Regeling vervallen per 03-06-2021

Nota coffeeshopbeleid Breda 2017

Geldend van 21-04-2017 t/m 02-06-2021

Intitulé

Nota coffeeshopbeleid Breda 2017

De burgemeester van Breda,

Gelet op artikel 174 Gemeentewet en artikel 13b Opiumwet;

BESLUIT:

Vast te stellen de navolgende ‘Nota coffeeshopbeleid Breda 2017’:

1. Inleiding

In het Nederlandse drugsbeleid en de Opiumwet wordt een onderscheid gemaakt tussen verdovende middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid (harddrugs) en andere middelen (softdrugs). De wetgever heeft dat onderscheid gemaakt met het oog op de gebruiksrisico’s van de twee soorten drugs en om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen beide markten. Het telen, verwerken, bezitten, verkopen, in- en exporteren van alle drugs, waaronder softdrugs (hasj en wiet), is sinds 1928 strafbaar. Dergelijke strafbare feiten kunnen dus door de officier van justitie worden vervolgd.

In de zestiger en zeventiger jaren wordt voor softdrugs in Nederland de basis gelegd voor het huidige gedoogbeleid. Worden eerst alleen huisdealers gedoogd, later strekt het gedoogbeleid zich uit over de commerciële coffeeshops. De coffeeshops zijn alcoholvrije horecagelegenheden waar handel in en gebruik van softdrugs wordt gedoogd. De achterliggende gedachte is dat voorkomen moet worden dat de cannabisgebruiker in aanraking komt met drugs met een groter gezondheidsrisico (harddrugs). In 1991 werden landelijk de zogenaamde AHOJ-G criteria formeel van kracht (later uitgebreid tot de AHOJ-GI criteria). Bij het gedogen gaat het erom dat het openbaar ministerie afziet van vervolging. Verkoop van softdrugs werd onder voorwaarden gedoogd in coffeeshops. Dit gedoogbeleid bracht het dilemma dat de verkoop van softdrugs vanuit coffeeshops werd (en wordt) gedoogd maar de inkoop en productie van de softdrugs door de exploitanten niet. Dit wordt de achterdeurproblematiek genoemd. In de aanwijzing Opiumwet is aangegeven dat het gedoogbeleid nadrukkelijk niet geldt voor de verkoop van hennepproducten vanuit andere bedrijfspanden als bijvoorbeeld café’s, winkels of afhaalcentra, via een koeriers- of taxibedrijf, een 06-nummer, postorderbedrijf of vanuit woningen.

Binnen de kaders van dit justitieel gedoogbeleid voert de burgemeester op basis van artikel 13b Opiumwet een bestuursrechtelijk gedoogbeleid. De burgemeester van Breda heeft in twee beleidsregels aangegeven hoe hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet, te weten:

  • ·

    In de ‘beleidsregel artikel 13b Opiumwet niet gedoogde lokalen’ hoe hij op basis van artikel 13b Opiumwet optreedt tegen niet gedoogde lokalen bij handel van drugs in of vanuit voor publiek toegankelijke lokalen (zoals winkels en cafés), niet voor publiek toegankelijke lokalen (zoals loodsen en bedrijfsruimten) en woningen;

  • ·

    In deze nota Coffeeshopbeleid Breda 2017 op welke wijze hij op basis van artikel 13b Opiumwet optreedt tegen de gedoogde verkooppunten van softdrugs (coffeeshops).

Uitdrukkelijk ziet het gedoogbeleid zoals vastgelegd in deze nota, alleen op de handel in softdrugs vanuit de gedoogde coffeeshops. De coffeeshops moeten voldoen aan de strikte gedoogvoorwaarden die hierin zijn gesteld. Het betreft beleidsregels als bedoeld in artikel 4.81 Awb. Bij overtredingen van de in de nota opgenomen gedoogvoorwaarden door een coffeeshop wordt opgetreden op grond van art.13b Opiumwet.

2. Beleidskader

Het (totale) drugsbeleid op (soft-) drugs in Breda heeft de navolgende strategische doelstellingen:

  • 1.

    Beschermen van de volksgezondheid

  • 2.

    Beheersen van de overlast en onveiligheid

  • 3.

    Bestrijden van de (georganiseerde) criminaliteit

Om deze algemene doelstellingen van het softdrugsbeleid te realiseren wordt gekeken naar de totale keten van de softdrugs. Want op alle onderdelen van de keten zijn interventies noodzakelijk om deze doelstellingen te realiseren. Het gaat dan om de keten van gebruik, verkoop en productie. Daarbij wordt ingezet op preventie, regulering, repressie en zorg. In deze nota wordt ingezoomd op het onderdeel regulering en de bijdrage daarvan aan het bereiken van de gestelde strategische doelen. Hieronder worden kort de subdoelstellingen aangehaald ten aanzien van het onderdeel regulering in de totale aanpak zoals beschreven in de nota ‘Herijking softdrugsbeleid Breda’ (2016).

  • 1.

    Beschermen volksgezondheid

Wat betreft de bescherming van de volksgezondheid wordt ingezet op het voorkomen van risicovol gebruik door gebruikers te behoeden voor verslaving, risicovol combigebruik en het kopen op onveilige plekken. Daarom wordt de recreatieve gebruiker een ‘veilige’ omgeving geboden waar de softdrugs kunnen worden gekocht. Een omgeving waar de gebruiker ook informatie kan krijgen over verantwoord gebruik en eventueel problematisch gebruik kan worden gesignaleerd. Ook moet hier een ‘veilig’ product te verkrijgen zijn. Gereguleerde teelt van cannabis ten behoeve van de gedoogde verkooppunten is daarvoor noodzakelijk opdat controle mogelijk is op de kwaliteit van het product.

  • 2.

    Beheersen overlast en onveiligheid

Het is belangrijk te zorgen dat het gebruik, de verkoop en de productie van softdrugs op een veilige manier wordt gedaan zonder overlast te veroorzaken voor de omgeving. Dit kan door een gecontroleerde verkoop en productie. Om deze overlast en onveiligheid te beheersen wordt ingezet op kleinschalige verkooppunten van softdrugs voor de lokale markt (voordeur), het voorkomen dat de gedoogde verkooppunten overlast veroorzaken in de buurt en gereguleerde productie van softdrugs voor deze verkooppunten (achterdeur).

  • 3.

    Bestrijden (georganiseerde) criminaliteit

De productie van recreatieve cannabis is nu grotendeels in handen van (georganiseerde) criminelen. Dit betekent dat ook de gedoogde verkooppunten geconfronteerd (kunnen) worden met de criminele hennepteelt en daarmee indirect ook de gebruiker. Om deze (georganiseerde) criminaliteit voor een deel de wind uit de zeilen te nemen en de gereguleerde verkooppunten te ‘decriminaliseren’, is het scheiden van gereguleerde verkoop van illegale productie nodig en het weren van criminele verbanden uit gereguleerde verkooppunten en productie.

Wat betreft het onderdeel regulering in de totale aanpak wordt gestreefd naar het verwezenlijken van een gesloten gereguleerde keten van productie, toelevering en verkoop. Maar gegeven de kaders van het landelijk gedoogbeleid is alleen regulering van de verkoop mogelijk. Het bestuurlijk gedoogbeleid heeft daarom alleen betrekking op de verkooppunten. Ook hierin is het uitgangspunt dat de coffeeshops kleinschalige verkooppunten van softdrugs moeten zijn voor de lokale markt. Breda heeft er voor gekozen om het bestuurlijk gedoogbeleid op basis van artikel 13b Opiumwet in overeenstemming te laten zijn met het landelijk gedoogbeleid als opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet. Dit mede met het oog op de eenduidigheid in handhaving. De AHOJ-GI criteria maken dan ook deel uit van het bestuurlijk gedoogbeleid.

3. Gedoogcriteria

De burgemeester van Breda neemt geen bestuurlijke maatregelen zolang de exploitant van de coffeeshop de hierna genoemde voorwaarden niet overtreedt. De burgemeester is bevoegd om gemotiveerd van deze voorwaarden af te wijken. Nogmaals wordt voor de volledigheid vermeld dat de gedoogcriteria alleen gelden voor gedoogde coffeeshops. Voor niet-gedoogde verkooppunten is ander specifiek handhavingsbeleid van toepassing. Overtreding van deze voorwaarden leidt tot sancties.

Getalscriterium

  • 1.

    Het totaal aantal coffeeshops in de gemeente Breda bedraagt maximaal 8.

Ingezetencriterium

  • 2.

    De coffeeshop is alleen toegankelijk voor meerderjarige ingezetenen van Nederland.

Criteria met betrekking tot situering

  • 3.

    De coffeeshop mag niet gevestigd zijn binnen 250 meter loopafstand van een school voor voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs. Bij uitzondering kan de burgemeester gemotiveerd van dit criterium afwijken.

  • 4.

    De directe omgeving van de coffeeshop mag niet uit bebouwing bestaan die uitsluitend of in overwegende mate is bestemd of wordt gebruikt voor bewoning.

  • 5.

    De coffeeshop mag alleen gevestigd zijn in het gedeelte van de stad dat wordt omsloten door het water van de stadssingels (de binnenstad) en in de spoorbuurt;

  • 6.

    Binnen een straal van 300 meter mogen niet meer dan twee coffeeshops zijn gevestigd. Voor kwetsbare gebieden kan de burgemeester gemotiveerd van dit criterium afwijken. Hiervan is in ieder geval sprake voor het gebied Spoorbuurt: daar is sprake van een concentratie als 2 of meer coffeeshops binnen een straal van 300 meter van elkaar zijn gelegen.

Criteria inzake activiteiten/gedragingen

  • 7.

    De coffeeshopexploitant mag niet meer dan 5 gram softdrugs per klant per dag verkopen.

  • 8.

    De coffeeshop dient zich te onthouden van reclame/affichering dan wel andere activiteiten waardoor mensen ongewild met de (soft)drugshandel kunnen worden geconfronteerd. Dit betekent onder andere geen borden langs de weg en geen reclame gericht op bezoekers uit andere steden of het buitenland. Alleen een summiere aanduiding op de shop is toegestaan.

  • 9.

    Er mogen geen harddrugs worden verkocht in of vanuit de coffeeshop en/of aanwezig zijn in de coffeeshop.

  • 10.

    Door de coffeeshop mag geen ernstige overlast worden veroorzaakt danwel een zodanig ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de coffeeshop, dat de gedoogsituatie niet langer kan voortduren.

  • 11.

    Het is verboden een handelsvoorraad softdrugs van meer dan 500 gram aanwezig te hebben.

  • 12.

    Voor wat betreft de leidinggevende(n) dan wel anderen die in de coffeeshop werkzaam zijn, mag er geen sprake zijn van slecht levensgedrag, waaronder in elk geval wordt verstaan een crimineel verleden.

  • 13.

    Het is niet geoorloofd in of vanuit de coffeeshop of in de directe omgeving doch in relatie tot de coffeeshop criminele activiteiten te ondernemen.

  • 14.

    Het is verboden op of aan de weg danwel in de buurt van een school (soft)drugs te verkopen of te leveren, waarbij is geconstateerd danwel een redelijk vermoeden bestaat dat deze verkoop of levering in relatie staat met de exploitatie van de coffeeshop.

  • 15.

    Buiten de openingstijden, dat wil zeggen tussen 23.00u en 9.00u, mogen geen bezoekers in de coffeeshop aanwezig zijn dan wel worden toegelaten. De burgemeester is bevoegd gemotiveerd van dit sluitingscriterium af te wijken.

  • 16.

    Het is verboden alcoholhoudende drank aanwezig te hebben in de coffeeshop dan wel te verkopen in of vanuit de shop.

  • 17.

    Er dient te allen tijde een leidinggevende, die met name genoemd is in de gedoogverklaring, aanwezig te zijn in de coffeeshop.

Gedoogverklaring

  • 18.

    De coffeeshophouder moet beschikken over een geldige gedoogverklaring van de burgemeester

Overgangsregeling

  • 19.

    Bestaande coffeeshops die voor sluiting in aanmerking komen uitsluitend op grond van overtreding van gedoogcriterium 3, 4 en 5 worden gedoogd zolang in de exploitatie zoals aangegeven in bijlage 1 geen wijziging komt dan wel geen van de andere sluitingscriteria worden overtreden.

4. Toelichting gedoogcriteria

Gedoogcriterium 1: maximaal 8 coffeeshops

Coffeeshops moeten kleinschalige verkooppunten zijn voor de lokale markt. Met lokale markt wordt Nederland bedoeld. Het Bredase gedoogbeleid is bedoeld voor Breda.

Breda kijkt wat betreft de te bedienen lokale markt naar de stad en directe omgeving. Oosterhout en/of Bergen op Zoom en Roosendaal zijn daarin niet meegenomen, omdat deze gemeenten zelf de keuze hebben gemaakt om geen coffeeshops toe te staan op hun grondgebied. Gebruikers uit Etten-Leur en omgeving kunnen terecht bij de coffeeshop in Etten-Leur. Het aantal coffeeshops moet qua aantal zodanig zijn dat het deze lokale markt goed kan bedienen om vanuit de regulering van de voordeur daadwerkelijk bij te kunnen dragen aan de in hoofdstuk 2 genoemde doelen van het beleid. Het huidige aantal van acht coffeeshops is vanaf de eerste in Breda vastgestelde nota coffeeshopbeleid geleidelijk via een uitsterfbeleid tot stand gekomen en wordt voldoende geacht om de lokale markt te bedienen. Daarom blijft het aantal coffeeshops in Breda gemaximeerd op 8 shops in totaal.

Gedoogcriterium 2 : toegang coffeeshop

De coffeeshop is alleen toegankelijk voor meerderjarige ingezetenen van Nederland. Ingezetene is een persoon die zijn woonadres heeft in een gemeente in Nederland. Zoals ook in eerdere nota’s en bij gedoogcriterium 1 aangegeven is het lokaal gedoogbeleid bedoeld voor de Bredase lokale situatie. Als grensplaats wordt Breda geconfronteerd met een ongewenst neveneffect in de vorm van drugstoerisme. Met het 0-beleid dat door de meeste omliggende gemeenten wordt gevoerd is dit in het verleden fors toegenomen en in de jaren daarna geleidelijk steeds verder te stijgen. In 2011 bleek uit metingen bijna de helft van de klanten van Bredase coffeeshops drugstoeristen te zijn. Dit was een ontwikkeling die haaks stond op de doelstellingen van het coffeeshopbeleid. Alleen door het nemen van aanvullende maatregelen was het mogelijk de overlast als gevolg van dit drugstoerisme beheersbaar te houden, maar gegeven de geleidelijke toename was dat naar verwachting niet vol te houden. Uit de metingen bleek dat na invoering van het I-criterium op 1 mei 2012 deze stroom drugstoeristen verdween en de daarmee gepaard gaande overlast. Na een korte overgangsfase met overlast door straathandel, voornamelijk veroorzaakt door het ook wegblijven van ingezetenen, bleek ook deze overlast te verminderen naar een beheersbaar niveau. Sinds het vervallen van de eis van besloten club in november 2012 komen de lokale gebruikers weer naar de coffeeshop en is de overlast fors verminderd. Het I criterium heeft, zo blijkt uit de tellingen, een positief effect op de openbare orde en het woon en leefklimaat in de stad. Gelet hierop, het belang van een eenduidige bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving en het willen meewerken aan het nakomen van verdragsrechtelijke verplichtingen door de overheid, is het I criterium opgenomen in het Bredase coffeeshopbeleid.

De controle op en het verlenen van de toegang op ingezetenschap is de verantwoordelijkheid van de exploitant.

Het ingezetenencriterium heeft niet tot gevolg dat niet-ingezetenen van Nederland, die werkzaam zijn in een coffeeshop geen toegang meer hebben tot de coffeeshops. Voorwaarde is dat de werknemers die geen ingezetene zijn zelf geen cannabis kopen in de coffeeshop. De werknemers dienen te worden opgenomen in de werknemerslijst, die onderdeel vormt van de gedoogverklaring.

Gedoogcriterium 3: vestiging in de buurt van scholen

Dit gedoogcriterium heeft betrekking op de vestiging van coffeeshops in de nabijheid van middelbare scholen. Door coffeeshops uit de buurt van scholen te weren, wordt voorkomen dat jeugdigen ongewenst in aanraking komen met (soft)drugs en de wereld rondom de handel in drugs. Al jaren hanteert de gemeente Breda een afstandscriterium van 250 meter tussen coffeeshop en middelbare school. Om die afstand te meten geldt de reëel af te leggen afstand te voet over de openbare weg tussen de voordeur van de coffeeshop tot de hoofdingang van de school. Onder middelbare scholen wordt verstaan een school van voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs:

  • ·

    Voortgezet onderwijs: onderwijs dat volgt op het basisonderwijs. Bestaat uit het praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo voor scholieren tot 18 jaar;

  • ·

    Middelbaar beroepsonderwijs: beroepsgericht onderwijs dat gevolgd mag worden na het behalen van een vmbo-diploma of hoger voor scholieren tot 18 jaar.

Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding kunnen geven voor de burgemeester om gemotiveerd van dit criterium af te wijken. Deze uitzondering op gedoogcriterium 3 wordt alleen gemaakt in bijzondere omstandigheden en als geen van de andere gedoogcriteria eveneens van toepassing is. Criterium 3 is bedoeld om de zichtbaarheid van coffeeshops voor jongeren te verkleinen. De burgemeester kan in deze bijzondere gevallen aanvullende voorwaarden stellen met als doel de herkenbaarheid van de inrichting als coffeeshop van straat af te verkleinen. De daaromtrent afgesproken maatregelen worden dan opgenomen in de gedoogbeschikking en maken dan ook deel uit van de gedoogvoorwaarden.

Gedoogcriterium 4 : vestiging in een woonomgeving

Om de negatieve effecten op het niveau van de buurt en straat te beperken is dit gedoogcriterium opgenomen in het coffeeshopbeleid. De vestiging van een coffeeshop kan leiden tot aantasting van het woon- en leefklimaat en zeker in woonbuurten kan dit onwenselijk zijn. Vandaar dat coffeeshops uit woonbuurten geweerd moeten worden.

Gedoogcriterium 5: vestiging binnenstad

In de binnenstad is een concentratie van horeca en aanverwante ondernemingen gevestigd, waaronder coffeeshops. De tolerantiegrenzen ten aanzien van horecazaken en coffeeshops liggen in het algemeen in de binnenstad hoger dan in het gebied buiten de singels waar hoofdzakelijk woonfuncties zijn geconcentreerd. Deze hogere tolerantiegrens is gelegen in de gecombineerde werk-, winkel- en uitgaansfunctie van de binnenstad naast de woonfunctie. Dit wordt anders indien er sprake is van een concentratie van coffeeshops of andere handelsplaatsen gerelateerd aan drugs en/of andersoortige horecabedrijven in de nabijheid zijn gevestigd.

Gedoogcriterium 6 : concentratie coffeeshops

Om de overlast en negatieve effecten vanuit coffeeshops voor de buurt te beperken is het wenselijk, zeker gezien het beperkte vestigingsgebied, om coffeeshops in een concentratie te voorkomen. Dit gedoogcriterium is al sinds 1992 opgenomen in het coffeeshopbeleid van Breda. Er wordt van een concentratie gesproken als drie of meer coffeeshops zijn gevestigd binnen een straal van 300 meter van elkaar. In Breda zijn de coffeeshops redelijk verspreid over de (binnen)stad. Nergens is nu sprake van een dergelijke concentratie.

De burgemeester kan gemotiveerd van dit criterium afwijken waar het gaat om kwetsbare gebieden. De Spoorbuurt is als zo’n gebied benoemd. Dit in verband met de beoogde directe verbinding per spoor naar Antwerpen en Rotterdam en het projectgebied VAST:

  • o

    Als er een rechtstreekse verbinding met België wordt gerealiseerd brengt de aanwezigheid van coffeeshops nabij het station het risico met zich mee van een aantrekkende werking op drugstoeristen uit België en Frankrijk.

  • o

    Het gebied VAST heeft al jaren projectmatig aandacht om de voortdurende ernstige overlast van onder andere zwervers, drugs- en alcoholverslaafden in de omgeving van het station, waaronder de Spoorbuurt te verminderen.

In de Spoorbuurt mag daarom maar één coffeeshop zijn gevestigd

Gedoogcriterium 7 : grote transacties

De verkoop van grote hoeveelheden per transactie is niet toegestaan. Dit criterium is ingegeven door het Nederlandse drugsbeleid, onder andere met als doel het beperken van het softdrugstoerisme en het gedogen van de handel en het gebruik van softdrugs op kleine schaal. Grootschalige handel heeft eveneens een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat en kan leiden tot overlastsituaties.

Gedoogcriterium 8 : geen reclame

Dit gedoogcriterium heeft tot doel ongewenste confrontaties met de handel in (soft)drugs te voorkomen. In dit kader is enkel een summiere aanduiding op de coffeeshop toegestaan. Niet toegestaan is onder andere het verspreiden van reclamemateriaal, adverteren en het maken van reclame waaronder het bekendmaken van prijslijsten naar buiten toe of via internet.

Gedoogcriterium 9 : geen harddrugs

De constatering van gebruik en handel in harddrugs in of vanuit een coffeeshop is voldoende om te spreken van verstoring van de openbare orde of een aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting. Dit is vaste jurisprudentie van de Raad van State. Gezien de grote impact van handel in harddrugs op de omgeving is een strenge handhaving noodzakelijk. Bij de constatering van harddrugs in een coffeeshop wordt dan ook onmiddellijk tot sluiting van de inrichting overgegaan. Ook indien harddrugshandel elders plaatsvindt maar blijkt dat deze in relatie staat tot de coffeeshop. Gelet op de doelstellingen van het gedoogbeleid is de aanwezigheid van (een handelshoeveelheid) harddrugs in een coffeeshop onacceptabel en leidt dit tot einde gedoogstatus.

Gedoogcriterium 10 : geen ernstige overlast

De vestiging van coffeeshops kan gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de coffeeshop. Als er sprake is van een aantasting in zodanige mate dat ernstige overlast ontstaat dan kan de gedoogsituatie niet langer voortduren.

Onder overlast danwel aantasting van het woon- en leefklimaat wordt onder andere verstaan (niet limitatief) parkeer- en verkeersoverlast rond de coffeeshop, geluidshinder vanuit de shop of van klanten, vervuiling voor of nabij de coffeeshop in bijvoorbeeld tuinen en portieken, rondhangende klanten voor en/of in de omgeving van de shop.

Gedoogcriterium 11: grote handelsvoorraad

Doelstelling van het (Bredase) coffeeshopbeleid is onder andere het voorkomen van de groothandel in (soft)drugs. Coffeeshops zijn gericht op de kleinschalige handel in cannabis. Door het college van procureurs-generaal is landelijk de maximale handelsvoorraad gesteld op 500 gram. In de lokale driehoek kan een lager maximum worden vastgesteld. In de nota “Omgaan met drugs in de regio” (1997) voor Midden en West Brabant is voor het maximum van 500 gram gekozen. In aansluiting hierop heeft de lokale driehoek ook bewust gekozen om het maximum van 500 gram aan te houden.

De hoeveelheid van 500 gram handelsvoorraad is inclusief de aanwezige joints in de coffeeshops. Per joint wordt een hoeveelheid van 0,2 gram cannabis gerekend.

Ten aanzien van de herstelmaatregelen bij overschrijding van de handelsvoorraad wordt de te nemen herstelmaatregel qua duur gerelateerd aan de mate van overschrijding conform de eerder tussen de B5 gemaakte afspraken. Dit levert de volgende werkwijze op:

  • ·

    500 – 5000 gram waarschuwing

  • ·

    5- 10 kilo 3 maanden sluiting

  • ·

    10 - 15 kilo 4 maanden sluiting

  • ·

    15 tot 20 kilo 5 maanden sluiting

  • ·

    20 tot 25 kilo 6 maanden sluiting

  • ·

    25 tot 30 kilo 7 maanden sluiting

  • ·

    30 tot 40 kilo 8 maanden sluiting

  • ·

    40 tot 50 kilo 9 maanden sluiting

  • ·

    50 tot 60 kilo 10 maanden sluiting

  • ·

    60 tot 80 kilo 11 maanden sluiting

  • ·

    80 en meer 12 maanden sluiting

Bij herhaling (binnen twee jaar) van de overtreding:

  • ·

    500 – 1000 gram sluiting voor 1 maand

  • ·

    1 – 2 kilo sluiting voor 2 maanden

  • ·

    2 – 3 kilo sluiting voor 3 maanden

  • ·

    3 – 10 kilo sluiting voor 6 maanden

  • ·

    20 kilo of meer sluiting voor 12 maanden

Bij extreme overschrijding of bij herhaalde overtredingen (binnen twee jaar) van de handelsvoorraad (inclusief eventuele voorraden die buiten de coffeeshop zijn opgeslagen) verliest de coffeeshophouder de gedoogstatus. Als de handelsvoorraad niet meer in verhouding staat tot de omzet is er alle reden te veronderstellen dat er gehandeld wordt buiten de gedoogde inrichting om. Van een extreme overtreding is sprake bij een voorraad vanaf 20 kilo. De gedoogstatus wordt ingetrokken als er drie herhaalde overtredingen zijn geweest van tussen de 1 en 20 kilo.

Gedoogcriterium 12 : slecht levensgedrag

Om aansluiting te vinden bij de Drank- en horecawetgeving wordt gebruik gemaakt van het ruime begrip ‘slecht levensgedrag’. Dit houdt onder andere in het hebben van een crimineel verleden, zoals ook expliciet in het gedoogcriterium wordt aangegeven. Er is in ieder geval sprake van slecht levensgedrag als er sprake is van een crimineel verleden verband houdende met drugshandel, heling, geweldsdelicten of (vuur)wapenhandel. De beoordeling van slecht levensgedrag heeft betrekking op alle strafbare feiten (overtredingen en misdrijven) gepleegd door betrokkene en alle veroordelingen en transacties gedurende de afgelopen 10 jaar.

Dit gedoogcriterium is van toepassing op de leidinggevenden van de coffeeshop en anderen die werkzaam zijn in de shop. Voor de definitie van leidinggevende wordt aangesloten bij de definitie in de Drank- en Horecaverordening Breda 2001.

Gedoogcriterium 13 : criminele activiteiten

Uit landelijke onderzoeken is gebleken dat de cannabisbranche gevoelig is voor (georganiseerde) criminaliteit. Criminele activiteiten vanuit een coffeeshop hebben direct of indirect een negatieve uitstraling naar het woon- en leefklimaat in de omgeving van de coffeeshop. Hierdoor ontstaat er een aantasting van de openbare orde en veiligheid. Gelet hierop wordt opgetreden als in of vanuit de coffeeshop criminele activiteiten worden gepleegd zoals overtredingen van de Wet op de Kansspelen of heling. Dit naast andere feiten en omstandigheden die een gevaar opleveren voor de openbare orde.

In de regio manifesteert zich een toenemende problematiek met illegale vuurwapens en explosieven. Gewapende overvallen en straatroven, liquidaties, aanslagen, intimidaties en ripdeals zijn daar voorbeelden van. Het mag evident zijn dat dit vuurwapengeweld leidt tot een ernstige aantasting van de openbare orde en een groot gevoel van onveiligheid in de samenleving. Indien sprake is van overtredingen van de Wet Wapens en Munitie in of vanuit de coffeeshop is dit een verzwarende omstandigheid waarbij niet eerst wordt gewaarschuwd maar direct na de constatering van de overtreding wordt overgegaan tot sluiting. Zo ook bij andere ernstige criminele activiteiten zoals geweldsdelicten.

Gedoogcriterium 14 : verkoop op of aan de weg of in de buurt van een school

Uit ervaringen in het verleden is gebleken dat het voorkomt dat drugshandelaren trachten softdrugs te verkopen op of aan de weg of in de buurt van scholen. Indien deze drugshandelaren hun voorraad bij de coffeeshops halen dan dient dit consequenties te hebben. Zeker nu niet ingezetenen niet meer in Nederlandse coffeeshops terecht kunnen, is er een kans dat eventueel niet ingezetenen die toch komen naar de straathandel gaan. Op de straathandel is geen kwaliteitscontrole mogelijk, daarnaast brengt de straathandel vaak overlast en criminaliteit met zich mee. Daarom dient straathandel, die in relatie staat tot de exploitatie van de coffeeshop, te allen tijde te worden voorkomen. Ook moet voorkomen worden dat jeugdigen in aanraking komen met softdrugs gezien de schadelijke effecten. De handel in de nabijheid van scholen moet dan ook worden afgewend.

Gedoogcriterium 15 : overtreding sluitingstijden

Voor coffeeshops zijn strikte openingstijden vastgesteld om aantasting van het woon- en leefklimaat door overlast van aan- en afrijdende auto’s en bezoekers te voorkomen. De openingstijden voor de Bredase coffeeshops zijn van 09.00u tot 23.00u.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd van 23.00u. Deze ontheffingsmogelijkheid betreft het verruimen van de sluitingstijd op vrijdag- en zaterdagavond tot 24.00u. Alleen coffeeshops gelegen in de binnenstad en de spoorbuurt komen in aanmerking voor een dergelijke ontheffing. Bovendien wordt aan slechts twee coffeeshops binnen de gemeente Breda een ontheffing sluitingstijden verleend. Bij het vaststellen van deze beleidsnotitie is reeds aan twee coffeeshops een ontheffing verleend. Op dit moment is er dus geen ruimte meer om ontheffingen te verstrekken. De ontheffingsmogelijkheid geldt slechts zolang in de exploitatie (zoals opgenomen in bijlage I dan wel in de te verlenen gedoogverklaring) geen wijziging komt. Bij een dergelijke wijziging kunnen de leden van de Actieve Bredase Coffeeshops (ABC) in gezamenlijk overleg een nieuwe coffeeshop voordragen.

Een verruiming van de sluitingstijd wordt vastgelegd in de gedoogverklaring. Een ontheffing geldt zolang er geen sprake is van overlast of een geringe overlast vanuit de coffeeshop. Bij toenemende onacceptabele overlast zal de ontheffing worden ingetrokken.

Gedoogcriterium 16 : geen alcoholhoudende drank

De verkoop van softdrugs wordt alleen gedoogd vanuit droge horeca-inrichtingen. Dit criterium is ingegeven vanwege het versterkende effect van alcohol op de werking van drugs. Bij constatering van de aanwezigheid of verkoop van alcoholhoudende drank in de coffeeshop zal worden opgetreden.

Gedoogcriterium 17 : afwezigheid leidinggevende

Het gedogen van de coffeeshop, opgenomen in de lijst van bijlage 1, is verbonden aan de exploitant zoals vastgelegd in deze lijst. De exploitant is volledig verantwoordelijk voor hetgeen er gebeurt in zijn inrichting. Ook als er een leidinggevende, niet zijnde de exploitant, is aangesteld dan blijft de exploitant volledig verantwoordelijk voor zijn inrichting. De exploitant kan zich nooit aan zijn verantwoordelijkheid onttrekken door afwezig te zijn.

Op de gedoogverklaring mogen naast de exploitant maximaal drie andere leidinggevenden worden vermeld. De exploitant en/of één van de leidinggevenden dient dagelijks aanwezig te zijn in de coffeeshop, zodat hij ook de algemene dagelijkse leiding heeft over de coffeeshop en ook werkelijk invulling kan geven aan (de afgeleide) verantwoordelijkheid van de exploitant.

Voor de definitie van leidinggevende wordt aangesloten bij de definitie zoals die is opgenomen in de Drank- en Horecaverordening Breda 2001.

Gedoogcriterium 18 : geldige gedoogverklaring

De verkoop van softdrugs in coffeeshops wordt in Breda toegestaan onder strikte voorwaarden alleen in die inrichtingen, waarvan de exploitant beschikt over een gedoogverklaring. Daarbij is het uitgangspunt dat gedoogde coffeeshops kleinschalige inrichtingen moeten zijn voor de lokale markt. De coffeeshops die beschikken over een geldige gedoogverklaring mogen bij de voordeur een door de burgemeester vastgesteld vignet aanbrengen. Bij afgifte van de gedoogverklaring wordt door de burgemeester één vignet aan de coffeeshophouder verstrekt. Dit vignet moet worden verwijderd zodra de gedoogstatus komt te vervallen c.q. de gedoogverklaring komt te vervallen of wordt ingetrokken.

Preventieve interventies voor het verminderen van cannabisgebruik en het in een vroeg stadium signaleren van problemen zijn nog steeds van groot belang. Daarom is de verplichting tot preventie gekoppeld aan de gedoogverklaring om een coffeeshop te exploiteren. Bij de aanvraag van een gedoogverklaring dient de ondernemer aan te geven welke preventieve maatregelen hij neemt, welke afspraken zijn gemaakt omtrent het signaleren van en – in samenwerking met verslavingszorg – interveniëren bij problematisch gebruik en het personeel van de coffeeshop op deze terreinen deugdelijk is opgeleid.

Om de exploitatie van coffeeshops in Breda te reguleren, worden dus aan de exploitanten van de gedoogde coffeeshops gedoogverklaringen afgegeven. Een vergunning is niet mogelijk aangezien drugshandel formeel nog steeds een illegale activiteit is. Het afgeven van gedoogverklaringen biedt de mogelijkheid om nadere, specifieke eisen aan exploitanten en locaties te stellen. Ook kunnen in de gedoogverklaring maximaal drie leidinggevenden, niet-zijnde de exploitant, worden aangewezen aan wie de algemene dagelijkse bedrijfsvoering kan worden overgedragen. De coffeeshopexploitant blijft daarbij overigens altijd eindverantwoordelijk. Bij het afgeven van een gedoogverklaring wordt vooraf een integriteittoets uitgevoerd op alle personen zoals vermeld op de gedoogverklaring. Een afgegeven gedoogverklaring is niet overdraagbaar. Bij vestiging van een nieuwe coffeeshop zal een nieuwe gedoogverklaring moeten worden aangevraagd. Bij de beoordeling of wel of niet een gedoogverklaring wordt afgegeven wordt getoetst op alle hierna genoemde gedoogcriteria.

Aan een gedoogverklaring zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • ·

    Bij de exploitatie wordt het geldende coffeeshopbeleid van de gemeente Breda in acht genomen;

  • ·

    Bij de exploitatie worden de “Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet” van de procureurs-generaal van het OM in acht genomen;

  • ·

    Een gedoogverklaring geldt in de regel voor een periode van vijf jaar.

  • ·

    Indien de woon- en leefklimaatregeling voor de betreffende locatie van toepassing is dan dient de exploitant over een exploitatievergunning te beschikken. Hierop is de Bibob-toetsing van toepassing;

  • ·

    Er worden alleen gedoogverklaringen afgegeven voor coffeeshops met een exploitatievergunning, die op slechts één naam staat, niet voor rechtsvormen waarbij ook anderen (gedeeltelijke) zeggenschap over de coffeeshop (kunnen) hebben of een samenstel van rechtsvormen (dit om ondoorzichtige constructies te voorkomen waardoor niet duidelijk meer is wie de zeggenschap heeft);

  • ·

    Aan een coffeeshopexploitant wordt niet meer dan één gedoogverklaring afgegeven waarbij de gedoogverklaring in de regel geldt voor niet meer dan één coffeeshop. Het exploiteren van meerdere coffeeshops (ook buiten Breda) levert al snel strijd op met het uitgangspunt kleinschaligheid en de verantwoordelijkheid die de coffeeshophouders als verantwoordelijke in het gedoogbeleid is toebedeeld.

  • ·

    Alle personeelsleden dienen in de gedoogverklaring te worden vermeld; iedere wijziging in het personeelsbestand dient te worden doorgegeven.

  • ·

    De coffeeshophouder brengt bij de ingang van de coffeeshop een bord aan met toelatingseisen op een voor het publiek vanaf de straat zichtbare plaats;

  • ·

    De coffeeshophouders stelt huisregels op en brengt deze in de zaak aan op een voor de klanten zichtbare plaats en draagt zorg voor de handhaving daarvan;

  • ·

    De coffeeshophouder draagt er zorg voor dat in de shops aanwezig zijn voorlichtingsmateriaal over verantwoord gebruik van cannabis en voorlichtingsmateriaal over verslaving;

  • ·

    Alle personeelsleden moeten aantoonbaar een opleiding, training of cursus hebben doorlopen op de terreinen van productkennis, herkennen verslaving, weerbaarheid, ID herkenning en BHV. Dit aan te tonen met een bewijs van deelname of certificaat van een door de burgemeester akkoord bevonden organisatie. De burgemeester geeft op aanvraag van de coffeeshophouder aan of een voorgenomen opleiding, training of cursus op voornoemde terreinen naar zijn oordeel voldoet qua onafhankelijkheid, deskundigheid en professionaliteit.

  • ·

    Algemene voorwaarden gedoogverklaring coffeeshop zoals opgenomen in de gedoogverklaring zelf.

In de gedoogverklaring wordt aangegeven in welke gevallen de gedoogverklaring vervalt of wordt ingetrokken.

Gedoogcriterium 19: Overgangsregeling

Voor een beperkt aantal situaties die bij het vaststellen van dit beleid in strijd zijn met de gedoogcriteria, wordt de navolgende overgangsbepaling vastgesteld.

Tegen bestaande coffeeshops die voor sluiting in aanmerking komen uitsluitend op grond van overtreding van gedoogcriterium 3 (nabij middelbare school), 4 (woonwijk) en 5 (in binnenstad) zal niet met een sluitingsbevel worden opgetreden zolang in de exploitatie zoals aangegeven in bijlage 1 danwel in de te verlenen gedoogverklaring, geen wijziging komt.

5. Sluiting

Als uitgangspunt wordt bij optreden tegen handel in drugs in de regel gekozen voor een sluiting (het toepassen van bestuursdwang) en niet voor het opleggen van een dwangsom. Een sluiting wordt gezien alshet meest effectieve middel om de overtreding ongedaan te maken, een einde te maken van de in strijd met het gedoogbeleid gevoerde handel in of vanuit dat pand. Gezien het grote financiële gewin in het circuit van de drugshandel, mag van een dwangsom weinig effect worden verwacht, in de zin dat naar verwachting niet zal worden bereikt dat een overtreding ophoudt of niet meer wordt herhaald. Bestuursdwang is een directer middel.

Waarschuwing

In beginsel wordt na overtreding van één van de gedoogcriteria onmiddellijk tot sluiting overgegaan. Bij enkele overtredingen wordt de exploitant door of vanwege de burgemeester eerst schriftelijk gewaarschuwd. In bijlage 2 wordt weergeven voor welke overtredingen eerst een waarschuwing wordt gegeven. Bij een volgende overtreding volgt in dat geval sluiting.

Een waarschuwing gegeven voor overtreding van één of meer van de gedoogcriteria geldt ook als waarschuwing voor elk van de andere gedoogcriteria. Bijvoorbeeld: na een waarschuwing wegens overtreding van gedoogcriterium 7 wordt een overtreding van gedoogcriterium 17 geconstateerd. Er kan dan direct tot sluiting worden overgegaan voor een periode van drie maanden.

Cumulatie

Indien meerdere gedoogcriteria tegelijkertijd worden overtreden wordt de zwaarste maatregel gevolgd van de handhavingsmatrix (bijlage 2) die van toepassing is.

De geldigheidsduur van een waarschuwing is twee jaar. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de burgemeester altijd gemotiveerd van het geven van een waarschuwing afzien en direct tot sluiting overgaan.

Termijn

Sluiting van een coffeeshop vindt in de regel plaats voor een periode van 1 tot maximaal 12 maanden, zoals beschreven in de handhavingsmatrix (bijlage 2). Bij herhaalde overtreding van de genoemde gedoogcriteria vindt sluiting plaats voor een langere periode of voor onbepaalde tijd. Ook dit is opgenomen in de handhavingsmatrix. De burgemeester kan een andere sluitingstermijn vaststellen indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Zoals bijvoorbeeld de hiervoor al genoemde overtredingen van de Wet Wapens en Munitie in of vanuit de coffeeshop wat als verzwarende omstandigheden gelden.

Sluiting zal in de regel gebeuren door het doen laten sluiten van de deuren van het pand en het door de gemeente verzegelen van deze toegangen. Hiermee wordt het woon- en leefklimaat in de directe omgeving zo min mogelijk negatief aangetast. Indien blijkt dat de verzegeling niet werkt doordat deze wordt verbroken, dan wordt overgegaan tot een effectievere feitelijke uitvoering van de bestuursdwang. Gedacht moet worden aan het fysiek dichtmaken van de toegangen tot het pand.

Bij het toepassen van een sluiting / bestuursdwang, wordt de coffeeshop gesloten. Op grond van artikel 2.3.2 APV Breda 2004 is het verboden zich in een door de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet gesloten lokaal of ruimte te bevinden.

6. Bibob toetsing

Criminele activiteiten kunnen zich overal manifesteren. Bijvoorbeeld in of vanuit de horeca, coffeeshops, belwinkels maar ook in woningen en bedrijven. Om activiteiten te ontplooien is de georganiseerde misdaad aangewezen op lokale infrastructuren en faciliteiten. Het uitvoeren van illegale activiteiten is vrijwel onmogelijk zonder gebruik te maken van diensten van de legale markt (zoals distributie, financiële handelingen, vergunningen en huisvesting). Daarnaast zijn criminele groeperingen altijd op zoek naar manieren om crimineel vermogen wit te wassen, bijvoorbeeld door te investeren in vastgoed. De georganiseerde misdaad bestaat dus voor een deel niet ondanks maar dankzij de wet- en regelgeving van (lokale) overheden. Zo kunnen overheden (zoals door vergunningen en subsidieregels) onbewust illegale activiteiten faciliteren.

Om gemeenten de noodzakelijke instrumenten in handen te geven om preventief in te grijpen is de Wet Bibob ontwikkeld. De Wet Bibob maakt het mogelijk om het bonafide karakter en de integriteit van vergunningaanvragers of opdrachtnemers te ‘screenen’ alvorens te beslissen of een vergunning moet worden geweigerd of ingetrokken. Op grond van artikel 3 van de Wet Bibob kan een beschikking (vergunning of subsidie) geweigerd worden of ingetrokken wanneer:

  • ·

    Er sprake is van een ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor het benutten van voordelen uit strafbare feiten (bijvoorbeeld witwassen van zwart geld);

  • ·

    Er sprake is van een ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor het plegen van strafbare feiten (bijvoorbeeld als dekmantel)

  • ·

    Feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel verkregen beschikking een strafbaar feit is gepleegd (bijvoorbeeld valsheid in geschrifte of omkoping)

Voor het vaststellen van de mate van gevaar kan de gemeente zich laten bijstaan door het landelijke Bureau Bibob van het ministerie van Veiligheid en Justitie. In het landelijk drugsbeleid is de inzet van de Wet Bibob bij coffeeshops geïntensiveerd. Gemeenten met veel coffeeshops worden opgeroepen om deze te laten screenen door het Landelijk Bureau Bibob.

De gemeente Breda toetst alle gedoogverklaringen voor coffeeshops op integriteit. Om het Bibob instrument in volle omvang toe te kunnen passen, worden alle coffeeshops onder de werking gebracht van de woon- en leefklimaatregeling APV (exploitatievergunning). Om te voorkomen dat als gevolg van de achterdeurproblematiek het toepassen van het bibob beleid op coffeeshops een ongewenst effect heeft, wordt, in navolging van andere gemeenten (waaronder Den- Haag), de navolgende gedragslijn gehanteerd:

Indien door het LBB (Landelijk Bureau Bibob) wordt geconstateerd:

  • ·

    Dat er sprake is van ernstig gevaar, dat de vergunning zal worden misbruikt als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob;

  • ·

    Dat deze conclusie uitsluitend is gebaseerd op strafbare feiten, welke inherent zijn aan de exploitatie van de coffeeshop (de inkoop en aanvoer van voorraad en het aanhouden van een handelsvoorraad buiten de coffeeshop). De exploitant moet bij twijfel kunnen bewijzen dat de voorraad niet groter is dan noodzakelijk voor de exploitatie van de coffeeshop.

  • ·

    Dat er geen sprake is van verwevenheid met georganiseerde of andere vormen van zware criminaliteit;

  • ·

    dan zal de verleende vergunning niet worden ingetrokken c.q. aangevraagde vergunning worden geweigerd.

7. Handhaving

Voor een goede naleving van het beleid is controle en een strikte handhaving noodzakelijk. De handhaving van het coffeeshopbeleid is in beginsel een bestuurlijke aangelegenheid. Het strafrecht is ondersteunend. De bestuurlijke aanpak van overtredingen is vastgelegd in een handhavingsmatrix (zie bijlage 2). De handhavingsmatrix heeft tot doel:

  • ·

    De zwaarte van de maatregel qua intensiteit zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de ernst van de overtreding

  • ·

    Duidelijkheid en kenbaarheid geven richting coffeeshopexploitanten over de maatregelen die genomen kunnen worden bij overtreding van de gedoogcriteria

In de regel zal de handhavingsmatrix worden gevolgd. Bijzondere omstandigheden kunnen er toe leiden dat de burgemeester hiervan afwijkt. Indien de burgemeester daartoe besluit motiveert hij dit in het besluit.

De gedoogde coffeeshops worden periodiek gecontroleerd. Streven is iedere coffeeshop vier maal per jaar te controleren. Deze controles maken deel uit van de integrale handhavingsacties. Indien er aanleiding toe bestaat, zoals klachten of signalen uit de buurt met betrekking tot overlast, wordt er intensiever toezicht uitgeoefend.

De politie geeft uitvoering aan het handhavingstoezicht op de gedoogcriteria in het kader van de bevoegdheid van de burgemeester ingevolge 13b Opiumwet en in het kader van de strafrechtelijke handhaving (zie brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 22 december 2011, kenmerk 209135).

Zoals hiervoor in deze nota aangegeven wordt bij het overtreden van de gedoogcriteria door de burgemeester in principe overgaan tot sluiting; in sommige gevallen krijgt de ondernemer door een kans in de vorm van een waarschuwing. Grondslag voor de sluiting is de Opiumwet (artikel 13b), de algemene sluitingsbevoegdheid van artikel 174 lid 2 of 3 Gemeentewet.

8. Besluit

De burgemeester van Breda,

Gelet op artikel 174 Gemeentewet en artikel 13b Opiumwet.

Besluit:

  • 1.

    Vast te stellen deze nota ‘Coffeeshopbeleid Breda 2017’ met de daarbij behorende bijlagen;

  • 2.

    Te bepalen dat de onder punt 1 bedoelde nota (met bijlagen) inwerking treedt één dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de op 13 juni 2013 vastgestelde nota ‘Coffeeshopbeleid@Breda 2013’;

  • 3.

    Te bepalen dat gedoogverklaringen die zijn afgegeven onder werking van de op 13 juni 2013 vastgestelde nota ‘Coffeeshopbeleid@Breda 2013’ blijven gelden tot 12 maanden na het in werking treden van de onder punt 1 genoemde beleidsregels;

  • 4.

    Te bepalen dat waarschuwingen en beschikkingen die zijn genomen onder werking van de op 13 juni 2013 vastgestelde nota ‘Coffeeshopbeleid@Breda 2013’ en die jonger zijn dan twee jaar blijven gelden onder de werking van de nota ‘Coffeeshopbeleid Breda 2017’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld, Breda, 29 maart 2017
Dr. P.F.G. Depla
Burgemeester van Breda

Bijlage 1 Overzicht gedoogde coffeeshops

Overzicht gedoogde coffeeshops

Bijlage 2 Handhavingsmatrix

Handhavingsmatrix