Regeling vervallen per 01-07-2020

Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Breda 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2020

Intitulé

Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Breda 2015

De raad van de gemeente Breda;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 25 november 2014 onder nummer 42908:

gelet op:

  • -

    Artikel 8 lid 1 sub b Participatiewet

  • -

    Artikel 35 Participatiewet

  • -

    Artikel 36 Participatiewet

  • -

    Artikel 108 Gemeentewet

  • -

    Artikel 147 Gemeentewet

Gezien het advies van de commissie Economie van 11 december 2014:

Besluit vast te stellen: Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Breda 2015.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Participatiewet

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Breda;

    • c.

      individuele inkomenstoeslag: toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de wet;

    • d.

      vermogen: vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • e.

      langdurig: gelijk aan de duur van de ononderbroken referteperiode, te weten 36 maanden;

    • f.

      referteperiode: 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • g.

      peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de individuele inkomenstoeslag ontstaat;

    • h.

      belanghebbende: in deze verordening wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.

Hoofdstuk 2. Voorwaarden

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, kan per 12 maanden worden ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3. Doelgroep

Tot de doelgroep van deze regeling behoren personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen hebben, geen in aanmerking te nemen vermogen hebben, geen uitzicht op inkomensverbetering hebben, als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet, én ten tijde van de aanvraag in de gemeente Breda woonachtig zijn.

Artikel 4. Laag inkomen

  • 1. Als laag inkomen in de zin van artikel 36 van de wet wordt aangemerkt een aaneengesloten ononderbroken netto maandinkomen dat gedurende de referteperiode niet meer bedraagt dan 110% van het netto wettelijk minimumloon voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaande ouders of 80% van het netto wettelijk minimumloon voor alleenstaanden.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid worden inkomsten uit arbeid buiten beschouwing gelaten voor zover deze lager zijn dan € 1.500,- netto in het jaar voorafgaand aan de aanvraag.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt:

    • a.

      € 250,- voor alleenstaanden

    • b.

      € 350,- voor alleenstaande ouders/gehuwden/samenwonenden

  • 2. De gemeenteraad stelt de hoogte van de individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in het eerste lid, vast.

  • 3. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. Voor de hoogte van de individuele inkomenstoeslag is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 5. Gehuwden/samenwonenden dienen beiden aan de voorwaarden te voldoen.

Hoofdstuk 3. Geen recht

Artikel 6. Geen recht op individuele inkomenstoeslag vanwege uitzicht op inkomensverbetering

Geen recht op de individuele inkomenstoeslag hebben personen die, in afwijking van artikel 3 van deze verordening, uitzicht hebben op inkomensverbetering, omdat zij

  • a.

    op de peildatum een arbeidsgericht traject volgen of in aanmerking komen voor een arbeidsgericht traject;

  • b.

    op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten hebben genoten;

Artikel 7. Geen recht op individuele inkomenstoeslag vanwege schending verplichtingen

Geen recht op de individuele inkomenstoeslag hebben personen die in afwijking van artikel 3 van deze verordening

  • a.

    op de peildatum naar het oordeel van het college in het jaar voorafgaand aan het verzoek de arbeids- en activeringsverplichtingen van artikel 9 van de wet verwijtbaar niet zijn nagekomen en een maatregel opgelegd hebben gekregen;

  • b.

    op de peildatum naar het oordeel van het college in het jaar voorafgaand aan het verzoek de verplichtingen van artikel 18a van de wet verwijtbaar niet zijn nagekomen en een boete opgelegd hebben gekregen.

Hoofdstuk 4. Uitvoering

Artikel 8. Uitvoering

Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze regeling, voor zover deze niet zijn opgenomen in de wet, deze verordening en toelichting of een uitwerking zijn van deze verordening.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10. Intrekken oude verordening

De Verordening Langdurigheidstoeslag Breda 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Breda 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 december 2014,
De voorzitter,
de griffier,

Toelichting Verordening Individuele Inkomenstoeslag Participatiewet Breda 2015

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van het netto wettelijk minimumloon voor gehuwden/samenwonenden/alleenstaande ouders en 80% van het netto wettelijk minimumloon voor alleenstaanden. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen Wet werk en bijstand op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd/samenwonenden) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 4 onder ‘Langdurig’.

Artikel 2. Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 3 Doelgroep

De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld. In ieder geval behoren tot de doelgroep de personen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt. Bij het beoordelen hoe lang de afstand tot de arbeidsmarkt is, is gekeken naar de krachten en bekwaamheden van de betreffende personen en de inspanningen die zij hebben verricht om tot inkomensverbetering te komen. De toeslag is in principe bedoeld voor mensen die geen uitzicht hebben op inkomensverbetering; geen perspectief om hun inkomen door arbeid te verhogen.

Bij personen met een ander inkomen dan bijstand, wordt individueel (maatwerk) beoordeeld of er al dan niet zicht is op inkomensverbetering. Verder moet aan de overige voorwaarden als gesteld in deze verordening worden voldaan.

Artikel 4. Laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van de verordening.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan110% van het netto wettelijk minimumloon voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaande ouders en 80% van het netto wettelijk minimumloon voor alleenstaanden. In afwijking hiervan worden inkomsten uit arbeid buiten beschouwing gelaten voor zover deze lager zijn dan € 1.500,- netto in het jaar voorafgaand aan de aanvraag.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden/samenwonenden. Als inkomensgrens geldt 110% van het netto wettelijk minimumloon voor alleenstaande ouders en gehuwden/samenwonenden en 80% van het netto wettelijk minimumloon voor alleenstaanden.

Gehuwden/samenwonenden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het derde lid.

Artikel 6. Geen recht op individuele inkomenstoeslag vanwege uitzicht op inkomensverbetering

Inwoners die uitzicht hebben op inkomensverbetering, ondanks dat zij langdurig zijn aangewezen op een laag inkomen, zijn in principe uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag. De bijstand is een tijdelijk vangnet en het is in de lijn van de wet dat een persoon uiteindelijk zijn weg vindt naar een betaalde baan. Dit betekent dat personen die een arbeidsgericht traject volgen of daarvoor in aanmerking komen, niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag omdat er uitzicht is op inkomensverbetering, ondanks dat zij mogelijk langer dan drie jaar een laag inkomen hebben ontvangen.

Artikel 7. Geen recht op individuele inkomenstoeslag vanwege schending verplichtingen

Personen die in het jaar voorafgaand aan het verzoek een maatregel of boete opgelegd hebben gekregen vanwege schending activering- en arbeidsverplichtingen en/of inlichtingenverplichtingen hebben geen recht op de individuele inkomenstoeslag in het betreffende jaar.

Artikel 8. Uitvoering

Het college kan nadere regels vaststellen.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Na de vaststelling op 18 december 2014 treedt de verordening, na publicatie Gemeenteblad, in werking met ingang van 1 januari 2015. Er is geen overgangsregeling van toepassing.