Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening op de heffing en de invordering van staangeld 2012

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van staangeld 2012

De raad van de gemeente Breda;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders en met overname van de daarin vermelde overwegingen;

 

gelet op artikel 156, tweede lid, onderdeel f, en artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de verordening op de heffing en de invordering van staangeld 2012.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    standplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Woningwet (Stb. 1991, 439);

  • b.

    woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Woningwet;

  • c.

    huurovereenkomst: de overeenkomst tussen de huurder en de verhuurder van de standplaats c.a., waarin de huurbepalingen voor de standplaats zijn geregeld;

  • d.

    maand: een kalendermaand of een gedeelte daarvan.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam 'staangeld' wordt een recht geheven voor het hebben van een standplaats voor een woonwagen, daaronder begrepen de diensten die met de standplaats verband houden.

Artikel 3 Belastingplicht

Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven van degene die de standplaats heeft. Als degene die de standplaats heeft wordt aangemerkt de hoofdbewoner van de woonwagen. Wie als hoofdbewoner wordt aangemerkt wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 4 Vrijstelling

Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt niet geheven zolang voor de standplaats een huurovereenkomst geldt.

Artikel 5 Belastingtarieven

Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar het tarief, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is een maand.

Artikel 7 Wijze van heffing

Het recht wordt geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2 is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht vóór de zestiende van een maand aanvangt, is het recht, bedoeld in artikel 2, ten volle over die maand verschuldigd.

  • 3. Indien de belastingplicht op of ná de zestiende van een maand aanvangt dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 vervalt, is het recht, bedoeld in artikel 2, eerst met ingang van de daarop volgende maand verschuldigd.

  • 4. Indien de belastingplicht vóór de zestiende van een maand eindigt dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 van toepassing wordt, is het recht over die maand niet verschuldigd, met dien verstande dat bij het hebben van een standplaats voor een woonwagen over een periode korter dan één maand, het recht voor tenminste één maand is verschuldigd.

Artikel 9 Termijn van betaling

Het staangeld moet worden betaald binnen acht dagen na de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van staangeld wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Machtiging tot overdracht van bevoegdheden

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van de tarieven die zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van staangeld.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De "Verordening staangeld Breda 2011" van 4 november 2010, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2012, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening staangeld Breda 2012".

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare raadsvergadering van 22 december 2011
  , de voorzitter.
  , de griffier.

TARIEVENTABEL

behorende bij de "Verordening staangeld Breda 2012"

Nummers

Naam Centrum/ straatnaam

Staangeld per maand

66, 68, 70 en 74

C. Persoonstraat, Breda

€ 107,76

81, 83, 85, 87, 89, 91, 93, 101, 103, 105 en 109

 

Edisonstraat, Breda

€ 106,43

33, 33a, 35, 35a, 37, 37a, 39a, 41a, 43, 43a en 45a

 

Emerweg, Breda

€ 105,64

11, 13, 15, 21, 27, 29 en 31

Hamdijk, Breda

€ 107,76

2, 2a, 4a, 6a en 8

J. Catssingel, Breda

€ 107,76

64, 66, 68, 72 en 74

Nieuwe Inslag, Breda

€ 103,60

13, 19, 21, 27, 29, 31, 33 en 37

Pietersberg, Breda

€ 107,76

53, 53a, 55 en 55b

Ruitersboslaan, Breda

€ 107,76

137, 143, 145 en 153

Rijnauwenstraat, Breda

€ 105,64

2, 4, 6, 8, 12, 14, 18, 20, 22, 24, 26, 28 en 30

 

Weegbladtuin, Breda

€ 107,05

1, 3, 6, 7 en 8

Veldekens, Breda

€ 73,17

54

Hesseling, Breda

€ 107,76

30

Boterbloemstraat, Prinsenbeek

€ 118,55

1, 2, 3, 4 en 5

Heidehof, Breda

€ 76,13

24, 26, 28, 30, 32, 34, 36 en 38

Baarschot, Breda

€ 107,76

2, 2a, 3a, 4, 6, 6a, 8 en 8a

Hoogeindsestraat, Breda

€ 107,76

1304, 1306, 1308, 1310 en 1312

Minervum, Breda

€ 107,76

2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22 en 24

Korte Raamstraat, Breda

€ 107,76

Behorende bij raadsbesluit d.d. 22 december 2011

Voor eensluidend afschrift,

 

de griffier.

Toelichting

Algemeen

1. Wettelijke basis

De "Verordening staangeld Breda 2012" (hierna: Verordening) is gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet (Stb. 1994, 672) zoals die luidt vanaf 1 januari 1995. dit is de datum van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen.

2. Huurovereenkomst of staangeld

De gemeente kan voor het gebruik van een standplaats een vergoeding vragen. Zij zal daartoe doorgaans een huurovereenkomst sluiten met de gebruiker. Een alternatief is het heffen van staangeld in de vorm van een gebruiksretributie of een precariobelasting. In deze Verordening is gekozen voor het heffen van staangeld als gebruiksretributie. De gebruiksretributie wordt geheven voor het hebben van een standplaats, ongeacht de ingenomen oppervlakte, waardoor de gemeente de tarieven van het staangeld eenvoudig kan afstemmen op de huurbedragen die zij vraagt van degenen die een huurovereenkomst hebben gesloten met de gemeente.

B. Artikelsgewijze toelichting

Aanhef

De aanhef van de Verordening geeft aan dat de heffing van staangeld is gebaseerd op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In de verordening is gekozen voor het opnemen van een artikel dat begripsomschrijvingen bevat. Voor de begrippen 'standplaats' en 'woonwagen' is aansluiting gezocht bij de Woningwet (Stb. 1991, 439).

De wetgever definieert in de Woningwet het begrip standplaats als een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

Een woonwagen is volgens de Woningwet een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Belastbaar feit

Het belastbaar feit dat tot heffing van staangeld kan leiden, is het hebben van een standplaats voor een woonwagen. Het maakt geen verschil of er een woonwagen op staat en of die woonwagen bewoond is.

Er is geen plaats voor de heffing van staangeld als de op een woonwagencentrum geboden voorzieningen zozeer achterblijven bij de in de Woningwet en/f Bouwbesluit voorgeschreven voorzieningen, dat kan worden gezegd dat de gemeente haar wettelijke plicht niet is nagekomen. Die situatie doet zich overigens niet voor als de voorzieningen weliswaar voor verbetering vatbaar zijn, maar wel kunnen worden gebruikt. Zie het arrest van de Hoge Raad van 9 september 1992, nr. 28.348, Belastingblad 1993, blz. 112 (Boxtel).

Artikel 3 Belastingplicht

In artikel 3 is de belastingplichtig geregeld. De hoofdbewoner wordt als belastingplichtige aangewezen. Wie dat is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 4 Vrijstelling

De wetgever geeft de voorkeur aan een huurcontract boven een belastingverordening. De belastingverordening is daarom als 'achtervang' geformuleerd. Het staangeld kan allen worden geheven zolang er geen huurcontract geldt met de gebruiker van een standplaats.

Artikel 5 Belastingtarieven

Naast de eis dat de eis dat de opbrengst van het staangeld niet mag uitgaan boven de kosten, is een gemeente bij het vaststellen van de hoogte van de huur en de tarieven van het staangeld gebonden aan de huurprijzen van standplaatsen, overeengekomen ingevolge de Huurprijzenwet woonruimte. Het besluit huurprijzen woonruimte bevat naast een waarderingsstelsel voor woningen ook een stelsel voor woonwagens en standplaatsen. Door middel van een puntentelling wordt de kwaliteit van een standplaats uitgedrukt. Daarbij worden ook eventuele veroudering en slijtage van de standplaats betrokken. Met het waarderingsstelsel wordt de maximale redelijke huurprijs betaald. Samen met de huursombenadering speelt het waarderingsstelsel een belangrijke rol bij het bepalen van de (redelijkheid van de) jaarlijkse huurverhoging.

Artikel 6 Belastingtijdvak

De huurprijs van onder meer standplaatsen wordt elk jaar op 1 juli verhoogd. In deze Verordening is gekozen voor een belastingtijdvak van een maand. Bij de wijziging van het tarief kan door aanpassing van de tarieventabel een gelijke tred worden gehouden met de (eventuele) huurverhogingen voor gebruikers die een huurovereenkomst hebben getekend.

Artikel 7 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In deze Verordening hebben wij gekozen voor de heffing op andere wijze namelijk, door middel van een gedagtekende schriftelijk kennisgeving.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld

In het eerste lid is geregeld dat de belastingschuld bij het begin van het belastingtijdvak ontstaat. Doordat de daarmede de materiële belastingschuld reeds bij het begin van het belastingtijdvak aanvangt, kan in de loop van het belastingtijdvak de belastingschuld worden geformaliseerd.

In het tweede en het derde lid is een regeling opgenomen voor de gevallen waarin de belastingplicht in de loop van het tijdvak ontstaat. Het vierde lid bevat een regeling voor de gevallen waarin de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt.

Artikel 9 Termijnen van betaling

Houders van standplaatsen die een huurovereenkomst met de gemeenten hebben gesloten, moeten vόόr het begin van de maand huurvergoeding betalen. Het ligt voor de hand hierbij voor het staangeld zoveel mogelijk aan te sluiten.

Artikel 10 Kwijtschelding

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Ingevolge het derde lid van genoemd artikel kan de raad bepalen dat in het geheel geen dan wel een gedeeltelijke kwijtschelding wordt verleend. Gelet op het retributieve karakter wordt ter zake van de staangelden geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Machtiging tot overdracht van bevoegdheden

In artikel 156, eerste en tweede lid, onder f, van de Gemeentewet is bepaald, dat de raad aan het college van burgemeester en wethouders bevoegdheden van de raad kan overdragen. Van deze mogelijkheid is in deze verordening gebruik gemaakt voor tariefwijzigingen. Daarvoor is een aantal redenen aan te voeren.

In de eerste plaats kan het college van burgemeester en wethouders in beginsel sneller dan de raad inspelen op het jaarlijks door het rijk vastgestelde huurbeleid. Het rijk kondigt dit beleid, waaraan verhuurders moeten voldoen, jaarlijks in het voorjaar aan. Om de tarieven van het staangeld per 1 juli te kunnen verhogen, dient tijdig een besluit te worden genomen hetwelk op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt dient te worden.

Ook het feit dat het college van burgemeester en wethouders de huren van de standplaatsen vaststelt, is een reden om het college de tarieven van het staangeld te laten vaststellen. Het gaat bovendien om een beperkte bevoegdheid, omdat de vrijheid om de tarieven van het staangeld vast te stellen in belangrijke mate wordt beperkt door de Huurprijzenwet woonruimten.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Ingevolge artikel 217 Gemeentewet dient al hetgeen voor de heffing en de invordering van belang is in de belastingverordening te worden opgenomen. Door middel van dit artikel wordt aangegeven dat het mogelijk is dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kunnen stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van staangeld. De nadere regels zijn opgenomen in de "Regeling met betrekking tot de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen".

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

Het eerste lid regelt dat de door de voormalige gemeente vastgestelde verordeningen staangeld worden ingetrokken met ingang van de datum van de heffing. Deze oude verordeningen blijven van toepassing op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

In het tweede en derde lid is respectievelijk het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening en de datum van ingang van de heffing aangegeven.

Tarieventabel

In deze verordening is gekozen voor de toevoeging van een afzonderlijke tarieventabel. Deze tarieventabel is onderdeel van (en behoort tot) de "Verordening staangeld Breda 2012". In artikel 5 van de verordening is voor de tarieven verwezen naar deze tabel. De reden van het opnemen van een afzonderlijke tarieventabel is gelegen in het feit, dat er niet sprake is van een standaardtarief, maar verschillende tarieven afhankelijk van bijvoorbeeld de grootte van de standplaats, de geboden voorzieningen en het jaar waarin de standplaats tot stand is gekomen. Bovendien blijft bij het opnemen van de tarieven in een afzonderlijke tot de verordening behorende tabel de verordening overzichtelijk en kunnen op eenvoudige wijze nieuwe tarieven aan de verordening (tarieventabel) worden toegevoegd.