Regeling vervallen per 03-10-2015

Beleidsregels voor het afwijken van het bestemmingsplan Breda

Geldend van 03-10-2015 t/m 02-10-2015

Intitulé

Beleidsregels voor het afwijken van het bestemmingsplan Breda

ALGEMEEN

Inleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is o.a. artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) komen te vervallen. Hiermee is de mogelijkheid om ontheffing van het bestemmingsplan ex artikel 3.23 Wro te verlenen eveneens komen te vervallen. Dit instrument is in de Wabo vervangen door het instrument van de buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan ex artikel 2.12, lid 1, onderdeel a., onder 2° van de Wabo.

De gevallen waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn een buitenplanse afwijking ex artikel 2.12, lid 1, onderdeel a., onder 2° van de Wabo te verlenen zijn genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Wet- en regelgeving

Artikel 2.12, lid 1, onderdeel a. van de Wabo.

  • 1.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

    • a.

      indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

      • 1°.

        met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

      • 2°.

        in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

      • 3°.

        indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Artikel 4 van bijlage II van het Bor.

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

    • a.

      binnen de bebouwde kom,

    • b.

      buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • 1°.

        niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

      • 2°.

        de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en

      • 3°.

        het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 4.

    een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Wettelijke grondslag beleidsregels

Met de inwerkingtreding van de Wabo is de grondslag voor de oude “Beleidsregels voor de toepassing van de ontheffingsbevoegdheid ex artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening” komen te vervallen. Voor het toepassen van de nieuwe afwijkingsbevoegdheid ex artikel 2.12, lid 1, onderdeel a., onder 2° van de Wabo waren derhalve per 1 oktober 2010 geen specifieke beleidsregels meer van toepassing.

Op grond van artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een aan het bestuursorgaan toekomende bevoegdheid, zoals de bevoegdheid ex artikel 2.12, lid 1, onderdeel a., onder 2° van de Wabo om af te kunnen wijken van het bestemmingsplan.

Het vaststellen van beleidsregels geeft in de eerste plaats een adequate motivering van het beleid van het college in geval van een verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan, alsmede de redenen een verzoek te honoreren of af te wijzen (artikel 4:82 Awb). Daarnaast vergroot het stellen van beleidsregels de rechtszekerheid en -gelijkheid doordat deze het college dwingen te handelen overeenkomstig de beleidsregel (artikel 4:84 Awb). Hierdoor is het voor een ieder op voorhand duidelijk wanneer wel en wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan.

Artikel 4:84 van de Awb biedt naast de verplichting te handelen overeenkomstig de beleidsregels, tevens de mogelijkheid hiervan af te zien indien het handelen conform de beleidsregels voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Op grond hiervan is het mogelijk om in bijzondere, individuele gevallen, welke niet in de beleidsregels zijn verdisconteerd, af te wijken van de algemeen geldende beleidsregels. Artikel 4:84 van de Awb staat er daarbij niet aan in de weg dat in de beleidsregels wordt voorzien in een zelfstandige afwijkingsbevoegdheid of hardheidsclausule welke het mogelijk maakt van de beleidsregels af te wijken (ABRS, nr. 200803916/1, d.d. 18 februari 2009).

Reikwijdte beleidsregels

In artikel 4 van bijlage II van het Bor zijn die gevallen benoemd waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn om middels artikel 2.12, lid 1, onderdeel a., onder 2° van de Wabo om af te kunnen wijken van het bestemmingsplan. Dit betreft in de eerste plaats een aantal veel voorkomende bouwwerken. Daarnaast is een drietal gevallen benoemd waarbij het mogelijk is af te wijken van de gebruiksvoorschriften in het bestemmingsplan.

De beleidsregels zien slechts toe op een beperkt deel van de in artikel 4 van bijlage II van het Bor genoemde bouwwerken namelijk:

  • -

    het uitbreiden van een woning met aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  • -

    het bouwen van een vrijstaande bijbehorend bouwwerk bij een woning;

  • -

    het bouwen van een erfafscheiding bij een woning.

Dit betreft een groot deel van de ontvangen verzoeken om omgevingsvergunning waarvoor het wenselijk is om tot een uniforme regeling te komen welke voor de gehele gemeente geldt.

Ten aanzien van de overige in artikel 4 van bijlage II van het Bor genoemde bouwwerken, alsmede die gevallen waarbij kan worden afgeweken van de gebruiksvoorschriften in het bestemmingsplan, gelden geen specifieke beleidsregels. Dergelijke verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan zullen individueel worden beoordeeld. In dergelijke gevallen zal uit een nadere belangenafweging en toetsing aan enig relevant beleid moeten blijken of het mogelijk en/of wenselijk om af te wijken van het bestemmingsplan.

Met de beleidsregels wordt primair beoogd de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid te bevorderen door het stellen van uniforme regels voor het afwijken van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt met de beleidsregels getracht een aantal (planologische) uitgangspunten welke nog niet op in adequate wijze zijn doorvertaald in alle bestemmingsplannen, op een uniforme wijze te laten gelden voor de gehele gemeente. Specifiek betreft dit de regeling inzake bouwkundig ondergeschikte bouwdelen voor de voorgevel en bijbehorende bouwwerken in de vorm van een gebouw bij een woning buiten de bebouwde kom zoals genoemd binnen dit beleid. Bij de herziening van bestemmingsplannen worden deze regelingen opgenomen in het bestemmingsplan, waarmee de in de beleidsregels geregelde „overgangsregeling‟ zijn noodzaak zal verliezen.

UITWERKING BELEIDSREGELS

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Achtererfgebied (artikel 1 van bijlage II Bor)

    erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,0 meter van de voorgevel van het hoofdgebouw;

  • 2. Afhankelijke woonruimte

    een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

  • 3. Bebouwde kom

    de bebouwde kom of kommen zoals deze in de feitelijke situatie zijn aangegeven en mede gelet op de aard, omvang van het gebied alsmede de aard van de omgeving en de afstand tot een stads-/dorpskern

  • 4. Bedrijfs- of dienstwoning

    een woning, in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een bedrijfsterrein, slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon of gezin, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of bedrijfsterrein, noodzakelijk is;

  • 5. Bijbehorend bouwwerk (artikel 1 van bijlage II Bor)

    uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd of ander bouwwerk met een dak;

  • 6. Burgerwoning

    een woning, niet zijnde een bedrijfs- of dienstwoning;

  • 7. Erf

    al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

  • 8. Gebouw

    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • 9. Hoofdgebouw (artikel 1 van bijlage II Bor)

    een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van en perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkste is;

  • 10. Mantelzorg (artikel 1 lid 1 onder b. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo))

    langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • 11. Openbaar toegankelijk gebied (artikel 1 van bijlage II Bor)

    weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek openbaar toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

  • 12. Voorerfgebied (artikel 1 van bijlage II Bor)

    erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

  • 13. Voorgevel

    de naar de weg of openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

  • 14. Voorgevelrooilijn (artikel 1 van bijlage II Bor)

    voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

  • 15. Vrijstaande woning

    één woning welke met het hoofdgebouw, losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen;

  • 16. Woning

    een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

  • 1. Bouwhoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven en met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak als bouwhoogte wordt aangemerkt;

  • 2. Goothoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt aangemerkt;

  • 3. Inhoud van een bouwwerk

    buitenwerks gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven;

  • 4. Oppervlakte van een bouwwerk

    buitenwerks gemeten tussen de gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven;

  • 5. Bouwdiepte

    de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

  • 6. Peil

    het peil is de hoogte van het aansluitend terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven. Bij een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelsgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkte terrein het hoogst is.

Artikel 3 Een bijbehorend bouwwerk

3a. binnen de bebouwde kom (artikel 4, lid 1 onder a van bijlage II Bor)

  • 1.

    Een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom is toegestaan, met dien verstande dat:

    • a.

      de oppervlakte van de afwijking bij percelen met een oppervlakte tot 500 m² niet meer bedraagt dan 25 m²;

    • b.

      de oppervlakte van de afwijking bij percelen met een oppervlakte groter dan 500 m² niet meer bedraagt dan 25 m² vermeerderd met 5% van de extra perceelsgrootte, tot een maximum van 50 m²;

    • c.

      de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet hoger is dan 0,40 meter boven de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximum van 4,0 meter;

    • d.

      de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 3,0 meter;

    • e.

      de bouwhoogte van zowel een aangebouwd als vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 5,0 meter;

    • f.

      voor bijbehorende bouwwerken die qua oppervlakte passen binnen het geldende planologisch regime en het gestelde onder a. en b., maar gelet op de hoogte in strijd zijn met het geldende planologisch regime, geldt dat middels een positief stedenbouwkundig advies los van de oppervlakte kan worden afgeweken van de beleidsregels zoals genoemd in dit lid, tot een hoogte zoals genoemd onder c. t/m e.;

    • g.

      alle vergunningsvrije bouwwerken op grond van artikel 2 van bijlage II Bor buiten beschouwing worden gelaten.

  • 2.

    Een bijbehorend bouwwerk bij een woning vóór de voorgevel binnen de bebouwde kom is toegestaan, met dien verstande dat:

    • a.

      sprake is van bouwkundig ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, entreepartijen en balkons, mits:

      • 1.

        de overschrijding van de voorgevel niet meer bedraagt dan 1,5 meter;

      • 2.

        de breedte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan de breedte van het hoofdgebouw minus 2,0 meter;

      • 3.

        een voortuin met een minimale diepte van 2,0 meter overblijft over de volledige breedte van de woning.

    • b.

      in het geval bij de oorspronkelijke bouw van de woning is voorzien in een legaal aangebouwd bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel, mag dit aangebouwde bijbehorende bouwwerk worden vergroot en vervangen, mits:

      • 1.

        de breedte van het aangebouwde bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voorgevel van de woning;

      • 2.

        de bouwdiepte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk niet wordt vergroot;

      • 3.

        een positief stedenbouwkundig advies is afgegeven.

    • c.

      in het geval bij de oorspronkelijke bouw van de woning niet is voorzien van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel, maar deze woning valt wel aan te merken als een woning van hetzelfde woningtype als naastgelegen woning(en), dat voorzien is van een legaal bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel, mag deze woning worden voorzien van een bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel conform de oorspronkelijke maatvoering van het legaal aangebouwde bijbehorende bouwwerk vóór de voorgevel van de naastgelegen woning(en). Dit aangebouwde bijbehorende bouwwerk mag worden vergroot en vervangen, mits:

      • 1.

        de breedte van het aangebouwde bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voorgevel van de woning;

      • 2.

        de bouwdiepte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk niet wordt vergroot;

      • 3.

        een positief stedenbouwkundig advies is afgegeven.

  • 3.

    Een bijbehorend bouwwerk bij een woning op het achtererfgebied binnen de bebouwde kom is toegestaan, met dien verstande dat:

    • a.

      achter de woning een onbebouwd achtererfgebied aanwezig blijft met een diepte van 5,0 meter over de volledige breedte van de woning, danwel een naar oppervlakte daaraan gelijk te stellen onbebouwd gebied gelegen binnen het achtererfgebied en/of openbaar toegankelijk gebied op 1,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;

    • b.

      gebouwd wordt op ten minste 1,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan;

    • c.

      gebouwd wordt tegen óf op een afstand van minimaal 1,0 meter uit de perceelsgrens;

    • d.

      een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op minimaal 1,0 meter van de woning wordt gebouwd.

    • e.

      een aangebouwd bijbehorend bouwwerk met een platdak kan worden voorzien van balkon(afscheiding) waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter boven de afgewerkte dakvloer van het onderliggende aangebouwd bijbehorend bouwwerk. Hiervan kan worden afgeweken met een ondoorzichtig privacyscherm van maximaal 1,80 meter boven de afgewerkte dakvloer van het onderliggende aangebouwd bijgebouw indien blijkt dat de privacy van omwonenden wordt aangetast.

In het kader van privacy kan gemotiveerd worden afgeweken van de maximale hoogte van 1,0 meter voor een terrasafscheiding indien het plaatsen van een hoger, ondoorzichtig privacyscherm (bv. melkglas) uit het oogpunt van het waarborgen van de privacy van omwonenden gewenst dan wel vereist is. De wettelijke bepalingen van het burenrecht als geregeld in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek blijven immers onverkort van toepassing op de relatie tussen naburige erven.

  • 4.

    Een bijbehorend bouwwerk bij een woning op een naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerd voorerfgebied achter de voorgevelbinnen de bebouwde kom is toegestaan, met dien verstande dat:

    • a.

      gebouwd wordt op ten minste 3,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan;

    • b.

      een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op minimaal 1,0 meter van de woning wordt gebouwd.

    • c.

      vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan mits een positief stedenbouwkundig advies is afgegeven;

    • d.

      een aangebouwd bijbehorend bouwwerk met een platdak kan worden voorzien van balkon(afscheiding) waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter boven de afgewerkte dakvloer van het onderliggende aangebouwd bijbehorend bouwwerk. Hiervan kan worden afgeweken met een ondoorzichtig privacyscherm van maximaal 1,80 meter boven de afgewerkte dakvloer van het onderliggende aangebouwd bijgebouw indien blijkt dat de privacy van omwonenden wordt aangetast.

In het kader van privacy kan gemotiveerd worden afgeweken van de maximale hoogte van 1,0 meter voor een terrasafscheiding indien het plaatsen van een hoger, ondoorzichtig privacyscherm (bv. melkglas) uit het oogpunt van het waarborgen van de privacy van omwonenden gewenst dan wel vereist is. De wettelijke bepalingen van het burenrecht als geregeld in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek blijven immers onverkort van toepassing op de relatie tussen naburige erven.

  • 5.

    Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een woning, uitgevoerd in de vorm van een overkapping binnen de bebouwde kom is voor de voorgevel toegestaan, met dien verstande dat:

    • a.

      gebouwd wordt aan de zijgevel;

    • b.

      gebouwd wordt op ten minste 3,0 meter uit een openbaar toegankelijk gebied samenvallende perceelsgrens. Indien in de bestaande situatie sprake is van een kleinere afstand tot een openbaar toegankelijk gebied samenvallende perceelsgrens, is deze kleinere afstand maatgevend;

    • c.

      de voorgevel van het hoofdgebouw in het verlengde van de zijgevel met ten hoogste 3,0 meter mag worden overschreden;

    • d.

      een overkapping geen wanden mag hebben met uitzondering van de wanden waartegen aangebouwd wordt en erfafscheidingen op grond van artikel 2 bijlage II van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) of artikel 4 van dit beleid.

  • 6.

    De in lid 1 t/m 5 genoemde (beleids)regels zijn niet van toepassing op bijbehorende bouwwerken bij een woning indien wordt gebouwd ten behoeve van mantelzorg waarvoor een indicatie Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), of soortgelijke indicatiecommissie, is of wordt afgegeven, met dien verstande dat:

    • a.

      de mantelzorg alleen plaatsvindt binnen een afhankelijke woonruimte van maximaal 1 bouwlaag op de begane grond;

    • b.

      het gebouw waarin de mantelzorg plaatsvindt, voldoet aan de bouwtechnische eisen voor woningen, tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde „portocabin‟;

    • c.

      de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate mogen worden beperkt;

    • d.

      zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

    • e.

      hiervoor een positief stedenbouwkundig advies is afgegeven;

3b. buiten de bebouwde kom (artikel 4 lid 1, onder b van bijlage II Bor)

  • 7.

    De uitbreiding van een woning buiten de bebouwde kom is toegestaan voor zover sprake is van een burgerwoning met dien verstande dat de inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 600m³. Alle vergunningsvrije bouwwerken op grond van artikel 2 van bijlage II Bor dienen met betrekking tot de inhoud van de woning buiten beschouwing te worden gelaten.

  • 8.

    Het bouwen of uitbreiden van een functioneel ondergeschikt bijbehorend bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom is slechts toegestaan voor zover sprake is van een burgerwoning met dien verstande dat de totale oppervlakte van de bij de woning aanwezige functioneel ondergeschikte bijbehorende bouwwerken, niet meer mag bedragen dan 75 m², de goothoogte niet meer dan 3,0 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5,0 meter.

  • 9.

    Geen medewerking wordt verleend aan bijbehorende bouwwerken bij een (agrarische) bedrijfs- of dienstwoning buiten de bebouwde kom.

  • 10.

    De in lid 9 genoemde beleidsregel is niet van toepassing op bijbehorende bouwwerken niet zijnde een gebouw. Dit dient per geval te worden beoordeeld.

  • 11.

    De in het lid 8 genoemde beleidsregel is niet van toepassing indien sprake is van de sloop van voormalige agrarische bijbehorende bouwwerken bij een burgerwoning. In dergelijke gevallen kan worden afgeweken tot maximaal 20% van de oppervlakte van de te slopen voormalige agrarische bijbehorende bouwwerken mits de totale oppervlakte van de bij de woning aanwezige functioneel ondergeschikte bijbehorende bouwwerken niet meer gaat bedragen dan 150 m², de goothoogte niet meer dan 3,0 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5,0 meter.

  • 12.

    De in lid 7 t/m 11 genoemde (beleids)regels zijn niet van toepassing op bijbehorende bouwwerken bij een woning indien wordt gebouwd ten behoeve van mantelzorg waarvoor een indicatie Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), of soortgelijke indicatiecommissie, is of wordt afgegeven, met dien verstande dat:

    • a.

      de mantelzorg alleen plaatsvindt binnen een afhankelijke woonruimte van maximaal 1 bouwlaag op de begane grond;

    • b.

      het gebouw waarin de mantelzorg plaatsvindt, voldoet aan de bouwtechnische eisen voor woningen, tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde „portocabin‟;

    • c.

      de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate mogen worden beperkt;

    • d.

      zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

    • e.

      hiervoor een positief stedenbouwkundig advies is afgegeven;

Artikel 4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde (artikel 4 lid 3 van bijlage II Bor)

  • 1. Voor het bouwen van een erfafscheiding bij een woning geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 2,0 meter, tenzij wordt gebouwd:

    • a.

      vóór de voorgevel of het verlengde daarvan,

    • b.

      op het voorerfgebied op minder dan 3,0 meter achter de voorgevel, in welk geval de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter.

  • 2. De in het eerste lid genoemde beleidsregel is niet van toepassing op het bouwen van een erfafscheiding bij een vrijstaande woning. Dergelijke verzoeken zullen binnen de reikwijdte van artikel 4 van bijlage II Bor worden beoordeeld.

  • 3. Voor het bouwen van andere dan de in het eerste lid genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden geen beleidsregels gesteld. Dergelijke verzoeken zullen binnen de reikwijdte van artikel 4 van bijlage II Bor worden beoordeeld. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • -

      het bouwen van een erfafscheiding bij een bouwwerk of gebouw, geen woning zijnde;

    • -

      het bouwen van een open plantdragende of plantondersteunende (afscheidings)constructie;

    • -

      het bouwen van constructies voor de geleiding van bomen.

Artikel 5 Een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998 (artikel 4 lid 6 van bijlage II Bor)

Geen medewerking wordt verleend aan het oprichten en/of uitbreiden van een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 6 een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen. (artikel 4 lid 7 van bijlage II Bor)

Geen medewerking wordt verleend aan het oprichten en/of uitbreiden van een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

Artikel 7 Overig

  • 1. Ten aanzien van andere bouwwerken als bedoeld in artikel 4 van bijlage II Bor, onder lid 2, 4, 5, 6 en 7 worden geen beleidsregels gesteld. Dergelijke verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan zullen binnen de reikwijdte van artikel 4 van bijlage II Bor worden beoordeeld, waarbij deze verzoeken in ieder geval zullen worden getoetst aan relevante wet- en regelgeving en vastgesteld beleid.

  • 2. Ten aanzien van (een wijziging in) gebruik als bedoeld in artikel 4 van bijlage II Bor onder lid 8, 9 en 10 worden geen beleidsregels gesteld. Dergelijke verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan zullen binnen de reikwijdte van artikel 4 van bijlage II Bor worden beoordeeld, waarbij deze verzoeken in ieder geval zullen worden getoetst aan relevante wet- en regelgeving en vastgesteld beleid.

Artikel 8 Hardheidsclausule

  • 1. Bij de beoordeling van verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan dienen in beginsel de in artikel 3 t/m 6 genoemde beleidsregels als toetsingskaders. Een uitzondering op deze beleidsregels kan gemaakt worden indien:

    • a.

      een in artikel 4 van bijlage II Bor genoemd bouwwerk in strijd is met de beleidsregels, maar voldoet aan een ter inzage gelegd ontwerpbestemmingsplan;

    • b.

      sprake is van de uitbreiding van een woning in de bebouwde kom welke door een afwijkende feitelijke situatie niet voldoet aan de beleidsregels, maar wel valt binnen de reikwijdte van artikel 4 van bijlage II Bor. In dergelijke gevallen kan worden afgeweken van de beleidsregels voor een grotere oppervlakte of hoogte óf een afwijkende situering dan op grond van de beleidsregels is toegelaten;

    • c.

      sprake is van een bijbehorend bouwwerk bij een woning op een afstand minder dan 1,0 meter van de perceelsgrens en de ontstane tussenruimte in voldoende mate voor onderhoud bereikbaar blijft;

  • 2. Woningen die opgericht kunnen worden of zijn gebouwd middels een afgegeven bouwvergunning met een vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kunnen worden vergroot/uitgebreid binnen de reikwijdte van de beleidsregels.

Artikel 9 Titel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als:

Beleidsregels voor het afwijken van het bestemmingsplan Breda’

Wettekst

Artikel 2.12, lid 1, onderdeel a. van de Wabo.

  • 1.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

    • a.

      indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

      • 1°.

        met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

      • 2°.

        in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

      • 3°.

        indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke

Artikel 4 van bijlage II van het Bor.

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

    • a.

      binnen de bebouwde kom,

    • b.

      buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • 1°.

        niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

      • 2°.

        de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en

      • 3°.

        het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 4.

    een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Achtererfgebied, voorerfgebied

Bij de begripsbepaling is voor wat betreft de begrippen achtererfgebied en voorerfgebied aansluiting gezocht bij de vergelijkbare begrippen van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (zie figuur 1). De gebruikte definities maken het duidelijk welk deel van het erf wordt aangemerkt als achtererfgebied en wel deel onderdeel uitmaakt van het voorerfgebied.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1

Bebouwde kom

Het begrip bebouwde kom is afgeleid van jurisprudentie. Uit jurisprudentie blijkt dat naast aard en omvang van het te beoordelen gebied mede de aard van de omgeving en de afstand tot de een stads-/dorpskern bepalend zijn of er wel of niet sprake is van de bebouwde kom.

Jurisprudentie bebouwde kom: ABRvS nr 200902261/1/ M2 van 25 november 2009; ABRvS nr. 200900791/1/M2 van 23 september 2009; ABRvS nr. 200801961/1 van 11 maart 2009; ABRvS nr. 200900557/1/M2 van 12 mei 2010; ABRvS nr. 200907242/1/H1 van 23 juni 2010; In ABRvS nr. 200901350/1/R3 van 30 juni 2010; ABRvS nr. 200904633/1/R2 van 31 maart 2010.

Bijbehorende bouwwerken

Bij de begripsbepaling is voor wat betreft het begrip bijbehorende bouwwerken aansluiting gezocht bij het vergelijkbare begrip van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Binnen de bijbehorende bouwwerken kan een onderscheid gemaakt worden in vrijstaande en aangebouwde bijbehorende bouwwerken.

Hoofdgebouw, voorgevel, vrijstaande woning en bedrijfs- of dienstwoning

Ter uniformering van de toepassing van de beleidsregels in relatie tot de bestemmingsplannen is voor wat betreft de begrippen voorgevel, vrijstaande woning en bedrijfs- of dienstwoning aansluiting gezocht bij de vergelijkbare gestandaardiseerde begrippen van de gemeente Breda. Met het begrip hoofdgebouw is aansluiting gezocht bij artikel 1 van bijlage II van de Bor.

Openbaar toegankelijk gebied

Met het begrip openbaar toegankelijk gebied is aansluiting gezocht bij artikel 1 van bijlage II van de Bor. Hieronder valt tevens het begrip „weg‟ als bedoeld in artikel 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994. Ten aanzien van het bouwen op een naar het openbaar toegankelijk gebied zijn specifieke vereisten gesteld over de situering en hoogte van bouwwerken. Deze specifieke vereisten worden gesteld uit het oogpunt van de verkeersveiligheid en ter behoud van de voor de woning kenmerkende hoeksituering. Het stellen van dergelijke vereisten is niet noodzakelijk indien sprake is van een hoeksituatie aansluitend op voor langzaam verkeer openstaande wegen of paden. Wel zal in dergelijke gevallen, gelet op de in het zicht liggende locatie, mede uit het oogpunt van redelijke eisen van welstand, zorgvuldige aandacht moeten worden besteed aan uiterlijk en plaatsing van het bouwwerk.

Artikel 2 Wijze van meten

Met betrekking tot de wijze van meten is aansluiting gezocht bij de wijze van meten van bijlage II van de Bor. Voor de goot- en bouwhoogte en de bouwdiepte is binnen bijlage II van de Bor geen wijze van meten voorgeschreven. Hier is de wijze van meten dan ook aangevuld met de gestandaardiseerde meetvoorschriften zoals ontwikkeld en gebruikt binnen de gemeentelijke praktijk van Breda. Voor de bouwdiepte geldt dat bij het bepalen van deze, dakterrassen en balkons niet meegerekend worden met de bouwdiepte van de betreffende bouwlaag. Wel dient de hoogte van de benodigde terras-/balkonafscheiding meegerekend te worden met de goot- respectievelijk de bouwhoogte.

Artikel 3 Een bijbehorend bouwwerk (artikel 4, lid 1 van bijlage II Bor)

Op grond van artikel 4, lid 1 van bijlage II Bor kan worden afgeweken van het bestemmingsplan voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk binnen of buiten de bebouwde kom.

Woningen

Met betrekking tot het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen of buiten de bebouwde kom is het bouwen van deze bouwwerken beperkt tot het oprichten van bijbehorende bouwwerken bij woningen binnen de bebouwde kom en burgerwoningen buiten de bebouwde kom. Verzoeken omtrent het realiseren van bijbehorende bouwwerken bij overige gebouwen zullen binnen de reikwijdte van artikel 4 van bijlage II Bor worden beoordeeld.

Maximale oppervlakte

De oppervlakte waarvoor kan worden afgeweken van het bestemmingsplan is in de beleidsregels beperkt tot 25 m². Bij percelen met een oppervlakte groter dan 500 m² mag de oppervlakte waarvoor van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, afhankelijk van de totale oppervlakte van het perceel, maximaal 50 m² bedragen. De maximering voorziet in een uniforme regeling welke eenieder in gelijke mate de mogelijkheid biedt de woning uit te breiden of een bijgebouw te bouwen naast de op grond van het bestemmingsplan geboden bouwmogelijkheden.

Het totaal aan afwijkingen van het bestemmingsplan mag niet meer bedragen dan de in de beleidsregels gegeven maxima. Het meerdere malen afwijken van het bestemmingsplan is slechts mogelijk indien het totaal van alle verleende afwijkingen niet hoger is dan het op grond van de beleidsregels toegestane maximum.

Hoogte bijbehorende bouwwerken

De hoogte waarvoor kan worden afgeweken van het bestemmingplan is voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken gemaximeerd op 0,40 meter boven de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de woning. Door uit te gaan van de bestaande hoogte van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de woning wordt een mate van flexibiliteit ingebouwd afhankelijk van de ligging van de eerste verdiepingsvloer in de woning. Een flexibiliteit welke de mogelijkheid biedt het plafond van de uitbreiding beter te laten aansluiten op het bestaande plafond van de woning, wat ten goede komt aan het „binnenwerkse‟ uiterlijk van de woning.

Bouwen voor de voorgevel

Uitgangspunt is dat niet gebouwd mag worden voor de voorgevel, tenzij sprake is van één van de drie in de beleidsregels genoemde situaties:

  • 1.

    Het bouwen van bouwkundig ondergeschikte bouwdelen (i.e. balkons, erkers en luifels): Deze beleidsregel is in veel bestemmingsplannen reeds expliciet geregeld en als zodanig in veel gevallen overvloedig. De beleidsregel betreft dan ook een overgangsregeling uit het oogpunt van rechtsgelijkheid voor die bestemmingsplannen waarin ten behoeve van het bouwen van onder-geschikte bouwdelen nog geen regeling is opgenomen. De beleidsregel is in overeenstemming met de gestandaardiseerde regeling van de gemeente Breda.

  • 2.

    Het bouwen van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel indien bij de oorspronkelijke woning reeds was voorzien in een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor de woning: Bij bepaalde type woningen, welke onder andere te vinden zijn in delen van de Haagse Beemden en Princenhage, is bij de oorspronkelijke bouw voorzien in een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel. Gelet op het oorspronkelijk ontwerp wordt het hebben van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel bij deze woningen acceptabel geacht.

  • 3.

    Het bouwen van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel indien bij de oorspronkelijke woning niet was voorzien in een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor de woning maar wel valt aan te merken als een woningtype genoemd onder 2: Anders dan de onder 2 genoemd woningen betreft het hier woningen behorende bij een bepaalde type woningen welke bij de oorspronkelijke bouw niet zijn voorzien in een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel. Gelet op het oorspronkelijk ontwerp van de naastgelegen woningtype wordt het hebben van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel, in het kader van het gelijkheidsbeginsel, ook bij deze woningen acceptabel geacht.

Achtererfgebied bij woningen

Ter voorkoming van het volbouwen van percelen dient na realisering van de bouw een achtererfgebied over te blijven gelegen achter de woning met een diepte van minimaal 5,0 meter over de volledige breedte van de woning, of een naar oppervlakte daarmee gelijk te stellen oppervlakte binnen het achtererfgebied en of een naar de weg gekeerd zijerf op 3,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan. Beoogd wordt het behoud van een minimale buitenruimte te garanderen en te voorkomen dat percelen volledig worden volgebouwd. Het behoud van een erf is daarbij, uit het oogpunt van de leefbaarheid van de woning, een zwaarwegender belang dan de wens de woning uit te breiden.

Ruimte tussen gebouwen

Het ontstaan van een smalle ruimte tussen gebouwen wordt, mede uit het oogpunt van het voorkomen van vervuiling en de bestrijding van ongedierte, als ongewenst beschouwd. Een dergelijke smalle ruimte biedt in het algemeen onvoldoende ruimte voor onderhoud van de woning. Om deze reden dient tegen de perceelsgrens óf op een afstand groter dan 1,0 meter uit de perceelsgrens te worden gebouwd. Indien uit de feitelijke situatie blijkt dat bij een kleinere afstand de ontstane tussenruimte in voldoende mate voor onderhoud bereikbaar blijft kan op grond van de hardheidsclausule (artikel 9 van de beleidsregels) gemotiveerd worden afgeweken van de in de beleidsregels gegeven minimale afstand van 1,0 meter tot de perceelsgrens.

Ruimte tussen woning en vrijstaande bijbehorende bouwwerken

Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dient ruimtelijk onderscheidenlijk te zijn van de op het perceel aanwezig woning. Voorts wordt het ontstaan van een smalle ruimte tussen gebouwen als ongewenst beschouwd. Om deze redenen dient een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op minimaal 1,0 meter van de woning te worden gebouwd.

Bouwen op het voorerfgebied achter de voorgevel

Het bouwen op het voorerfgebied achter de voorgevel bij woningen in kenmerkende hoeksituaties, heeft in het algemeen een negatieve invloed op de verkeersveiligheid indien te dicht achter op de voorgevel van de woning wordt gebouwd. In dergelijke gevallen zal ten gevolge van de bouw een groot deel van de zijstraat aan het zicht van de weggebruiker worden onttrokken. Uit het oogpunt van verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van de weg dient gebouwd te worden op minimaal 3,0 meter achter de voorgevel. Met betrekking tot vrijstaande bijbehorende bouwwerk dient een stedenbouwkundig advies met betrekking tot uitzicht, verkeersveiligheid, bezonnning en bereikbaarheid te worden opgevraagd.

Bouwen aan de zijgevel

Het bouwen op aan de zijgevel word acceptabel geacht mits het bijbehorend bouwwerk bouwkundige ondergeschikt blijft aan de woning. Om deze reden is de hoogte beperkt en dient het bouwwerk op een minimaal 3,0 meter achter de voorgevel van de woning gelegen te zijn, ten einde het karakter van het hoofdgebouw met een ondergeschikte bijbehorend bouwwerk te accentueren. Hieraan dient te worden vastgehouden ondanks dat vergunningsvrije bouwwerken op minimaal 1,0 meter achter de voorgevel gerealiseerd mogen worden.

Bouwen van bouwwerken in de vorm van een overkapping

Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een overkapping voor de voorgevel is acceptabel geacht mits deze ondergeschikt blijft aan de woning. Net als bij bouwen aan de zijgevel is de hoogte beperkt. Uit het oogpunt van verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van de weg mogen de zijde die gericht zijn naar een openbaar toegankelijk gebied samenvallende perceelsgrens niet worden dichtgezet met wanden.

Dakterras

In voorkomende gevallen gaat de uitbreiding van de woning gepaard met de realisatie van een dakterras op de uitbreiding. Het realiseren van een dakterras in de bebouwde kom kan gelet op de korte afstand tot naastgelegen woningen, mede uit het oogpunt van privacy, tot problemen leiden. Om deze reden is een zorgvuldige uitvoering van een dakterras vereist, waarbij op een adequate wijze rekening wordt gehouden met omwonenden. De hoogte van de afscheidingsconstructie ten behoeve van het dakterras mag, gelet op de minimale eis uit afdeling 2.3 van het Bouwbesluit, niet minder bedragen dan 1,0 meter boven de afgewerkte dakvloer van het onderliggend aangebouwd bijbehorend bouwwerk. In het kader van privacy ) kan gemotiveerd worden afgeweken van de maximale hoogte van 1,0 meter voor een terrasafscheiding indien het plaatsen van een hoger, ondoorzichtig privacyscherm (bv. melkglas) uit het oogpunt van het waarborgen van de privacy van omwonenden gewenst dan wel vereist is. De wettelijke bepalingen van het burenrecht als geregeld in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek blijven immers onverkort van toepassing op de relatie tussen naburige erven.

Burgerwoningen buiten de bebouwde kom

Met de komst van de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Paraplunota ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant, welke de uitwerking vormt van het provinciaal ruimtelijk beleid uit de Interimstructuurvisie “Brabant in ontwikkeling”, komen te vervallen. Binnen de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn in tegenstelling tot de Paraplunota ruimtelijk ordening geen eisen gesteld met betrekking tot de maximale inhoud van 600m³ voor een burgerwoning in het buitengebied.

In de beleidsregel wordt vastgehouden aan de inhoudsmaat van maximaal 600m³ voor een burgerwoning in het buitengebied. Ten eerste omdat het gestelde in deze beleidsregel nog niet in alle bestemmingsplannen voor het buitengebied expliciet is geregeld. De beleidsregel betreft dan ook een overgangsregeling uit het oogpunt van rechtsgelijkheid, gelet op de voorziene herziening van de verschillende bestemmingsplannen op dit punt. Ten tweede omdat nog geen nieuw beleid omtrent de maximale inhoud van een burgerwoning in het buitengebied is vastgesteld. Voornoemde geldt overeenkomstig voor de regeling inzake het bouwen van bijgebouwen bij een burgerwoning buiten de bebouwde en de uitzonderingsregel in geval van de sloop van voormalige agrarische bijgebouwen.

Bedrijfs- en dienstwoningen buiten de bebouwde kom

In de verschillende vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente Breda is een adequate regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken bij een (agrarische) bedrijfs- of dienstwoning buiten de bebouwde kom. Om deze reden wordt het, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet wenselijk geacht medewerking te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan voor een verdere uitbreiding van een (agrarische) bedrijfs- of dienstwoning met bijbehorende bouwwerken welke aan de woning gerelateerd zijn.

Mantelzorg

De vergrijzing van de samenleving heeft tot gevolg dat de vraag naar vormen van zorg toeneemt. Dit uit zich onder andere in de toename van de vraag naar mogelijkheden om zelf te kunnen zorgen voor familieleden of andere personen waarmee men een sociale, niet bedrijfsmatige, relatie heeft in of nabij de woning in het kader van mantelzorg. Een vraag naar ruimte welke kan botsen met de bouwmogelijkheden die een bestemmingsplan biedt. Om deze reden kan in beginsel worden afgeweken van het bestemmingsplan voor het bouwen ten behoeve van mantelzorg. Voorwaarde daarbij kan zijn dat een eis is dat uit een indicatie van een onafhankelijke indicatiecommissie noodzakelijk is. Voor de zorg aan bijvoorbeeld ouders zal geen indicatie worden afgegeven. Om deze reden is gekozen om een onderscheid te maken binnen dit beleid.

Bij het afwijken van het bestemmingsplan zal zorgvuldig moeten worden beoordeeld of de oppervlakte waarvoor van het bestemmingsplan wordt afgeweken wordt verleend in overeenstemming is met de zorgvraag, ten einde te grote uitbreidingen van de woning te voorkomen. Uitgangspunt is dat sprake is van een ondergeschikte uitbreiding aan de woning. Hiervoor dient een stedenbouwkundig advies te worden afgegeven. Medewerking wordt niet verleend aan een ruimte bestaande uit meer dan één bouwlaag. Tevens moet eerst onderzocht worden of de mantelzorg binnen de bestaande bebouwing contouren mogelijk is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het ombouwen van een bestaande garage/berging naar een mantelzorg voorziening.

De woonruimte ten behoeve van de mantelzorg mag niet op een zodanige wijze zijn ingericht dat deze als zelfstandige woonruimte kan worden gebruikt, of in gebruik kan worden genomen. In dergelijk gevallen is sprake van het toevoegen van een woning. Voor het toevoegen van een woning kan op grond van artikel 5, lid 1 van bijlage II Bor niet worden afgeweken van het bestemmingsplan.

Bij de herziening van bestemmingsplannen wordt een regeling opgenomen voor het bouwen ten behoeve van mantelzorg. De beleidsregel betreft dan ook een overgangsregeling vooruitlopend op de herzieningen van die bestemmingsplannen welke op dit punt nog geen adequate regeling hebben.

Artikel 4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde (artikel 4 lid 3 van bijlage II Bor)

Op grond van artikel 4, lid 3 van bijlage II Bor kan worden afweken van het bestemmingsplan voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde. De beleidsregels zijn slechts van toepassing op het bouwen van erfafscheidingen bij een woning, voor zover geen sprake is van een vrijstaande woning. Verzoeken omtrent het realiseren van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde zullen binnen de reikwijdte van artikel 4 van bijlage II Bor worden beoordeeld.

De hoogte van een erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 2,0 meter. Indien een erfafscheiding voor de voorgevel wordt gebouwd of op een het voorerfgebied op minder dan 3,0 meter afstand van de voorgevel mag de hoogte van de erfafscheiding niet meer bedragen dan 1,0 meter uit het oogpunt van de verkeersveiligheid en het behoud van vrije doorzichten bij hoeksituaties.

Vrijstaande woningen

Bij vrijstaande woningen kan het, gelet op de ruime percelen, wenselijk zijn dat in afwijking van de beleidsregel medewerking wordt verleend aan een erfafscheiding voor de voorgevel met een hoogte van meer dan 1,0 meter. Een dergelijke situatie heeft zich in het verleden verschillende malen voorgedaan, bijvoorbeeld in Nieuw-Wolfslaar, waarbij de destijds geldende beleidsregels als onnodig belemmerend werden ervaren. Om deze reden zijn ten behoeve van het bouwen van een erfafscheiding bij vrijstaande woningen geen beleidsregels gesteld. Elk verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan voor een erfafscheiding bij een vrijstaande woning zal individueel beoordeeld moeten worden waarbij uitgaande van de kenmerken van de woning en de omgeving dient te worden bepaald of de gevraagde erfafscheiding acceptabel is.

Open plantdragende of plantondersteunende constructies

Een specifieke vorm van erfafscheiding vormen de plantdragende of plantondersteunende constructies. Het betreft zeer open constructies, zoals gaaswerk of wapeningsmatten, welke primair tot doel hebben de als erfafscheiding dienst doende planten en/of struiken te geleiden en/of ondersteunen. Tevens kan sprake zijn van constructies of frames voor de geleiding van leibomen. Het plaatsen van dergelijke „groene‟ erfafscheidingen biedt in het algemeen een vriendelijker aanzicht en kan een bijdrage leveren aan het „groene‟ karakter van de buurt. Om deze reden worden ten aanzien van deze constructies geen beleidsregels gesteld en zal een verzoek individueel worden beoordeeld.

Artikel 5 Een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998

(artikel 4 lid 6 van bijlage II Bor)

Binnen de beleidsregels wordt geen medewerking verleend aan de in dit artikel bedoelde bouwwerken. De geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied geven in deze voldoende bouwmogelijkheden om dergelijke bouwwerken te realiseren.

Artikel 6 een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

(artikel 4 lid 7 van bijlage II Bor)

Binnen de beleidsregels wordt geen medewerking verleend aan de in dit artikel bedoelde bouwwerken. De geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied geven in deze voldoende bouwmogelijkheden om dergelijke bouwwerken te realiseren.

Artikel 7 Overig

Geen beleidsregels worden gesteld ten behoeve van andere bouwwerken dan genoemd in artikel 4 lid 2, 4, 5, 6 en 7, en ten behoeve van het gebruik lid 8, 9 en 10 van bijlage II Bor. Verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan zullen in deze gevallen individueel moeten beoordeeld, waarbij enige relevante wet- en regelgeving of vastgesteld beleid op de beoordeling zal worden betrokken.

In hoofdstuk V ‘Bijzondere bepalingen’ van bijlage II van de Bor wordt onder artikel 5 lid 1 gesteld dat bij het toepassen van artikel 2, 3 en 4 het aantal woningen gelijk blijft. Uit jurisprudentie (ABRS, nr. 200704532/1, d.d. 20 februari 2008) blijkt dat hier gelezen moet worden dat het aantal zelfstandige woningen mag niet worden vermeerderd.

Zo is voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op grond van artikel 2, lid 3 van bijlage II Bor geen omgevingsvergunning vereist. Wordt niet voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in dit artikel dan moet voor het bouwen een bijbehorend bouwwerk een omgevingsvergunning worden aangevraagd, waarbij eventueel artikel 2.12, lid 1, onderdeel a onder 2 Wabo toegepast kan worden om af te wijken van het bestemmingsplan. Een dergelijk bijbehorend bouwwerk zal natuurlijk moeten voldoen aan de redelijke eisen van welstand zoals deze door de gemeenteraad zijn vastgesteld in de gemeentelijke Welstandsnota. Elk bouwwerk zal moeten voldoen aan de technische eisen van het Bouwbesluit.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Een strikte toepassing van de beleidsregels kan in bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen hebben in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. In dergelijke gevallen kan op grond van de hardheidsclausule gemotiveerd van de beleidsregels worden afgeweken. Het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid dient terughoudend te worden toegepast ten einde geen afbreuk te doen aan de beleidsregels.

Gelet op de beleidsregels is in ieder geval, doch niet uitsluitend, sprake van bijzondere omstandigheden indien:

  • 1.

    Afwijken van het bestemmingsplan is vereist voor een bouwwerk welke op grond van een ter inzage gelegd ontwerpbestemmingsplan is toegelaten. In dergelijke gevallen kan in anticipatie op dit bestemmingsplan en in afwijking van de beleidsregels worden afgeweken van het bestemmingsplan, aangezien de ontwikkeling past in het voorziene toekomstig planologisch regime;

  • 2.

    sprake is van een situatie welke niet (meer) in overeenstemming is met een bestemmingsplan gezien de oppervlakte, hoogte, situering of bestemming doordat er sprake is van een ander type woning dan in de omgeving gebruikelijk is of ten gevolge van een verouderd bestemmingsplan. In dergelijke gevallen kan op grond van een positief stedenbouwkundig advies en in afwijking van de beleidsregel worden afgeweken van het bestemmingsplan;

  • 3.

    een bijbehorend bouwwerk bij een woning op minder dan 1,0 meter van de perceelsgrens wordt gebouwd, maar de ontstane tussenruimte in voldoende mate voor onderhoud bereikbaar blijft;

Voor Woningen die gerealiseerd kunnen worden of gebouwd zijn middels een afgegeven bouwvergunning met vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening geldt eveneens een bijzonder omstandigheid. Dergelijke woningen mogen niet worden uitgebreid omdat vaak de uitbreiding niet past binnen de afgegeven vrijstelling. De uitbreiding is dan in strijd met het bestemmingsplan. In dergelijke gevallen kan dan worden afgeweken van het bestemmingsplan, door deze aanvragen binnen de reikwijdte van de beleidsregels te beoordelen.

Artikel 4:84 van de Awb biedt naast de verplichting te handelen overeenkomstig de beleidsregels, tevens de mogelijkheid hiervan af te zien indien het handelen conform de beleidsregels voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Op grond hiervan is het mogelijk om in bijzondere, individuele gevallen, welke niet in de beleidsregels zijn verdisconteerd, af te wijken van de algemeen geldende beleidsregels. Artikel 4:84 van de Awb staat er daarbij niet aan in de weg dat in de beleidsregels wordt voorzien in een zelfstandige afwijkingsbevoegdheid of hardheidsclausule welke het mogelijk maakt van de beleidsregels af te wijken (ABRS, nr. 200803916/1, d.d. 18 februari 2009).