidie ontvangen op basis van een goedgekeurd activiteitenplan en de daarbij behorende begroting komen in beginsel in aanmerking voor een tegemoetkoming in de indexering van loonkosten en overige kosten, voor zover het subsidieplafond dit toelaat en het past binnen het door de gemeente geformuleerde beleid.

§ 1.3.4. Gratis huisvesting

Artikel 1:11 reikwijdte
  • 1. Door het College erkende organisaties komen in aanmerking voor gratis huisvesting van hun activiteiten in een gemeentelijke dan wel daarmee gelijk te stellen welzijnsaccommodatie.

  • 2. Indien er voor de in lid 1 vermelde activiteiten geen passende gemeentelijke of daarmee gelijk te stellen welzijnsaccommodatie voorhanden is, dit naar het oordeel van het College, kan het College een subsidie verstrekken in de huisvestingskosten van de ruimte waar de activiteit plaatsvindt.

  • 3. Voor activiteiten die in sportaccommodaties plaatsvinden, wordt geen gratis huisvesting verleend.

Artikel 1:12 voorwaarden
  • 1. Uitsluitend welzijnsactiviteiten van door het College erkende organisaties kunnen in aanmerking komen voor gratis huisvesting.

  • 2. Indien het toekennen van gratis huisvesting leidt tot budgetoverschrijdingen als vermeld in artikel 4:22 van de Algemene wet bestuursrecht, staat het het College vrij minder gratis huisvesting beschikbaar te stellen dan waarom verzocht is.

  • 3. Geen gratis huisvesting kan worden verleend indien de gebruiker van een gemeentelijke welzijnsaccommodatie tevens het barbeheer voert in die accommodatie en daaruit inkomsten geniet.

Artikel 1:13 subsidiëring van gratis ter beschikking gestelde ruimtes
  • 1. De huisvestingskosten van de voor gratis huisvesting in aanmerking komende activiteiten worden rechtstreeks gesubsidieerd aan het bestuur van de gemeentelijke of daarmee gelijk te stellen welzijnsaccommodatie waarin de activiteiten plaatsvinden.

  • 2. De wijze waarop de in het eerste lid genoemde subsidie wordt berekend is afhankelijk van de wijk waarin de welzijnsaccommodatie gelegen is. Indien een accommodatie gelegen is in één van de door het College aan te wijzen aandachtswijken, wordt aan de betreffende accommodatie een maatwerksubsidie verleend. Dat wil zeggen een subsidie waarmee het accommodatiebestuur in staat moet worden geacht om een sluitende exploitatie te realiseren.

    De hoogte van deze maatwerksubsidie wordt eens in de 5 jaar door het College vastgesteld. In het subsidieprogramma wordt jaarlijks vermeld welke wijken als aandachtswijk aangemerkt worden.

  • 3. Indien een accommodatie niet in een aandachtswijk ligt, ontvangt het bestuur van die accommodatie een normbedrag voor elk dagdeel dat zij gratis huisvesting biedt aan een welzijnsactiviteit van een door de gemeente erkende organisatie.

  • 4. De in lid 3 genoemde normbedragen zijn voor gemeentelijke welzijnsaccommodaties in 2007 vastgesteld op € 45,- per dagdeel voor het gebruik van een grote ruimte (tenminste 100 m2) en op € 22,50 per dagdeel voor het gebruik van een kleine ruimte (kleiner dan 100 m2).

  • 5. De in lid 3 genoemde normbedragen zijn voor niet-gemeentelijke welzijnsaccommodaties in 2007 vastgesteld op € 55,- per dagdeel voor het gebruik van een grote ruimte (tenminste 100 m2) en op € 27,50 per dagdeel voor het gebruik van een kleine ruimte (kleiner dan 100 m2).

  • 6. Het College kan de in lid 4 en 5 genoemde normbedragen jaarlijks wijzigen. Indien dit het geval is, zal dit in het subsidieprogramma van dat jaar aangegeven worden.

  • 7. De normbedragvergoeding voor de in lid 3 genoemde accommodaties kan niet meer bedragen dan € 15.000,- per erkende gebruiker per jaar.

  • 8. In afwijking van het gestelde in lid 3 kan aan besturen van jongerencentra en aan besturen van accommodaties met een stedelijke functie een subsidie verleend worden op basis van een in te dienen kostenbegroting.

§ 1.3.5. Ondersteuning vrijwilligers

Artikel 1:14 ondersteunen vrijwilligers
  • 1. Vrijwilligers van erkende organisaties kunnen gratis gebruik maken van het cursusaanbod dat aangeboden wordt door een door het College aan te wijzen instelling.

  • 2. Erkende organisaties kunnen via een door het College aan te wijzen instelling kosteloos een verzekering voor wettelijke aansprakelijkheid en ongevallen afsluiten voor de bij hen werkzame vrijwilligers.

HOOFDSTUK 2 Subsidiabele activiteiten

Afdeling 2.1 Zelfredzaamheid

§ 2.1.1 Bevorderen zelfredzaamheid

Artikel 2:1 reikwijdte
  • 1. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het op eigen kracht in het leven kunnen staan en daar richting aan kunnen geven, zowel in lichamelijk, sociaal-emotioneel als economisch opzicht.

  • 2. Subsidie ter bevordering van de zelfredzaamheid wordt uitsluitend verstrekt aan organisaties waarvan de activiteiten uitdrukkelijk gericht zijn op het herstel, behoud en de versterking van psychosociale en educatieve basisvaardigheden van de specifieke doelgroepen van het beleid.

Artikel 2:2 subsidievorm

Subsidie ter bevordering van de zelfredzaamheid wordt verstrekt op basis van een in te dienen activiteitenplan met een daarbij horende begroting.

§ 2.1.2 Beleidsterreinen en activiteiten bevordering zelfredzaamheid

Artikel 2:3 beleidsterreinen

Tot activiteiten ter bevordering van de zelfredzaamheid behoren activiteiten die vallen binnen de volgende beleidsterreinen:

  • -

    onderwijsondersteuning;

  • -

    specifieke jongerenactiviteiten;

  • -

    maatschappelijke dienstverlening;

  • -

    maatschappelijke opvang / vrouwenopvang;

  • -

    activiteiten ten behoeve van kwetsbare ouderen;

  • -

    ambulante verslavingszorg;

  • -

    volksgezondheid;

  • -

    peuterspeelzaalwerk.

Artikel 2:4 onderwijsondersteuning
  • 1. Onder onderwijsondersteuning worden activiteiten voor kinderen en/of hun ouders/verzorgers verstaan die gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van ontwikkelingsachterstand.

  • 2. Producten die onder deze activiteit vallen, zijn:

    • -

      individuele begeleiding op school;

    • -

      systeembegeleiding;

    • -

      huiswerkbegeleiding;

    • -

      onderwijskansenbeleid.

  • 3. De activiteiten als bedoeld in lid 1 van dit artikel dienen te zijn gericht op jongeren in de leeftijd van 2 tot 18 jaar die op grond van sociale, economische en culturele omstandigheden een verhoogd risico op onderwijsachterstand lopen.

Artikel 2:5 specifieke jongerenactiviteiten
  • 1. Onder specifieke jongerenactiviteiten worden activiteiten verstaan die gericht zijn op Bredase jongeren die niet (meer) in staat zijn zichzelf op het juiste spoor te houden, te ondersteunen bij het weer opbouwen van basisvaardigheden die hen in staat zullen stellen als volwaardig lid in de maatschappij te participeren, alsmede voor jongeren die in dit opzicht risico lopen.

  • 2. Producten die onder deze activiteit vallen, zijn:

    • -

      straathoekwerk;

    • -

      schoolmaatschappelijk werk;

    • -

      HALT.

Artikel 2:6 maatschappelijke dienstverlening
  • 1. Onder maatschappelijke dienstverlening wordt verstaan het zorgdragen voor mogelijkheden om hulp te kunnen bieden bij psychosociale en/of financieel-juridische problemen die betrekking hebben op het individuele en/of gezins- / samenlevingsverband om zo een blijvende volwaardige deelname aan de maatschappij te kunnen blijven waarborgen c.q. uitval uit het maatschappelijk leven en sociaal isolement te voorkomen.

  • 2. Producten die onder deze activiteit vallen, zijn:

    • -

      advies / begeleiding Sociale Raadslieden;

    • -

      advies / begeleiding algemeen maatschappelijk werk;

    • -

      crisisopvang;

    • -

      advies schuldsanering;

    • -

      SOS-hulpdienst;

    • -

      kindertelefoon;

    • -

      rouw- / verliesverwerking;

    • -

      overig advies / begeleiding individuen en groepen met een specifieke problematiek.

  • 3. De activiteiten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel dienen te zijn gericht op alle inwoners van Breda die (tijdelijk) niet in staat zijn om zelf een oplossing te vinden voor psychosociale en/of financieel-juridische problemen.

Artikel 2:7 maatschappelijke opvang / vrouwenopvang
  • 1. Onder maatschappelijke opvang / vrouwenopvang worden activiteiten verstaan die gericht zijn op het bieden van opvang en hulpverlening aan mensen die vanwege psychosociale problematiek of relatieproblematiek tijdelijk geen eigen thuis hebben of niet in hun eigen thuisomgeving kunnen verblijven.

  • 2. Producten die onder deze activiteit vallen, zijn:

    • -

      sociaal pension;

    • -

      opvang dak- en thuislozen;

    • -

      crisisopvang;

    • -

      begeleid wonen;

    • -

      passantenopvang;

    • -

      dagopvang;

    • -

      opvang zwerfjongeren.

  • 3. De activiteiten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel dienen te zijn gericht op personen die door een combinatie van problemen (gedwongen) de thuissituatie hebben verlaten of dreigen te verlaten en (tijdelijk) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Artikel 2:8 activiteiten ten behoeve van kwetsbare ouderen
  • 1. Onder activiteiten ten behoeve van kwetsbare ouderen worden activiteiten verstaan die gericht zijn op het herwinnen, handhaven en bevorderen van:

    • -

      het zelfstandig functioneren van kwetsbare ouderen;

    • -

      de integratie en participatie van geïsoleerde ouderen binnen de samenleving.

  • 2. Producten die onder deze activiteit vallen, zijn:

    • -

      maaltijdbezorging;

    • -

      dagopvang;

    • -

      crisisopvang;

    • -

      aanbrengen alarmsystemen;

    • -

      klussendienst en overige concrete dienstverlening;

    • -

      ouderenadvies;

    • -

      activiteiten gericht op het “ouder worden” van ouderen van niet Nederlandse afkomst.

  • 3. De activiteiten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel dienen te zijn gericht op inwoners van Breda van 55 jaar en ouder die op grond van sociaal-economische factoren en/of lichamelijke / psychische kenmerken kwetsbaar zijn.

Artikel 2:9 ambulante verslavingszorg
  • 1. Onder ambulante verslavingszorg worden activiteiten verstaan die gericht zijn op de bevordering van de gezondheid van de Bredase burger en het voorkomen van sociale uitsluiting en problemen die te maken hebben met individuele verslavingsproblematiek.

  • 2. Producten die onder deze activiteiten vallen, zijn:

    • -

      ambulante verslavingszorg;

    • -

      straathoekwerk;

    • -

      afkickprogramma's;

    • -

      methadonverstrekking.

  • 3. De activiteiten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel dienen te zijn gericht op:

    • -

      alle burgers in Breda waar het gaat om voorlichting en preventie met betrekking tot verslaving;

    • -

      alle burgers in Breda die direct en persoonlijk te maken hebben met verslavingsproblemen (alcohol-, gok-, en drugsverslaving).

Artikel 2:10 volksgezondheid
  • 1. Onder volksgezondheid worden activiteiten verstaan die gericht zijn op het bevorderen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de inwoners van Breda, voor zover deze vallen onder de taken van de gemeente en ze niet vallen binnen het takenpakket van de Gemeenschappelijke Geneeskundige Dienst (GGD).

  • 2. Producten die hieronder vallen zijn:

    • -

      versterking functie consultatiebureaus voor zuigelingen en peuters;

    • -

      ondersteuning van en door lotgenoten;

    • -

      begeleiding van lotgenoten en patiënten;

    • -

      jeugdgezondheidszorg.

  • 3. De activiteiten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel dienen te zijn gericht op:

    • -

      0 tot 4-jarigen in Breda en hun ouders;

    • -

      alle burgers in Breda voor zover het gaat om ondersteuning van en door lotgenoten en begeleiding van lotgenoten en patiënten.

Artikel 2:11 Peuterspeelzaalwerk

Onder peuterspeelzaalwerk worden activiteiten verstaan die gericht zijn op het scheppen en in stand houden van peuterspeelzalen voor kinderen van twee tot vier jaar, waarmee tevens bijgedragen wordt aan de ontwikkeling van kinderen en de bestrijding van achterstanden.

Afdeling 2.2 Maatschappelijke participatie

§ 2.2.1 Bevorderen maatschappelijke participatie

Artikel 2:12 reikwijdte
  • 1. Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan het betrekken en betrokken houden van mensen bij de samenleving.

  • 2. Activiteiten ter bevordering van de maatschappelijke participatie moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

    • a.

      zij dienen in groepsverband plaats te vinden met tenminste 10 deelnemers per keer. Bij minder dan 10 deelnemers is er geen grondslag voor subsidie;

    • b.

      er dient sprake te zijn van een vorm van begeleiding en/of instructie;

    • c.

      zij dienen minimaal één uur te duren.

Artikel 2:13 subsidievorm

De subsidie wordt uitsluitend verstrekt op basis van normbedragen. In afwijking hiervan kunnen activiteiten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:16 en 2:17 van deze beleidsregels gesubsidieerd worden op basis van een goedgekeurd activiteitenplan en een daarbij horende begroting.

Artikel 2:14 normbedragen
  • 1. Het normbedrag is bedoeld ter dekking van een deel van de uitvoeringskosten van een activiteit. Hierbij is er vanuit gegaan dat de organisator ook langs andere wegen nog inkomsten zal verwerven. Het normbedrag bedraagt voor het jaar 2007 per activiteit € 25,-. Voor grote groepen (50 of meer deelnemers) geldt een normbedrag van € 50,- per activiteit. Indien de activiteit meerdere dagdelen in beslag neemt, worden de hiervoor genoemde bedragen per dagdeel verstrekt.

  • 2. Per jaar worden maximaal 50 gelijksoortige activiteiten gesubsidieerd. Onder gelijksoortige activiteiten worden activiteiten verstaan die gelijktijdig in eenzelfde ruimte plaatsvinden en/of met eenzelfde doel worden ondernomen.

  • 3. Het College kan het normbedrag jaarlijks wijzigen. Indien dit het geval is, zal dit in het subsidieprogramma van dat jaar aangegeven worden.

Artikel 2:15 deskundige begeleiding
  • 1. Indien naar het oordeel van het College deskundige begeleiding noodzakelijk is voor het welslagen van de activiteit, kan hiervoor subsidie worden verstrekt. Onder deskundige begeleiding wordt verstaan de begeleiding door iemand die, naar het oordeel van het College, door opleiding en ervaring voldoende kennis en vaardigheden heeft om kwalitatief goede begeleiding te geven.

  • 2. De subsidie voor deskundige begeleiding wordt verstrekt op basis van door het College vastgestelde maximumbedragen per activiteit, waarbij de subsidie niet meer zal bedragen dan de werkelijke kosten van de begeleiding. Per jaar worden maximaal 50 gelijksoortige activiteiten gesubsidieerd. Onder gelijksoortige activiteiten worden activiteiten verstaan die gelijktijdig in eenzelfde ruimte plaatsvinden en/of met eenzelfde doel worden ondernomen.

  • 3. Het bedrag voor het jaar 2007 is vastgesteld op maximaal € 75,- per activiteit. Het College kan het maximumbedrag jaarlijks wijzigen. Indien dit het geval is, zal dit in het subsidieprogramma van dat jaar aangegeven worden.

Artikel 2:16 grootschalige manifestatie
  • 1. Indien een activiteit, gericht op het bevorderen van de maatschappelijke participatie het karakter van een grootschalige manifestatie heeft, is het mogelijk subsidie te verstrekken op basis van een door de subsidieaanvrager in te dienen activiteitenplan en de daarbij behorende begroting.

  • 2. Een grootschalige manifestatie wordt gekenmerkt door een groot aantal bezoekers / deelnemers, een algemeen toegankelijk karakter en een wijkoverstijgend bereik. Zij wordt op jaarbasis slechts incidenteel georganiseerd.

Artikel 2:17 overige, niet op basis van normbedragen, subsidiabele activiteiten

Indien de activiteiten, gericht op het bevorderen van de maatschappelijke participatie, hoofdzakelijk bestaan uit:

  • -

    het verstrekken van informatie, anders dan in groepsverband en/of

  • -

    het voeren van overleg en/of

  • -

    het vertegenwoordigen van belangen en/of

  • -

    het ondersteunen van vrijwilligers en/of vrijwilligersactiviteiten en/of

  • -

    het coördineren van groepen en/of activiteiten.

kan subsidie verstrekt worden op basis van een door de subsidieaanvrager in te dienen activiteitenplan en de daarbij behorende begroting. Deze moet gebaseerd zijn op de geldende regelgeving met betrekking tot subsidiabele en niet-subsidiabele kosten.

§ 2.2.2 Beleidsterreinen en activiteiten maatschappelijke participatie

Artikel 2:18 beleidsterreinen en activiteiten

Deze paragraaf heeft betrekking op de volgende activiteiten:

  • -

    specifieke activiteiten gericht op ouderen en personen met een beperking;

  • -

    activiteiten gericht op langdurig werklozen en langdurig arbeidsongeschikten;

  • -

    activiteiten gericht op deskundigheidsbevordering en ondersteuning en belangenbehartiging van vrijwilligers en hun organisaties;

  • -

    activiteiten gericht op emancipatie en integratie;

  • -

    overige activiteiten gericht op het bevorderen van de maatschappelijke participatie van bijzondere doelgroepen.

Artikel 2:19 specifieke activiteiten gericht op ouderen en personen met een beperking
  • 1. Onder specifieke activiteiten gericht op ouderen en personen met een beperking worden activiteiten verstaan die bevorderen dat ouderen en personen met een beperking zoveel mogelijk betrokken worden en blijven bij de samenleving.

  • 2. Producten die onder deze activiteit vallen zijn:

    • -

      computervaardigheden (basisvaardigheden);

    • -

      gezondheidslessen gericht op het langer zelfstandig kunnen functioneren;

    • -

      informatieverstrekking en advisering, gericht op het vergroten van de maatschappelijke participatie.

  • 3. De activiteiten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel dienen te zijn gericht op Bredase ouderen en Bredase inwoners met een beperking.

Artikel 2:20 activiteiten gericht op langdurig werklozen en langdurig arbeidsongeschikten
  • 1. Hieronder dienen te worden verstaan activiteiten gericht op inwoners van Breda, die minimaal zes maanden onvrijwillig werkloos of arbeidsongeschikt zijn, en hun partners, met als doel het behoud en vergroten van hun maatschappelijke participatie.

  • 2. Producten die onder deze activiteit vallen zijn:

    • -

      activiteiten gericht op bevordering van educatieve, technische en creatieve vaardigheden;

    • -

      recreatieve activiteiten;

    • -

      informatieverstrekking;

    • -

      onderlinge ondersteuning.

Artikel 2:21 activiteiten gericht op deskundigheidsbevordering, ondersteuning en belangenbehartiging van vrijwilligers en hun organisaties
  • 1. Onder activiteiten gericht op deskundigheidsbevordering, ondersteuning en belangenbehartiging van vrijwilligers en hun organisaties worden activiteiten verstaan die gericht zijn op het ondersteunen van vrijwilligers dan wel het mede mogelijk maken van vrijwilligersactiviteiten door derden.

  • 2. De activiteiten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel dienen te zijn gericht op:

    • -

      inwoners van Breda die vrijwilligerswerk willen verrichten;

    • -

      organisaties in Breda die het uitoefenen van vrijwilligerswerk bevorderen.

Artikel 2:22 activiteiten gericht op emancipatie en integratie
  • 1. Onder activiteiten gericht op emancipatie en integratie worden activiteiten verstaan die specifiek gericht zijn op het scheppen van gelijke uitgangsposities en mogelijkheden voor alle Bredanaars, ongeacht sekse, seksuele geaardheid, of etnische afkomst.

  • 2. Producten die onder deze activiteit vallen, zijn activiteiten:

    • -

      specifiek gericht op de emancipatie van de vrouw op terreinen waar sprake is van een achterstandsituatie;

    • -

      gericht op het doorbreken van rolpatronen van mannen en vrouwen, waar dat belemmerend werkt in de samenleving;

    • -

      gericht op integratie in de samenleving van homoseksuele mannen en vrouwen;

    • -

      gericht op integratie in de samenleving van personen van verschillende etnische achtergronden.

Artikel 2:23 overige activiteiten gericht op het versterken van de maatschappelijke participatie van bijzondere doelgroepen

Het College kan, indien de specifieke omstandigheden daar aanleiding toe geven, subsidie verstrekken voor activiteiten gericht op het bevorderen van de maatschappelijke participatie van andere dan de hierboven genoemde bijzondere doelgroepen.

Afdeling 2.3 Sociale participatie

§ 2.3.1 Bevorderen sociale participatie

Artikel 2:24 reikwijdte
  • 1. Onder sociale participatie wordt verstaan: het betrekken en betrokken houden van mensen bij hun directe woon- en leefomgeving.

  • 2. Activiteiten ter bevordering van de sociale participatie moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

    • -

      zij dienen in groepsverband plaats te vinden met tenminste 10 deelnemers per keer. Bij minder dan 10 deelnemers is er geen grondslag voor subsidie;

    • -

      er dient sprake te zijn van een vorm van begeleiding en/of instructie;

    • -

      zij dienen minimaal één uur te duren.

Artikel 2:25 subsidievorm

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt op basis van normbedragen. In afwijking hiervan kunnen activiteiten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:27 van deze Beleidsregels gesubsidieerd worden op basis van een goedgekeurd activiteitenplan en een daarbij horende begroting.

Artikel 2:26 normbedragen
  • 1. Het normbedrag is bedoeld ter dekking van een deel van de uitvoeringskosten van een activiteit. Hierbij is er vanuit gegaan dat de organisator ook langs andere wegen nog inkomsten zal verwerven. Het normbedrag bedraagt voor het jaar 2007 per activiteit € 25,-. Voor grote groepen (50 of meer deelnemers) geldt een normbedrag van € 50,- per activiteit. Indien de activiteit meerdere dagdelen in beslag neemt, worden de in lid 1 genoemde bedragen per dagdeel verstrekt.

  • 2. Per jaar worden maximaal 30 gelijksoortige activiteiten gesubsidieerd. Onder gelijksoortige activiteiten worden activiteiten verstaan die gelijktijdig in eenzelfde ruimte plaatsvinden en/of met eenzelfde doel worden ondernomen.

  • 3. Het College kan het normbedrag jaarlijks wijzigen. Indien dit het geval is, zal dit in het subsidieprogramma van dat jaar aangegeven worden.

  • 4. Bij scoutingactiviteiten worden onder gelijksoortige activiteiten de activiteiten per afzonderlijke speltak verstaan.

  • 5. Voor het inzetten van professionele docenten, sprekers, agogische inzet en andere vormen van inzet van extra personeel wordt, ook als de inkomsten onvoldoende zijn om die kosten te dekken, geen aparte subsidie verleend.

Artikel 2:27 grootschalige manifestatie
  • 1. Indien een activiteit, gericht op het bevorderen van de sociale participatie het karakter van een grootschalige manifestatie heeft, is het mogelijk subsidie te verstrekken op basis van een door de subsidieaanvrager in te dienen activiteitenplan en de daarbij behorende begroting.

  • 2. Een grootschalige manifestatie wordt gekenmerkt door een groot aantal bezoekers / deelnemers, een algemeen toegankelijk karakter en een wijkoverstijgend bereik. Zij wordt op jaarbasis slechts incidenteel georganiseerd.

§ 2.3.2 Beleidsterreinen en activiteiten sociale participatie

Artikel 2:28 beleidsterreinen en activiteiten

Deze paragraaf heeft betrekking op de volgende producten:

  • -

    activiteiten voor jongeren;

  • -

    activiteiten voor ouderen;

  • -

    activiteiten gericht op het versterken van de sociale binding en leefbaarheid in aandachtswijken;

  • -

    overige activiteiten die de sociale participatie van bijzondere doelgroepen bevorderen.

Artikel 2:29 activiteiten voor jongeren
  • 1. 1.Onder activiteiten voor jongeren worden recreatieve en/of licht informatieve activiteiten verstaan die gericht zijn op in Breda woonachtige jongeren.

  • 2. Producten die hier onder vallen, zijn:

    • -

      scoutingactiviteiten (als subsidiegrondslag geldt een speltak met tenminste 10 leden);

    • -

      hobbyclubactiviteiten voor jongeren;

    • -

      activiteiten van jeugdcomité’s;

    • -

      bij jongerencentra: het aantal dagdelen openstelling;

    • -

      overige jongerenactiviteiten (educatief en recreatief).

Artikel 2:30 activiteiten voor ouderen
  • 1. Onder activiteiten gericht op ouderen worden activiteiten met een educatief en/of informatief accent verstaan. Recreatieve activiteiten gericht op ouderen komen niet voor subsidiëring in aanmerking. Voor deze activiteiten kan wel gratis huisvesting worden verleend.

  • 2. Producten die hier onder vallen, zijn:

    • -

      activiteiten van ouderenbonden;

    • -

      overige, niet vanuit professionele instellingen georganiseerde, activiteiten voor ouderen.

  • 3. De in lid 1 van dit artikel genoemde activiteiten dienen in Breda plaats te vinden en dienen te zijn gericht op in Breda woonachtige ouderen.

Artikel 2:31 activiteiten gericht op het versterken van de sociale binding in Bredase aandachtswijken
  • 1. Onder activiteiten gericht op het versterken van de sociale binding in Bredase aandachtswijken wordt verstaan, activiteiten gericht op inwoners van een aandachtsbuurt / -wijk met als achterliggend doel het bevorderen van de leefbaarheid en de sociale samenhang van de betreffende wijk.

  • 2. Producten die hier onder vallen, zijn:

    • -

      activiteiten met een licht educatief karakter;

    • -

      activiteiten gericht op zelfexpressie en creativiteit;

    • -

      activiteiten gericht op bevordering lichamelijke vitaliteit en gezondheid.

    • -

      recreatieve activiteiten, mits gericht op groepen van tenminste 30 personen.

  • 3. Alleen activiteiten die in de wijk plaats vinden komen voor subsidie in aanmerking.

  • 4. Het College bepaalt welke wijken worden aangemerkt als aandachtswijk.

Artikel 2:32 overige activiteiten gericht op het versterken van de sociale participatie van bijzondere doelgroepen

Het College kan, indien de specifieke omstandigheden daar aanleiding toe geven, subsidie verstrekken voor activiteiten gericht op het bevorderen van de sociale participatie van andere dan de hierboven genoemde bijzondere doelgroepen.

HOOFDSTUK 3 Subsidieaanvraag

Artikel 3:1 indiening aanvraag

Een aanvraag om subsidie wordt overeenkomstig artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht ingediend bij het College.

Artikel 3:2 tijdstip indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie dient ten minste dertien weken voordat met de activiteiten wordt aangevangen, ingediend te worden.

  • 2. Indien het College een aanvraag ontvangt na verloop van de in lid 1 genoemde termijn, kan zij besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 3:3 eerste subsidieaanvraag

Indien een organisatie voor de eerste keer subsidie aanvraagt, dient een recent exemplaar van de statuten en een uittreksel van de Kamer van Koophandel te worden overgelegd, tenzij artikel 1:4 lid 3 van deze beleidsregels van toepassing is.

Artikel 3:4 subsidieaanvragen tot € 5.000,-

  • 1. Een aanvraag om subsidie bevat in ieder geval:

    • a.

      naam, adres en bankrekeningnummer van de organisatie;

    • b.

      samenstelling van het bestuur en de wijzigingen daarin ten opzichte van de vorige subsidieaanvraag;

    • c.

      een activiteitenplan;

    • d.

      een raming van de met de in het activiteitenplan vermelde activiteiten samenhangende inkomsten en uitgaven (de begroting);

    • e.

      een inhoudelijk en financieel verslag -zoals bedoeld in artikel 4:2 van deze beleidsregels- van het boekjaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;

    • f.

      een opgave van het, op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin subsidie aangevraagd wordt, aanwezige bank- en kassaldo.

  • 2. Indien subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten die gesubsidieerd worden op basis van normbedragen zijn de letters d en e van lid 1 van dit artikel niet van toepassing.

  • 3. Dit artikel is eveneens van toepassing op organisaties die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, met dien verstande dat:

    • a.

      de aanvraag ondertekend dient te zijn door ten minste twee van deze organisatie deeluitmakende natuurlijke personen;

    • b.

      in afwijking van lid 1 sub b van dit artikel een opgave wordt verstrekt van hen die deel uitmaken van de organisatie die subsidie aanvraagt;

    • c.

      het financiële verslag zoals bedoeld in lid 1 sub e van dit artikel dient te worden gewaarmerkt door hen die deel uitmaken van de organisatie die subsidie aanvraagt;

    • d.

      de beslissing op de aanvraag ten name wordt gesteld van de personen die de aanvraag om subsidie hebben ondertekend;

    • e.

      de personen aan wie de subsidie is verstrekt, persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de naleving van aan het subsidiebesluit verbonden verplichtingen;

    • f.

      de subsidie aan deze organisaties niet meer kan bedragen dan € 1.999,-.

Artikel 3:5 subsidieaanvragen van € 5.000,- tot en met € 45.000,-

  • 1. Een aanvraag om subsidie bevat in ieder geval:

    • a.

      naam, adres en bankrekeningnummer van de organisatie;

    • b.

      samenstelling van het bestuur en de wijzigingen daarin ten opzichte van de vorige subsidieaanvraag;

    • c.

      een activiteitenplan;

    • d.

      een begroting van de baten en lasten en een toelichting daarop voor het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      een inhoudelijk verslag -zoals bedoeld in artikel 4:3 van deze beleidsregels- van het boekjaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;

    • f.

      een door het bestuur gewaarmerkte jaarrekening van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de subsidie aangevraagd wordt. De jaarrekening dient in ieder geval te bevatten een balans en een staat van baten en lasten en een toelichting daarop.

Artikel 3:6 subsidieaanvragen van meer dan € 45.000,-

  • 1. Een aanvraag om subsidie bevat in ieder geval:

    • a.

      naam, adres en bankrekeningnummer van de organisatie;

    • b.

      samenstelling van het bestuur en de wijzigingen daarin ten opzichte van de vorige subsidieaanvraag;

    • c.

      een activiteitenplan met een beschrijving van het beoogde resultaat van de activiteiten in relatie tot de gestelde doelen;

    • d.

      een begroting van de baten en lasten en een toelichting daarop voor het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      een inhoudelijk verslag -zoals bedoeld in artikel 4:4 van deze beleidsregels- van het boekjaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;

    • f.

      een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de subsidie aangevraagd wordt. De jaarrekening dient in ieder geval te bevatten een balans en een staat van baten en lasten en een toelichting daarop.

Artikel 3:7 gelieerde organisaties

Het College kan de subsidieaanvrager verzoeken om nadere informatie te verschaffen ten aanzien van aan hem gelieerde organisaties indien dat voor de beoordeling van de subsidieaanvraag van belang is.

Artikel 3:8 ondertekening aanvraag

Een aanvraag om subsidie dient door tenminste twee leden van het bestuur ondertekend te worden. In afwijking daarvan kan bij een subsidieaanvraag van een professionele instelling volstaan worden met ondertekening door de statutair directeur.

Artikel 3:9 nadere regels

Het College kan met betrekking tot de subsidieaanvraag nadere regels stellen.

Artikel 3:10 hersteltermijn

  • 1. Wanneer de aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 3 van deze beleidsregels, verzoekt het College de aanvrager om binnen een bepaalde termijn de aanvraag aan te vullen.

  • 2. Indien na afloop van de termijn zoals genoemd in lid 1 de aanvraag tot subsidie nog steeds niet volledig is, kan het College besluiten om de aanvraag niet te behandelen overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 4 Subsidievaststelling

Artikel 4:1 vaststelling zonder subsidieverlening vooraf

Het College kan besluiten om subsidies tot en met € 1.000,- direct vast te stellen. Indien daartoe besloten wordt, hoeft de subsidieaanvrager achteraf geen verslaglegging meer in te sturen.

Artikel 4:2 aanvraag tot vaststelling (verslaglegging) voor subsidies tot € 5.000,-

  • 1. Indien het College een beschikking tot subsidieverlening heeft gegeven, dient een organisatie uiterlijk dertien weken na afloop van de gesubsidieerde activiteiten dan wel de subsidieperiode, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het College.

  • 2. Deze aanvraag dient te bestaan uit een door minimaal twee leden van het bestuur ondertekend financieel en inhoudelijk verslag. Het financieel verslag bevat een staat van baten en lasten en een toelichting daarop en dient op dezelfde wijze te worden ingericht als de begroting. Het inhoudelijk jaarverslag dient een weergave van de activiteiten te bevatten en dient aan te sluiten bij het activiteitenplan waarop de subsidieverlening gebaseerd is.

  • 3. Indien de subsidie is verstrekt op basis van normbedragen, kan worden volstaan met het indienen van een inhoudelijk verslag waaruit tenminste blijkt dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden. Het College kan desgewenst om nadere inhoudelijke verslaglegging verzoeken.

Artikel 4:3 aanvraag tot vaststelling (verslaglegging) voor subsidies van € 5.000,- tot en met € 45.000,-

  • 1. Indien het College een beschikking tot subsidieverlening heeft gegeven, dient een organisatie uiterlijk dertien weken na afloop van de gesubsidieerde activiteiten dan wel de subsidieperiode, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het College.

  • 2. Deze aanvraag dient te bestaan uit een door minimaal twee leden van het bestuur ondertekend financieel en inhoudelijk verslag. Het financieel verslag bevat een staat van baten en lasten en een toelichting daarop en dient op dezelfde wijze te worden ingericht als de begroting. Tevens dient het financieel verslag een balans en toelichting daarop te bevatten. Het inhoudelijk jaarverslag dient een weergave van de activiteiten te bevatten en dient aan te sluiten bij het activiteitenplan waarop de subsidieverlening gebaseerd is.

Artikel 4:4 aanvraag tot vaststelling (verslaglegging) voor subsidies vanaf € 45.000,-

  • 1. Indien het College een beschikking tot subsidieverlening van meer dan € 45.000,- heeft gegeven, dient een organisatie uiterlijk vier maanden na afloop van het boekjaar of van de gesubsidieerde activiteit, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het College. Het college kan in haar beschikking tot subsidieverlening besluiten om een kortere termijn te stellen aan het indienen van de aanvraag tot vaststelling. Hiertoe kan zij overgaan als zijzelf nog verantwoording richting derden dient af te leggen.

  • 2. De aanvraag dient onder meer te bestaan uit een inhoudelijk jaarverslag. Dit verslag dient een weergave van de activiteiten te bevatten en aan te sluiten bij het activiteitenplan waarop de subsidieverlening gebaseerd is. Tevens dient te worden aangegeven in welke mate de beoogde prestaties / doelstellingen zijn bereikt.

  • 3. Naast het inhoudelijk jaarverslag dient een financieel verslag te worden ingediend. Het financieel verslag bevat een staat van baten en lasten en een toelichting daarop en dient op dezelfde wijze te worden ingericht als de begroting. Tevens dient het financieel verslag een balans en toelichting daarop te bevatten.

  • 4. Het financieel verslag zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel dient te worden vergezeld van een goedkeurende accountantsverklaring waaruit de rechtmatigheid van de besteding van de verleende subsidie blijkt.

  • 5. Indien het gaat om subsidiemiddelen die door derden aan de gemeente zijn verstrekt en waarvoor op basis van een protocol door de gemeente verantwoording moet worden afgelegd, moet de accountant op basis van de eisen in dit protocol een goedkeurende verklaring afgeven.

Artikel 4:5 Nadere regels en voorwaarden

Het College kan met betrekking tot de subsidievaststelling nadere regels en voorwaarden stellen.

Artikel 4:6 Hersteltermijn

  • 1. Als de aanvraag tot vaststelling van de subsidie niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, verzoekt het College de subsidieontvanger om binnen een bepaalde termijn de aanvraag aan te vullen.

  • 2. Indien na afloop van de in lid 1 genoemde termijn de aanvraag nog steeds onvolledig is, kan het College besluiten om de subsidie ambtshalve vast te stellen overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:47 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit kan betekenen dat de subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd wordt.

Artikel 4:7 Lagere vaststelling

Naast de in artikel 4:46 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde redenen, kan bij subsidiëring op basis van een begroting desubsidie lager vastgesteld worden als de werkelijke kosten van de activiteit lager zijn uitgevallen dan het bedrag van de verleende subsidie.

Artikel 4:8 Terugvordering

Indien bij de subsidievaststelling de subsidie op een lager bedrag vastgesteld wordt dan het eerder verleende subsidiebedrag, zal het ten onrechte verstrekte subsidiebedrag teruggevorderd worden.

Dit geldt niet indien het terug te vorderen bedrag minder bedraagt dan € 100,-.

HOOFDSTUK 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 5:1 administratie

Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37 eerste lid onder b van de Algemene wet bestuursrecht legt het College subsidieontvangende organisaties het volgende op.

  • a.

    De organisatie verleent aan het College of de door haar aangewezen personen desgevraagd inzage in de administratie en verstrekt inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie en/of voor het naleven van de voorschriften die aan de subsidieverlening zijn verbonden.

  • b.

    De organisatie volgt de aanwijzingen op die het College in het belang van een doelmatig beheer en goede administratie kunnen geven.

  • c.

    De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het College van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

Artikel 5:2 overige verplichtingen

Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht legt het College subsidieontvangende organisaties in ieder geval het volgende op:

  • a.

    Een ruimtelijke voorziening dient naar aard, omvang, inrichting, situering, tariefstelling en openstellinguren regelmatig en doelmatig gebruikt te kunnen worden voor het laten plaatsvinden van subsidiabele activiteiten.

  • b.

    De organisatie dient er zorg voor te dragen, dat waar de activiteiten plaatsvinden in een ruimtelijke voorziening:

    • 1.

      deze geschikt is voor de in zijn bewegingen beperkte mens;

    • 2.

      de openstellingen zo veel mogelijk afgestemd zijn op de wensen en behoeften van de doelgroep(en).

HOOFDSTUK 6 Reserves, voorzieningen en afschrijvingen

Artikel 6:1 subsidies hoger dan € 5.000,- per boekjaar

De artikelen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op subsidies hoger dan € 5.000,- per boekjaar.

Artikel 6:2 algemene en/of egalisatiereserves

  • 1. Een algemene en/of egalisatiereserve is een reserve die wordt gevormd uit een eventueel exploitatieoverschot om schommelingen in de toekomstige exploitatie op te vangen.

  • 2. Het vormen, dan wel het voeden van een algemene en/of egalisatiereserve met gemeentelijke subsidiegelden is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde organisatie sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verkregen.

  • 3. Het toevoegen van gemeentelijke subsidiegelden aan de algemene en/of egalisatiereserve, alsmede het onttrekken van gemeentelijke subsidiemiddelen daaruit kan uitsluitend gebeuren met voorafgaande schriftelijke toestemming van het College.

  • 4. De hoogte van de algemene en de egalisatiereserve mag niet meer bedragen dan 10% van de structurele subsidiegelden die de organisatie in het betreffende boekjaar van de gemeente Breda heeft ontvangen.

  • 5. Bij de toets of de reserve het in lid 4 vermelde maximum heeft overschreden worden de volgende onderdelen van de reserves buiten beschouwing gelaten.

    • a.

      Dat deel van de reserve dat is vastgelegd in vaste activa. Dit deel bedraagt maximaal 60% van de oorspronkelijke aanschafwaarde van de vaste activa die op het toetsmoment aanwezig zijn. Bij onroerende zaken mag uitgegaan worden van 100% van de aanschafwaarde.

    • b.

      Dat deel van de reserve dat na toepassing van lid 5a resteert en dat gevormd is uit andere inkomsten dan structurele subsidiegelden van de gemeente Breda. Indien dit deel door de subsidieontvanger niet voldoende kan worden aangetoond, wordt voor het vaststellen van dit deel de volgende verdeelsleutel gebruikt: ”netto inkomsten in het betreffende boekjaar exclusief de structurele subsidiebijdrage van de gemeente Breda, gerelateerd aan de totale inkomsten in het betreffende boekjaar”.

    • c.

      Dat deel van de reserve dat na toepassing van lid 5a en 5b resteert en kan worden aangemerkt als een bestemmingsreserve conform artikel 6:3 van deze beleidsregels.

Artikel 6:3 bestemmingsreserves

  • 1. Een bestemmingsreserve is een reserve die gevormd wordt uit een eventueel exploitatieoverschot om na enige tijd voor een specifiek doel te worden aangewend.

  • 2. Het is een structureel gesubsidieerde organisatie niet toegestaan een bestemmingsreserve te vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden, tenzij het College daarvoor voorafgaand schriftelijk toestemming heeft verleend. Aan deze toestemming kan het College voorwaarden verbinden.

  • 3. Het verzoek om toestemming voor het vormen van een bestemmingsreserve bevat een voorstel waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a.

      het doel van de reserve;

    • b.

      een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de reserve;

    • c.

      en motivatie van het tijdstip waarop de organisatie de middelen nodig heeft.

    Het College kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 4. Voor het in afwijking van het in lid 3 genoemde voorstel toevoegen of onttrekken van subsidie-gelden aan de reserve, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het College.

Artikel 6:4 voorzieningen

  • 1. Het is een structureel gesubsidieerde organisatie niet toegestaan een voorziening te vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden, tenzij het College daarvoor voorafgaand schriftelijk toestemming heeft verleend. Aan deze toestemming kan het College voorwaarden verbinden.

  • 2. Onder een voorziening verstaan we het treffen van financiële maatregelen voor kosten die een organisatie op termijn moet maken. Een voorziening kan ten laste van de exploitatie gevormd worden voor toekomstige kosten die:

    • a.

      niet binnen de jaarlijkse exploitatie of via de egalisatiereserve opgevangen kunnen worden en

    • b.

      nu reeds te voorzien zijn en

    • c.

      onvermijdelijk zijn en

    • d.

      hun oorzaak in het verleden hebben en

    • e.

      kwantificeerbaar / berekenbaar zijn.

  • 3. Een voorziening kan in ieder geval niet worden gevormd voor:

    • a.

      de kosten samenhangend met vervanging van inventaris, indien en voor zover hier ook reeds via afschrijvingen voor gereserveerd wordt;

    • b.

      de kosten samenhangend met ziekte van werknemers;

    • c.

      reeds ontvangen maar nog niet volledig bestede subsidiegelden.

  • 4. Het verzoek om toestemming voor het vormen van een voorziening bevat een plan waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a.

      het doel van de voorziening;

    • b.

      een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de voorziening;

    • c.

      een planmatige onderbouwing van de meerjarige opbouw van en onttrekkingen uit de voorziening.

    Het College kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 5. Het toestaan van het vormen van een voorziening, die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiemiddelen, gebeurt onder de voorwaarde dat het onderliggende plan, zoals bedoeld in lid 4, door het College is goedgekeurd.

  • 6. Voor het in afwijking van het goedgekeurde plan toevoegen of onttrekken van subsidiegelden aan de voorziening, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het College.

Artikel 6:5 afschrijvingen

  • 1. Algemeen uitgangspunt is het gemeentelijk afschrijvingsbeleid, het gestelde in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2. Investeringen / aankopen met een aanschafwaarde van minimaal € 500,- moeten worden geactiveerd en over meerdere jaren afgeschreven, dan wel ten laste van een voorziening ‘vervanging inventaris’ worden gebracht.

  • 3. Investeringen / aankopen van minder dan € 500,- moeten rechtstreeks ten laste van het resultaat van het jaar van aanschaf worden gebracht.

  • 4. De vaste activa worden gewaardeerd op de aanschafwaarde.

  • 5. Afgeschreven wordt er over de aanschafwaarde van goederen, verminderd met de nog te verwachten restwaarde.

  • 6. Voor onderstaande activagroepen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

    • -

      gebouwen 50 jaar

    • -

      technische installaties 15 jaar

    • -

      kantoormeubilair 5 jaar

    • -

      computers 3 jaar

    • -

      overige inventaris 5 jaar

    • -

      bedrijfsauto’s 10 jaar

  • 7. Voor het afwijken van de richtlijnen vermeld in lid 1 tot en met 6, is voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het College.

HOOFDSTUK 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 7:1 van toepassing verklaring

Deze Beleidsregels treden in werking per 1 juli 2006 en zijn van toepassing op alle subsidieaanvragen waarvan de activiteiten betrekking hebben op het jaar 2007 e.v.

Artikel 7:2 overgangsbepaling

  • 1. Bij het in werking treden van deze Beleidsregels vervallen de volgende regelingen:

    • -

      Gewijzigde Beleidsregels Subsidieverstrekking Welzijn en Arbeidsmarktbeleid 2002;

    • -

      Gewijzigde Bijzondere Beleidsregels Subsidieverstrekking Welzijn en Arbeidsmarktbeleid 2002;

  • 2. Aanvragen om verlening van subsidie waarvan de activiteiten betrekking hebben op 2006, worden afgedaan op basis van de onder het eerste lid genoemde regelingen.

  • 3. Aanvragen om vaststelling van subsidie die op basis van de onder het eerste lid genoemde regelingen is verleend, worden afgedaan op basis van de onder het eerste lid genoemde regelingen.

  • 4. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag krachtens de in het eerste lid genoemde regelingen, wordt beslist met toepassing van de onder het eerste lid genoemde regelingen.

Artikel 7:3 citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als de “Beleidsregels Subsidieverstrekking Maatschappelijke Ondersteuning 2007".

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 29 juni 2006
, voorzitter.
, griffier.