Regeling vervallen per 13-10-2011

Monumentenverordening 1994

Geldend van 13-10-2011 t/m 12-10-2011

Intitulé

Monumentenverordening 1994

De raad van de gemeenteraad Breda;

gezien het voorstel van de burgemeester en wethouders en met overname van de daarin vermelde overwegingen;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 15 van de Monumentenwet 1988;

besluit:

  • 1.

    vast te stellen de navolgende Monumentenverordening 1994.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    monumenten:

    • -

      alle zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun cultuurhistorische waarde;

    • -

      terreinen, welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst, waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening van gemeentewege beschermde monumenten;

  • c.

    beschermde gemeentelijke monumenten: onroerende monumenten, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening op de gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst;

  • d.

    beschermde rijksmonumenten: onroerende monumenten, die zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde register;

  • e.

    kerkelijke gebouwen: onroerende goederen, die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • f.

    stadsgezichten: groepen van onroerende zaken en terreinen, hieronder begrepen bomen, straten, pleinen, bruggen en water, die een samenhangend beeld vormen dat van belang is wegens de schoonheid of het karakter van het geheel;

  • g.

    beschermde gemeentelijke stadsgezichten: stadsgezichten, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening op de gemeentelijke lijst van beschermde stadsgezichten zijn geplaatst;

  • h.

    gemeentelijke archeologische belangrijke plaats: de plaatsen als bedoeld onder onderdeel a, onder 2;

  • i.

    eigenaren en zakelijke gerechtigden: degene(n), die in de kadastrale registers als eigena(a)r(en) en/of zakelijk gerechtigde(n) van een monument is/zijn ingeschreven;

  • j.

    commissie: de door de raad ingestelde commissie die tot taak heeft om burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 en deze verordening.

Artikel 2

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met de

gebruiksmogelijkheden van het monument.

Hoofdstuk 2 Beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 3

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen een gemeentelijke monumentenlijst vast en kunnen daarop uit eigener beweging of op verzoek van belanghebbende monumenten plaatsen, afvoeren of anderszins daarin wijzigingen aanbrengen.

  • 2. In de gemeentelijke monumentenlijst worden ten aanzien van het beschermde monument opgenomen: de plaatselijke aanduiding, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling alsmede een korte beschrijving van het beschermde monument, waarbij zonodig de onderdelen worden genoemd waarop de bescherming met name is gericht.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt voor een ieder ter inzage in het gemeentelijk informatiecentrum.

Artikel 4

  • 1. Burgemeester en wethouders besluiten over plaatsing van een monument op de gemeentelijke monumentenlijst, nadat de commissie is gehoord.

  • 2. Burgemeester en wethouders besluiten over plaatsing van kerkelijke gebouwen op de gemeentelijke monumentenlijst, nadat de commissie is gehoord en nadat met de eigenaar overleg heeft plaatsgevonden.

  • 3. Burgemeester en wethouders doen mededeling van een besluit tot plaatsing aan:

    • a.

      eigenaren en zakelijk gerechtigden;

    • b.

      ingeschreven hypothecaire schuldeisers;

    • c.

      de verzoeker, indien om plaatsing is verzocht.

Artikel 5

  • 1. Monumenten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 of die zijn geplaatst op een lijst van monumenten, op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant, worden door burgemeester en wethouders niet op de gemeentelijke monumenten geplaatst.

  • 2. Monumenten, die na plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst worden ingeschreven in het monumentenregister als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, dan wel worden geplaatst op een lijst van monumenten, op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant, worden met ingang van de dag waarop het betreffende besluit onherroepelijk wordt geacht niet meer op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.

Artikel 6

  • 1. Op een verzoek tot plaatsing beslissen burgemeester en wethouders binnen vier maanden na de dag, waarop het verzoek is ontvangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid genoemde termijn eenmaal voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. Een besluit tot het verlengen van de beslissingstermijn wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk aan de indiener(s) van het verzoek medegedeeld.

Artikel 7

De artikelen 4 en 6 vinden overeenkomstige toepassing ten aanzien van het

afvoeren van beschermde monumenten van de gemeentelijke monumentenlijst en het aanbrengen van wijzigingen in de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 8

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om het bepaalde in artikel 4,

eerste en tweede lid, in voorkomende gevallen in samenhang met artikel 7,

achterwege te laten:

  • a.

    in spoedeisende gevallen, of

  • b.

    in het geval het gaat om het afvoeren van een monument dat teniet is gegaan.

Artikel 9

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 6 houden burgemeester en wethouders de beslissing op een verzoek tot plaatsing aan indien:

    • a.

      eerder is besloten tot afvoering van dat monument van de gemeentelijke monumentenlijst, en

    • b.

      tegen dat besluit een bezwaarschrift is ingediend, waarop nog geen beslissing is genomen, of

    • c.

      tegen de beslissing op het bezwaarschrift, houdende handhaving van het bestreden besluit, een beroepsschrift is ingediend waarop nog geen beslissing is genomen, of

    • d.

      tegen de beslissing op het beroepschrift, houdende handhaving van het bestreden besluit, hoger beroep is ingesteld waarop nog geen beslissing is genomen.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 6, juncto artikel 7, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een verzoek tot afvoeren aan indien:

    • a.

      tegen het besluit tot afvoeren van het desbetreffende monument van de gemeentelijke monumentenlijst, en

    • b.

      tegen dat besluit een bezwaarschrift is ingediend, waarop nog geen beslissing is genomen, of

    • c.

      tegen de beslissing op het bezwaarschrift, houdende handhaving van het bestreden besluit, een beroepschrift is ingediend waarop nog geen beslissing is genomen, of

    • d.

      tegen de beslissing op het beroepschrift, houdende handhaving van het bestreden besluit, hoger beroep is ingesteld waarop nog geen beslissing is genomen.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde aanhouding vindt plaats tot en met zes weken nadat de beslissing op het bezwaarschrift of het beroepschrift is verzonden of, indien tegen de beslissing op het beroepschrift hoger beroep is ingesteld, totdat daarop is beslist.

  • 4. De in het eerste en tweede lid bedoelde aanhouding vervalt indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingediend en dat verzoek wordt afgewezen.

  • 5. Indien, in de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid, de op het bezwaar- of beroepschrift genomen beslissing een intrekking, respectievelijk vernietiging van het bestreden besluit inhoudt, laten burgemeester en wethouders het verzoek buiten verdere behandeling.

  • 6. Van het aanhouden van de beslissing alsmede het buiten verdere behandeling laten van een verzoek, een en ander als bedoeld in dit artikel, doen burgemeester en wethouders mededeling aan:

    • a.

      de commissie;

    • b.

      de eigenaren en zakelijk gerechtigden;

    • c.

      zij, die om plaatsing of afvoering hebben verzocht.

Artikel 10

  • 1. Een besluit tot afvoering treedt in werking op de dag, volgende op die waarop de termijn is geëindigd, waarbinnen tegen dat besluit een bezwaarschrift kan worden ingediend.

  • 2. Het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit tot afvoering van een beschermd monument van de gemeentelijke monumentenlijst heeft schorsende werking.

  • 3. Indien op een bezwaarschrift wordt besloten tot intrekking van een besluit tot plaatsing van een monument op de gemeentelijke monumentenlijst treedt dit besluit, voor wat betreft de intrekking, in werking op de dag volgende op die waarop de termijn, waarbinnen daartegen beroep kon worden ingesteld, is geëindigd.

  • 4. Indien naar aanleiding van de uitspraak op een beroepschrift wordt besloten tot intrekking van een besluit tot plaatsing van een monument op de gemeentelijke monumentenlijst treedt dit besluit, voor wat betreft de intrekking, in werking op de dag volgende op die waarop de termijn, waarbinnen daartegen beroep kan worden ingesteld, is geëindigd.

Hoofdstuk 3 Vergunning met betrekking tot beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 11

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument af te breken, dan wel geheel of gedeeltelijk te beschadigen, te bekladden of te vernielen.

  • 2. Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen of te gebruiken op een wijze waarop het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Geen vergunning is nodig voor het herstellen, afbreken of wijzigen van een beschermd gemeentelijk monument ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

Artikel 12

Een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, wordt bij burgemeester en wethouders aangevraagd.

Artikel 13

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen, gehoord de commissie, op een aanvraag om vergunning binnen twee maanden na de dag, waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste twee maanden verlengen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van het beschermde gemeentelijk monument voorschriften verbinden aan de vergunning.

Artikel 14

  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, treedt pas in werking nadat de termijn waarbinnen daartegen een bezwaarschrift kon worden ingediend, is verstreken.

  • 2. In het geval binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, een of meer bezwaarschriften zijn ingediend, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de vergunning in aansluiting op de in het eerste lid genoemde termijn buiten werking blijft tot nadat er zes weken zijn verstreken na de beslissing op die bezwaarschriften.

Artikel 15

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, intrekken:

  • a.

    indien blijkt, dat de vergunning tengevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    indien binnen zes maanden na dagtekening van de vergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt;

  • c.

    indien tussen het begin en het einde van de werkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van zes maanden stilliggen;

  • d.

    indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd;

  • e.

    indien de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 16

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de ingediende bezwaren naar de commissie, na afloop van de termijn van veertien dagen, genoemd in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2. De commissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie geacht positief geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 5 Beschermde gemeentelijke stadsgezichten

Artikel 17

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen een lijst van beschermde gemeentelijke stadsgezichten vast en kunnen daarop uit eigener beweging of op verzoek van belanghebbenden stadsgezichten plaatsen, afvoeren of anderszins daarin wijzigingen aanbrengen.

  • 2. De artikelen 3, tweede en derde lid, 4, eerste en derde lid en 5 tot en met 10 zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

  • 1. Het is verboden bouwwerken te beschadigen of te vernielen, die gelegen zijn in een beschermd gemeentelijk stadsgezicht.

  • 2. Het is verboden in een beschermd gemeentelijk stadsgezicht:

    • a.

      bouwwerken te herstellen, geheel of gedeeltelijk af te breken, te wijzigen of te gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • b.

      bomen te kappen of te planten, onverminderd het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Boswet;

    • c.

      wijzigingen aan te brengen in de inrichting van het stadsgezicht, tenzij de wijziging noodzakelijk is als uitvloeisel van een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid.

  • 4. Op het aanvragen van een ontheffing en het beslissen daarop zijn de artikelen 12 tot en met 15 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Geen ontheffing is nodig voor het herstellen, wijzigen of afbreken van een bouwwerk, gelegen in een beschermd gemeentelijk stadsgezicht ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke archeologische belangrijke plaatsen

Artikel 19

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen een gemeentelijke lijst van archeologisch belangrijke plaatsen vast en kunnen daartoe uit eigener beweging of op verzoek van belanghebbenden percelen plaatsen, afvoeren of anderszins daarin wijzigingen aanbrengen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, 4, eerste en derde lid en 6 tot en met 9 zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

  • 1. Het is verboden om in een op de gemeentelijke lijst van archeologisch belangrijke plaatsen voorkomend perceel graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0.50 meter onder het maaiveld.

  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het verbod in het eerste lid, indien de belangen waarvoor het perceel is aangewezen als archeologisch belangrijke plaats voldoende zijn beschermd doordat:

    • a.

      de rechthebbende(n) op het perceel toestemming verlenen aan door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen om het perceel te betreden en

    • b.

      bedoelde rechthebbende(n) eveneens toestemming verlenen dat door de onder a. bedoelde personen graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden op het perceel worden verricht,

    een en ander gedurende een door de rechthebbende(n) en burgemeester en wethouders in overleg vast te stellen redelijke termijn.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen aan een ontheffing voorschriften verbinden ter bescherming van de in de aanhef van het tweede lid bedoelde belangen.

Artikel 21

Burgemeester en wethouders kunnen de ontheffing intrekken:

  • a.

    indien blijkt, dat de ontheffing tengevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    indien de aan de ontheffing verbonden voorschriften niet of niet voldoende worden nageleefd.

Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 22

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende tengevolge van enig besluit op grond van deze verordening schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kent de raad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Ten aanzien van de behandeling van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23

  • 1. Hij die handelt in strijd met de artikelen 11, 18, eerste lid en tweede lid, of 20, eerste lid, van deze verordening, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Overtreding van de in het eerste lid genoemde bepalingen van deze overtreding kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 24

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2. Deze verordening treedt, behoudens het gedeelte bedoeld in het eerste lid, in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de afkondiging heeft plaatsgevonden.

Artikel 25

  • 1. De "Monumentenverordening gemeente Breda", vastgesteld bij raadsbesluit van 30 juni 1983 en nadien gewijzigd, vervalt.

  • 2. Het besluit tot vaststelling van de monumentenlijst en de besluiten tot plaatsing van panden op die lijst, genomen op grond van de ingevolge het vorige lid vervallen verordening, worden geacht te zijn genomen op grond van deze verordening.

  • 3. Verzoeken tot plaatsing of afvoeren van panden op, respectievelijk van, de gemeentelijke monumentenlijst, alsmede verzoeken om vergunning, ingediend op grond van de ingevolge het eerste lid vervallen verordening en waarop nog geen beslissing is genomen, worden geacht te zijn ingediend op grond van deze verordening.

  • 4. Beroepsschriften die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening en waarop op de datum van inwerkingtreding nog geen beslissing is genomen, worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in de ingevolge het eerste lid vervallen verordening.

Artikel 26

Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening 1994".

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste van de maand, volgende op die waarin zij is afgekondigd.