Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting Breda 2012

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting Breda 2012

De raad van de gemeente Breda;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders en met overname van de daarin vermelde overwegingen;

 

gelet op artikel 228 van de Gemeentewet;

 

besluit te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting Breda 2012.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt voor zover niet anders is bepaald verstaan onder:

  • a.

    dag: een periode van 24 uur, aanvangende om 00.00 uur, of een gedeelte daarvan;

  • b.

    week: een periode van zeven achtereenvolgende dagen;

  • c.

    maand: een kalendermaand;

  • d.

    jaar: een kalenderjaar:

  • e.

    vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben. 

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. 

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is ieder:

  • a.

    die ter zake de vereiste vergunning heeft verkregen, of;

  • b.

    van wie, dan wel ten behoeve van wie, voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen. 

Artikel 4 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan een dag, een week, een maand of een jaar, al naar gelang de duur van het belastbare feit, waarbij een gedeelte van een tijdvak voor een geheel wordt gerekend. 

Artikel 5 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven wegens het hebben van

  • a.

    voorwerpen uitsluitend gebezigd voor een weldadig doel of ten algemene nutte of in het algemeen belang van de gemeente;

  • b.

    borden, masten, palen en dergelijke, die in verband met de verkiezingen van publiekrechtelijke lichamen zijn aangebracht;

  • c.

    wegwijzers en verkeersaanwijzingen van de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond A.N.W.B. en van andere overeenkomstige instellingen;

  • d.

    ten behoeve van postverzending aangebrachte brievenbussen, postzegelautomaten en niet tot reclame dienende aanwijzingen voor het publiek;

  • e.

    voorwerpen en werken, welke ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden gedoogd;

  • f.

    voorwerpen krachtens verpachting, verhuring of een ander privaatrecht of krachtens een concessie;

  • g.

    voorwerpen, welker sloping, verplaatsing of verandering door plaatsing op de monumentenlijst verboden is;

  • h.

    borden tot verhuur of verkoop van woningen of percelen, in het geval deze borden aan de te verhuren of te verkopen woningen op percelen zijn bevestigd;

  • i.

    borden, die geen grotere oppervlakte dan 0,30 m² en geen grotere afmeting dan 1 strekkende meter hebben en welke de naam en verdere bijzonderheden vermelden van beroep of bedrijf van de persoon of onderneming, welke in het perceel, waartegen die borden zijn aangebracht, woont, is gevestigd of waar het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend;

  • j.

    afvoerbuizen van hemelwater of van faecale stoffen, welke aan een gebouw zijn aangebracht en niet meer dan 0,10 meter buiten de gevel uitsteken;

  • k.

    voorwerpen van nutsbedrijven;

  • l.

    een zonnescherm of markies, voorzover aanwezig aan woonhuizen welke uitsluitend voor bewoning in gebruik zijn;

  • m.

    ten hoogste twee bloembakken en ten hoogste twee bankjes, voor zover deze zijn geplaatst binnen de afstand van maximaal 60 centimeter uit de gevel, geen deel uitmaken van een terras, niet zijn voorzien van reclame-uitingen en niet in gebruik zijn ten behoeve van de uitstalling van goederen.

Artikel 6 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De precariobelasting wordt geheven aan de hand van en naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. Belastingaanslagen van minder dan  10,00 worden niet opgelegd.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen precariobelasting aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 7 Berekening van de precariobelasting

Voor de berekening van de verschuldigde belasting wordt ten aanzien van lengte, oppervlakte- en inhoudsmaten een gedeelte van een tariefeenheid voor een gehele tariefeenheid gerekend.

Artikel 8 Wijze van heffing

  • 1. Met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid wordt de belasting bij wege van aanslag geheven.

  • 2. De belasting waarop het jaartarief niet van toepassing is, wordt bij wege van nota geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de naar jaartarieven geheven precariobelasting

  • 1. De naar jaartarieven geheven precariobelasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de naar jaartarieven geheven precariobelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Bij toepassing van de in deze verordening genoemde tarieven per maand, per week of per dag, zal het totaal van de alsdan verschuldigde belasting, de belasting die bij toepassing van een tarief onderscheidenlijk per jaar, per maand of per week verschuldigd is, niet overtreffen.

  • 4. Indien op grond van deze verordening meer dan één tarief toegepast zou kunnen worden, wordt een aanslag tot het hoogste tarief opgelegd.

  • 5. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor de naar jaartarieven geheven belastingplicht als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan  5,00.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. De aanslag moet worden betaald binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet of van de nota.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.

Artikel 11 Nadere regels m.b.t. de heffing en invordering

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van precariobelasting. 

Artikel 12 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1. De ‘Precarioverordening Breda 2011’ van 4 november 2010 wordt ingetrokken met ingang 1 januari 2012, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening precariobelasting Breda 2012’.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 22 december 2011
, de voorzitter.
, de griffier.

Tarieventabel 2012

Tarieventabel 2012

Toelichting op de verordening precariobelasting

A Algemeen

De verordening precariobelasting bestaat uit twee gedeelten, namelijk de verordening zelf met de formele en materiële bepalingen en de tarieventabel met een omschrijving van de te belasten voorwerpen en de tarieven. De tariefwijzigingen zijn op eenvoudige wijze in de tarieventabel verwerkt zonder dat de onderlinge samenhang van de artikelen in de verordening verloren gaat. 

B Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ingevolge artikel 228 van de Gemeentewet kan de gemeente een precariobelasting heffen ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De voorwerpen ter zake waarvan precariobelasting wordt geheven, zijn genoemd in de tarieventabel. Daarnaast bevat artikel 5 een aantal vrijgestelde voorwerpen van belasting. Voor het 'hebben' van voorwerpen is blijkens Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal geen eigendomsverhouding nodig. 'Hebben' kan onder meer zijn: bezitten, beschikken over, in het genot zijn van. Indien de wetgever hier eigendom of een beperkt recht zou hebben bedoeld, zou dit expliciet in artikel 228 van de Gemeentewet zijn opgenomen.

Dit is bevestigd in de jurisprudentie. Hof Arnhem overwoog dat het begrip 'hebben' ingevolge de jurisprudentie ruim moet worden geïnterpreteerd, daarbij verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 1998, nr. 33553, BNB 1998/384 (Leiden). Daaronder moet niet alleen worden verstaan het hebben als eigenaar, maar ook het hebben als huurder of direct belanghebbende (Hof Arnhem 12 juni 2001, nr. 99/264, Belastingblad 2001, blz. 1152 (Nijmegen). In genoemd arrest ging het overigens om reclamebelasting. Met betrekking tot het begrip 'voorwerpen' heeft Hof Arnhem in zijn uitspraak van 12 mei 1999, nr. 97/22442, Belastingblad 1999, blz. 781 (Apeldoorn), geoordeeld dat, gelet op het taalgebruik, hieronder dient te worden verstaan niet tot de levende natuur behorende stoffelijke dingen, welke afgezien van weersinvloeden of ingrepen door de mens, onveranderlijk zijn in vorm en volume en een plaats innemen in de ruimte. Met betrekking tot het woord 'boven' overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 20 september 1933, WvhR nr. 12661: 'er is geen reden om aan het woord 'boven' in artikel 275, derde lid (oud) de beperkende en van het spraakgebruik afwijkende betekenis toe te kennen (…) terwijl zodanige beperkte opvatting ook niet uit de strekking en geschiedenis der Wet van 18 mei 1929, S. no 230, tot wijziging van artikel 238 (oud) is af te leiden'.

Een voorwerp moet zich anders dan van voorbijgaande aard, onder, op of boven gemeentegrond bevinden (Hoge Raad 27 april 1983, nr. 21606, Belastingblad 1983, blz. 400 (Beverwijk). De voorwerpen moeten worden aangetroffen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De grond moet in eigendom zijn van de gemeente (Hoge Raad 17 februari 1932, WvhR nr. 12414; Hof 's-Gravenhage 25 oktober 1973, nr. 91/1973, BNB 1974/214 (Gorinchem)). Grond, welke eigendom is van de gemeente, is voor de openbare dienst bestemd indien die grond kan worden gebruikt tot algemeen nut en indien in beginsel een ieder bij die grond belang kan hebben. Niet relevant is de planologische bestemming van de grond (Hof Amsterdam 2 maart 1990, nr. 4211/88, Belastingblad 1991, blz. 42, BNB 1991/170 (Amsterdam) en Hof 's-Gravenhage 11 mei 1994, nr. 93/2846, FED 1995/4). Ook ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven het gemeentelijke water kan precariobelasting worden geheven. Artikel 277, eerste lid, onderdeel c, van de gemeentewet (Stb. 1931, 89) bepaalde dit uitdrukkelijk. Met de inwerkingtreding van het nieuwe Burgerlijk Wetboek ingaande 1 januari 1992 was dat niet langer nodig. Thans bepaalt artikel 20, onderdeel d van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek dat de eigendom van de grond ook omvat het water dat zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat. Overigens geldt ook hier de eis dat het voorwerp zich 'anders dan voorbijgaande aard' onder, op of boven het gemeentelijk water bevindt. Het moet gaan om 'een enigszins duurzame bestemming boven dezelfde plek gemeentegrond, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij woonschepen' (Hof 's-Gravenhage 20 september 2001, nr. 00/00451, Belastingblad 2002, blz. 35).

Volgens vaste jurisprudentie kan een gemeente alleen precariobelasting heffen indien de gemeente uitdrukkelijk of stilzwijgend veroorlooft of toelaat, dan wel onverplicht gedoogt dat een derde onder, op of boven de gemeentegrond voorwerpen heeft. Van veroorloven of toelaten is sprake indien de gemeente rechtens bevoegd is het hebben van de voorwerpen te verbieden. Deze bevoegdheid is een uitvloeisel van het eigendomsrecht van de gemeente alsmede van de mogelijkheden van de gemeente om bepaalde verboden op te leggen in het belang van de openbare orde.

In de verordening is de heffing van precariobelasting niet beperkt tot voorwerpen waarvoor vergunning is verleend. Illegale voorwerpen zouden dan namelijk niet in de heffing kunnen worden betrokken.

Artikel 3 Belastingplicht

Ingevolge artikel 217 van de Gemeentewet dient in de belastingverordening te worden vermeld wie de belastingplichtige is. Gekozen is voor een ruime omschrijving van de belastingplicht, om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden. In onderdeel b is aangesloten bij het belastbaar feit voor de precariobelasting, te weten het hebben van voorwerpen. Het gebruik van de woorden 'dan wel' is bedoeld om te voorkomen dat terzake van hetzelfde belastbare feit van twee belastingplichtigen, te weten degene die voorwerpen heeft en degene ten behoeve van wie de voorwerpen aanwezig zijn, precariobelasting zal worden geheven. In eerste instantie zal degene die de voorwerpen heeft in de heffing worden betrokken. Deze zal het meest rechtstreekse belang hebben ter zake van het hebben van de voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond. Indien het niet mogelijk is deze belastingplichtige aan te wijzen, bijvoorbeeld indien deze duidelijk niet de belanghebbende is, kan degene ten behoeve van wie de voorwerpen aanwezig zijn als belastingplichtige worden aangemerkt. Dit laatste zal zich niet snel voordoen omdat degene die de voorwerpen heeft per definitie een belang daarbij heeft, welk belang bovendien veelal op de voorgrond zal treden. Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 1992, nr. 27819, Belastingblad 1992, blz. 383, en Hof 's-Gravenhage 16 december 1992, nr. 912262, Belastingblad 1993, blz. 225 (beide betreffende de reclamebelasting Rotterdam). In een geval dat een belanghebbende op grond van een overeenkomst met een aannemer door deze een container liet plaatsen en daarvoor een vergoeding betaalde, moest belanghebbende worden aangemerkt als degene ten behoeve van wie de container aanwezig was (Hof Amsterdam 22 maart 1993, nr. 92/1386, FED 1993/287). In een geval dat belanghebbende toiletunits verhuurde en deze gedurende de huurperiode ook schoonmaakte, oordeelde de Hoge Raad dat zowel de eigenaar als de huurder de toiletunit 'heeft', maar dat de verhuurder onder deze omstandigheden moest worden aangemerkt als degene ten behoeve van wie de toiletunits aanwezig waren (Hoge Raad van 3 november 1999, nr. 34122, LJN: AA2919, Belastingblad 2000, blz. 107 (Haarlem)). Indien een gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, zal degene aan wie de vergunning is verleend (of diens rechtsopvolger) in de meeste gevallen ook de voorwerpen 'hebben', dan wel zullen de voorwerpen ten behoeve van hem aanwezig zijn. Bij de heffing van precariobelasting zal de gemeente dan ook willen aankoppelen bij het bestand vergunningverlening (dit kan bijvoorbeeld zowel bouw- als APV-vergunningen betreffen). In verband hiermee hebben wij er in onderdeel a voor gekozen degene aan wie de vergunning is verleend als belastingplichtige aan te merken.

Artikel 4 Belastingtijdvak

Aangezien de gemeentelijke belasting over een bepaald tijdvak wordt geheven, is in artikel 4 een bepaling inzake het belastingtijdvak opgenomen.

Artikel 5 Vrijstellingen

In dit artikel is een aantal vrijstellingen opgenomen, in welke gevallen geen precariobelasting is verschuldigd.

Artikel 6 Maatstaf van heffing en belastingtarief

Voor de maatstaf van heffing en de belastingtarieven is verwezen naar de tarieventabel. In lid 2 is opgenomen dat belastingaanslagen van minder dan € 10 niet worden opgelegd. In lid 3 is opgenomen wat als één belastingaanslag wordt aangemerkt.

 

Artikel 7 Berekening van de precariobelasting

In dit artikel is een bepaling opgenomen die de uitvoeringspraktijk vergemakkelijkt. Bepaald is dat een gedeelte van een in de tarieventabel opgenomen lengte- of oppervlakte- of inhoudsmaat voor een volle eenheid wordt aangemerkt.

Artikel 8 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte en op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag (eerste lid). Alleen indien sprake is van belasting waarop het jaartarief niet van toepassing is, is gekozen voor de heffing op andere wijze door middel van nota.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

In het eerste lid is bepaald dat de belasting is verschuldigd bij de aanvang van het tijdvak, tenzij de belastingplicht later aanvangt. Aangezien in de tarieventabel dag-, week- en maandtarieven zijn opgenomen, kunnen deze tarieven worden toegepast al naar gelang de duur van het belastingtijdvak. Ingeval een jaartarief geldt, kan in combinatie met de regeling inzake de heffing naar tijdsgelang in de overige leden van dit artikel, de 'exacte' omvang van de belastingschuld worden vastgesteld.

Artikel 10 Termijnen van betaling

Artikel 10 voorziet in de betalingstermijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel