Regeling vervallen per 17-07-2013

Beleidsregels artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Geldend van 07-09-2011 t/m 16-07-2013

Intitulé

Beleidsregels artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst;

overwegende dat het wenselijk is voor de uitoefening van hun afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° jo artikel 2.12, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, beleidsregels vast te stellen;

gelet op het bepaalde in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, 2.12, tweede lid, 2.23 en 2.25, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.7 en 5.18 van het Besluit omgevingsrecht en artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

B E S L U I T E N:

vast te stellen de navolgende beleidsregels voor de uitoefening van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in

  • 1.

    artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht jo artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

  • 2.

    artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° jo artikel 2.12, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo artikel 5.18 van het Besluit omgevingsrecht.

1.1 Algemeen

Per 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met het in werking treden van de Wabo zijn enkele artikelen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) komen te vervallen. Het gaat om artikel 3.10 Wro (projectbesluit), artikel 3.6, eerste lid, onder c Wro (binnenplanse ontheffing), artikel 3.22 Wro (tijdelijke ontheffing buitenplans), artikel 3.23 Wro (ontheffing buitenplans ‘kruimelgevallen’) en artikel 4.1.1 Bro (kruimellijst). Deze Wro-instrumenten zijn voortaan als afwijkingsbevoegdheden opgenomen in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, 2° en 3° van de Wabo.

De categorieën van zogeheten kruimellijst uit artikel 3.23 en artikel 4.1.1 Bro zijn voortaan geregeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo, artikel 2.7 van het Bor en artikel 4 van bijlage II bij het Bor.

De afwijking van het bestemmingsplan voor een bepaalde termijn is voortaan geregeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° en 2.12, tweede lid, 2.23 en 2.25, derde lid van de Wabo en artikel 5.18 van het Bor.

In de Wro heette dit een “ontheffing” en gold naast een eventuele bouwvergunning een zelfstandige ontheffingsprocedure. Onder de Wabo heet dit voortaan een “afwijking” en is dit een onderdeel van de reguliere procedure van een omgevingsvergunning. Op die wijze kunnen projecten van minder ingrijpende aard, zogeheten “kruimelgevallen”, zonder tijdrovende procedures middels een omgevingsvergunning worden gerealiseerd. Voor deze afwijking geldt niet de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit in tegenstelling tot afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo (voorheen projectbesluit en tijdelijke ontheffing) waar wel een goede ruimtelijke onderbouwing is vereist.

Middels dit document worden de beleidsregels onder de Wro vervangen en opnieuw vastgelegd onder het regime van de Wabo. De beleidsregels voor tijdelijke afwijking zijn niet gewijzigd ten opzichte van de beleidsregels voor tijdelijke ontheffing. De beleidsregels voor de niet-tijdelijke afwijking zijn wel op enkele onderdelen gewijzigd ten opzichte van de beleidsregels voor niet-tijdelijke ontheffing.

1.2 Afwijkingsbeleid

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat besluiten, waaronder ook beslissingen op verzoeken om omgevingsvergunning vallen, op zorgvuldige wijze tot stand moeten komen. Het gaat hier om een bevoegdheid, geen plicht, hetgeen betekent dat er ook een ruime belangenafweging zal moeten plaatsvinden (motiveringsplicht). Artikel 4:82 Awb regelt dat wij beleidsregels kunnen vaststellen voor de uitoefening van de ons toekomende bevoegdheden. Via onderhavige beleidsregels geven wij aan hoe wij in zijn algemeenheid met verzoeken om omgevingsvergunning ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo jo artikel 2.12, tweede lid Wabo wensen om te gaan.

Het bij een omgevingsvergunning afwijken van een bestemmingsplan is geen ‘verplichting’, maar een ‘bevoegdheid’ met een afweging per individueel geval. Bepaalde aanvragen kunnen weliswaar kwantitatief passen binnen de beleidsregels, maar vanuit het oogpunt van stedenbouw en/of woonmilieu in relatie tot de omgeving ongewenst zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor gevallen waarin het afwijken leidt tot een verdichting van de achtertuin in relatie tot een stedenbouwkundig gewenste openheid, al dan niet mede in relatie tot de omgeving. Maar ook bijvoorbeeld voor woongebieden waarvoor in het bestemmingsplan een afwijkende regeling is opgenomen en de beperking een beleidsmatige keuze is. Te denken valt hierbij aan o.a. bungalows, bejaardenwoningen, recreatiewoningen of woongebouwen waar een specifiek stedenbouwkundig concept aan ten grondslag heeft gelegen. Binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht kan het afwijken tot ongewenste situaties leiden die de ruimtelijke en/of cultuurhistorische kwaliteit aantasten. In dergelijke gevallen kunnen wij gemotiveerd het verzoek om omgevingsvergunning afwijzen.

1.2.1.Kruimellijst

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo geeft burgemeester en wethouders, in de in artikel 2.7 Bor jo artikel 4 bijlage II Bor aangegeven categorieën en onder de daarin gestelde voorwaarden, de mogelijkheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bepalingen van het bestemmingsplan.

Ten aanzien van de afwijking op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo geeft het Bor zelf al zekere beperkingen aan reikwijdte van deze bevoegdheid. Er blijft echter, net als bij de Bro, een zekere beleidsvrijheid aan gemeenten. De situaties waar het om gaat zijn opgesomd in het Bor. Deze opsomming is weliswaar limitatief, maar de normstelling per geval is ruim, dan wel afwezig. De afwijkingsmogelijkheid lijkt in beginsel zeer ruime mogelijkheden te bieden en alle ruimte te geven tot invulling via eigen (gemeentelijk) beleid.

Dat een en ander zou kunnen leiden tot onduidelijkheid en tot excessen in stedenbouwkundige zin en uit oogpunt van een goed woonmilieu, is onder andere aanleiding om voor de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid deze beleidsregels vast te stellen. Een andere reden is dat door de gewijzigde wetgeving de beleidsregels die onder de Wro tot stand zijn gekomen niet van rechtswege als beleidsregels onder de Wabo worden beschouwd. Een derde reden is dat, hoewel inhoudelijk grotendeels gelijk, er ook enkele inhoudelijke verschillen en aanvullingen zijn tussen in het Bor ten opzichte van het Bro.

Over het algemeen houden deze beleidsregels een nuancering in van de in het Bor geboden afwijkingsmogelijkheden, met name door het stellen van criteria, zoals maximale afmetingen. De ruimte hiertoe is door de wetgever ook gegeven blijkens de wetsgeschiedenis inzake de WRO/Wro en Bro 1985/Bro. Volgens de nota van toelichting bij het Bro 1985 zou vergunning niet meerdere keren mogen worden toegepast. Dit blijft ook voor afwijkingen met een omgevingsvergunning op grond van de Wabo gelden.

1.2.1.1. Actualisatie bestemmingsplannen

De Wro kent de verplichting om voor het hele grondgebied van de gemeente actuele bestemmingsplannen te hebben. Dat wil zeggen plannen die niet ouder zijn dan 10 jaar. Op 1 juli 2013 moeten alle bestemmingsplannen die op dat moment ouder zijn dan 10 jaar zijn geactualiseerd. Wij vergevorderd met het proces van actualisatie van de bestemmingsplannen voor ons grondgebied. Het doel is om van zo’n 250 bestemmingsplannen terug te gaan naar ca. 10 hoofdplannen voor de hele gemeente. Dit proces zal een aantal jaren in beslag nemen. Integratie van het afwijkingsbeleid in die nieuwe plannen is het uitgangspunt voor de toekomst. Voor de tussentijd is het, zeker voor de wat oudere plannen, wenselijk beleidsregels te hebben voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo.

1.2.1.2. Toepassing afwijkingsbevoegdheid

Met de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid willen wij rechtsongelijkheid tussen situaties binnen en buiten geactualiseerde bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.3) voorkomen. Zo kan, binnen de criteria van artikel 2.7 Bor, ook voor oudere plannen worden ingespeeld op ontwikkelingen, zoals die in jongere plannen worden toegestaan.

Wij willen echter voorkomen dat met het gebruikmaken van deze afwijkingsbevoegdheid binnen oudere plannen mogelijkheden worden geboden die in vergelijkbare gebieden met een actueel plan niet mogelijk zijn. In zo’n geval kunnen wij onder verwijzing naar deze beleidsregels het verzoek gemotiveerd afwijzen.

Omdat de beleidsregels aansluiten bij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van actuele bestemmingsplannen, willen wij ook voorkomen dat in actuele bestemmingsplannen met afwijking nog eens extra ruimte wordt geboden. We gaan er van uit dat plannen die jonger zijn dan 5 jaar voldoende actuele mogelijkheden bieden. Wij zullen artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo voor de in artikel 2.7 Bor jo artikel 4 bijlage II Bor genoemde categorieën 1 t/m 9 dan ook niet toepassen dan ook niet toepassen in gebieden waarvoor een bestemmingsplan jonger dan 5 jaar geldt, tenzij daarvoor dringende redenen zijn.

Gedurende het proces van actualisatie kunnen echter gewijzigde inzichten ontstaan in de bestemmingsregeling waarmee in een recent geactualiseerd plan andere mogelijkheden zijn opgenomen dan in een eerder geactualiseerd plan. Daardoor kunnen er verschillen zijn tussen geactualiseerde bestemmingsplannen jonger dan 5 jaar. Als de generieke bouw- of gebruiksregeling van recenter geactualiseerde plannen ruimere mogelijkheden bieden dan eerder geactualiseerde plannen, willen wij in voorkomende gevallen toepassing geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo voor de in artikel 2.7 Bor jo artikel 4 bijlage II Bor genoemde categorieën 1 t/m 9. Hiertoe hebben wij een algemene bepaling in deze beleidsregels opgenomen. De reden is dat wij de verschillen in mogelijkheden die zijn ontstaan door gewijzigde inzichten niet beperkend willen laten zijn voor aanvragen in het eerder geactualiseerde plan. Deze toepassing geldt ook als het plan waarin de aanvraag is gelegen jonger is dan 5 jaar. Wij willen benadrukken dat dit enkel geldt voor de generieke bouw- of gebruiksregeling en niet voor specifieke locatieafhankelijke bepalingen.

Ruimere mogelijkheden in eerder geactualiseerde plannen, die in recentere plannen zijn beperkt, kunnen wij met een omgevingsvergunning niet beperken. Wij willen echter voorkomen dat deze ruimere mogelijkheden, die in recentere plannen bewust zijn komen te vervallen, met deze afwijking alsnog worden toegepast. Er wordt dus altijd uitgegaan van het meest recent geactualiseerde (ontwerp)plan.

1.2.2. Tijdelijke afwijking

Artikel 2.12, tweede lid Wabo geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° voor een activiteit voor een bepaalde termijn af te wijken van de bepalingen van het bestemmingsplan.

Voor de toepassing van deze bevoegdheid geeft de Wabo zelf geen kaders anders dan dat het betrekking heeft op een activiteit voor een bepaalde termijn en de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Omdat de situaties waarin deze bevoegdheid zou kunnen worden toegepast, is het niet mogelijk en wenselijk om voor al die situaties op voorhand beleidsregels te stellen. Echter het bewonen van niet voor bewoning bestemde gebouwen is een situatie waarbij wij het wel noodzakelijk en wenselijk achten om vooraf regels te stellen. Dit geeft duidelijkheid aan belanghebbenden en vereenvoudigt de afhandeling van dergelijke verzoeken.

1.3 Afwijken van het beleid

Wij kunnen, en moeten soms zelfs, afwijken van deze beleidsregels, mits goed gemotiveerd. Dit is met name aan de orde als de toepassing van de beleidsregels wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doel. Deze zogeheten ‘hardheidclausule’ is geregeld in artikel 4:84 Awb.

1.4 Evaluatie

Wij kunnen, en moeten soms zelfs, afwijken van deze beleidsregels, mits goed gemotiveerd. Dit is met name aan de orde als de toepassing van de beleidsregels wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doel. Deze zogeheten ‘hardheidclausule’ is geregeld in artikel 4:84 Awb.

1.5 Opzet van de beleidsnota

Na dit inleidende hoofdstuk is in Hoofdstuk 2 een toelichting op het wettelijk kader en de toepassing daarvan in Bronckhorst, alsmede een toelichting op de beleidsregels opgenomen. Daarin wordt uitgelegd hoe wij omgaan met de afwijkingsbevoegdheid voor de diverse categorieën. Tenslotte zijn in Hoofdstuk 3 de beleidsregels zelf opgenomen. Aansluitend volgen enkele bijlagen. Bijlage 1 bevat de Staat van bedrijfsactiviteiten – functiemenging, Bijlage 2 de relevante wetteksten, Bijlage 3 de toelichting op de wetteksten en Bijlage 4 de kaarten met de begrenzing van de bebouwde kommen van Bronckhorst.

2.1 Beleidsregels kruimellijst

De beleidsregels gaan in op de zogenaamde kruimelgevallen, waarvoor burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo omgevingsvergunning met afwijking van het geldende bestemmingsplan kunnen verlenen. Deze beleidsregels geven een nadere uitwerking van een aantal van de in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo jo artikel 2.7 Bor jo artikel 4 bijlage II Bor geboden afwijkingsmogelijkheden, met name door het stellen van criteria, zoals maximale oppervlakten en bouwhoogtes.

Kaderstellend voor het beleid voor toepassing van artikel 2.12 Wabo van de gemeente Bronckhorst zijn:

  • ·

    de toepassingsmogelijkheden genoemd in artikel 2.7 Bor jo artkel 4 bijlage II Bor en daaraan gekoppelde criteria;

  • ·

    de mogelijkheden in geactualiseerde bestemmingsplannen die na 1 juli 2008 als ontwerp ter visie zijn gelegd.

Het verlenen van een omgevingsvergunning is geen verplichting maar een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Dat wil zeggen dat burgemeester en wethouders, ook al is een bouwplan in overeenstemming met de beleidsregels, een omgevingsvergunning kunnen weigeren, mits deze weigering gemotiveerd is.

Een aspect dat daarbij ook een rol kan spelen is de mogelijkheid van planschade in verband met een afwijking voor gebruik van gronden en gebouwen (art. 4, lid 8 t/m 10 Bijlage II Bor) en de bereidheid van initiatiefnemer om daar al dan niet een planschadeovereenkomst voor te sluiten. Daarmee is niet gezegd dat een planschadeovereenkomst standaard is bij deze afwijkingen, maar bij de beoordeling van medewerking aan gevoelige of ingrijpende situaties kan dit wel worden meegewogen.

2.1.1. Toepassing beleidsregels

Indien een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, dan zal er eerst aan het vigerende bestemmingsplan moeten worden getoetst alvorens er een afweging plaatsvindt om hiervan af te wijken.

De toetsing zal op de volgende wijze geschieden:

  • 1.

    Beoordeling of de aangevraagde activiteit vergunningsvrij is

  • 2.

    Bestemmingsplan:

    • a.

      toetsing aan de (bouw)mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan (rechtstreeks toelaatbaar);

    • b.

      toetsing aan de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden (binnenplans) en wijzigingsbevoegdheden.

  • 3.

    Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo:

    • a.

      toetsing aan artikel 2.7 Bor jo artikel 4 bijlage II Bor;

    • b.

      toetsing aan het beleid voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo.

  • 4.

    Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo:

    a.een zelfstandige afweging van ruimtelijke en stedenbouwkundige aspecten en actueel beleid.

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo betreft dus het gedeelte van de toetsing van de planologische mogelijkheden na de binnenplanse mogelijkheden en voordat een afweging wordt gemaakt of er een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure met afwijking of herziening van het bestemmingsplan wordt toegepast.

Aanspreekpunt voor de omgevingsvergunning is de afdeling Dienstverlening, cluster Vergunningen.

Afhankelijk van aard en omvang van de aanvraag om omgevingsvergunning zal de casemanager moeten zorgen dat de gebruikelijke deeladviezen van andere medewerkers binnen de cluster, andere clusters of andere afdelingen.

2.1.2. Aanvullende werking

De voorliggende beleidsregels beperken zich tot de meest voorkomende cq verwachte situaties genoemd in artikel 2.7 Bor jo artikel 4 bijlage II Bor. Zij zijn aanvullend op de in het Bor gegeven voorwaarden. Bij een afwijkingsmogelijkheid waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen wij per specifieke situatie, gelet op de in het Bor gegeven voorwaarden, omtrent het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning. Dit is met name aan de orde bij een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling, een installatie bij een agrarisch bedrijf voor biovergisting, een andere antenne-installatie dan GSM of UMTS en een jaarlijks terugkerend evenement.

2.1.3. Binnen en buiten bebouwde kom

Artikel 2.7 jo artikel 4 bijlage II Bor maakt onderscheid tussen mogelijkheden binnen en buiten de bebouwde kom ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en gebruikswijzigingen van gebouwen.

Voor de begrenzing van de bebouwde kommen wordt voor deze beleidsregels zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de geldende en in procedure gebrachte, danwel te brengen, bestemmingsplannen. Een en ander zoals op de bij dit besluit als Bijlage 4 behorende kaarten nader is aangegeven.

Het gemeentelijke beleid voor de bebouwde kom ligt vast in het “Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst” en het meest recente bestemmingsplan Zelhem Dorp en de ten tijde van vaststelling van deze beleidsregels in procedure zijnde bestemmingsplannen Hengelo Dorp en Vorden Dorp, die zijn opgesteld conform het genoemde handboek.

Het gemeentelijke beleid voor het buitengebied ligt vast in het “Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst” en de meest recente bestemmingsplannen Buitengebied Zelhem, dat op 30 juni 2011 is vastgesteld, en Buitengebied Steenderen/Hummelo en Keppel, dat ten tijde van vaststelling van deze beleidsregels in procedure is.

Nieuwe bestemmingsplannen worden opgesteld volgens het “Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst”.

2.1.4. Procedure

Op de voorbereiding van een besluit omtrent een omgevingsvergunning ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo is reguliere procedure van toepassing. Er is geen zienswijze op een voorgenomen besluit mogelijk. Tegen het verlenen van de vergunning staan bezwaar en beroep open.

2.1.5. Afwijkingscategorieën

2.1.5.1. Bijbehorend bouwwerk

Voor uitbreiding van of een bijgebouw bij een hoofdgebouw geeft artikel 4, onder 1 bijlage II Bor zelf voorwaarden ten aanzien van hoogte, oppervlak en bebouwingspercentage buiten de bebouwde kom. Binnen de bebouwde kom gelden geen wettelijke voorwaarden. Ruime toepassing zonder verdere beperkingen zou tot ruimtelijk ongewenste situaties kunnen leiden. Wij vinden het dan ook wenselijk om aanvullende voorwaarden te stellen.

Daarbij volgen wij de lijn van het “Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst” en de meest recente bestemmingsplannen.

De ruimte voor bijbehorende bouwwerken lijkt voor de meeste woningen in de bebouwde kom ruimschoots voldoende. In geval van relatief kleine achtertuinen kan het voorkomen dat er minder oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen opgericht kan worden. Dit komt doordat volgens het Bor slechts 50% mag worden bebouwd.

In de bebouwde kom geldt een ‘erkerregeling’ en een maximaal toegelaten (absolute) oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van 120 m² en een, ten opzichte van het Bor afwijkend, maximaal toegelaten bebouwingspercentage. Buiten de bebouwde kom geldt een, ten opzichte van het Bor afwijkende, maximaal toegelaten inhoudsmaat van 750 m3 voor woningen en maximale oppervlakte van 100 m² voor bijgebouwen. In actuele bestemmingsplannen is van de inhoudsmaat voor woningen geen 10% afwijking meer mogelijk. Het gaat namelijk al om een ruimere mogelijkheid dan de 600 m3 in oudere plannen. Wij vinden het niet wenselijk om de maximale inhoudsmaat van actuele bestemmingsplannen nog verder te overschrijden.

Wel of geen medewerking verlenen blijft echter wel sterk afhankelijk van de specifieke situatie en omgeving. Ruime toepassing zonder verdere beperkingen zou wel tot ruimtelijk ongewenste situaties kunnen leiden. Wij zullen dan ook terughoudend omgaan met toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid. Toepassing vindt enkel plaats nadat het beoogde plan, voorafgaand aan de welstandstoets, ruimtelijk-stedenbouwkundig positief is beoordeeld.

2.1.5.2. Gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening

Voor een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening geeft artikel 4, onder 2 bijlage II Bor zelf voorwaarden ten aanzien van oppervlak en (bouw)hoogte. Omwille van ruimtelijke kwaliteit vinden wij het wenselijk om ook beperkingen te stellen aan inhoudsmaat en goothoogte. Hierdoor In de meeste bestemmingsplannen is al een afwijkingsregeling opgenomen voor dit soort voorzieningen van openbaar nut.

2.1.5.3. Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geeft artikel 4, onder 3 bijlage II Bor zelf voorwaarden ten aanzien van oppervlak en hoogte. Omwille van de ruimtelijke kwaliteit vinden wij het wenselijk om de maximale hoogte van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken te beperken. Ook stellen wij een functionele eis dat de bouwwerken worden opgericht ten behoeve van het toegestane gebruik.

2.1.5.4. Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Voor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, geeft artikel 4, onder 4 bijlage II Bor geen voorwaarden. Dit kan bij zowel woningen als andere gebouwen worden toegepast. Omwille van de ruimtelijke kwaliteit vinden wij het wenselijk om nadere regels te stellen. Voor dakkapellen geldt, in aansluiting op de systematiek van het “Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst”, een maximale inhoudsmaat waarbinnen deze niet wordt gerekend tot de inhoud van de woning. Bij dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen gelden beperkingen ten aanzien van het aantal bouwlagen, de hoogte en een terugliggende situering achter de oorspronkelijke buitengevels.

2.1.5.5. Antenne-installatie

Voor antenne-installaties geeft artikel 4, onder 4 bijlage II Bor zelf voorwaarden ten aanzien van de hoogte. Afhankelijk van de locatie kunnen deze bouwwerken een behoorlijke impact hebben. Voor de toepassing van deze mogelijkheid geldt dat per aanvraag een goede afweging gemaakt dient te worden over de ruimtelijke aanvaardbaarheid. Wij vinden het wenselijk om, voor zover het gaat om GSM- en UMTS-antenne(drager)s, nadere regels te stellen ten aanzien van de minimale afstand tot woningen en ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Daartoe hebben wij op 11 september 2007 beleidsregels vastgesteld. Voor de duidelijkheid en eenduidigheid verklaren wij in onderhavige beleidsregels het specifieke beleid voor GSM- en UMTS-antenne(drager)s van toepassing.

Omdat de maatschappelijke en politieke discussie omtrent dit onderwerp in beweging is, bewegen inzichten over de toelaatbaarheid en voorwaarden voor het plaatsen van deze masten mee. Dit kan leiden tot wijziging van het specifieke beleid. Wij hebben daarom opgenomen dat een verzoek om omgevingsvergunning, naast het gestelde in het Bor, wordt getoetst aan de op het moment van verzoek geldende specifieke beleidsregels voor GSM- en UMTS-antenne(drager)s.

2.1.5.6. Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

Voor installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling geeft artikel 4, onder 6 bijlage II Bor geen voorwaarden. Wij vinden het niet zinvol om aanvullende voorwaarden te stellen. Per geval zal een afweging gemaakt worden of afwijking van het bestemmingsplan wenselijk is.

2.1.5.7. Installatie bij een agrarisch bedrijf voor biovergisting

Voor installatie bij een agrarisch bedrijf voor biovergisting geeft artikel 4, onder 7 bijlage II Bor geen voorwaarden. Wij achten het niet zinvol om aanvullende voorwaarden te stellen. Per geval zal een afweging gemaakt worden of afwijking van het bestemmingsplan wenselijk is.

2.1.5.8. Jaarlijks terugkerend evenement

Voor jaarlijks terugkerende evenementen geeft artikel 4, onder 8 bijlage II Bor zelf voorwaarden ten aanzien van het aantal en de duur van evenementen. Wij achten het niet zinvol om aanvullende voorwaarden te stellen. In nieuwe bestemmingsplannen zullen wij terreinen voor evenementen buiten de openbare ruimte (mede) bestemmen. Daar waar bestemmingsplannen nog niet zijn geactualiseerd, kunnen wij gebruik maken van deze afwijkingsmogelijkheid. Jaarlijks terugkerende evenementen in onze gemeente zijn onder andere diverse kermissen, schuttersfeesten en oranjefeesten.

2.1.5.9. Wijzigen gebruik van bouwwerken

Voor wijzigingen in het gebruik van bouwwerken geeft artikel 4, onder 9 bijlage II Bor zelf voorwaarden ten aanzien van ligging in de bebouwde kom en het maximale bruto vloeroppervlak. Ruime toepassing zonder verdere beperkingen qua gebruik zou tot ruimtelijk of planologisch ongewenste situaties kunnen leiden. Wij vinden het dan ook wenselijk om aanvullende voorwaarden te stellen ten aanzien van de vormen van het toegelaten gebruik.

Nevenfuncties bij wonen en detailhandel

Met het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis en nevenfuncties bij detailhandel wordt een gedeelte van de woning of detailhandelsbedrijf aan haar bestemming onttrokken. Uitgangspunt is dat de woon- of detailhandelsfunctie in overwegende mate behouden blijft en de bewoner of exploitant de activiteit uitoefent.

Bezien moet worden of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer te rijmen valt met de woon- of detailhandelsfunctie van het betrokken pand of perceel. De beschreven criteria hebben tot doel om de impact van de activiteit te reduceren en de gevolgen op de omgeving te beperken.

Hoewel het gaat om wijzigingen in het gebruik, zijn er soms ook bouwkundige aanpassingen noodzakelijk om de functiewijziging mogelijk te maken. Alleen inpandige bouwactiviteiten, al dan niet met bouwvergunning, zijn mogelijk.

Aan huis verbonden beroep

Dit artikel kan worden toegepast voor die situaties waar een aanvrager binnen de bebouwde kom een aan huis verbonden beroep (de ‘traditionele’, zoals arts, notaris, advocaat en andere vrije beroepen) of bedrijf wil vestigen, zoals een kapsalon, reclamebureau, assurantiekantoor en wat dies meer zij. Het onderscheid tussen beroep en bedrijf is vervaagd en is in feite alleen maar relevant met het oog op de uitstralingseffecten van het gebruik (hinder, detailhandel, parkeren, reclame etc.) en de verhouding tot de (primaire) woonfunctie. In de jurisprudentie wordt vanuit die hoek ook wat kritischer gekeken naar bedrijfsmatige activiteiten dan naar de (traditioneel) aan huis gebonden (vrije) beroepen. Bij de beoordeling van de strijdigheid met de (woon-)bestemming is de ruimtelijke uitwerking die het gebruik gezien zijn aard, omvang en uitstraling heeft, maatgevend.

Aan huis verbonden bedrijf

De beleidsnotitie “Kansen benutten voor Bronckhorst, beleid voor economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst 2006–2010” vraagt aandacht en ruimte voor bedrijvigheid in de woonomgeving. Wij willen starters ondersteunen door in het beleid ruimte te bieden voor de vaak aantrekkelijke optie om vanuit huis een bedrijfje te starten. Voor de toegelaten activiteiten hebben wij aansluiting gezocht bij de actuele bestemmingsplannen. Er zijn voorwaarden gesteld waaronder de omgevingsvergunning kan worden verleend. De voornaamste is dat alleen activiteiten die qua aard, omvang en uitstraling passen in een woonomgeving zijn toegestaan. Aanvullend moeten de activiteiten vermeld zijn in de als Bijlage 4 bij de beleidsregels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, die ook in actuele bestemmingsplannen voor het toelaten van een aan huis verbonden bedrijf is opgenomen. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Horeca

Bij een aan huis verbonden bedrijf is functiewijziging ten behoeve van horeca-activiteiten uitgesloten. Voor vormen van horeca-activiteiten als de tearoom bij een bakkerij, die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij detailhandel, en waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, willen wij beperkt ruimte bieden. Omwille van de kleinschaligheid en ondergeschiktheid hebben wij regels gesteld ten aanzien van omvang, openingstijden (gerelateerd aan de winkeltijden), ruimtelijke uitstraling en parkeren.

Bed & breakfast

Ook willen wij ruimte bieden aan een horecagerelateerde activiteit als bed & breakfast (b&b) bij wonen als ondergeschikt medegebruik. Het gaat hierbij om een kleinschalige toeristische activiteit. Deze voorziening kan door het kleinschalige karakter, spreiding in de gemeente en het beperkt aantal aaneengesloten overnachtingen, een wezenlijke bijdrage leveren aan het toeristische product naast hotels, recreatiewoningen en campings. Wel stellen wij voorwaarden waaronder b&b toelaatbaar is. Omwille van de kleinschaligheid en ondergeschiktheid hebben wij regels gesteld ten aanzien van omvang, ruimtelijke uitstraling en parkeren. De regels voorzien in b&b als ondergeschikte activiteit bij woningen. Dit betekent niet dat b&b in andere vormen, dus niet als onderdeel van de woning maar bijvoorbeeld bij een theeschenkerij of ambachtelijk bedrijf, zonder meer is uitgesloten. Voor die situaties gelden geen algemene regels. Deze initiatieven zullen op hun merites worden beoordeeld op de mogelijkheid en wenselijkheid van vestiging ter plaatse.

Voorbeelden

Voorbeelden van toelaatbare activiteiten aan huis zijn:

  • -

    (para-) medische beroepen (huisarts, fysiotherapie);

  • -

    een kapsalon of schoonheidssalon aan huis;

  • -

    administratieve beroepen (advocaat, accountant);

  • -

    een kantoor aan huis (verzekeringsagent, belastingadviseur, adviesbureau, reclamebureau);

  • -

    het voeren van een administratie ten behoeve van een eenmanszaak;

  • -

    het verstrekken van dranken en spijzen als ondergeschikte activiteit bij een detailhandelsactiviteit (tijdens de winkeltijden);

  • -

    bed & breakfast.

Horeca op de verdieping in centrumgebieden

Het is wenselijk dat het centrumgebied ook na winkelsluitingstijd levendig blijft. Daarom zijn woningen boven winkels en kantoorfuncties beoogd. Bij horeca en maatschappelijke functies vinden activiteiten voor een deel ook in de avonduren plaats zodat deze functies, net als het wonen, de levendigheid vergroten. Als deze functies als onderdeel van de op de begane grond aanwezige horeca- of maatschappelijke functie tevens op de verdieping plaatsvinden, is het niet noodzakelijk dat er ook een bovenwoning aanwezig is. Vanuit de ruimtelijke ordening willen we deze functies op de verdieping niet op voorhand uitsluiten. Bij concrete plannen zal toetsing aan milieu- en bouwregelgeving plaatsvinden. De meest recente bestemmingsplannen hebben dit reeds als uitgangspunt. Een aantal nog niet geactualiseerde plannen en het in 2010 geactualiseerde bestemmingsplan Zelhem Dorp sluiten de functies horeca en maatschappelijk op de verdieping uit. Met deze bepaling willen wij ook voor aanvragen binnen die plannen invulling geven aan de beoogde situatie binnen de bestemming ‘Centrum’.

2.1.5.10. Bewoning recreatiewoningen

Voor persoonsgebonden omgevingsvergunningen voor bewoning van recreatiewoningen geeft artikel 4, onder 10 bijlage II Bro zelf voorwaarden ten aanzien van de toepasbaarheid. De recreatiewoning moet voldoen aan de bouwtechnische eisen van een reguliere woning, de verlening mag niet in strijd zijn met milieuregelgeving en de aanvrager moet in elk geval op 31 oktober 2003 meerderjarig zijn en op dat moment de recreatiewoning als woning in gebruik hebben gehad en deze sedertdien onafgebroken hebben bewoond. In tegenstelling tot de andere vergunningen op grond van artikel 2.12 Wabo is deze vergunning persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

Op 15 maart 2011 heeft de Tweede Kamer de Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen aangenomen. Deze wet regelt dat een bewoner die een recreatiewoning onrechtmatig bewoont bij zijn gemeente onder voorwaarden een (persoonsgebonden) omgevingsvergunning verkrijgt voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan of de beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het gaat hierbij niet meer om de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° Wabo, het afwijken bij een omgevingsvergunning, maar om een zelfstandige regeling die voorziet in het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c Wabo.

De wet geeft, ten opzichte van artikel 4, onder 10 bijlage II Bro, nadere bepalingen omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning. Zo geldt er aanvullend de peildatum van 1 januari 2010 (artikel 2). Op dat tijdstip moet de bewoning in ieder geval ononderbroken zijn en niet tegen zijn opgetreden. Ook is de bewijsvoering door de aanvrager dat deze voldoet aan de voorwaarden hiermee bij wet geregeld (artikel 3). Daarbij moet de aanvrager de bewoning op de peildata met minimaal twee van de zeven genoemde bewijsmiddelen aantonen. De vergunning kan ook worden verleend als de aanvrager de bewoning naar genoegen van het bevoegd gezag met aanvullende of andere bewijsmiddelen aantoont (artikel 4). Reeds verleende PGB’s, vrijstellingen en ontheffingen worden aangemerkt als een omgevingsvergunning (artikel 5). De vergunning is persoonsgebonden en vervalt als de bewoning is beëindigd (artikel 6). De wet bepaalt dat bij vergunningverlening voor naburige activiteiten de bewoning van een recreatiewoning, met een door deze wet verleende omgevingsvergunning, buiten beschouwing wordt gelaten, tenzij dit in strijd is met Europeesrechtelijke of internationaalrechtelijke verplichtingen (artikel 7). Omdat reeds verleende beschikkingen worden aangemerkt als een omgevingsvergunning, geldt deze bepaling ook in die situaties. Een omgevingsvergunning kan gedurende twee jaar na inwerkingtreding van deze wet worden aangevraagd (artikel 8). De wet treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip (artikel 9).

Aangezien in artikel 4, onder 10 bijlage II Bor en de Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen de voorwaarden voor het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning uitputtend zijn gegeven, achten wij het niet zinvol om aanvullende voorwaarden te stellen. Ook niet ten aanzien van het bepaalde in artikel 4, eerste lid van de wet, dat enige beleidsvrijheid biedt voor het bevoegde gezag waarvoor beleidsregels zouden kunnen worden opgesteld. Op voorhand kan namelijk niet worden bepaald welke aanvullende of andere bewijsmiddelen en in welke mate nodig zijn om op de omgevingsvergunning op grond van die bepaling te kunnen verlenen. Verzoeken zullen dan ook aan de wettelijke bepalingen worden getoetst.

2.2 Beleidsregels tijdelijke afwijking

Voor het bewonen van niet voor bewoning bestemde gebouwen achten wij het noodzakelijk en wenselijk om vooraf regels te stellen. Dit geeft duidelijkheid aan belanghebbenden en vereenvoudigt de afhandeling van dergelijke verzoeken.

In de gemeente Bronckhorst is het bewonen van ‘niet voor bewoning bestemde gebouwen’ niet toegestaan. Ook niet als dat maar voor een beperkte periode is. Het gaat hier bijvoorbeeld om het bewonen van recreatiewoningen, stacaravans, units en bijgebouwen. Er zijn echter situaties denkbaar waarbij behoefte is aan een tijdelijke oplossing. Wij kunnen met een omgevingsvergunning tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan voor bewoning in situaties waarbij behoefte is aan een tijdelijke oplossing.

Zo kan de omgevingsvergunning worden verleend in situaties waarbij sprake is van een overbruggingsperiode tussen de verkoop van de ene woning en de oplevering van de andere woning of de woning tijdelijk door verbouwing, brand of natuurramp niet bewoonbaar is. Ook bij een echtscheiding of beëindiging van een geregistreerd partnerschap, waarbij aantoonbaar geen onderdak binnen familie- of kennissenkring mogelijk is, is een tijdelijke afwijking mogelijk.

Er gelden echter wel enkele voorwaarden. Zo moet de tijdelijkheid op voorhand vaststaan en er reeds sprake zijn van een concrete einddatum, komen alleen inwoners van Bronckhorst of toekomstige inwoners in aanmerking en moet de te verlaten of de te betrekken woning in de gemeente liggen. Wij sluiten bij de in artikel 5.18 Bor gegeven maximale termijn van 5 jaar en willen dit, behoudens onderstaande situaties, niet op voorhand beperken. Deze maximale termijn wordt daarmee niet standaard toegepast. Het is een maximale termijn en bij het aanvragen moet reeds zicht zijn op een concrete einddatum die in ieder geval binnen deze termijn van 5 jaar moet liggen.

Niet-inwoners van Bronckhorst dienen binnen hun eigen gemeente een oplossing te vinden. Aan tijdelijke bewoning van een recreatiewoning gedurende maximaal 6 maanden door niet-inwoners kan incidenteel onder aanvullende voorwaarden medewerking worden verleend. Deze mogelijkheid hebben wij gecreëerd om gecontroleerd te voorkomen dat niet-inwoners buiten ons zichtsveld toch recreatiewoningen bewonen. De aanvullende voorwaarden zijn er op gericht om meer zekerheid te hebben over de tijdelijkheid.

Aan situaties waarbij ingezetenen noodgedwongen buiten hun schuld om een huur- of koopwoning in de gemeente moeten verlaten en er nog geen zicht is op vervangende woonruimte is tevens incidenteel medewerking mogelijk. Ook hier gelden aanvullende voorwaarden. De betrokkene moet als woningzoekende ingeschreven staan bij een binnen de gemeente werkzame woningcorporatie of vergelijkbare instelling. Het moeten verlaten van de woning kan bijvoorbeeld zijn in verband met scheiding, faillissement of financiële situatie die het bewonen van de (te dure) woning niet meer toelaat en gezocht wordt naar een wel betaalbare woning. Dus geen personen die een huis hebben verkocht maar nog op zoek zijn naar een nieuwe koopwoning. Ook personen die het ouderlijk huis verlaten komen niet in aanmerking evenals personen die na hun studie weer op zoek gaan naar woonruimte in de gemeente. Zij hebben namelijk de mogelijkheid om bij hun ouders te blijven of gaan wonen. Zij kunnen vanuit die situatie op zoek gaan naar eigen woonruimte. De afwijking geldt voor maximaal één jaar. In dat jaar moet belanghebbende aantoonbaar voldoende inspanning leveren om een passende huurwoning te vinden. Als criterium geldt dat belanghebbende gemiddeld één keer per maand moet reageren op het woningaanbod (actieve inschrijving op passende woning) in de gemeente. Als kan worden aangetoond dat er minder vaak dan één keer per maand een passende woning wordt aangeboden geldt dat op de wel aangeboden woningen móet worden gereageerd. Een voordracht voor een passende woning mag slechts één keer worden geweigerd. Als men weigert moet belanghebbende met opgave van redenen daarvan direct melding doen. Na afloop van de termijn van een jaar doet de belanghebbende via de woningbouwcorporatie opgaaf van zijn inspanningen. Verlenging van de vergunning is slechts en voor maximaal vijf jaar mogelijk als men aan alle voorgaande criteria heeft voldaan maar na afloop van de vergunning nog geen passende huurwoning heeft gevonden. Als blijkt dat belanghebbende geen melding heeft gedaan van een weigering komt deze niet in aanmerking voor verlenging.

3. Beleidsregels

3.1 Inleidende bepalingen

3.1.1. Begrippen

Aan huis verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

Aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

Aanbouw:

Een als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.

Achtergevelrooilijn:

De lijn die, evenwijdig aan de voorgevelrooilijn, gelijk loopt aan de van de wegzijde gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

Achtererf:

Het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen achter de achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voor- of zijtuin.

Ander gebouw:

Een gebouw, geen woongebouw zijnde.

Antennedrager:

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

Antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

Bebouwde kom:

Het in bijlage 1 op de kaart als zodanig aangegeven gebied.

Bebouwingspercentage:

Het percentage van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.

Bed & breakfast:

Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereid maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.

Bijbehorend bouwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

Bijgebouw:

Een gebouw dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning, al dan niet aan de woning gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens een bestemmingsplan, een zelfstandige bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

Bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Bouwwijze:

De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

  • a.

    onder aaneengebouwd wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd (ook wel rijwoningen genoemd);

  • b.

    onder twee-aaneen wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (ook wel twee-onder-één-kap of halfvrijstaand genoemd);

  • c.

    onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.

Dienstverlening:

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

Erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

Gebouw:

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Hoofdgebouw:

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

Kleinschalige horeca:

Vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, waarvan de exploitatie zowel overdag als in de vroege avonduren, alleen tijdens openingstijden van de winkel plaatsvindt.

Uitbouw:

Een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.

Voorgevelrooilijn:

De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel.)

Voortuin:

Het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en).

Woning:

Een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer personen.

Woongebouw:

Een gebouw dat qua bestemming dient voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens.

Zijtuin:

Het bij de woning behorende perceelgedeelte dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin.

3.1.2. Overige begrippen

Voor de begripsbepalingen die niet in deze beleidsregels zijn voorzien, gelden de bepalingen van het desbetreffende bestemmingsplan.

3.1.3. Wijze van meten

Bij de toepassing van deze beleidsregels worden de bepalingen van het desbetreffende bestemmingsplan omtrent ‘de wijze van meten’ toegepast.

3.2 Beleidsregels kruimellijst

3.2.1. Bijbehorend bouwwerk

Voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht jo artikel 4, onder 1 in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht komen in aanmerking:

3.2.1.1. Uitbreiding van of bijgebouw bij een woning in de bebouwde kom

met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a.

    vóór de voorgevelrooilijn alsmede in zijtuinen, grenzend aan de openbare weg of openbaar groen (de zogenaamde hoeksituaties), is enkel bebouwing toegestaan in de vorm van een erker en mogen geen bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat;

    • 1.

      de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter, gemeten vanuit de oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw;

    • 2.

      de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;

    • 3.

      de breedte niet meer bedraagt dan 60% van de voorgevel van het hoofdgebouw;

    • 4.

      de afstand van de erker tot de openbare weg en/of het openbaar groen minimaal 1,5 m moet bedragen.

  • b.

    ten aanzien van het bouwen achter de voorgevelrooilijn (zijgevel of achtergevel) mogen aan- of uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht met dien verstande dat:

    • 1.

      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;

    • 2.

      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;

    • 3.

      de breedte van aan- of uitbouw en aangebouwd bijgebouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 60% van de oorspronkelijke gevelbreedte van de voorgevel van het hoofdgebouw heeft, met een absoluut maximum van 5 meter;

    • 4.

      de voorgevel tenminste 3 meter achter de voorgevelrooilijn ligt.

  • c.

    onverminderd het in het onder a en b gestelde, geldt bij hoofdgebouwen met een woonbestemming in de bebouwde kom voorts dat:

    • 1.

      de totale bebouwde oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, de in het bestemmingsplan toegestane bebouwing inbegrepen, per hoofdgebouw maximaal 120 m² mag bedragen;

    • 2.

      het bebouwingspercentage per bouwperceel van het hoofdgebouw, afhankelijk van de bouwwijze, niet meer mag bedragen dan:

      • 1e.

        bij vrijstaande woningen: 30%;

      • 2e 3e

        bij twee-aaneen woningen: 40%;

        bij aaneengebouwde woningen: 50%;

      • 4e

        bij gestapelde woningen: bij de ruimtelijk-stedenbouwkundige beoordeling nader te bepalen, afhankelijk van de specifieke situatie.

3.2.1.2. Uitbreiding van een of bijgebouw bij een woning buiten de bebouwde kom

mits het aantal woningen gelijk blijft, met dien verstande dat:

  • a.

    de totale inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 750 m3;

  • b.

    de totale oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m².

3.2.1.3. Kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf

waarbij gelet op de goede ruimtelijke ordening, per individueel verzoek om een afweging wordt gemaakt binnen de in het Besluit omgevingsrecht gegeven voorwaarden.

3.2.2. Gebouw ten behoeve infrastructurele of openbare voorziening

Voor toepassing van artikel 4, onder 2 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht komt in aanmerking een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, telecommunicatie, openbaar vervoer en trein-, water of wegverkeer, met dien verstande dat:

  • a.

    de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m3;

  • b.

    de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

3.2.3. Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Voor toepassing van artikel 4, onder 3 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht komt in aanmerking een bouwwerk geen gebouw zijnde, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a.

    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat het gedeelte vóór de voorgevelrooilijn nooit meer dan 1 meter mag bedragen;

  • b.

    de hoogte van overige andere bouwwerken, met uitzondering van die voor verkeersdoeleinden, verlichtingsarmaturen, wegwijzers, kunstwerken en –objecten en overige openbare (nuts)voorzieningen, mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  • c.

    de betreffende bouwwerken moeten qua functie passen binnen de bestemming die in het bestemmingsplan aan de betreffende gronden is gegeven.

3.2.4. Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding

Voor toepassing van artikel 4, onder 4 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht komt in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a.

    ten aanzien van een dakkapel of gelijksoortige uitbreiding, geldt een maximale inhoudsmaat van 7 m3.

  • b.

    ten aanzien van een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding geldt dat deze mogen worden opgericht, met dien verstande dat:

    • 1.

      het om maximaal één bouwlaag, boven op de oorspronkelijke bouwlaag, gaat;

    • 2.

      de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke bouwhoogte;

    • 3.

      de dakopbouw minimaal 1,5 meter achter de oorspronkelijke buitengevels wordt gebouwd.

3.2.5. Antenne-installatie

Voor toepassing van artikel 4, onder 5 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht zijn aanvullend op de in voornoemd artikel gegeven voorwaarden, voor zover het GSM- en/of UMTS-antenne(drager)s betreft, de op het moment van verzoek om omgevingsvergunning geldende beleidsregels voor GSM- en UMTS-antenne(drager)s van toepassing.

3.2.6. Installatie bij glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

Voor toepassing van artikel 4, onder 6 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt, gelet op de goede ruimtelijke ordening, per individuele situatie een afweging gemaakt binnen de in het Besluit omgevingsrecht gegeven voorwaarden.

3.2.7. Installatie bij agrarisch bedrijf voor biovergisting

Voor toepassing van artikel 4, onder 7 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt, gelet op de goede ruimtelijke ordening, per individuele situatie een afweging gemaakt binnen de in het Besluit omgevingsrecht gegeven voorwaarden.

3.2.8. Gebruik van gronden of bouwwerken voor evenementen

Voor toepassing van artikel 4, onder 8 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt, gelet op de goede ruimtelijke ordening, per individuele situatie een afweging gemaakt binnen de in het Bor genoemde voorwaarden.

3.2.9. Gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten

Voor toepassing van artikel 4, onder 9 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht komt in aanmerking een wijziging in het gebruik van bouwwerken in de bebouwde kom

A. nevenfunctie bij wonen en detailhandel

voor bij de functie van wonen of detailhandel passend gebruik, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1. algemeen:

  • a.

    de nieuwe functie mag:

    • 1.

      geen onevenredige hinder voor het woon- en leefklimaat opleveren en geen afbreuk doen aan het karakter van omgeving;

    • 2.

      bij wijziging binnen de functie wonen geen detailhandel betreffen, behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of bedrijf;

    • 3.

      geen seksinrichting, escortbureau, sekswinkel dan wel prostitutiebedrijven omvatten;

    • 4.

      geen horeca-activiteiten betreffen, anders dan kleinschalige horeca als nevenfunctie bij detailhandel en bed & breakfast als kleinschalige nevenfunctie bij wonen;

    • 5.

      geen buitenopslag met zich meebrengen;

    • 6.

      niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse.

  • b.

    functiewijziging op bedrijventerreinen is beperkt tot die waarin, op basis van concrete gegevens, geconcludeerd kan worden dat de nieuwe activiteit naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat gelijk is te stellen met de bedrijven, genoemd in de voor die gebieden geldende bestemmingsplannen opgenomen staat van inrichtingen.

2. specifiek:

  • a.

    de wijzigingen voor het medegebruik van een woning en/of bijgebouw voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, mits voldaan wordt aan het volgende:

    • 1.

      voor het aan huis verbonden beroep mag maximaal 40% van de bebouwde oppervlakte worden gebruikt;

    • 2.

      degene die de activiteiten in de woning en/of het bijgebouw zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;

    • 3.

      de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van het aan huis verbonden beroep is hieraan ondergeschikt.

  • b.

    de wijzigingen voor het medegebruik van een woning en/of bijgebouw voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is toegestaan, mits voldaan wordt aan het volgende:

    • 1.

      voor het aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bebouwde oppervlakte worden gebruikt, met een absoluut maximum van 50 m2;

    • 2.

      degene die de activiteiten in de woning en/of het bijgebouw zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;

    • 3.

      de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf is hieraan ondergeschikt;

    • 4.

      het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;

    • 5.

      het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;

    • 6.

      de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving; in dit verband zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in categorie A en B van de in Bijlage 1 van deze beleidsregels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten – functiemenging;

    • 7.

      er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met het aan huis gebonden bedrijf.

  • c.

    de wijzigingen voor het medegebruik van een gebouw bestemd voor detailhandel, voor het toestaan van kleinschalige horeca-activiteiten als nevenfunctie, mits voldaan wordt aan het volgende:

    • 1.

      voor de horeca-activiteit mag maximaal 25 m2 worden gebruikt;

    • 2.

      degene die de horeca-activiteit zal uitvoeren, is tevens de exploitant van de detailhandelsactiviteit;

    • 3.

      de detailhandelsfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de horeca-activiteit is hieraan ondergeschikt;

    • 4.

      het pand blijft het uiterlijk van een detailhandelsbedrijf behouden;

    • 5.

      het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;

    • 6.

      de horeca-activiteit mag alleen plaatsvinden tijdens de openingstijden van het detailhandelsbedrijf.

  • d.

    de wijzigingen voor het medegebruik van een woning voor het toestaan van bed & breakfastvoorziening in maximaal 3 kamers als nevenfunctie, mits voldaan wordt aan het volgende:

    • 1.

      bed & breakfast is enkel in de woning of in een bijgebouw toegestaan;

    • 2.

      een kamer mag door niet meer dan 2 personen worden gebruikt;

    • 3.

      er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bed & breakfast plaats;

    • 4.

      permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;

    • 5.

      de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

    • 6.

      bed & breakfast mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse.

B. gebruik van verdiepingen in de bestemming ‘Centrum’ voor horeca en maatschappelijk

de wijzigingen voor het gebruik van verdiepingen in de bestemming ‘Centrum’ voor de functies horeca en maatschappelijk, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • 1.

    de functies is een niet-zelfstandig onderdeel van de functie op de begane grond;

  • 2.

    de functie mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefklimaat opleveren en geen afbreuk doen aan het karakter van omgeving;

  • 3.

    de functie mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse.

3.2.10. Gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

Voor toepassing van artikel 4, onder 10 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en de artikelen 3 en 4 van de Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen wordt per individuele situatie een afweging gemaakt binnen de in het Besluit omgevingsrecht en de Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen gegeven voorwaarden.

3.2.11. Bebouwd gebied

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.2.1 t/m 3.2.9, komen voor de toepassing van artikel 4 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor de gebieden binnen de bebouwde kom, in aanmerking de in voormeld artikel genoemde categorieën 1a, 2 t/m 5, 8 en 9 voor zover passend binnen de in voormeld artikel gegeven voorwaarden, die in overeenstemming zijn met een vergelijkbare situatie in het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst zoals vertaald in de meest recente bestemmingsplannen als Hengelo Dorp en de ten tijde van vaststelling van deze beleidsregels in procedure zijnde bestemmingsplannen Vorden Dorp en Kleine kernen 1.

3.2.12. Landelijk gebied

Onverminderd het bepaalde in voorgaande artikelen, komen voor de toepassing van artikel 4 in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor de gebieden buiten de bebouwde kom, in aanmerking de in voormeld artikel genoemde categorieën 1b en 2 t/m 8, voor zover passend binnen de in voormeld artikel gegeven voorwaarden, die in overeenstemming zijn met een vergelijkbare situatie in het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst zoals vertaald in de meest recente bestemmingsplannen als Buitengebied 2005 Hengelo-Vorden, inclusief correctieve herziening en de ten tijde van vaststelling van deze beleidsregels in procedure zijnde bestemmingsplannen Buitengebied Zelhem en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel.

3.3 Beleidsregels tijdelijke afwijking

Voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° jo artikel 2.12, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komen in aanmerking:

3.3.1. Afwijkingsmogelijkheid

Burgemeester en wethouders kunnen medewerking verlenen aan het tijdelijk bewonen respectievelijk het tijdelijk plaatsen, bouwen of verbouwen van een niet in een bestemmingsplan voor bewoning bestemd gebouw indien het gaat om een activiteit die voorziet in een tijdelijke welke verband houdt met:

  • 1.

    het overbruggen van een periode tussen het verlaten van de oude woning en het kunnen betrekken van de nieuwe woning, bestaande bouw dan wel nieuwbouw, bij verhuizing;

  • 2.

    het tijdelijk ongeschikt zijn van de bestaande woning door verbouwing, brand of natuurramp;

  • 3.

    een in procedure zijnde echtscheiding of beëindiging van een geregistreerd partnerschap, waarbij aantoonbaar geen onderdak binnen familie- of kennissenkring mogelijk is.

3.3.2. Voorwaarden

Medewerking wordt slechts verleend indien, voor zover van toepassing, aan elk van onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    de vergunning geldt, gelijk aan voornoemde wettelijke bepalingen, voor ten hoogste vijf jaar, waarbij de tijdelijkheid gegarandeerd moet zijn door een concrete en aantoonbare einddatum;

  • 2.

    de betrokkene in gevallen als bedoeld in 3.3.1 is ingezetene van de gemeente Bronckhorst, dan wel de betrokkene in gevallen als bedoeld in 3.3.1, onder 1 wordt na de bedoelde verhuizing ingezetene van de gemeente Bronckhorst;

  • 3.

    één van beide woningen als bedoeld in 3.3.1, onder 1, dan wel de woning als bedoeld in 3.3.1, onder 2, bevindt zich in de gemeente Bronckhorst;

  • 4.

    bij verhuizing als bedoeld in 3.3.1, onder 1 is de verhuisdatum bekend;

  • 5.

    betrokkene dient zich op het tijdelijke adres in te laten schrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA).

  • 6.

    het bewonen van het tijdelijke woonverblijf start eerst na verkregen vergunning voor dat verblijf;

  • 7.

    het plaatsen of bouwen van een tijdelijk woonverblijf, zoals een woonunit, stacaravan, e.d., dan wel het verbouwen tot tijdelijke woonruimte van een bestaand gebouw geschiedt, in gevallen als bedoeld in 3.3.1, onder 1 en 2, op het perceel waar de in aanbouw zijnde, de in verbouw zijnde of getroffen woning aanwezig;

  • 8.

    betrokkenen, in verband met verbouw als bedoeld in 3.3.1, onder 2, die na de verbouw in de woning zullen wonen en dus beschikken over een woonverblijf elders, komen alleen in aanmerking als de te verbouwen woning in een afgelegen omgeving staat en toezicht noodzakelijk is;

  • 9.

    het plaatsen, bouwen of verbouwen en bewonen van een tijdelijk woonverblijf, in gevallen als bedoeld in 3.3.1, onder 2, gebeurt slechts door betrokkenen, die reeds vóór de verbouw, brand of natuurramp in de op het perceel aanwezige woning wonen óf door betrokkenen die na de verbouw in de woning zullen wonen;

  • 10.

    het plaatsen, bouwen of verbouwen en bewonen van een tijdelijk woonverblijf, bij nieuwbouw of verbouw als bedoeld in 3.3.1, onder 1 en 2, vindt slechts plaats gedurende de nieuwbouw of verbouw;

  • 11.

    het plaatsen, bouwen of verbouwen van het tijdelijke woonverblijf start eerst na verkregen vergunning voor dat tijdelijke verblijf, maar niet eerder dan één maand vóór aanvang van de bouw of verbouw van de woning;

  • 12.

    voorafgaand aan het verlenen van vergunning voor het plaatsen, bouwen of verbouwen van het tijdelijke woonverblijf zal, aan de hand van een ingediende aanvraag om bouwvergunning, duidelijkheid moeten bestaan over het kunnen verlenen van vergunning voor nieuwbouw of verbouw van de op het perceel aanwezige woning;

  • 13.

    het verwijderen, dan wel het ontmantelen van het tijdelijke woonverblijf is uiterlijk één maand na voltooiing van de nieuwbouw of verbouw van de woning afgerond.

3.3.3. Coulanceregeling

In afwijking van het bepaalde onder 3.3.1 en 3.3.2 kunnen burgemeester en wethouders voorts vergunning als bedoeld in 3.3.1 verlenen aan een personen die een zelfstandige woning buiten hun schuld hebben móeten verlaten en op zoek zijn naar een passende huurwoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • 1.

    de vergunning geldt voor ten hoogste één jaar;

  • 2.

    de betrokkene is ingezetene van de gemeente Bronckhorst, dan wel de betrokkene wordt na het vinden van een passende huurwoning ingezetene van de gemeente Bronckhorst;

  • 3.

    de betrokkene moet als woningzoekende voor een woning binnen de gemeentegrenzen ingeschreven staan bij een binnen het grondgebied van de gemeente Bronckhorst werkzame woningcorporatie of vergelijkbare instelling;

  • 4.

    een woning is passend als betrokkene ingevolgde de door corporatie of instelling gegeven criteria op grond van diens persoonlijke situatie in aanmerking komt voor de woning;

  • 5.

    gedurende de vergunningstermijn moet belanghebbende gemiddeld één keer per maand inschrijven op een passende woning in de gemeente Bronckhorst;

  • 6.

    als belanghebbende aantoont dat er minder vaak dan één keer per maand een passende woning wordt aangeboden geldt dat op de wel aangeboden woningen móet worden gereageerd;

  • 7.

    een voordracht voor een passende woning mag slechts één keer worden geweigerd;

  • 8.

    van een weigering doet belanghebbende met opgave van redenen onverwijld schriftelijk melding bij de gemeente Bronckhorst;

  • 9.

    na afloop van de vergunningstermijn doet de belanghebbende via de woningbouwcorporatie opgaaf van zijn inspanningen gedurende de vergunningstermijn;

  • 10.

    verlenging van de vergunning is slechts mogelijk als belanghebbende aan alle voorgaande criteria heeft voldaan maar na afloop van de vergunning nog geen passende woning heeft gevonden;

  • 11.

    als blijkt dat belanghebbende geen melding heeft gedaan van een weigering komt deze niet in aanmerking voor verlenging;

  • 12.

    het bewonen van het tijdelijke woonverblijf start eerst na verkregen vergunning voor dat verblijf;

  • 13.

    een belanghebbende die reeds zonder vooraf verleende vergunning een niet voor bewoning bestemd gebouw bewoont en nadien om vergunning verzoekt moet aantonen dat hij vanaf de datum van bewoning reeds voldoet aan het voorgaande.

3.3.4. Uitzonderingsbepaling

Burgemeester en wethouders kunnen voorts vergunning als bedoeld in 3.3.1 danwel 3.3.3 verlenen indien de betrokkene, als bedoeld in 3.3.2, onder 2 en 3.3.3, onder 2, geen ingezetene van de gemeente is of wordt en/of de woningen, als bedoeld in 3.3.2, onder 3 en 3.3.3, onder 3, zich niet in de gemeente bevinden, waarbij in afwijking van het bepaalde onder 3.3.2, onder 1, 2 en 3 en 3.3.3, onder 1, 2 en 3, met behoud van de overige in 3.3.2 en 3.3.3 gestelde voorwaarden, de volgende aanvullende voorwaarden gelden:

  • 1.

    de vergunning geldt voor ten hoogste zes maanden en kan niet worden verlengd;

  • 2.

    de vergunning betreft uitsluitend recreatiewoningen op bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatieparken;

  • 3.

    de tijdelijkheid moet zijn gegarandeerd middels een huurovereenkomst, met een contractduur van ten hoogste zes maanden, tussen betrokkene en de exploitant.

3.3.5. Nadere voorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften verbinden aan de situering, de grootte, de landschappelijke inpassing, de kleurstelling en de (technische/hygiënische) uitrusting van het tijdelijke woonverblijf.

3.4 Slotbepalingen

3.4.1. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders blijven bevoegd om af te wijken van de regeling wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

3.4.2. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking, ter vervanging van de ”Beleidsregels voor toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 45 van de Woningwet voor het tijdelijk bewonen en plaatsen, bouwen of verbouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen” zoals vastgesteld op 24-7-2007 en de ”Beleidsregels artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening” zoals vastgesteld op 29-10-2008, welke hiermee komen te vervallen.

3.4.3. Titel

Dit besluit kan worden aangehaald als “Beleidsregels artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht”.

Hengelo (Gld.) 30 augustus 2011.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst,

de secretaris, de burgemeester,

P.C.M. van Gog H.A.J. Aalderink

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

Bijlage 1

Bijlage 2 Kaarten bebouwde kommen Bronckhorst

bijlage 2 bebouwde kom Achter-Drempt

bijlage 2 bebouwde kom Baak

bijlage 2 bebouwde kom Bronkhorst

bijlage 2 bebouwde kom Halle

bijlage 2 bebouwde kom Hengelo

bijlage 2 bebouwde kom Hoog-Keppel

bijlage 2 bebouwde kom Hummelo

bijlage 2 bebouwde kom Keijenborg

bijlage 2 bebouwde kom Kranenburg

bijlage 2 bebouwde kom Laag-Keppel

bijlage 2 bebouwde kom Olburgen

bijlage 2 bebouwde kom Steenderen

bijlage 2 bebouwde kom Toldijk

bijlage 2 bebouwde kom Veldhoek

bijlage 2 bebouwde kom Velswijk

bijlage 2 bebouwde kom Voor-Drempt

bijlage 2 bebouwde kom Vorden

bijlage 2 bebouwde kom Wichmond

bijlage 2 bebouwde kom Zelhem

Bijlage 3 Beleidsregels voor GSM- en UMTS- antenne(drager)s

bijlage 3.1

bijlage 3.2

bijlage 3.3

Bijlage 4 Relevante wetsartikelen

bijlage 4

Bijlage 5 Toelichting op relevante wetsartikelen

Bijlage 5