Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening maatschappelijke participatie van kinderen Breda 2012-2013

Geldend van 29-03-2012 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening maatschappelijke participatie van kinderen Breda 2012-2013

De raad van de gemeente Breda;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 februari 2012, met bestuursvoorstelnummer 39307, inzake maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen;

gelet op artikel 8, eerste lid, sub g, en tweede lid, sub d alsmede artikel 35, vijfde lid en artikel 48, vierde lid van de Wet werk en bijstand;

Overwegende,

dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met (schoolgaande) kinderen;

besluit vast te stellen:

Verordening maatschappelijke participatie van kinderen (inclusief toelichting) Breda 2012-2013.

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      wet: Wet werk en bijstand;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Breda;

    • d.

      maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door (schoolgaande) kinderen van ouders met een laag inkomen;

    • e.

      voorziening: een vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van (schoolgaande) kinderen van ouders met een laag inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie;

    • f.

      kind: ten laste komend kind van een ouder met een laag inkomen in de leeftijd 2 tot en met 17 jaar;

    • g.

      schoolgaand kind: ten laste komend kind van een ouder met een laag inkomen dat naar de voorschool of school gaat;

    • h.

      voorschool: voorschoolse voorziening gericht op educatie aan kinderen van 2 tot 4 jaar;

    • i.

      peutertuin: arrangement met kortdurende opvang, gericht op het laten samenspelen van kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, voor maximaal 2 dagdelen per week en uitsluitend gedurende schoolweken;

    • j.

      laag inkomen: een netto maand inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm;

    • k.

      alleenstaande ouder: een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b, van de wet;

    • l.

      gezin: een gezin als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub c, van de wet;

    • m.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c, van de wet;

    • n.

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet op de aanvraagdatum;

    • o.

      bijdrage: de categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, lid 5, van de wet.

  • 2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de WWB.

HOOFDSTUK II VOORWAARDEN

Artikel 2 Doel en strekking

  • 1. De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie, door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2. Degenen die tot de doelgroep behoren alsmede aan de voorwaarden voldoen, hebben om vergroting van deelneming aan de samenleving van ten laste komende schoolgaande kinderen te bevorderen, recht op een bijdrage in de kosten hiervan.

Artikel 3. Maatschappelijke participatie van kinderen

Onder het bevorderen van voorzieningen van maatschappelijke participatie wordt verstaan:

  • a.

    het bevorderen van het lidmaatschap van een jeugd-, sport- of ontspanningsvereniging;

  • b.

    het bevorderen van deelneming aan muziek- en/of dansonderwijs en culturele activiteiten;

  • c.

    het bevorderen van bezoek aan zwembad, bibliotheek, theater, concert, museum, en/of educatief pretpark;

  • d.

    het bevorderen van activiteiten op het gebied van het maatschappelijk welzijn, waaronder het voorlichten over en voorkomen van verslavingsproblematiek;

  • e.

    het bevorderen van deelname aan voorscholen en peutertuinen;

  • f.

    het bevorderen van deelname aan educatieve buitenschoolse activiteiten;

  • g.

    het bevorderen van financiële educatie.

Artikel 4 Doelgroep

  • 1. De alleenstaande ouder of het gezin met een of meer kinderen, die/dat gedurende de periode van minstens één jaar is aangewezen op een inkomen wat gemiddeld per maand niet uitkomt boven 110 % van de geldende bijstandsnorm, alsmede niet beschikt over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 2. Als periode, genoemd in het eerste lid, wordt in aanmerking genomen het kalenderjaar voorafgaande aan de datum waarop de aanvraag is ingediend.

  • 3. Het kind waarvoor de bijdrage wordt aangevraagd, dient op de aanvraagdatum aan het leeftijdscriterium als bedoeld in artikel 1, sub f van de verordening te voldoen.

HOOFDSTUK III SLOTBEPALINGEN

Artikel 5 Uitvoering

Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de uitvoering van deze regeling, voor zover deze niet zijn opgenomen in deze verordening of een uitwerking zijn van deze verordening.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie op www.breda.nl en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 8 Geldigheidsduur

Deze verordening vervalt op 1 januari 2014.

Artikel 9 Overgansgbepalingen

  • 1. Deze verordening blijft van toepassing op aanvragen die zijn ingediend gedurende de looptijd van deze verordening.

  • 2. Deze verordening blijft van toepassing op op grond van deze verordening genomen besluiten die nog niet onherroepelijk zijn.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke participatie voor kinderen Breda 2012-2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 maart 2012,
De griffier, De voorzitter,

Algemene toelichting

In de motie Blanksma-Spekman c.s. heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om gemeenten financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds, als die onvoldoende bijdragen aan de rijksdoelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat vanwege financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen.

Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk in de Wet werk en bijstand gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen.

Voorts dient invulling te worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Deze vorm van categoriale bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt aan personen met een inkomen van maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Alhoewel de regering er vanuit gaat dat de meeste ouders zich inzetten voor een goede toekomst voor hun kind, wil de regering voorkomen dat deze specifieke ondersteuning voor andere zaken kan worden aangewend. Om die reden acht de regering het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren. Als verstrekking in natura naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering hiervan, kan gekozen worden voor een andere vorm.

De regering realiseert zich dat gezien de aard van hetgeen geregeld wordt een verstrekking in natura in een aantal gevallen ondoelmatig of ondoeltreffend kan zijn, nog afgezien van het feit dat er discussie kan ontstaan over wat nu wel of niet als in natura is te duiden. Daarom is in de wet de mogelijkheid opgenomen,dat wanneer verstrekking in natura ondoelmatig is, het college mag afwijken van deze verplichting.

Door deze mogelijkheid te bieden om op andere wijze te bewerkstelligen dat een kind deel kan nemen aan noodzakelijke activiteiten, wil de regering tot uitdrukking brengen dat gemeenten de doeltreffendheid de doorslag kunnen laten geven. De regering voorziet dat gemeenten aldus geen belemmeringen zouden moeten ervaren om voorzieningen te treffen gericht op maatschappelijke participatie en ontwikkeling van kinderen.

Gelet op de vele soorten van activiteiten die in de verordening onder het begrip van maatschappelijke participatie worden geschaard, de waarde van de verstrekking in natura uitgedrukt in geld, stigmatisering van de doelgroep, alsmede de uitvoeringskosten in ogenschouw genomen, leidt verstrekking in natura in sommige gevallen tot een ondoelmatige uitvoering van de regeling. Gekozen is dan ook voor beide vormen: een geldelijke bijdrage en bijstand in natura.

Een categoriale voorziening impliceert niet dat ambtshalve de bijdrage wordt verstrekt. Er moet nog steeds een aanvraag ingediend worden, maar de beoordeling hiervan is veel eenvoudiger. Er behoeft alleen getoetst te worden of de persoon behoort tot de categorie die in de wet is omschreven, dus zonder na te gaan of de kosten waarvoor die bijstand wordt verleend in het geval van aanvrager daadwerkelijk noodzakelijk en gemaakt zijn.

De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar door het rijk geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegan.

Artikelgewijze toelichting

In onderstaande toelichting wordt ingegaan op een aantal artikelen, dat toelichting behoeft.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de WWB om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Artikel 2 Doel en strekking

Hiermee is doel en strekking van de regeling verwoord.

Artikel 3. Maatschappelijke participatie van kinderen

Gekozen is voor die activiteiten waarbij actief aan de samenleving wordt deelgenomen.

Artikel 4 Doelgroep

Benadrukt wordt, dat het hierbij gaat om personen met een hen ten laste komend kind. Dus een kind waarvoor de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag. Voorts dient onderwijs te worden gevolgd, inclusief voorschool en weekend-onderwijs.

Na het bereiken van de 18-jarige leeftijd kan het kind voor deelname aan activiteiten gebruik maken van de BredaPas voor de minima door zelf hiertoe een aanvraag in te dienen.

Artikel 5 Uitvoering

Het college stelt nadere regels met betrekking tot de uitvoering van deze regeling.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Spreekt voor zich.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Na de vaststelling op 15 maart 2012 treedt de verordening, na publicatie op www.breda.nl, in werking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 8 Geldigheidsduur

Deze verordening heeft een geldigheidsduur tot 1 januari 2014.

De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar geëvalueerd. Vervolgens vindt er een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.