Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Breda 2016

Geldend van 27-05-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Breda 2016

Het College van Burgemeester en wethouders van Breda, gelet op de artikelen 54, 55 en 58 t/m 62 van de Participatiewet, de artikelen 25 t/m 28, 30 en 31 van de IOAW en de artikelen 25 t/m 28, 30 en 31 van de IOAZ, in overweging nemende dat het college op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ verplicht is om ten onrechte verleende bijstand als gevolg van de schending inlichtingenplicht terug te vorderen. Het college daarnaast een bevoegdheid heeft als het gaat om vorderingen die niet het gevolg zijn van schending inlichtingenplicht en het verhalen van bijstand. Het college de bevoegdheid heeft hier zelf invulling aan te geven en vast te stellen in beleidsregels,

besluit vast te stellen de:

Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Breda 2016

Algemeen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      LBIO: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen;

    • h.

      NVVK: brancheorganisatie op het gebied van schuldhulpverlening en sociaal bankieren; 

    • i.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • j.

      Verhaalsbijdrage: kosten van de uitkering die worden verhaald op een onderhoudsplichtige, zoals bedoeld in paragraaf 6.5 van de participatiewet.

Artikel 2. Gebruik maken van de bevoegdheid tot terugvordering, herziening, intrekking en brutering en verrekening

Het college maakt gebruik van in de Participatiewet, de IOAW en IOAZ toekomende bevoegdheid tot:

  • a.

    herziening of intrekking als bedoeld in artikel 54, derde lid van de Participatiewet of artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ;

  • b.

    tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede en derde lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt;

  • c.

    bruteren van de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling; en

  • d.

    verrekenen van inkomsten als bedoeld in artikel 58, vierde lid van de Participatiewet of artikel 25, vierde lid van de IOAW/ IOAZ.

Afzien van terugvordering

Artikel 3. Afzien van terugvordering

Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

  • 1.

    het terug te vorderen bedrag lager is dan € 100,- en niet is ontstaan door fraude;

  • 2.

    een termijn van 6 maanden is verstreken na bekend worden van gegevens bij het college die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand, tenzij de belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden;

  • 3.

    hiertoe naar het oordeel van het college een dringende reden aanwezig is.

Kwijtschelding

Artikel 4. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van artikel 58 en 59 Participatiewet en artikel 25 en 26 IOAW en IOAZ, kan het college besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • 1.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in artikel 5 onder lid 2 bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, én

  • 2.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 3.

    de schending inlichtingenplicht niet verwijtbaar is aan de belanghebbende.

  • 4.

    hiertoe dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 5. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 4 wordt afgezien indien:

  • 1.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende. Wel kan de invordering tijdelijk worden opgeschort of (deels) worden afbetaald tijdens een schuldregeling.

  • 2.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 6. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 4 treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en belanghebbende een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 7. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 4 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • 1.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen;

  • 2.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

  • 3.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 8. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

In afwijking van artikel 58 en 59 Participatiewet en artikel 25 en 26 IOAW en IOAZ, kan het college besluiten van gehele of gedeeltelijke terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, met uitzondering van de gevallen waarbij de vordering door fraude is ontstaan, indien de belanghebbende:

  • 1.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

  • 2.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

  • 3.

    gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • 4.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 60% van de restsom in één keer aflost;

  • 5.

    naar het oordeel van het college op grond van dringende redenen voor kwijtschelding in aanmerking komt.

Artikel 9. Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in artikel 8, eerste en tweede lid genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 1.

    de geldlening is verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen en

  • 2.

    de vordering niet is ontstaan ten gevolge van fraude.

Artikel 10. Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

  • 1. Kwijtschelding als bedoeld in artikel 8 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Kwijtschelding als bedoeld in artikel 8 vindt niet plaats als de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Invordering

Artikel 11. Gebruik maken van de bevoegdheid tot invorderen

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot invorderen bij dwangbevel zoals bedoeld in artikel 60, tweede lid Participatiewet en artikel 28 eerste lid van de IOAW en artikel 28 eerste lid van de IOAZ.

  • 2. De bevoegdheid, zoals beschreven in het eerste lid, geldt voor het college als algemene verplichting, behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

Artikel 12. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1. De verplichting tot betaling en de betalingstermijn wordt in een beschikking medegedeeld.

  • 2. Het aflossingsbedrag wordt medegedeeld in de beschikking, als genoemd in het eerste lid, en geldt als de opgelegde betalingsverplichting.

  • 3. Indien de verplichting tot betaling als gevolg van onterecht/teveel ontvangen bijstand (geen schending inlichtingenplicht) of leenbijstand is ontstaan, bedraagt het aflossingsbedrag 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4. Indien de verplichting tot betaling als gevolg van onterecht/teveel ontvangen bijstand door schending van de inlichtingenplicht of fraude is ontstaan, bedraagt het aflossingsbedrag 10% van de van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, voor zover dit niet in strijd is met de berekening van de beslagvrije voet zoals vermeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 5. Boetevorderingen worden als eerste ingevorderd, vervolgens worden vorderingen die betrekking hebben op fraude, terugvordering, teruggevorderde geldlening en geldlening in deze volgorde ingevorderd. Bij gelijksoortige vorderingen wordt de oudste vordering eerst ingevorderd.

  • 6. Het college verricht onderzoek naar de opgelegde betalingsverplichting en de aanwezige draagkracht.

  • 7. Op basis van dit onderzoek kan het college de opgelegde betalingsverplichting wijzigen.

Artikel 13. Uitstel van betaling

  • 1. Uitstel van betaling kan, naast de wettelijke bepalingen, worden verleend indien de belanghebbende op grond van dringende redenen hiertoe een verzoek indient.

  • 2. Over de uitgestelde betaling wordt geen wettelijke rente berekend.

  • 3. In geval van een bezwaarprocedure kan de incasso van de vordering worden opgeschort.

Artikel 14. Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • 1.

    verrekening van 10% van de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Participatiewet, IOAW of IOAZ, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover dit niet in strijd is met de berekening van de beslagvrije voet zoals vermeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid.

  • 2.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of;

  • 3.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

Artikel 15. Rente en kosten

  • 1. Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in artikel 14 dan wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente en alle overige kosten verbonden aan de invordering, indien de invordering is overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

  • 2. Indien de belanghebbende niet tijdig voldoet aan de aflossingsverplichting, wordt hem geen aanmaningskosten in rekening gebracht, tenzij de invordering is overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

Verhaal

Artikel 16. Gebruik maken van bevoegdheid tot verhaal

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal zoals bedoeld in de artikelen 55, 61, 62 en 62a tot en met 62i Participatiewet.

  • 2. De bevoegdheid, zoals beschreven in het eerste lid, geldt voor het college als een algemene verplichting, behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

Artikel 17. Afzien van verhaal

Het college kan afzien van het nemen van een verhaalsbesluit indien:

  • 1.

    het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,- per maand;

  • 2.

    daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 18. Kwijtschelding van verhaal wegens schuldenproblematiek

In afwijking van artikel 62 en 62a tot en met 62i participatiewet kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; én

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; én

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 19. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat er een schuldregelingsovereenkomst bestaat bij een NVVK aangesloten schuldhulpinstantie of een schuldregeling tussen het college en/of schuldeisers en de belanghebbende als bedoeld in artikel 18 onder b tot stand is gekomen.

Artikel 20. Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal als bedoeld in artikel 18 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 21. Verhalen van een rechterlijke uitspraak

Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud niet wordt nagekomen als bedoeld in artikel 62b eerste lid participatiewet, wordt verhaald, ongeacht de hoogte van het verhaalsbedrag.

Artikel 22. Verhaal in rechte

Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is onderhoudsbijdrage te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.

Artikel 23. Onderzoek naar draagkracht

  • 1. Het college verricht onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een onderhoudsbijdrage.

  • 2. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

Artikel 24. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Breda 2016”.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking op met ingang van de dag na bekendmaking.

  • 3. De Beleidsregels Terugvordering WWB Breda 2012, beleidsregels Terugvordering IOAW en IOAZ Breda 2012 en beleidsregels Verhaal WWB Breda 2012 worden ingetrokken met ingang van de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders in zijn vergadering van 17-05-2016.
Burgemeester Secretaris

Toelichting

Hieronder volgt een toelichting op de artikelen die toelichting behoeven

inleiding

In artikel 58 lid1 Participatiewet is dwingend aangegeven dat het college overgaat tot terugvordering voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Deze verplichting is wettelijk bepaald en het college is niet bevoegd hiervan af te wijken.

In artikel 58 lid 2 wordt gesproken van een bevoegdheid. Dit geeft het college de bevoegdheid zelf invulling te geven aan dit onderdeel.

Op grond van artikel 58 van de Participatiewet kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is opgenomen in artikel 25 van de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels. Daarnaast is volgens de Participatiewet het verhalen van bijstand een algehele bevoegdheid van het college. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke verhaalspraktijk.

Met onderhavige Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Breda 2016 is een basis gecreëerd om het bestaande terugvorderings- en verhaalbeleid uit te voeren. Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand acht het college het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare BUIG budget. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van fraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht.[1] De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering[2]; en

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.[3]

 

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.[4] 

 

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • b.

    de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid van de Participatiewet en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

  • c.

    de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

  • d.

    de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid van de IOAW en IOAZ).

 

Ook deze bevoegdheden zijn – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.

  • a.

    Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening is de wet aangepast, in die zin dat intrekking en herziening een verplichting worden als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. In alle andere gevallen blijft het een bevoegdheid;

  • b.

    Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening – indien mogelijk – verplicht verrekening (artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

  • c.

    Met betrekking tot brutering is de wet na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de Participatiewet het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

 

Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd hierboven wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt als belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2. Gebruik maken van de bevoegdheid tot terugvordering, herziening, intrekking en brutering en verrekening

Het tweede artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering. In verband met de invoering van de Wet aanscherping wordt een onderscheid te gemaakt tussen enerzijds de wijze waarop met de terugvordering- en bruteringbevoegdheid wordt omgegaan en anderzijds de bevoegdheid tot intrekking, herziening en invordering. Bij onderdeel d , verrekening, geldt dat de Participatiewet een inkomstenverrekening van maximaal 6 maanden (artikel 58 , vierde lid) als bevoegdheid maar dat in de IOAW en IOAZ die bevoegdheid maximaal 3 maanden is.

  

Artikel 3. Afzien van terugvordering

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere invordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in artikel 4 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan aan de ene kant worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering. Hier hebben we het dan over kruimelbedragen. Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. Het college stelt dit bedrag op € 100,- per te nemen nieuw besluit (betreft een nieuwe vordering). Als na verrekening van het openstaande vakantiegeld of een nabetaling van bijstand nog een vordering van € 100,- of lager overblijft, vindt geen invordering plaats van dit restant bedrag. Dit geldt echter niet voor fraudevorderingen. Fraudevorderingen moeten geheel worden terugbetaald, omdat fraude niet mag lonen.

Aan de andere kant blijft het nemen van een terugvorderingsbesluit uit als een termijn van 6 maanden is verstreken na het aan de gemeente bekend worden van een gegeven dat had moeten leiden tot wijziging of beëindiging van een bijstandsuitkering. Het uitgangspunt hierbij is dat de gemeente voortvarend handelt bij de verwerking van informatie die van invloed is op het recht op bijstand. Een beroep op de 6 maanden termijn is alleen zinvol in situaties waarin de gemeente gedurende langer dan 6 maanden de bijstand ongewijzigd blijft verlenen, terwijl de gemeente weet dat de bijstand ten onrechte wordt verleend. Wanneer de gemeente niet adequaat optreedt, kan dit betekenen dat de gemeente de bijstand over de periode na die 6 maanden niet meer kan terugvorderen. Let wel, dit geldt alleen in geval waarin geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht door een belanghebbende.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt.

 

Artikel 3 en 4:

Dringende redenen

De wetgeving sinds 2013 verplicht gemeenten om uitgekeerde bijstand die voortvloeit uit een schending van de inlichtingenplicht volledig terug te vorderen. Verplichte terugvordering maakt dat niet op grond van bijzondere omstandigheden van terugvordering kan worden afgezien. Voor zover appellant een beroep doet op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, kunnen die slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.

(http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2015:4067)

(http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2016:13)

Van dringende redenen is slechts sprake indien: deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.

 

Artikel 4 tot en met 7 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek 

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Dit geldt nooit voor fraudevorderingen. Het is weliswaar niet mogelijk om een fraudevordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden tijdens de schuldregeling, maar de boete of vordering kan wel tijdelijk worden opgeschort of (deels) worden afbetaald tijdens de schuldregeling. Na afloop zal uiteindelijk het volledige bedrag betaald moeten worden, bijvoorbeeld in maandelijkse termijnen.

 

Als we kijken naar de WGS en de Participatiewet, dan is schuldhulpverlening wel degelijk mogelijk. Hierover is dan het volgende op te merken[5]:

  • -

    Is er geen boete opgelegd of aangifte gedaan? Dan zijn alle vormen van schuldhulpverlening toegestaan. Er kan dan wel sprake zijn van schending van de inlichtingenplicht maar of elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of er was sprake van dringende redenen om geen boete op te leggen of aangifte te doen. Er is geen juridische belemmering voor schuldhulpverlening.

  • -

    Is er wel een boete opgelegd maar sprake van verminderde verwijtbaarheid, normale verwijtbaarheid of grove schuld? Dan is er ook wel degelijk toegang tot de schuldhulpverlening. Daar geldt namelijk een opzettelijk handelen. Verminderde verwijtbaarheid en normale verwijtbaarheid hoeven geen opzettelijk handelen als grondslag te hebben. Toegang tot schuldhulpverlening is dus wel degelijk mogelijk, alleen mag het college niet meewerken aan een regeling waarbij de vorderingen aan het einde van de betaaltermijn worden afgeboekt.

  • -

    Is er sprake van opzet, dan kan de gemeente de toegang tot de schuldhulpverlening volledig afsluiten. Dit moet dan wel in het beleidsplan schuldhulpverlening zijn vastgelegd.

 

Artikel 8. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Een vordering kan worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

De termijn in artikel 8, derde lid is gesteld op 10 jaar, omdat in de praktijk is gebleken dat de termijn van 5 jaar te kort is een debiteur te traceren.

Met de onder artikel 8, vierde lid genoemde mogelijkheid tot afkoop van 60% van de restsom tegen finale kwijting van het restant wordt zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 60% van het restant kan worden geïncasseerd.

  

Artikel 12. Verplichtingen met betrekking tot invordering In deze beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit (beschikking) geldt als aflossingsverplichting. Het aflossingsbedrag bedraagt 5 of 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit is ook het geval als een belanghebbende werk heeft aanvaard en geen uitkering meer ontvangt. Om de belanghebbende te stimuleren te blijven werken wordt, ondanks een wellicht aanwezige draagkracht, het aflossingbedrag tijdelijk (gedurende één jaar ) 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm gehouden. Zo houdt de belanghebbende een hoger inkomen.

De aflossing van 10% wordt toegepast voor zover dit niet in strijd is met de berekening van de beslagvrije voet zoals vermeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

 

De gemeente vordert bij gelijksoortige vorderingen de oudste vordering het eerst in om verjaring te voorkomen. Indien een belanghebbende verzoekt af te lossen op een jongere vordering dan neemt de gemeente dit verzoek in overweging. Wanneer er een boete of fraudevordering is, wordt deze als eerste ingelost in verband met het lik op stuk beleid.

Het college verricht vervolgens onderzoek naar de hoogte van het inkomen en de aanwezige draagkracht. Op basis van dit onderzoek kan de aflossingsverplichting worden aangepast.

 

Artikel 13. Uitstel van betaling Naast de wettelijke mogelijkheden van uitstel tot betaling, bijvoorbeeld een WSNP-traject, kan de belanghebbende op grond van dringende redenen een verzoek tot uitstel indienen. In Breda wordt over het nog te betalen bedrag geen wettelijke rente berekend. In de beschikking vermeldt de gemeente Breda de voorwaarden die aan het uitstel zijn verbonden. De beschikking staat open voor bezwaar.

Indien een belanghebbende een bezwaar heeft ingediend tegen een terugvorderingsbesluit, dan kan de incasso van de vordering worden opgeschort. Hiermee voorkomt de gemeente dat een bedrag moet worden terugbetaald aan de belanghebbende indien hij/zij in bezwaar of tijdens het heroverwegen van het besluit in het gelijk wordt gesteld. Overigens geldt deze opschorting van de incasso niet in beroepszaken.

 

Artikel 14. Verrekening en beslaglegging Het terugvorderingsbesluit heeft op grond van artikel 60 derde lid participatiewet direct een executoriale titel.

 

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend). Daarnaast staat de weg van executoriaal beslag door de gerechtsdeurwaarder middels een dwangbevel open. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

Indien een belanghebbende naast het ontvangen van bijstand tevens een incassotraject heeft lopen bij een gerechtsdeurwaarder voor gemeentelijke vorderingen, dan wordt 10% op de uitkering ingehouden ter aflossing van de vorderingen. De aflossing van 10% wordt toegepast voor zover dit niet in strijd is met de berekening van de beslagvrije voet zoals vermeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De bedragen worden rechtstreeks aan de gerechtsdeurwaarder overgemaakt. De grond hiervoor is gelegen in artikel 6: 127 en 130 Burgerlijk Wetboek en artikel 475 Burgerlijke Rechtsvordering.

Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan: er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld; er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WMO-vergoeding kan worden verrekend; er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet; bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet; verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  

Artikel 15. Rente en kosten Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder artikel 13 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op zowel verschuldigde rente als overige kosten van betekening en dergelijke en worden in rekening gebracht bij de belanghebbende.

De kosten van aanmaningen, zoals genoemd in artikel 4:113 Algemene wet bestuursrecht, worden in Breda in geval van vorderingen op grond van ten onrechte ontvangen bijstand niet aan de belanghebbende berekend. Zodra de invordering aan de deurwaarder is overgedragen, berekent de deurwaarder wel de kosten van aanmanen.

 

Artikel 17. Afzien van verhaal

Er kan een “kruimelbedrag” worden gehanteerd. Dit kruimelbedrag is gesteld op € 50,- per maand. In een individuele situatie kunnen er dringende redenen zijn op grond waarvan van verhaal kan worden afgezien. Bijvoorbeeld bij huiselijk geweld in het gezin, verblijf in opvang in verband met de veiligheid of bij een levensbedreigende situatie.

 

Artikel 21. Verhalen van een rechterlijke uitspraak

Indien een rechterlijke uitspraak tot levensonderhoud niet wordt nagekomen, dan gaat de gemeente altijd verhalen. De gemeente houdt de onderhoudsplichtige aan de rechterlijke uitspraak. Dit is anders als het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) deze taak kan overnemen. Vanaf 1 augustus 2009 kan het LBIO de inning van de partner alimentatie verzorgen. Het LBIO kan verzoeken om de partneralimentatie te innen in behandeling nemen indien deze zijn geschreven en ontvangen bij het LBIO na 31 juli 2009.

 

Artikel 22. Verhaal in rechte

Het college ziet af van verhaal in rechte als het totaal te verhalen bedrag lager is dan € 500,-; er geen achterstand in betaling is en de lopende onderhoudsbijdrage is beëindigd.

 

Artikel 23. Onderzoek naar draagkracht

Er wordt onderzoek verricht naar de onderhoudsbijdrage. Als de omstandigheden van de belanghebbende zodanig zijn gewijzigd dat hij/zij meer kan bijdragen, dan wordt de betalingsverplichting opnieuw vastgesteld.

[1] Artikel 58, eerste lid van de Participatiewet en artikel 25, eerste lid van de IOAW en IOAZ.

[2] Artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ.

[3] Artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ.

[4] Artikel XXV, zesde lid van de Wet aanscherping. 

[5] Uit: werkwijzer draagkracht (November 2015) – VNG en Stimulansz