Regeling vervallen per 01-10-2013

Parkeerverordening Breda 2007

Geldend van 01-10-2013 t/m 30-09-2013

Intitulé

Parkeerverordening Breda 2007

De raad van de gemeente Breda;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en het bepaalde bij en krachtens de Wegenverkeerswet 1994;

gezien het voorstel van het college met overname van de daarin vermelde overwegingen;

besluit:

tot het vaststellen van de "Parkeerverordening Breda 2007" en de bijbehorende toelichting

Afdeling I Inleiding

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459;

  • b.

    Motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990, met die beperking dat deze moeten voldoen aan de volgende maximale afmetingen: 7 meter lang, 2,55 meter breed (met uitzondering van geconditioneerde bedrijfsauto’s, die mogen niet breder zijn dan 2,60) en niet hoger dan 4 meter.

  • c.

    Parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen, voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • d.

    Houder: degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (stb. 1994. 475) aangehouden register van opgegeven kentekens was ingeschreven, en die in het bezit is van een geldig rijbewijs. Ook diegene die middels een lease overeenkomst of een verklaring van de werkgever of houderschapsverklaring kan aantonen dat hij de bestuurder is van het motorvoertuig dat ten tijden van het parkeren op naam van de lease maatschappij respectievelijk de werkgever in het hiervoor genoemde register, wordt als houder aangemerkt, mits hij in het bezit is van een geldig rijbewijs;

  • e.

    Houderschapsverklaring; schriftelijke verklaring waarmee houder kan aantonen dat hij de bestuurder is van het motorvoertuig dat ten tijde van het parkeren op naam van de lease maatschappij respectievelijk de werkgever in het hiervoor genoemde register, als houder wordt aangemerkt. Een houderschapsverklaring moet voorzien worden van het rijbewijsnummer van de houder.

  • f.

    Camper of kampeerauto: personen of bedrijfsauto waarvan de constructie een woonaccommodatie bevat die tenminste bestaat uit de volgende uitrusting:

    • i.

      zitplaatsen en een tafel;

    • ii.

      slaapaccommodatie die met behulp van de zitplaatsen kan worden gecreëerd;

    • iii.

      kookgelegenheid en

    • iv.

      opbergfaciliteiten

    welke vast in de woonafdeling zijn bevestigd, met dien verstande dat de tafel zodanig mag zijn ontworpen dat zij gemakkelijk kan worden verwijderd.

  • g.

    Bedrijfsauto: motorrijtuig op vier of meer wielen, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid, een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig op vier wielen als bedoeld in onderdeel q (van het Voertuigreglement) of een vierwielige bromfiets, en 1. ingericht voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend, of 2. ingericht voor het vervoer van goederen, of 3. ingericht voor het uitvoeren van andere werkzaamheden, of 4. ingericht als kampeerauto; in ieder geval wordt als bedrijfsauto aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bedrijfsauto is aangeduid.

  • h.

    Parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvattingen overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • i.

    Parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • j.

    Belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift “zone”, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd.

  • k.

    Huishouden: één of meer bewoners die in één woonruimte wonen en samen een duurzaam gemeenschappelijk huishouden vormen.

  • l.

    Bedrijf: natuurlijke persoon of rechtspersoon, dat volgens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel gevestigd is in het gereguleerd parkeergebied.

  • m.

    Vergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen binnen een daartoe vastgesteld vergunninggebied;

  • n.

    Basisvergunning: vergunning ten behoeve van een motorvoertuig welke, indien de vergunninghouder aan de vereisten van vergunningverlening blijft voldoen, jaarlijks wordt verlengd.

  • o.

    Jaarvergunning: vergunning ten behoeve van een motorvoertuig, waarvan jaarlijks wordt bekeken of verstrekking, gelet op de beschikbare parkeerruimte binnen het gebied waar de vergunning voor wordt gevraagd, mogelijk is.

  • p.

    Zwerfvergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en belanghebbendenplaatsen binnen meerdere of alle daartoe vastgestelde vergunninggebieden. De zwerfvergunningen worden onderverdeeld in zakelijke en non-profitvergunningen;

  • q.

    Vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

  • r.

    Vergunninggebied: een door het college aangewezen gebied, waarbinnen belanghebbendenplaatsen zijn gelegen dan wel waarbinnen parkeerapparatuurplaatsen zijn gelegen, en waarbinnen vergunningen als onder i. genoemd uitgegeven kunnen worden;

  • s.

    Fiscaal vergunninggebied: een vergunningengebied ingericht met alleen parkeerapparatuurplaatsen

  • t.

    Bezoekersvergunning: een vergunning verstrekt aan een huishouden, bestemt voor het parkeren van de bezoekers van dat huishouden;.

  • u.

    Bezoekerspas: een vergunning voor het parkeren van bezoekers van een huishouden, waarmee de parkeerapparatuur in werking kan worden gesteld op de daartoe bestemde wijze met inachtneming van de door het college gestelde voorwaarden;

  • v.

    Brommobiel: bromfiets op meer dan 2 wielen die is voorzien van een carrosserie;

  • w.

    Autodate: het herhaald en opvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden;

  • x.

    Aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die motorvoertuigen t.b.v. autodate ter beschikking stelt;

  • y.

    Standplaats: de parkeerplaats waar een motorvoertuig bestemd voor autodate geparkeerd wordt;

  • z.

    Stadshart: het voetgangersdomein van het historisch Stadshart van Breda, zoals aangeduid met bord G7 uit bijlage I van het RVV 1990;

  • aa.

    Eigen parkeergelegenheid: de potentiële mogelijkheid om een motorvoertuig te kunnen parkeren op een andere dan een openbare (parkeerplaats), zoals bijvoorbeeld een garage, carport, tuin, aangelegde parkeerplaatsen op eigen terrein of toerit;

  • bb.

    Wachtlijst: lijst die gebruikt wordt bij basis- en jaarvergunning, de datum van aanvraag bepaalt de prioritering en de volgorde op de wachtlijst.

Artikel 2 Verlening vergunning

Op het aanvragen van een vergunning zoals bepaald in de artikelen 4 tot en met 7 en 9 tot en met 11 beslist het college voor de eerstvolgende 1 maart.

Afdeling II Vergunninggebieden, vergunningen en bezoekersregelingen

Artikel 3 Aanwijzen vergunninggebieden en tijdstippen

  • 1. Het college kan gebieden aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders op zowel belanghebbendenplaatsen als parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Het college kan gedeelten van het Stadshart aanwijzen, waarvan de bewoners onder nader te noemen voorwaarden een vergunning kunnen verkrijgen in hiertoe aangewezen vergunninggebieden, zoals genoemd in lid 1.

  • 3. Het college kan per gebied, zoals genoemd in lid 1, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

  • 4. Het college kan gebieden aanwijzen waarbinnen parkeren voor bezoekers van huishoudens is toegestaan.

  • 5. Het college kan per gebied, zoals genoemd in lid 1, de tijdstippen vaststellen waarbinnen de bezoekersvergunningen en de bezoekerspassen gebruikt kunnen worden.

  • 6. Het college duidt de als belanghebbendenplaats aangewezen gebieden uit het eerste lid aan met bord E9, met het opschrift zone, uit bijlage I van het RVV 1990.

Artikel 4 Basisvergunningen huishoudens

  • 1. Een huishouden komt in aanmerking voor maximaal één basisvergunning, geldig binnen een conform artikel 3 aangewezen vergunninggebied, indien aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:

    • a.

      de aanvrager uit dat huishouden staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens van de gemeente als bewoner van dat huishouden binnen het betreffende vergunninggebied;

      of

    • b.

      de aanvrager uit dat huishouden staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens van de gemeente als bewoner van dat huishouden in het gedeelte Stadshart dat conform art. 2, lid 2, hiertoe door het college is aangewezen;

      én

    • c.

      de aanvrager uit dat huishouden eigenaar of houder is van een motorvoertuig, op welk kenteken de vergunning afgegeven wordt, of eigenaar of houder is van een brommobiel;

      én

    • d.

      de aanvrager uit dat huishouden woonachtig is in een woning waartoe geen eigen parkeergelegenheid behoort danwel wanneer deze aanvrager niet kan of had kunnen beschikken over eigen parkeergelegenheid.

  • 2. Indien een aanvrager conform het bepaalde in lid 1 in aanmerking komt voor een basisvergunning, kan het college deze vergunning verlenen indien de beschikbare parkeerruimte dat naar het oordeel van het college toelaat.

  • 3. Indien een aanvrager conform het bepaalde in lid 2 in aanmerking komt voor een basisvergunning en deze vergunning niet verleend wordt omdat de beschikbare parkeerruimte dat naar het oordeel van het college niet toelaat, wordt deze aanvrager op een wachtlijst geplaatst.

Artikel 5 Jaarvergunningen huishoudens

  • 1. De aanvrager van een huishouden komt in aanmerking voor een jaarvergunning, geldig binnen een conform artikel 3 aangewezen vergunninggebied, indien:

    • a.

      de aanvrager van het huishouden voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 1, onder a,b en c.

      én

    • b.

      het huishouden reeds in het bezit is van een basisvergunning en het huishouden beschikt over meer dan 1 motorvoertuig

      óf

    • c.

      het huishouden niet in aanmerking komt voor een basisvergunning, aangezien het huishouden beschikt over eigen parkeergelegenheid c.q. had kunnen beschikken over eigen parkeergelegenheid, maar de beschikbare parkeerruimte het verlenen van een jaarvergunning naar het oordeel van het college wel toestaat.

  • 2. Een jaarvergunning wordt alleen afgegeven indien de beschikbare parkeerruimte dat naar het oordeel van het college toelaat.

  • 3. Een jaarvergunning wordt afgegeven per kenteken van elk motorvoertuig waarvan de aanvrager van dat huishouden eigenaar of houder is, tot een maximum van 3 jaarvergunningen per huishouden.

Artikel 6 Basisvergunningen bedrijven

  • 1. Een bedrijf komt in aanmerking voor maximaal één basisvergunning op bedrijfsnaam, geldig binnen een conform artikel 3 aangewezen vergunninggebied, indien aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:

    • a.

      het bedrijf feitelijk geheel of gedeeltelijk is gevestigd binnen het betreffende vergunninggebied;

      én

    • b.

      het bedrijf dan wel een werknemer van het bedrijf eigenaar of houder van een motorvoertuig is

      én

    • c.

      bij het bedrijf geen eigen parkeergelegenheid behoort danwel wanneer het bedrijf niet kan of had kunnen beschikken over eigen parkeergelegenheid anderszins;

      én

    • d.

      het bedrijf de basisvergunning nodig heeft voor de bedrijfsvoering.

  • 2. Indien een bedrijf conform het bepaalde in lid 1 in aanmerking komt voor een basisvergunning, kan het college deze vergunning verlenen indien de beschikbare parkeerruimte dat naar het oordeel van het college toelaat.

  • 3. Indien een bedrijf conform het bepaalde in lid 1 in aanmerking komt voor een basisvergunning en deze vergunning niet verleend wordt omdat de beschikbare parkeerruimte het naar het oordeel van het college niet toelaat, wordt dit bedrijf op een wachtlijst geplaatst.

Artikel 7 Jaarvergunningen bedrijven

  • 1. Een bedrijf komt in aanmerking voor een jaarvergunning, geldig binnen een conform artikel 3 aangewezen vergunninggebied, indien:

    • a.

      het bedrijf voldoet aan het bepaalde in artikel 6, lid 1 onder a en b;

      én

    • b.

      het bedrijf de jaarvergunning(en) nodig heeft voor de bedrijfsvoering;

      én

    • c.

      het bedrijf reeds in het bezit is van een basisvergunning;

      óf

    • d.

      het bedrijf niet in aanmerking kwam voor een basisvergunning, aangezien het beschikt over eigen parkeergelegenheid c.q. had kunnen beschikken over eigen parkeergelegenheid, maar de beschikbare parkeerruimte het verlenen van een jaarvergunning wel toestaat.

  • 2. Een jaarvergunning wordt alleen afgegeven indien de beschikbare parkeerruimte dat naar het oordeel van het college toelaat.

  • 3. Een jaarvergunning wordt op bedrijfsnaam afgegeven, tot een maximum van 6 jaarvergunningen per bedrijf.

Artikel 8 Tijdelijke vergunningen

  • 1. Bewoners of bedrijven die tijdelijke activiteiten moeten uitoefenen in door het college conform artikel 3, lid 1 aangewezen vergunninggebied en voor de uitoefening van de werkzaamheden naar het oordeel van het college een motorvoertuig nodig hebben, kunnen een tijdelijke vergunning krijgen voor één week of één maand.

  • 2. Indien een bewoner of bedrijf conform het bepaalde in lid 1 in aanmerking komt voor een vergunning kan het college deze vergunning verlenen indien de beschikbare parkeerruimte dat naar het oordeel van het college toelaat.

Artikel 9 Zwerfvergunningen

  • 1. Een ieder kan aanmerking komen voor een zakelijke zwerfvergunning.

  • 2. Bij het verstrekken van een non-profit zwerfvergunning zal het college jaarlijks, maar in ieder geval voor de onder artikel 2 genoemde datum, een lijst vaststellen van personen/instellingen die naar het oordeel van het college in aanmerking komen voor een dergelijke vergunning. Op deze lijst komen alleen organisaties die naar het oordeel van het college voldoen aan één van de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een vrijwilligersorganisatie met sociaal-maatschappelijke doeleinden of activiteiten op het gebied van gezondheidszorg, die verklaart geen subsidies of andere structurele inkomsten te ontvangen;

    • b.

      de aanvrager is een professionele zorg- en hulpinstelling, waarvan de betreffende werknemers als eerstelijns zorgverlener binnen het medisch of maatschappelijke werkveld regelmatig op huisbezoek moet komen in het kader van de zorgverlening bij cliënten;

    • c.

      de aanvrager is een organisatieonderdeel van de gemeente Breda.

  • 3. De onder 2 genoemde aanvragers moeten voldoen aan het volgende:

    • a.

      de werknemers of de medewerkers van de aanvrager moeten aantoonbaar werkzaam zijn binnen meerdere als zodanig aangewezen vergunninggebieden.

    • b.

      de werknemers of medewerkers van de aanvrager moeten aantonen dat zij voor hun werkzaamheden een motorvoertuig nodig hebben.

  • 4. Alleen aanvragers die op de door het college vastgestelde lijst staan kunnen in aanmerking komen voor een non-profit zwerfvergunning.

  • 5. Er worden per aanvrager maximaal 7 non-profit zwerfvergunningen verstrekt en alleen als de beschikbare parkeerruimte dit naar het oordeel van het college toestaat.

Artikel 10 Vergunningen autodate

Bedrijven welke eigenaar en/of houder zijn van een motorvoertuig bestemd voor autodate, waarvan de standplaats is gelegen in een vergunninggebied, hebben recht op een basisvergunning indien de parkeercapaciteit in het gebied het naar het oordeel van het college dat toelaat.

Artikel 11 Bezoekersvergunningen en bezoekerspassen

  • 1. Ieder huishouden in een door het college op grond van artikel 3, lid 4 aangewezen gebied, heeft in beginsel recht op één bezoekersvergunning óf één bezoekerspas.

  • 2. Het college kan nadere regels en voorwaarden stellen aan het gebruik van de in lid 1 genoemde bezoekersvergunning en bezoekerspas (waaronder tarief, venstertijd, geldigheidsduur, maximale bezoekuren per huishouden per tijdseenheid etc).

  • 3. De in lid 1 genoemde bezoekersvergunning en bezoekerspas zijn geldig op maandag tot en met vrijdag van 9.00 tot 16.00 uur.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 is de bezoekerspas alleen geldig voor zover het tegoed op de bezoekerpas dat toestaat.

  • 5. Indien meer dan 51% van alle vergunninghouders onder de huishoudens van het onder lid 1 genoemde gebied, de in lid 3 genoemde tijdstippen wenst te verruimen, zal het college dit advies opvolgen, tenzij dringende redenen zich hiertegen verzetten.

  • 6. Het college kan in zeer uitzonderlijke gevallen een bezoekersvergunning verstrekken, welke geldig is op andere tijdstippen dan de overige bezoekersvergunningen in het betreffende gebied.

Artikel 12 Prioriteitstelling vergunningverlening

Het college verleent de hiervoor genoemde vergunningen onder de volgende prioriteitsstelling:

  • a.

    Per gebied gaan per categorie (d.w.z. basisvergunning, 1e jaarvergunning, 2e jaarvergunning etc). huishoudens voór bedrijven en wordt bij de uitgifte van vergunningen aan huishoudens, prioriteit gegeven aan huishoudens waarvan de aanvrager in het bezit is van een geldige gehandicaptenparkeerkaart en een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken.

  • b.

    Vervolgens worden per gebied de basisvergunningen uitgegeven, voor zover de beschikbare parkeercapaciteit in het door het college conform artikel 3 aangewezen gebied dit naar het oordeel van het college toestaat. De datum van aanvraag bepaalt de volgorde van uitgifte.

  • c.

    Nadat de onder b genoemde basisvergunningen zijn verleend, worden, indien de beschikbare parkeercapaciteit het toelaat, vervolgens de eerste jaarvergunningen geldig voor het vigerende kalenderjaar uitgegeven, waarbij de datum van aanvraag de volgorde van uitgifte bepaalt.

  • d.

    Nadat de onder c genoemde eerste jaarvergunningen zijn verleend, worden, indien de beschikbare parkeercapaciteit dit naar het oordeel van het college toelaat, vervolgens de tweede en daarna de volgende jaarvergunningen per categorie uitgegeven, waarbij de datum van aanvraag de volgorde van uitgifte bepaalt.

Artikel 13 Maximaal aantal vergunningen

  • 1. In ieder door het college conform het bepaalde in artikel 3 aangewezen vergunninggebied wordt het aantal verstrekte basis- en jaarvergunningen in beginsel gemaximaliseerd op 120% van het aantal beschikbare parkeerplaatsen.

  • 2. Het college kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, in een op grond van artikel 3 aangewezen vergunninggebied een ander maximum percentage vaststellen, waarbij zij ondermeer rekening houdt met specifieke gebiedsafhankelijke factoren.

  • 3. Indien een gebouw of een perceel over een aantal parkeerplaatsen beschikt, welke exclusief bestemd zijn voor de gebruikers/bewoners van dat gebouw, zal dit aantal in mindering worden gebracht op het maximale aantal voor dat gebouw of perceel te verstrekken basisvergunningen. Nadat de capaciteit voor dat gebouw of perceel is bepaald op het verschil tussen het aantal potentiële aanvragers en het aantal parkeerplaatsen, zullen alle extra aanvragen voor basisvergunning worden geweigerd.

Artikel 14 Geldigheid vergunningen

  • 1. Basisvergunningen, jaarvergunningen en tijdelijke vergunningen, zoals genoemd in de artikelen 4 t/m 8, zijn in beginsel geldig in het gehele door het college op grond van artikel 3 aangewezen vergunning gebied.

  • 2. Zwerfvergunningen, zoals genoemd in artikel 9, zijn in beginsel geldig voor alle vergunninggebieden zoals door het college aangewezen.

  • 3. Basisvergunningen, zoals genoemd in de artikelen 4 en 6, worden, tenzij deze om welke reden dan ook worden ingetrokken, verleend voor een jaar en worden daarna in beginsel weer verlengd met een jaar, tenzij de aanvrager niet meer voldoet aan de vereiste criteria.

  • 4. Jaar- en zwerfvergunningen, zoals genoemd in de artikelen 5, 7 en 9, worden, tenzij deze om welke reden dan ook worden ingetrokken, verleend voor een periode van maximaal één jaar.

  • 5. Bezoekersvergunningen en bezoekerspassen, zoals genoemd in artikel 11, worden tenzij deze om welke reden dan ook worden ingetrokken, verleend voor één jaar en worden daarna in beginsel weer verlengd met een jaar, tenzij de aanvrager niet meer voldoet aan de vereiste criteria.

Artikel 15 Inhoud vergunningen

  • 1. Alle basisvergunningen, jaarvergunningen en tijdelijke vergunningen van huishoudens zoals genoemd in de artikelen 4 en 5 en 8 worden op kenteken gesteld van de eigenaar of houder van het betreffende motorvoertuig of brommobiel.

  • 2. Op de onder 1 genoemde basis- en jaarvergunningen kunnen maximaal 3 kentekens worden geplaatst.

  • 3. Alle basisvergunningen, jaarvergunningen en tijdelijke vergunningen van bedrijven zoals genoemd in de artikelen 6, 7, 8 en 10 worden op naam gesteld van het betreffende bedrijf.

  • 4. Zwerfvergunningen zoals bedoeld in artikel 9 worden op naam van de aanvrager gesteld.

  • 5. Bezoekersvergunningen en bezoekerspassen zoals genoemd in artikel 11 worden gesteld op naam van de aanvrager van het huishouden.

  • 6. De vergunning bevat daarnaast in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het weggedeelte of gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning verbonden zijn;

Artikel 16 Beperkingen en voorschriften vergunningen

  • 1. Het college kan een vergunning in het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte, de verkeersveiligheid en het gemeentelijk beleid betreffende parkeerregulering onder beperkingen verlenen. De beperkingen kunnen onder andere betreffen het gebied (de parkeerplaats) en/of de dagen en uren waarvoor de vergunning geldt.

  • 2. Het college kan aan een vergunning in het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte voorschriften verbinden.

  • 3. Aan een vergunning ingevolge artikel 10 (autodate) kan het college voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief motorvoertuiggebruik.

  • 4. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning is verleend is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 17 Intrekkings- en wijzigingsgronden

Het college kan in ieder geval een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    als de vergunninghouder kopieën maakt van de vergunningkaart.

  • c.

    als de vergunninghouder niet voldoet aan de voor de vergunning verschuldigde betaling;

  • d.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • e.

    indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

  • f.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • g.

    wanneer op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang van verkeersveiligheid of het gemeentelijk beleid betreffende parkeerregulering;

  • h.

    om redenen van openbaar belang;

  • i.

    wanneer blijkt dat een bedrijf de verleende bedrijfsvergunning gebruikt voor het parkeren van bezoekers.

Artikel 18 Weigeringsgronden

Het college kan een vergunning weigeren:

  • a.

    als de beschikbare parkeerruimte vergunningverstrekking naar het oordeel van het college niet toelaat;

    of

  • b.

    wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door verlening van de vergunning de verkeersveiligheid of het gemeentelijk beleid betreffende parkeerregulering in gevaar komt;

    of

  • c.

    als de aanvrager woonachtig is in een gebouw waartoe parkeergelegenheid behoort c.q. wanneer het niet kunnen beschikken over eigen parkeergelegenheid hem naar het oordeel van het college redelijkerwijs te verwijten is.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 19 Verbodsbepaling parkeren

  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan daar een (motor)voertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder geldige vergunning;

      of

    • b.

      zonder dat het (motor)voertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de geldige vergunning;

      of

    • c.

      of in strijd is met de aan de vergunning verbonden beperkingen en/of voorschriften.

Artikel 20 Verbodsbepaling gebruik parkeerplaatsen

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats;

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 21 Verbodsbepaling gebruik parkeerapparatuurplaats en -apparatuur

  • 1. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 2. Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen betaling is toegestaan:

    • a.

      een (motor)voertuig te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld.

    • b.

      een (motor)voertuig geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur aangeeft dat de parkeertermijn is verstreken.

  • 3. Het in het tweede lid vervatte verbod geldt niet wanneer aan de eigenaar of houder van het motorvoertuig een vergunning is verleend voor het parkeren op de betreffende parkeerapparatuurplaatsen, het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van een vergunning en niet gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 4. Het in het tweede lid vervatte verbod is niet van toepassing op parkeerapparatuurplaatsen waar op grond van de vigerende parkeerbelastingverordening naheffingsaanslagen worden opgelegd wegens het niet betalen van verschuldigd parkeergeld.

Artikel 22 Nadere regels

  • 1. Het college kan nadere regels stellen ter nadere uitwerking van het bepaalde in deze verordening

  • 2. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 11 kan het college in bijzondere gevallen vergunning verlenen aan andere dan de in deze artikelen genoemde categorieën.

  • 3. Aan voertuigen voorzien van een handelaarskenteken wordt geen vergunning verstrekt.

  • 4. Voor het plaatsen van woonwagens, kampeerwagen, caravans, campers of andere dergelijke voertuigen die voor de recreatie worden gebruikt is geen aparte vergunning conform deze verordening nodig. De bepalingen in de Algemene plaatselijke verordening zijn onverkort van toepassing.

  • 5. In door het college op grond van artikel 3 na de inwerkingtreding van deze verordening aangewezen nieuwe vergunninggebieden, wordt een datum bepaalt wanneer alle aanvragen voor vergunningen dienen te zijn ingediend. Voor deze gebieden wordt door het college de datum bepaalt waarop de prioriteitstelling zoals bedoeld in artikel 12 zal gaan gelden.

Afdeling IV Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt bestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Artikel 24 Opsporingsambtenaren

  • 1. Met de opsporing van overtredingen van deze verordening, zijn de in artikel 142 van het Wetboek van strafverordening genoemde opsporingsambtenaren belast.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 25 Overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen en ontheffingen, hoe ook genaamd, welke zijn verleend krachtens de “Parkeerverordening Breda 2005” blijven tot 1 maart 2008 van kracht.

  • 2. Voorschriften en beperkingen, hoe ook genaamd, opgelegd krachtens de “Parkeerverordening Breda 2005” blijven, indien en voor zover deze bepalingen ook zijn vervat in deze verordening, van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn genomen is verstreken of totdat zij zijn ingetrokken.

  • 3. Besluiten van het college, gebaseerd op de “Parkeerverordening Breda 2005” blijven, indien en voor zover de bepalingen krachtens deze besluiten zijn genomen ook zijn vervat in deze verordening, van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn genomen is verstreken of totdat zij zijn ingetrokken.

  • 4. Indien voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van de “Parkeerverordening Breda 2005” is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 5. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking zoals genoemd in het tweede lid, of een besluit zoals genoemd in het derde lid, dat voor of na het tijdstip zoals bedoeld in artikel 27 is ingekomen, wordt beslist met toepassing van de “Parkeerverordening Breda 2005”.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Parkeerverordening Breda 2007”.

Artikel 27 Inwerkingtreding

  • 1. De verordening treedt in werking op 1 september 2007.

  • 2. Op de in het eerste lid genoemde datum wordt de Parkeerverordening Breda 2005 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 14 juni 2007
, voorzitter
, griffier

Toelichting op de Parkeerverordening Breda 2007

Algemeen

Door vaststelling van deze parkeerverordening wordt de regelgeving rondom de uitgifte van parkeervergunningen vastgesteld. De basis voor het te voeren parkeerbeleid is gelegd in de beleidsnota “Parkeer- en Stallingsbeleid Breda”, zoals goedgekeurd in de raadsvergadering d.d. 21 oktober 2004.

Nieuw in deze parkeerverordening ten opzichte van de oude verordening (de Parkeerverordening Breda 2005) is vooral de introductie van de uitgifte van vergunningen per huishouden, andere criteria voor de zwerfvergunningen, bezoekersvergunningen en bezoekerspassen en het feit dat huishoudens (dus bewoners) prioriteit hebben boven bedrijven.

Tegelijkertijd blijft de tot op heden gebruikte vorm van belanghebbendenparkeren, zoals aangegeven door bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, gehandhaafd.

De Parkeerverordening Breda 2007 is opgebouwd vanuit vier afdelingen:

Afdeling I Inleiding

Afdeling II Vergunninggebieden, vergunningen en bezoekersregelingen

Afdeling III Verbodsbepalingen

Afdeling IV Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Afdeling II Vergunninggebieden, vergunningen en bezoekersregelingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Sub t. Dat er sprake is van een brommobiel moet worden aangetoond door het overleggen van een kentekenbewijs.

Sub z. Een van de uitgangspunten van het parkeervergunningbeleid is dat huishoudens en bedrijven niet in aanmerking komen voor een basisvergunning indien men beschikt over parkeergelegenheid op eigen terrein. Om te bepalen of bijvoorbeeld een garage, carport, tuin of toerit bruikbaar is als potentiële parkeerplaats worden in ieder geval de volgende maatstaven gehanteerd.

De parkeergelegenheid moet bereikbaar zijn. Dat wil zeggen dat er in voorkomende gevallen een op- en afrit dient te zijn. Bovendien moet het fysiek mogelijk zijn daar een auto te parkeren met de volgende afmetingen: 1,75 x 4,60 (breedte x lengte). In deze maat past ongeveer 95% van de in Nederland verkochte personenauto’s en op deze maat zijn ook de afmetingen van een openbare parkeerplaats afgeleid. Het bezit van een grotere auto betekent niet dat men een basisvergunning kan krijgen, de parkeergelegenheid is maatgevend.

Dat wil dus zeggen dat als men beschikt over bijvoorbeeld een garage men niet in aanmerking komt voor een basisvergunning. Indien men ervoor kiest de garage voor een ander doel te gebruiken (b.v. opstalruimte) moet men er dus niet op rekenen dat er extra parkeergelegenheid wordt geboden in het openbaar gebied in de vorm van basisvergunning (een jaarvergunning is alleen een optie is als er voldoende parkeerruimte is).

Artikel 3 Aanwijzen vergunninggebieden

Uitgangspunt van deze parkeerverordening is dat parkeervergunningen uitgegeven worden voor het gehele betreffende vergunninggebied.

Het Stadshart is een winkelgebied met een autoluw regiem.

Het college kan per vergunninggebied bepalen of, in welke mate en wat voor soort bezoekersregeling mogelijk is. Dit wordt bepaald op grond van bezettingsgegevens.

Artikel 4 Basisvergunningen huishoudens

Hier wordt aangegeven wanneer een huishouden in beginsel in aanmerking komt voor een basisvergunning. Als principe is gekozen voor het koppelen van regelgeving hieromtrent aan het huishouden binnen een hiertoe aangewezen vergunninggebied. Dit ter vervanging van de oude regelgeving, welke was gekoppeld aan de individuele bewoner.

De eerste aanvrager binnen het huishouden kan maximaal 1 basisvergunning krijgen. De overige aanvragers binnen het huishouden komen niet in aanmerking voor een basisvergunning.

Indien er op enig moment in enig hiertoe aangewezen vergunninggebied een zodanig tekort aan parkeercapaciteit ontstaat dat niet meer aan de vraag naar basisvergunningen voldaan kan worden, wordt gewerkt met wachtlijsten. De prioriteit op deze wachtlijsten wordt bepaald door artikel 12.

Artikel 5 Jaarvergunningen huishoudens

Hier wordt aangegeven wanneer een huishouden in beginsel in aanmerking komt voor een jaarvergunning.

Indien een aanvrager binnen een huishouden in het bezit is van een basisvergunning of eigen parkeergelegenheid kan een jaarvergunning worden aangevraagd.

Binnen één huishouden worden maximaal drie jaarvergunningen verstrekt.

Indien er op enig moment in het hiertoe aangewezen vergunninggebied een zodanig tekort aan parkeercapaciteit ontstaat dat niet meer aan de vraag naar jaarvergunningen voldaan kan worden, wordt gewerkt met wachtlijsten. De wachtlijst van de jaarvergunningen vervalt jaarlijks per 1 maart. De prioriteit op deze wachtlijst wordt bepaald door artikel 12.

Artikel 6 Basisvergunningen bedrijven

Hier wordt aangegeven wanneer bedrijven in beginsel in aanmerking komen voor een basisvergunning. Bedrijven kunnen maximaal 1 basisvergunning krijgen. Ook hier geldt dat, wanneer de basisvergunning niet verleend kan worden vanwege een tekort aan parkeercapaciteit, het betreffende bedrijf op de wachtlijst wordt geplaatst.

Artikel 7 Jaarvergunningen bedrijven

Een bedrijf komt in principe in aanmerking voor een jaarvergunning, indien aan dit bedrijf reeds een basisvergunning is verstrekt of indien het bedrijf in het bezit is van eigen parkeergelegenheid.

Aan een bedrijf worden maximaal zes jaarvergunningen verstrekt.

Indien er op enig moment in het hiertoe aangewezen vergunninggebied een zodanig tekort aan parkeercapaciteit ontstaat dat niet meer aan de vraag naar jaarvergunningen voldaan kan worden, wordt gewerkt met wachtlijsten. De wachtlijst van de jaarvergunningen vervalt jaarlijks per 1 maart. De prioriteit op deze wachtlijst wordt bepaald door artikel 12.

Artikel 8 Tijdelijke vergunningen

Bedrijven die in een vergunninggebied werkzaamheden moeten uitvoeren en voor dit werk een motorvoertuig nodig hebben, (denk hierbij aan bijv. loodgieters, schilders, aannemers e.d.), kunnen in aanmerking komen voor een tijdelijke vergunning, geldig voor 1 week of 1 maand. Ook hier geldt dat de tijdelijke vergunning geweigerd kan worden vanwege een tekort aan parkeercapaciteit in het betreffende vergunninggebied. De tijdelijke vergunningen zijn alleen geldig tijdens kantooruren.

Nieuw is dat dit product nu ook geldt voor huishoudens, zodat ook een tijdelijke vergunning kan worden afgegeven als bijvoorbeeld bewoners verhuizen in of naar het vergunninggebied.

Artikel 9 Zwerfvergunningen

Een zwerfvergunning is geldig binnen alle vergunninggebieden in Breda en wordt voor maximaal één jaar verstrekt (tot de eerstvolgende maart). In principe zijn er twee typen zwerfvergunningen. Het onderscheid tussen beide typen zwerfvergunningen wordt bepaald door degenen die hiervoor in aanmerking kunnen komen.

Eén ieder kan in aanmerking komen voor een zakelijke zwerfvergunning, terwijl slechts een beperkte groep aanvragers in aanmerking kan komen voor een non-profit zwerfvergunning.

Bij het verstrekken van een non-profit zwerfvergunning zal het college jaarlijks, maar in ieder geval voor 1 maart, een lijst vaststellen van personen/instellingen die hiervoor in aanmerking komen. Op deze lijst komen alleen organisaties die naar het oordeel van het college voldoen aan de in artikel 9 genoemde criteria. Als een persoon/instelling niet op die lijst staat kan deze nooit voor een non-profit zwerfvergunning in aanmerking komen. Er worden per persoon/instelling (mits voorkomend op de hiervoor genoemde lijst) maximaal 7 non-profit zwerfvergunningen verstrekt.

Artikel 10 Vergunningen autodate

Autodate (het gebruik van een huurauto welke op een aantal hiertoe vast aangewezen parkeerplaatsen gehaald en gebracht kan worden) wordt gezien als een vorm van optimaal autogebruik. Hiermee worden alternatieve vervoerkeuzes gestimuleerd en het autogebruik beperkt. Binnen dit beleid past het koppelen van een basisvergunning aan de gereserveerde standplaats ten behoeve van de betreffende auto van autodate, indien deze standplaats gelegen is binnen een vergunninggebied. Per standplaats wordt één basisvergunning verleend.

Artikel 11 Bezoekersvergunningen en bezoekerspassen

Ieder huishouden in een door het college op grond van artikel 3, lid 4 aangewezen vergunninggebied, heeft in beginsel recht op één bezoekerspas.

Voor de vergunninggebieden die in eerste instantie niet aangewezen zijn als gebied waar de bezoekersregeling, geldt dat door middel van een enquête onder de vergunninghouders van de huishoudens een advies aan het college volgt voor instelling van een bezoekersregeling van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 16.00 uur. Deze mogelijkheid geldt niet voor bewoners van het Stadshart.

Voor de gebieden die door het college op grond van artikel 3, lid 4 zijn aangewezen is de bezoekersregeling in principe geldig van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 16.00 uur. Indien wordt aangegeven dat verruiming van de bezoekersregeling gewenst wordt door (een deel van) de vergunninghouders zal er een enquête worden gehouden onder alle vergunninghouders onder de huishoudens. Als blijkt dat van alle hiervoor genoemde vergunninghouders meer dan 51% de genoemde tijdstippen tot 22.00 uur wenst te verruimen zal het college dit advies opvolgen, tenzij dringende redenen zich hiertegen verzetten. Er wordt dus met andere woorden geen minimum responsepercentage gegeven, maar een absoluut criterium dat van alle 100 vergunninghouders onder de huishoudens minimaal 51 voorstander zijn.

Een voorbeeld wanneer van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt is als volgt. Uit de enquête blijkt dat de meerderheid van de vergunninghouders de tijden voor het bezoekersparkeren niet wenst te verruimen tot 22.00 uur. Het kan dan in incidentele gevallen voorkomen dat bewoners die gedurende meerdere malen per dag (mantel)zorg behoeven, hierdoor in de problemen komen. In dat zeer uitzonderlijke geval kan het college beslissen dat het betreffende huishouden, waarvan deze bewoner deel van uitmaakt, een bezoekersvergunning krijgt die ook geldt in de periode 16.00 tot 22.00 uur.

Het college kan in bijzondere gevallen een bezoekersvergunning verstrekken, welke geldig is op andere tijdstippen, dan de overige bezoekersvergunningen in het betreffende gebied. Van deze mogelijkheid zal zeer terughoudend gebruik worden gemaakt. In principe komen alle huishoudens binnen het vergunninggebied, inclusief huishoudens van het stadshart, in aanmerking voor een bezoekersvergunning. De criteria voor het verkrijgen van een bezoekersvergunning zullen nader worden uitgewerkt in een beleidsregel. Op dit moment wordt gedacht aan een CIZ indicatie of een WMO beschikking.

Bedrijven komen niet in aanmerking voor een bezoekerspas of bezoekersvergunning.

Artikel 12 Prioriteitstelling vergunningverlening

Eénmaal per jaar wordt de stand van zaken opnieuw opgenomen en worden de eventuele nieuwe aanvragen voor een basisvergunning afgehandeld. Daarna worden opnieuw de jaarvergunningen uitgegeven conform de procedure. Dit is ook de belangrijkste reden om deze jaarvergunningen een geldigheidsbeperking van één jaar op te leggen.

Artikel 13 Maximum aantal vergunningen

Geen enkele vergunning wordt uitgegeven met plaatsgarantie. Hierop is zowel het uitgiftebeleid als het tarief gebaseerd. Omdat dit in de praktijk nogal eens tot onduidelijkheden leidt, is dit artikel opgenomen waarin een maximum genoemd wordt over het aantal uit te geven vergunningen tegenover het aantal beschikbare parkeerplaatsen.

Lid 3 kan worden verduidelijkt met een voorbeeld. Als een appartementencomplex bestaat uit 100 appartementen en het heeft een eigen afgesloten en exclusieve parkeergelegenheid voor 90 woningen, dan worden er aan die 100 appartementen slechts 10 basisvergunningen verstrekt. Dat betekent concreet dat de eerste 10 aanvragers een basisvergunning krijgen en dat alle andere aanvragen voor een basisvergunning worden afgewezen. Deze aanvragers kunnen nog wel in aanmerking komen voor een jaarvergunning, mits de beschikbare parkeerruimte dit toestaat.

Artikel 14 Geldigheid vergunningen

Nadrukkelijk wordt gekozen voor een in deze verordening vastgestelde geldigheidsduur van de verschillende vergunningen, teneinde eventuele problemen bij mogelijke intrekking van de vergunning te voorkomen. Over het algemeen is gekozen voor een geldigheidsduur van één jaar. Van alle vergunningen, behoudens de jaarvergunningen, tijdelijke vergunningen en zwerfvergunningen, kan de geldigheidstermijn verlengd worden. Deze dienen na de vervaldatum te allen tijde opnieuw aangevraagd te worden. Dit is gedaan om eventuele nieuwe aanvragen voor basisvergunningen te kunnen honoreren.

Artikel 16 Beperkingen en voorschriften vergunningen

Op grond van dit artikel kan met het oog op een goede verdeling van de beschikbare parkeercapaciteit aan een vergunning zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is. Dit betekent ook dat vergunningen kunnen worden verleend voor andere plaatsen of tijdstippen dan de aanvrager als keus heeft aangegeven.

Artikel 17 Intrekkings- en wijzigingsgronden

In de aanhef van dit artikel wordt gesproken over ‘kunnen intrekken’. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter be­oordeling van het college staat of een ver­gunning daadwerkelijk wordt ingetrokken wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet.

Artikel 18 Weigeringsgronden

In dit artikel worden bijzondere weigeringsgronden opgesomd, waarop een vergunningaanvraag geweigerd kan worden, los van de overige voorwaarden door middel van deze verordening vastgesteld.

De weigeringsgrond onder 1 c) genoemd voorziet in de regel dat, wanneer de aanvrager de beschikking heeft of kan hebben over eigen parkeergelegenheid, hij niet in aanmerking komt voor een basisvergunning als hij bewust ervoor gekozen heeft om die eigen parkeergelegenheid niet te realiseren. Deze regel vloeit voort uit het beleid ten aanzien van de parkeernormering.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 19 Verbodsbepaling parkeren

De fiscale aanpak van het niet betalen van het parkeergeld is alleen mogelijk bij parkeerapparatuur en niet op belanghebbendenplaatsen. Daarom moet in de verordening een strafbepaling opgeno­men worden. Voor het parkeren op parkeerplaatsen bij par­keerapparatuur zonder (geldige) vergunning is geen straf­baarstelling nodig. Op die plaatsen kan immers wel het fis­cale regime gehanteerd worden.

Artikel 20 Verbodsbepaling gebruik parkeerplaatsen

Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen (voertuigen), op parkeerapparatuur- en belanghebbendenplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert de normale gang van zaken op de genoemde plaatsen en doorkruist daarmee de beoogde regu­lering. Het gaat hier om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan, in de verordening wor­den opgenomen.

Artikel 21 Verbodsbepaling gebruik parkeerapparatuurplaats en -apparatuur

Ook dit artikel bevat enkele verbodsbepalingen voor gedra­gingen die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Deze bepalin­gen moeten, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan of niet, in de verordening opgenomen worden.

Het is volgens het eerste lid eveneens verboden te parkeren in strijd met bepaalde in de kennisgeving op de parkeerapparatuur gegeven aan­wijzingen. De bepaling dat het verboden is te parkeren ‘in strijd met enige in de kennisgeving op de parkeerapparatuur gegeven aanwijzing’ is minder geschikt omdat op de meter ook pleegt te worden vermeld hoeveel moet worden betaald. Het niet betalen zou daarmee onder het strafrecht worden gebracht wat na invoering van de fiscalisering niet de bedoe­ling is.

Artikel 22 Nadere regels

Lid 2

Aan voertuigen voorzien van een handelaarskenteken worden geen vergunning verstrekt.

Het parkeren van een voertuig met een handelaarskenteken levert namelijk ingevolge art. 44 Kentekenreglement (Kr) een strafbaar feit op aangezien de kentekenhouder het handelaarskenteken niet op de voorgeschreven wijze gebruikt.

Artikel 44 Kr bepaalt, voor zover van belang, als volgt: Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven c.q. door een door hem aangewezen persoon (lid 1). Het gebruik van het handelaarskenteken is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het kenteken is opgegeven. Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of ter herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven, ter beschikking zijn gesteld (lid 2). Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven (lid 3). Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig dat ter bewerking of ter herstel ter beschikking is gesteld of met het voertuig dat behoort tot de bedrijfsvoorraad, van de weg gebruik wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven (lid 4). Zie in dit kader belangrijke rechterlijke uitspraken, te weten:

  • HR dd. 2-2-1999, VR 1999, 75: Het gebruik van het handelaarskenteken is alleen toegestaan in het kader van bedrijfsactiviteiten.

  • Ktr. Zwolle dd. 21 mei 1999, VR 2000, 19: Indien een auto behoort tot de bedrijfsvoorraad, bestaat er geen verplichting tot het voeren van een handelaarskenteken.

  • Hof Leeuwarden dd. 30 oktober 2002, VR 2003, 85: Het voertuig, voorzien van de handelaarskentekenplaat, na een proefrit parkeren buiten het bedrijfsterrein, valt buiten de bedrijfsactiviteiten.

  • Hof Leeuwarden dd. 28 mei 2003, VR 2004, 2: Gebruik handelaarskenteken is onterecht, indien het voertuig niet is opgenomen in de bedrijfsvoorraad. Voor overtreding van het voorgaande is aansprakelijk degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven (lid 5).

Lid 3

Ingevolge de APV is het toegestaan om gedurende maximaal 3 dagen een caravan, kampeerwagen e.d. te plaatsen. Dit betekent concreet voor deze verordening dat het voertuig slechts drie aaneengesloten dagen in het vergunninggebied geplaatst mag worden. Aangezien het hier in de meeste gevallen gaat om een situatie die zich 2 maal per jaar voordoet (bij begin en bij eind vakantie) en slechts in een beperkte tijd, is ervoor gekozen om hiervoor geen aparte vergunning te verstrekken. Hierdoor worden de lasten voor de burgers beperkt.

De Algemene plaatselijke verordening Breda 2004 (versie november 2006) bepaalt als volgt:

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben.

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de omgeving.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale wegenverordening of de provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Lid 5

In principe wordt de volgorde van de vergunningverlening bepaald door een prioriteitsstelling per doelgroep en daarbinnen is de datum van aanvraag van de vergunning bepalend. In nieuwe gebieden (dat wil zeggen, gebieden waar na de inwerkingtreding van deze verordening een vergunningstelsel wordt ingevoerd) worden daarnaast, de aanvragen vanaf datum X tot datum Y verzameld. Nadat eerst de basisvergunningen zijn uitgegeven voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart in combinatie met gehandicaptenparkeerplaats op kenteken, worden de basisvergunningen per huishouden verstrekt. Daarna volgen de basisvergunningen voor bedrijven. Nadat eerst de basisvergunningen zijn uitgegeven worden alle eerste jaarvergunningen uitgegeven waarbij bewoners opnieuw voor bedrijven gaan. Vervolgens worden eerst alle aanvragen voor de eerste jaarvergunningen afgehandeld, daarna (indien er nog steeds voldoende parkeercapaciteit is) de aanvragen voor een tweede jaarvergunning, enzovoorts totdat er geen parkeercapaciteit meer is.

Afdeling IV Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23 Strafbepaling

Artikel 154 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie kunnen stellen (zie Wetboek van Strafrecht, artikel 23, lid 4). Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een over­treding worden gesteld.

Gezien de ernst van een parkeerovertreding lijkt niet gewenst om daarop een geldboete van de tweede categorie te stellen (in 2007 is dat € 3.350-- ) en is een geldboete van de eerste categorie voldoende (in 2007 is dat € 335,-). Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen hiervan in de parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.