Regeling vervallen per 07-04-2017

Beleidsregels Jeugdhulp

Geldend van 07-05-2015 t/m 06-04-2017

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp

Het college van burgemeester en wethouders van Brummen heeft besloten om de beleidsregels Jeugdhulp gemeente Brummen 2015 vast te stellen.

Verder heeft het college van burgemeester besloten de onderstaande bijlagen, behorende bij de beleidsregels Jeugdhulp, vast te stellen:

  • -

    Bijlage 1 Het familiegroepsplan (kenmerk INT14.4238)

  • -

    Bijlage 2 De toepassing van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet (kenmerk INT14.4239)

  • -

    Bijlage 3 Toegangscriteria (kenmerk INT14.4240)

  • -

    Bijlage 4 Psychologische interventies, overzicht Zorginstituut Nederland (kenmerk INT14.4241)

  • -

    Bijlage 5 Gebruikelijke hulp (kenmerk INT14.4242)

1. Algemeen

1.1 Definities en begrippen

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet en de verordening.

1.2 Algemene inleiding

Voor u liggen de beleidsregels behorende bij de verordening Jeugdhulp gemeente Brummen 2015.

De Verordening Jeugdhulp Brummen 2015 en deze Beleidsregels Jeugdhulp Brummen 2015 geven uitvoering aan de Jeugdwet.  In de Jeugdwet wordt de verantwoordelijkheid van de gemeenten uitgebreid met de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor kinderen en jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een licht verstandelijk beperking (jeugd-lvb), ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg), jeugdbescherming en jeugdreclassering.  

Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt naar een stelsel met een voorzieningenplicht, waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

Met deze stelselwijziging streven we naar een grotere inzet op preventie, tijdige ondersteuning en het versterken van eigen kracht van jeugdigen en hun ouders. Door gemeenten verantwoordelijk te maken voor alle taken op het gebied van jeugdhulp, krijgen zij de mogelijkheid om een samenhangend stelsel te realiseren. Daarbij gelden in Brummen de volgende uitgangspunten:

  • .

    Preventie en vroege signalering van opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen.

  • .

    De-medicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen.

  • .

    Het bevorderen van de opvoedvaardigheden van ouders en de sociale omgeving, zodat de ouders zoveel mogelijk in staat worden gesteld om zelf de verantwoordelijkheid voor de opvoeding te dragen.

  • .

    Het inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht).

  • .

    Ondersteuning zoveel mogelijk inzetten op lokaal niveau, zo dicht mogelijk bij het kind en gezin.

  • .

    Het bevorderen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit.

  • .

    Integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt: één gezin, één plan, één regisseur.

  • .

    Transitie en transformatie vraagt om een forse cultuuromslag bij álle betrokkenen.

 

Brummen kiest ervoor om aan te sluiten bij de behoefte binnen de jeugdhulpsector om niet alles nodeloos dicht te regelen met protocollen. Aansluitend bij bovenstaande doelstellingen streven wij creatieve en innovatieve ideeën na voor hulp die aansluit bij de vraag van het gezin en daarvoor zijn beleidsregels die ‘lucht’ geven van belang.

 

Kernbegrippen zijn het leveren van zorg en ondersteuning op maat, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Een belangrijk uitgangspunt bij de toeleiding en toegang is het centraal stellen van de hulpvraag van de inwoner. De aanpak is vervolgens oplossingsgericht.

Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, waaronder ook de eigen.

 

In het beleidsplan Jeugdhulp, hetgeen bestaat uit een lokaal beleidsplan en een regionale uitvoeringsnota, is door het gemeentebestuur het te voeren beleid op het terrein van de zorg voor jeugd vastgesteld. In de Verordening Jeugdhulp Brummen 2015 staat opgenomen dat het college bij nadere regeling regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. In deze beleidsregels wordt het proces van de toegang tot een individuele voorziening vastgelegd.

 

Jeugdigen en ouders hebben het recht op een zorgvuldige procedure. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal tot een juist besluit moeten leiden; passende zorg en ondersteuning waar deze nodig is.

 

De verordening jeugdhulp legt veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundigen in hetTeamvoor Elkaar. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit de startsituatie betreft bij de inwerkingtreding van de wet. Aangezien het veel nieuwe taken betreft en de uitvoering nog in ontwikkeling is, kan het nodig zijn de beleidsregels op basis van opgedane ervaring aan te passen in de loop van de tijd. Dat is ook precies de reden om de beleidsregels een dergelijke flexibiliteit mee te geven: soms is een kleine snelle aanpassing vereist om optimale ondersteuning te kunnen blijven bieden aan inwoners van Brummen.

 

Het beleidsplan, de verordening en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

 

In deze beleidsregels wordt verwezen naar de volgende documenten:

1. Het familiegroepsplan

2. Woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet

3. Toegangscriteria

4. Psychologische interventies

5. Gebruikelijke hulp

2. Toeleiding naar jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan ook in op hoe de artsen en het Team voor Elkaar goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Dit om de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon, vooral bij multiproblematiek, te waarborgen en om te voorkomen dat er nieuwe ‘verkokering’ plaats vindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die wij als gemeente bij verordening hebben gesteld. De verordening regelt welk aanbod wij alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk stellen. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces.

Als de jeugdige en/of zijn ouders hierom verzoeken, of in het uitzonderlijke geval dat het Team voor Elkaar een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het team de te verlenen individuele jeugdhulpvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting.

De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met het Team voor Elkaar. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden.

Het Team voor Elkaar is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.

Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met het Team voor Elkaar te overleggen.

Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening.

 

Toegang via 'Veilig Thuis' 1

Ten slotte vormt ook het 'Veilig Thuis' een toegang tot onder andere jeugdhulp. 'Veilig Thuis' geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders totaccepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder kan ook rechtstreeks binnenkomen bij het Team voor Elkaar (via mandaat geregeld). De beslissing welke zorg een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg tussen het Team voor Elkaar met die jeugdige en zijn ouders.

In een gesprek tussen een  deskundige, uit het Team voor Elkaar, en de jeugdige en zijn ouders wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een overige voorziening is of een individuele jeugdhulpvoorziening. Is het laatste het geval dan neemt het Team voor Elkaar een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken. Waar mogelijk wordt de regie neergelegd bij het gezin.

De regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren, bij een individuele jeugdhulpvoorziening via het team ‘Voor elkaar’ zijn in hoofdstuk 4 nader bepaald.

[1]Voor 2015 heette 'Veilig Thuis' AMHK (Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling)

3. Vormen van jeugdhulp

De Jeugdwet maakt een onderscheid in overige voorzieningen en individuele voorzieningen.

Overige voorzieningen

Deze voorzieningen kenmerken zich doordat zij vrij toegankelijk zijn. Om gebruik te kunnen maken van een overige voorziening hoeft geen toegang te worden verleend en is géén verleningsbeschikking van de gemeente nodig. Overige voorzieningen kunnen worden gebruikt op eigen gelegenheid en naar eigen behoefte - zonder dat er eerst door een professional naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige gekeken hoeft te worden. Overige voorzieningen kunnen bestaan uit diensten of activiteiten, zoals de jeugdgezondheidszorg, het jeugd- en jongerenwerk, het opvoedadviesbureau en het (school)maatschappelijk werk.

Een aantal voorzieningen is vrij toegankelijk maar is in feite geen jeugdhulp

Het gaat hierbij om de toegangsfunctie (die verschuift van het huidige Bureau Jeugdzorg en het Centraal Indicatieorgaan Zorg naar de gemeente), functies van 'Veilig Thuis' (meldpunt, advies, onderzoek) en het crisismeldpunt.

Individuele voorzieningen

Individuele voorzieningen kenmerken zich doordat ze niet vrij toegankelijk zijn. Om er gebruik van te kunnen maken moet altijd eerst toegang worden verleend via een verleningsbeschikking.

Bij de afweging of een individuele voorziening nodig is, kijkt een professional samen met de jeugdige goed naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en zijn netwerk. Een individuele voorziening is jeugdhulp die in groepsverband of individueel wordt aangeboden.

Bijvoorbeeld 24-uurs opvang van jeugdigen in een leefgroep met pedagogische begeleiding of een op maat gesneden individueel hulptraject.

In artikel 2 van de verordening jeugdhulp is opgenomen welke vormen van jeugdhulp de gemeente Brummen beschikbaar heeft.  

  • 1.

    De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Preventie/basiszorg

      Het gaat om de functies:

      • 1)

        informatie en advies

      • 2)

        signalering

      • 3)

        toeleiding naar vrij toegankelijke hulp (te onderscheiden van de bevoegdheid om toegang te verlenen)

      • 4)

        licht pedagogische hulpverlening

      • 5)

        coördinatie van zorg (lichte, enkelvoudige problematiek)

    • b.

      Basisdiagnostiek

    • c.

      Toegangsfunctie (voor individuele voorzieningen)

    • d.

      Meldpunt Spoedeisende Zorg

    • e.

      'Veilig Thuis'

Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een overige jeugdhulpvoorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van het Team voor Elkaar nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

  • 2a.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen 2 zijn beschikbaar:

    • a.

      Care licht

    • b.

      Care middel

    • c.

      Care zwaar

    • d.

      Cure licht

    • e.

      Cure middel

    • f.

      Cure zwaar

  • 2b.

    De volgende vormen van beschikbaarheidsvoorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Specialistische jeugd-GGZ 3

    • b.

      Jeugdbescherming

    • c.

      Jeugdreclassering

Gespecialiseerde GGZ /Jeugd is diagnostiek en specialistische behandeling van complexe psychische stoornissen. De behandeling vindt plaats in een multidisciplinaire context en is gericht op herstel of voorkoming van verergering van een psychische stoornis.

Indien het gaat om toekenning van jeugdhulp ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering dan wordt toegang verkregen doordat een rechterlijke machtiging wordt afgegeven.

Als, anderen dan de gemeente, een cliënt gebruik willen laten maken van een individuele voorziening, moeten zij dit melden bij de gemeente.

Toelichting Care en Cure

Care:

Zorg, ondersteuning en begeleiding met mogelijke vormen van verblijf van kind en/of gezin staan centraal. De mate van intensiteit kan licht, middel of zwaar zijn. In de prijsstelling van deze bouwstenen is ruimte voor behandeling. Zorg, ondersteuning en begeleiding is echter de eerste insteek.

Cure:

Behandeling van kind en/of gezin staat centraal. De ernst van de problematiek (enkelvoudig, meervoudig) bepaalt de interventie: licht, middel of zwaar.

Beschikbaarheidsbouwstenen:

Naast de bouwstenen care en cure zijn er ook zogenoemde beschikbaarheidsbouwstenen. Dit zijn individuele voorzieningen die direct en in voldoende mate voorhanden moeten zijn. Ten eerste vanwege het voorwaardelijke karakter om jeugdhulp in te zetten die valt onder de bouwstenen care en cure. In dat geval moet eerst nog specialistische jeugd-ggz (diagnostiek) worden ingezet om precies de vraag van het kind en/of gezin te onderzoeken en vast te stellen. Veilig Thuis kan het Team voor Elkaar bij de diagnostiek ondersteunen bij vermoedens van kindermishandeling.

Ten tweede moet er altijd in voldoende mate jeugdbescherming en jeugdreclassering voorhanden zijn, in de vorm van voldoende voogden en reclasseerders die kinderen kunnen begeleiden na een rechterlijke maatregel. De beschikbaarheidsbouwstenen zijn dan ook:

1) Specialistische jeugd-GGZ

2) Jeugdbescherming

3) Jeugdreclassering

Een nadere uitwerking van de individuele voorzieningen, die zijn ingekocht als bouwstenen, is opgenomen in het Productenhandboek (dit is onderdeel van het digitale dashboard Jeugdzorg). Voor een overzicht van de ondersteuningsmogelijkheden / aanbieders van Jeugdhulp (maar tevens Wmo-voorzieningen en aanbieders op het gebied van participatie)verwijzen wij naar de digitale sociale kaart 4 . Via deze sociale kaar zijn alle voorzieningen (3D 5 breed) van de gemeente Brummen zichtbaar, zowel de algemene- als individuele voorzieningen.

[2] De individuele voorzieningen zijn ingekocht als bouwstenen

[3] In de Verordening Jeugdhulp wordt deze voorziening ‘Voortgezette diagnostiek’ genoemd. Deze term is naderhand aangepast.

4. Procedure jeugdhulp via Team voor Elkaar

4.1 toegang via deskundigen

Op grond van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet moeten gemeenten onder meer de voorwaarden voor toekenning van jeugdhulp regelen, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Deze deskundigen zijn werkzaam in het Team voor Elkaar.

Oplossingsgericht werken

Het Team voor Elkaar werkt oplossingsgericht en investeert in het probleemoplossend vermogen van inwoners die zich bij het team melden. Het team zoekt oplossingen zoveel mogelijk in de buurt, wijk, kern. De teamleden zoeken op creatieve manier mee naar antwoorden en oplossingen. Tevens werkt het team vraaggericht, integraal en vanuit de menselijke maat.

Oplossingsgericht werken is een zeer cliëntgecentreerde en doelgerichte manier van werken. Het is gericht op het benutten van de eigen kracht en hulpbronnen van de inwoner. Deze werkwijze zal besproken worden met de inwoner. Het teamlid gebruikt hierbij het leefringenmodel, zoals ook benoemd in het lokaal beleidsplan jeugdhulp gemeente Brummen (zie ook H. 4.2 van deze beleidsregels). Bij het bespreken van de behoeften en doelen van de inwoner gebruikt het team de zelfredzaamheidsmatrix als onderlegger. Deze zelfredzaamheidsmatrix is opgenomen in de werkprocessen van het team.

Woonplaatsbeginsel 

In de Jeugdwet is uitgewerkt hoe het woonplaatsbeginsel dient te worden toegepast bij de inzet van deze voorzieningen. Hiermee wordt helderheid verschaft welke gemeente verantwoordelijk is voor de in te zetten hulp in bijzondere of onduidelijke gevallen. In bijlage 3 worden deze kaders per situatie verder beschreven. In bijlage 2 is een stroomschema opgenomen ter bepaling van de verantwoordelijke gemeente.

Zoals eveneens in de toelichting op de verordening jeugdhulp is aangegeven hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. In deze beleidsregels wordt deze procedure nader omschreven.

4.2 Melding hulpvraag

- Iedere jeugdige of ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente kan zich rechtstreeks met een jeugdhulpvraag  melden bij het Team voor Elkaar.

-Het Team voor Elkaar bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en neemt binnen 7 werkdagen contact op. Als het gaat om een vertrouwelijke melding die mede betrekking heeft op de relatie tussen de jeugdigen en een ander gezinslid kan het Team voor Elkaar afzien van een schriftelijke melding naar het woonadres als dit recht doet aan de privacy of veiligheid van de melder.

- In spoedeisende gevallen treft het Team voor Elkaar, namens het college, zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vragen zij een machtiging gesloten jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6 van de (jeugd)wet.

 

- Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

 

Toelichting

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In onze gemeente is de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan deskundigen in het Teamvoor Elkaar. Zij zullen deze melding in ontvangst nemen.

De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het team om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp.

Het team dient te bekijken waar het gezag ligt; welke gemeente is verantwoordelijk voor de desbetreffende jeugdige. Ter bepaling hiervan hebben het Rijk en de VNG6 samen een stroomschema ontwikkeld voor gemeenten (zie bijlage 2 woonplaatsbeginsel). Door de stappen in het schema te volgen, wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor het bepalen en financieren van de benodigde jeugdhulp.

Het team zorgt dat de vraag van de inwoner zo duidelijk mogelijk is (ook wel vraagverheldering genoemd). Het team zal vervolgens waar mogelijk informatie of advies geven op basis waarvan de inwoner verder kan. Het zal dan over het algemeen gaan over relatief eenvoudige vragen. Het advies kan bestaan uit meedenken vanuit het leefringenmodel:

  • -

    wat kan de inwoner zelf, vanuit zijn of haar mogelijkheden en kwaliteiten en hoe kunnen deze mogelijkheden en kwaliteiten worden benut en versterkt

  • -

    welke mogelijkheden zijn er binnen het sociale netwerk van de inwoner en op welke wijze kunnen deze mogelijkheden worden benut en versterkt

  • -

    en hetzelfde voor organisaties, verenigingen, initiatieven, individuen en algemene voorzieningen

  • -

    en als laatste: welke aanvullende ondersteuning is nodig om te komen tot antwoorden of oplossingen.

De informatie kan bestaan uit het aanreiken van suggesties uit de sociale kaart van Brummen, waarin onder meer de organisaties, verenigingen, initiatieven, individuen en algemene voorzieningen zijn opgenomen.

 

De vraag van de inwoner kan ook bestaan uit een aanvraag voor toegang tot een individuele voorziening. Het team bespreekt de (achterliggende) vraag volgens bovenstaande stramien en gaat desgewenst een keukentafelgesprek aan (zie H. 4.5).

Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening ook schriftelijk indienen bij de gemeente (middels een aan te vragen formulier).

 

Het team toetst bij de inwoner of de aangedragen informatie en advies leiden tot beantwoording van de gestelde vraag. Als de informatie en advies niet (direct) leidt tot beantwoording van de vraag of het aandragen van oplossingen voor problemen, vindt een keukentafelgesprek plaats tussen de inwoner en het Team voor Elkaar. Het team registreert de vraag en de gegevens van de inwoner en/of zijn/haar vertegenwoordiger.

 

De huisarts, medisch specialist, jeugdarts of andere betrokken instanties kunnen jeugdigen en ouders ook rechtstreeks verwijzen naar zowel een individuele (zie artikel 3 Verordening Jeugdhulp) als een overige voorziening.

De overige voorzieningen zijn vrij toegankelijk, inwoners kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure.

[6] VNG: Vereniging van Nederlandse gemeenten

4.3 Vooronderzoek

Het Team voor Elkaar bepaalt de te hanteren woonplaats, met dien verstande dat bij de start van jeugdhulp of een maatregel altijd een bepaling wordt gedaan van het woonplaatsbeginsel volgens de landelijke richtlijnen.

 

- Het Team voor Elkaar verzamelt, in overleg met de jeugdige en/of de ouders, ten behoeve van het (keukentafel) gesprek alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

- Het Team voor Elkaar wijst de jeugdige en ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning.

- Het Team voor Elkaar neemt binnen 7 werkdagen na aanmelding contact op en brengt de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellenAls de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan. 

- Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het Team voor Elkaar alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het Team voor Elkaar voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

 

- In overleg met de jeugdige of zijn ouders kan worden afgezien van een vooronderzoek.

Toelichting

Voor het onderzoek (naar aanleiding van de jeugdhulpvraag)worden relevante bekende gegevens in kaart gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Ook is een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het Team voor Elkaar geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan zij de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

Het Team voor Elkaar kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek. Als het team al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

Het teamlid dat het eerste contact heeft met de inwoner, maakt zelf de inschatting of het gezien de aard van de vraag en eventuele eerdere contacten met de inwoner nodig is om:

  • -

    de voorbereiding en terugkoppeling van het gesprek met een collega met een specifieke deskundigheid door te nemen en/of in te brengen in een casusoverleg waaraan het team (kan) deelneemt;

  • -

    het gesprek samen met een collega te voeren;

  • -

    een collega met een specifieke deskundigheid te vragen het gesprek te voeren;

  • -

    externe deskundigheid te betrekken voorafgaand, tijdens en/of na afloop van het gesprek (bijvoorbeeld vanuit een expertpool).

 

Het teamlid informeert de inwoner dat hij zich kan laten bijstaan door iemand uit zijn of haar sociale netwerk of een kosteloze cliëntondersteuner, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is. De inwoner kan zelf ook verzoeken om een (onafhankelijke) cliëntondersteuner.

De gemeente heeft de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de wet).

Dat jeugdigen en ouders niet gedwongen kunnen worden om een familiegroepsplan op te stellen spreekt voor zich, uiteraard kan het Team voor Elkaar het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – wel aanraden en stimuleren. Bovendien, ook als er geen familiegroepsplan wordt opgesteld, zullen bepaalde zaken die ter sprake kunnen komen tijdens het opstellen van een familiegroepsplan óók ter sprake komen tijdens het onderzoek (een gesprek tussen het Team voor Elkaar en de jeugdige of zijn ouders, zie H. 4.5). Dan gaat het bijvoorbeeld om het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

Het familiegroepsplan wordt getoetst door een professional in het Team voor Elkaar.

 

Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Deze ondersteuning dient geboden te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben. Uiteraard kunnen de jeugdige of zijn ouders niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kan het Team voor Elkaar het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan het Team voor Elkaar, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen (zie ook bijlage 1).

 

Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten (zie ook bijlage 1 familiegroepsplan).

4.4 Het (keukentafel) gesprek

Als het Team voor Elkaar een vraag niet kan beantwoorden door middel van informatie en advies – ter beoordeling van de inwoner en/of verwijzer/signaleerder – vindt er een keukentafelgesprek plaats. Het gesprek vindt plaats bij de inwoner/gezin thuis, of als dat niet op prijs wordt gesteld op de locatie van het team, de vindplaats (bijv. school) of eventueel ander afgesproken locatie.

- Het Team voor Elkaar informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun

persoonsgegevens te verwerken.

- Het team onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en mogelijk andere betrokkenen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

c. het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

e. de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

f. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

g. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

h. hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, delevensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

i. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van diekeuze.

- De deskundige kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

- Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het team dat als eerste bij het onderzoek.

 

- De jeugdige en/of ouders stellen samen met het team een hulpverleningsplan7 (gezinsplan) op.

- Het gezinsplan wordt opgesteld vanuit het kader: een gezin, een plan zoals genoemd in het lokaal beleidsplan jeugdhulp Brummen.

 

Toelichting

Voor gesprekken met het Team voor Elkaar mogen jeugdigen en ouders altijd iemand meenemen ter ondersteuning zoals een partner, familielid of vriend. Iemand die hen helpt de hulpvraag te formuleren. Iemand die denkt en handelt vanuit hun belang. Ook mogen zij ondersteuners van bijvoorbeeld steunpunten of cliëntorganisaties meevragen naar een gesprek met het Team voor Elkaar. Daarnaast kunnen jeugdigen en ouders gebruik maken van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning om bijgestaan te worden tijdens het gesprek. Het belang van de cliënt is daarbij het uitgangspunt. Dit kan via het Team voor Elkaar geregeld worden. Inwoners worden actief gewezen op de mogelijkheden voor cliëntondersteuning voordat de afspraak plaatsvindt.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen.

In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet [en de verordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wlz of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp houdt het Team voor Elkaar redelijkerwijs rekening met de behoeften, persoonskenmerken, de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders. Voor zover redelijkerwijs mogelijk, wordt de jeugdige en zijn ouders keuzevrijheid geboden met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp.

Uiteraard zal altijd het team moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een deugdelijk familiegroepsplan, al dan niet opgesteld met hulp van de gemeente, kan deze stap in het proces vergemakkelijken. Het team dient een familiegroepsplan als eerste te betrekken bij het onderzoek; het kan een deugdelijk familiegroepsplan niet zomaar naast zich neer leggen. Dit plan wordt getoetst door de professional in het Team voor Elkaar die toegang verleent.

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek bij het Team voor Elkaar plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

Aangegeven is dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt. 

4.5 Verslag

- Het Team voor Elkaar maakt van het gesprek een verslag. Het verslag wordt zo spoedig mogelijk na het gesprek aan de jeugdige en/of de ouders gestuurd, overhandigd, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

 

- Het gespreksverslag bevat afspraken over vervolgstappen in verband met de besproken jeugdhulpvraag.  In deze vervolgstappen wordt in ieder geval aangegeven of de jeugdhulpvraag aanleiding geeft tot het opstellen van een gezinsplan.

 

- Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslagtoegevoegd.

 

- Het verslag kan worden aangemerkt als gezinsplan, indien deze door de jeugdige en/of zijn ouders is ondertekend en dit expliciet is aangegeven.

 

Toelichting

Het verslag is in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.

De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor het team ‘Voor elkaar’ inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een jeugdhulpvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek.

Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

Desgewenst kan het Team voor Elkaar de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen gezinsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het Team voor Elkaar en de cliënt dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij.

4.6 Opstellen van het gezinsplan

Het gezin treedt op als penvoerder van het gezinsplan en stelt het plan op volgens het vaste sjabloon, tenzij het gezin en/of zijn/haar vertegenwoordiger te kennen geeft dit niet te willen en/of te kunnen. In dat geval treedt het team op als penvoerder en stelt zij samen met de jeugdige en/of de ouders een gezinsplan op. Daarnaast is er de mogelijkheid voor de jeugdige en zijn ouders om zelf een familiegroepsplan op te stellen.

- Het gezinsplan wordt opgesteld vanuit het kader: een gezin, een plan zoals genoemd in hetLokaal Beleidsplan Jeugd.

 

- Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit als ondersteuningsplan gaan gelden.

 

- In het gezinsplan wordt vermeld van welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen de jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke individuele jeugdhulp voorzieningen de jeugdige en/of de ouders een aanvraag indienen bij het Team voor Elkaar.

 

Toelichting

Het Team voor Elkaar zal stimuleren dat het ondersteuningsplan in eerste instantie zo veel mogelijk wordt opgesteld door het gezin (penvoerder). Een plan, waarin het gezin zelf de regie over hun eigen problemen en oplossingen in eigen hand krijgt, zal meer gedragen worden door het gezin en het sociale netwerk. Dit is de beste manier om de situatie te verbeteren en te zorgen voor een duurzame oplossing. Deze werkwijze sluit aan bij de doelstelling: het vergroten van de eigen en sociale kracht.

Indien het gezin te kennen geeft dit niet te willen en/of te kunnen wordt het gezinsplan samen met de jeugdige en/of de ouders en mogelijk andere betrokkenen opgesteld. In de praktijk kan dit betekenen dat het gespreksverslag dat in 4.6 wordt genoemd wordt omgebouwd tot een gezinsplan. Op het moment dat in het gesprek blijkt dat uitsluitend een enkelvoudige individuele voorziening nodig is (in termen van de overeenkomsten op het gebied van de voormalige AWBZ- en jeugdzorg: één bouwsteen), dan gaat het team direct over naar het organiseren van de inzet en wordt er geen gezinsplan opgesteld. Als er een mix van inzet nodig is (ook in de combinatie van een algemene voorziening en een individuele voorziening), dan wordt een gezinsplan opgesteld op basis waarvan een beschikking kan worden opgesteld.

Het gezinsplan wordt opgesteld aan de hand van de werkwijze één huishouden, één plan.

In het gezinsplan staan in de eerste plaats de afspraken over wat de jeugdige en/ of zijn ouders zelf gaan oppakken. Daarnaast wordt beschreven welke overige jeugdhulpvoorzieningen en welke individuele jeugdhulpvoorzieningen nodig zijn. Het gezinsplan beschrijft niet de wijze van invulling van de ondersteuning, van het ‘hoe’. i.c. de concrete werkafspraken. Dat is onderwerp van gesprek tussen de inwoner en degene die ondersteuning verleent, specifiek in het geval van individuele voorzieningen en wordt vastgelegd in bijvoorbeeld het uitvoeringsplan.

Het gezinsplan vormt de verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen bijvoorbeeld onderwijs, participatie en volwassenenzorg. Het gezinsplan is geen statisch document. Er kunnen afspraken aan toegevoegd worden, wanneer dat naar inzicht van de jeugdige en/of de ouders of het Team voor Elkaar van belang is. Bovendien kan het zijn dat als er meerdere vragen/problemen in een gezin zijn, deze niet allemaal tegelijkertijd worden opgepakt.

4.7 Aanvraag

- Jeugdigen en/of de ouders kunnen een aanvraag om een individuele jeugdhulpvoorziening schriftelijk indienen bij het Team voor Elkaar.

 

- Het Team voor Elkaar kan een ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend geval het gezinsplan, aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

 

- Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd door de jeugdige en/of zijn ouders en welk doel deze ondersteuning dient.

Toelichting

Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele jeugdhulpvoorziening te verkrijgen.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze beleidsregels wijken daarvan niet af.

Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier bij mandaat het Teamvoor Elkaar), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

4.8 Criteria voor een individuele voorziening

- Het Team voor Elkaar kent een individuele voorziening toe indien en voor zover in het onderzoek in ieder geval is vastgesteld dat:

a. een individuele voorziening aangewezen is gezien de aard en ernst van de hulpvraag;

b. de jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden, en

c. Er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening of

d. Geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorzieningen

Bij het beoordelen hiervan hanteert het team de regionale toegangscriteria voor individuele voorzieningen jeugdhulp, zoals beschreven in de bijlage ‘toegangscriteria’.

- Het Team voor Elkaar kent eveneens een individuele jeugdhulpvoorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en rechter of gecertificeerde instelling.

- Het Team voor Elkaar kent geen individuele voorziening toe voor psychologische interventies binnen de GGZ die niet voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk, zoals opgesteld door het zorginstituut Nederland, conform de bijlage ‘psychologische interventies’.

Toelichting

In deze paragraaf  wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het Team voor Elkaar hanteert bij toekenning van individuele jeugdhulpvoorzieningen. Hierbij is het voor het team van belang om goed te beoordelen: de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van overige of andere voorzieningen.

We verwijzen naar het overzicht van het Zorginstituut Nederland, waarin wordt aangegeven welke psychologische interventies binnen de ggz wel en niet voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk. Dit is een dynamische lijst, die meegaat met de ontwikkelingen in de wetenschap en praktijk. Deze lijst werd in 2014 gehanteerd als basis voor vergoeding van ggz uit de basiszorgverzekering. Het gaat dus om voortzetting van het huidige landelijke beleid op dit terrein.

4.9 Advisering

- In complexe situaties wordt er door het Team voor Elkaar advies gevraagd aan de expertpool, voordat een individuele jeugdhulpvoorziening wordt toegewezen door het team.

Toelichting

Het Team voor Elkaar kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag of het opstellen van het gezinsplan nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht. Het is bij de adviesvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt versterkt, zodat duidelijk is voor de inwoner en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In deze (regionale) expertpool zijn vertegenwoordigd: een kinder- en jeugdpsychiater, een kinderrevalidatiearts, verslavingsdeskundige, kinderarts en LVG-arts (LVG= licht verstandelijk gehandicapt).

4.10 Inhoud beschikking en beslistermijnen

- In de beschikking tot verstrekking van een individuele maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

 

- Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder gevalvastgelegd:

a. welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

 

- Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking inieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb.

c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

 

- Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.

Voor wat betreft de termijn om te beslissen op een aanvraag, geldt de regeling in de Awb onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Het streven is om zo spoedig mogelijk, de nodige zorgvuldigheid daarbij in acht nemend, een beschikking af te geven. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele jeugdhulpvoorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

5. Het Persoonsgebonden budget

Regels voor Persoonsgebonden budget

Bij toewijzing van een individuele oplossing voor jeugdhulp is er een keuze om de voorziening in natura te ontvangen, of om zelf formele of informele hulp in te zetten en dit te bekostigen vanuit een Persoonsgebonden budget.

Als iemand in aanmerking komt voor een individuele voorziening, ziet de gemeente Brummen het Pgb en de zorg in natura (ZIN) als gelijkwaardige verstrekkingsvormen, waar iemand zelf tussen kan kiezen (het wettelijk kader daarbij in acht nemend).

Naast de in de Jeugdwet en verordening Jeugdhulp genoemde regels, stelt de gemeente de volgende voorwaarden. Deze vloeien voort uit de Uitgangspuntennotitie PGB 2015 gemeente Brummen, zoals vastgesteld door de Raad op 18 december 2014.

Voorwaarden en verplichtingen persoonsgebonden budget

  • -

    De ouder en jeugdige kunnen in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      als de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het Team voor Elkaar op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      deze in het plan, voldoende motiveren waarom de ouders en jeugdigen de jeugdhulpvoorziening als persoonsgebonden budget wensen te krijgen;

    • c.

      is gewaarborgd dat de jeugdhulpverlening voldoet aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

  • -

    De inzet van informele hulp kan waar nodig gecombineerd worden met formele hulp, om de informele hulpverlener te ondersteunen en specifieke vaardigheden die de opvoedsituatie vraagt, aan te leren.

  • -

    Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

       de ouders en/of jeugdige stellen - naast een inhoudelijk plan- een budgetplan op;

    • b.

       het Team voor Elkaar toetst inhoudelijk de contracten die de persoonsgebonden budgethouder afsluit aan het persoonlijk plan;

    • c.

      de jeugdige en/of zijn ouders aan wie een persoonsgebonden budget is verleend komt met de aanbieder in een schriftelijke overeenkomst overeen, waar ten minste afspraken in zijn opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de jeugdhulpvoorziening en de wijze van declareren;

    • d.

      de door de Sociale Verzekeringsbank (hierna te noemen: SVB) opgestelde richtlijnen zijn voor de budgethouder leidend bij het opstellen van deze overeenkomst;

    • e.

      het persoonsgebonden budget kan niet worden besteed aan een voorziening die voor de jeugdige en zijn ouders als algemeen gebruikelijk wordt geacht;

    • f.

      de hulp die met het persoonsgebonden budget betaald wordt, komt volledig ten diensten aan de doelen die in de beschikking en het onderliggende plan zijn beschreven;

    • g.

      uit het persoonsgebonden budget worden geen administratieve bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of belangenbehartigers betaald;

    • h.

      het persoonsgebonden budget kan niet gebruikt worden voor: administratie en crisishulp, JeugdzorgPlus, Jeugdbescherming, jeugdreclassering, voortgezette diagnostiek en pleegzorg;

  • -

    De kwaliteit dient naar het oordeel van het college gewaarborgd te zijn. Jeugdhulp dient volgens de Jeugdwet uitgevoerd te worden door geregistreerde professionals, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat dat niet nodig is.

    De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders:

    • a.

      de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

    • b.

      gebruik van een ondersteuningsplan als onderdeel van verantwoorde hulp;

    • c.

      systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

    • d.

      verklaring omtrent het gedrag (VOG);

    • e.

      de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • f.

      de meldplicht calamiteiten en geweld;

    • g.

      verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen. 

 

Afwegingskader informele hulp

  • -

    Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling van een informele hulpverlener voor zijn taken zal het volgende tijdens de onderzoeksfase worden meegewogen:

    • a.

      De cliënt moet zijn keus om een informele hulp met het pgb in te schakelen motiveren;

    • b.

      De informele hulp mag daarbij op geen enkele wijze druk op de cliënt hebben uitgeoefend bij zijn besluitvorming om over te gaan tot uitbetaling;

    • c.

      Is de informele hulp in staat om de gevraagde hulp te bieden (mag niet te zwaar zijn)?

    • d.

      Is er sprake van verlies aan inkomsten? Dit is het geval wanneer de informele hulp behoort tot de beroepsbevolking en door de geboden hulp minder kan deelnemen aan de arbeidsmarkt. Dit aspect is opgenomen met als doel om hiermee overbelasting, in verband met de combinatie van (betaald) werk en verlenen van zorg, van de mantelzorger te voorkomen en/of het risico voor te zijn dat de mantelzorger gaat stoppen met het verlenen van de informele zorg. Betaling maakt het voor mantelzorgers mogelijk om tijd beschikbaar te stellen. Er is geen sprake van inkomstenverlies wanneer de informele hulp een uitkering ontvangt. Wij zijn van mening dat doorgaans het verlenen van circa 8 uur mantelzorg per week, boven de gebruikelijke dagelijkse hulp, niet ten koste gaat van een betaalde baan. Wij zullen deze norm halverwege 2015 evalueren.

    • e.

      Van inwonende eerste- en tweede graads familieleden kan meer (onbetaalde) mantelzorg worden verwacht dan van uitwonende familieleden;

    • f.

      De wens om vrienden, kennissen, collega’s en buren uit te willen betalen is afhankelijk van de sociale relatie die de pgb-houder met deze mensen heeft en van de soort hulp die gevraagd wordt. Tevens de mogelijkheid van de pgb-houder om zelf iets terug te doen voor de mantelzorger;

    • g.

      De omvang van de mantelzorg die iemand verleent;

    • h.

      De totale belasting van de mantelzorger: gebruikelijke hulp, mantelzorg en werk;

    • i.

      Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk?) spelen een rol bij het al dan niet overgaan tot betaling;

    • j.

      De mogelijkheid om zorg uit handen te kunnen geven.

    • k.

      De kosten die iemand moet maken om mantelzorg te verlenen en de mogelijkheid om dit zelf te kunnen bekostigen.

  • -

    Na zorgvuldig onderzoek bepaalt het college of mantelzorg wel of niet voor betaling in aanmerking komt.

  • -

    Mantelzorg die structureel wordt geboden, te typeren is als zwaar, een hoge mate van verplichting kent en van behoorlijke omvang is, zal eerder voor vergoeding in aanmerking komen dan incidenteel geboden hulp.

  • -

    Gebruikelijke hulp komt niet voor vergoeding in aanmerking. In de bijlage ‘gebruikelijke hulp’, vindt u richtlijnen wat het college onder gebruikelijke hulp verstaat.

  • -

    De informele hulpverlener die op een ander adres woont dan de jeugdige, dient een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te kunnen overleggen welke niet langer dan 3 maanden geleden is afgegeven.

Deze beleidsregel is bedoeld ter bescherming van het kind / de jongere die de jeugdhulp ontvangt. Ook bij regulier vrijwilligerswerk met deze doelgroep is een VOG vaak vereist.

  • -

    Bij de beoordeling of een inwoner wel of niet in aanmerking komt voor vergoeding van informele hulp dient het Team voor Elkaar de volgende doelstellingen in ogenschouw te nemen:

    • 1.

      Met het pgb informele hulp kunnen mantelzorgers werk en zorg voor huisgenoten, familie, buur en/of vriend beter combineren. Doordat ze zelf kunnen bepalen hoe zij daar het beste vorm aan kunnen geven, passend in hun situatie, verhoog je hun draagkracht, voorkom je ernstiger problemen, voorkom je duurdere zorg. Dit is de insteek.

    • 2.

      Het pgb informele hulp is een goed middel om de draaglast en draagkracht van mantelzorgers met elkaar in evenwicht te brengen.

 

Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

  • -

    Het tarief voor een persoonsgebonden budget:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het persoonsgebonden budget gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen; en

    • c.

      voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • d.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura;

    • e.

      de vergoeding voor informele hulp is voor jongeren tot 23 jaar gebaseerd op het wettelijk gestelde en door SVB gehanteerde minimumloon;

    • f.

      de vergoeding voor informele hulpverleners van 23 jaar en ouder kent een maximum tarief van 20,- per uur;

    • g.

      zijn voor de logeeropvang gemaximeerd en worden berekend per etmaal of dagdeel.

  • -

    Als de indicatie in 2015 nog doorloopt, wordt het Persoonsgebonden budget - op basis van het overgangsrecht – behouden tot het moment dat deze afloopt, maar uiterlijk tot en met 31 december 2015. De hoogte van het Persoonsgebonden budget blijft tijdens deze periode ongewijzigd tenzij de situatie wijzigt of wanneer de cliënt zelf aangeeft dat deze naar beneden kan worden bijgesteld. Voor beschermd wonen geldt een overgangsperiode van 5 jaar.

 

Voor nadere informatie verwijzen wij u naar de Uitgangspuntennotitie PGB 2015”. In deze notitie zijn de uitgangspunten van een gezamenlijk afwegingskader voor het pgb voor de jeugd en volwassenen (Jeugdwet en Wmo) geschetst.

6. Wijzigingen en handhaving

- Het Team voor Elkaar zal de bepalingen in artikel 7 van de verordening jeugdhulp in het keukentafelgesprek kenbaar maken aan de jeugdige en zijn ouders. In de beschikking zullen deze condities terug te vinden zijn.

Toelichting

Voor het artikel nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering verwijzen wij u naar artikel 7 uit de Verordening Jeugdhulp. De gemeente dient bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrecht ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

7. Bezwaar en mediaton

- Iedere belanghebbende heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

 

- Het college streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat door het college gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij het in bezwaar gaan wordt het bezwaarschrift door het college beoordeeld en als deze direct aanleiding geeft het besluit te wijzigingen, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht een gewijzigd besluit plaatsvinden. Ookbestaat de mogelijkheid door middel van een informeel gesprek nog eens naar het probleem te kijken en, daar waar nodig, de gelegenheid tot een second opinion te geven.

Eventueel kan daarbij mediation worden ingezet.

 

Toelichting

Als een belanghebbende (pro-forma) bezwaar heeft ingediend, informeert het college de indiener over de mogelijkheid mediation in te zetten als middel om tot een vergelijk te komen. Zowel belanghebbende als gemeente hebben er baat bij dat zo veel mogelijk langdurige bezwaarprocedures worden voorkomen. Bij het niet eens zijn met de genomen beslissing kan mediation in een vroeg stadium een middel zijn om tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te komen. Wordt er geen overeenstemming behaald dan blijft de weg open voor de bezwaarprocedure zoals in de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) vermeld.

De rechter zal toetsen of het Team voor Elkaar zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van de cliënt op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van de genoemde doelstellingen in de inleiding.

8. Inherente afwijkingsbevoegdheid

Het college is bevoegd om in bijzondere gevallen af te wijken van het bepaalde in deze beleidsregels.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de B&W-vergadering d.d. 23 december 2014
gemeentesecretaris, E.V. Schmitz
wnd. burgemeester, A.J. van Hedel

Bijlage 1 Het familiegroepsplan (kenmerk INT14.4238)

Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 en indien sprake is van vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Op grond van artikel 2.1, onder g, van de Jeugdwet maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid. Deze bepalingen zijn een uitvloeisel van het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). Dit amendement beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van kinderen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd. Een familiegroepsplan kan bijvoorbeeld binnen een wijkteam worden georganiseerd. Indien het een machtiging of een voorwaardelijke machtiging betreft biedt de kinderrechter de kans voor het opstellen van een familiegroepsplan (artikel 6.1.10 van de wet).

Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit als hulpverleningsplan gaan gelden. Het gezin krijgt de regie over hun eigen problemen en oplossingen in eigen hand, het is hun eigen plan; met hulp vanuit hun eigen netwerk, eventueel aangevuld met vrijwilligers en noodzakelijke professionele hulp. De jeugdhulpaanbieder zal dan niet zelf weer een heel nieuw plan gaan opstellen. Wel kan het in de loop van het traject nodig blijken het plan te actualiseren. Het team “voor elkaar’ zal dat dan bij de opstellers van het familiegroepsplan aan moeten kaarten

Het familiegroepsplan speelt zoals vermeld ook een rol in het gedwongen kader. De beschrijvingen in deze beleidsregels (zie 4.3 en 4.5) omtrent het familiegroepsplan betreffen echter alleen het vrijwillig kader van jeugdhulp.

Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 wettelijk verplicht burgers te faciliteren bij het maken van een familiegroepsplan: een plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met hun familie en anderen uit hun sociale kring. Dit plan wordt getoetst door de professional in het team ‘Voor elkaar’ die toegang verleent. De wet noemt in artikel 4.1.2. het familiegroepsplan als een stap in het hulpverleningsproces van de jeugdhulpaanbieder voorafgaande aan start van het professionele jeugdhulptraject.

Wat staat er in de Jeugdwet

De Jeugdwet beoogt dat gezinnen zoveel mogelijk zelf en met steun van hun netwerk problemen voorkómen en aanpakken. De bedoeling is dat ouders en jeugdigen versterkt worden in hun eigen kracht en zoveel mogelijk zelf de regie houden wanneer zij kampen met problemen. Het familiegroepsplan is daarbij een belangrijkinstrument. De Jeugdwet bepaalt dat bij hulp bij vroege signalering van problemen, bij verlening van jeugdhulp en bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering gewerkt wordt op basis van een hulpverleningsplan. Dat kan het eigen plan van ouders zijn dat zij samen met hun sociale netwerk opstellen, het familiegroepsplan, of het kan een onderdeel zijn van dit plan.

De Jeugdwet schrijft niet voor hoe het opstellen van een familiegroepsplan dient te gebeuren: het is ‘vormvrij’. Ook staat niet vast hoe vaak een familiegroepsplan gemaakt kan worden. Het opstellen van een familiegroepsplan hoeft niet een eenmalige gebeurtenis te zijn, maar het kan herhaald en bijgesteld worden. Het is niet verplicht om opnieuw een familiegroepsplan op te stellen bij de start van een ondertoezichtstelling (0ts), wanneer in het vrijwillige kader al eens een familiegroepsplan gemaakt is. De gezinsvoogd kan echter wel het eerder gemaakte familiegroepsplan erbij pakken en samen met het gezin bekijken of en zo ja hoe het eerdere familiegroepsplan aangepast moet worden. In dat geval bepaalt de gezinsvoogd aan welke eisen het plan moet voldoen. Ook wanneer duidelijk is dat (aanvullende) professionele hulp nodig is, kan de hulpverlener wederom samen met het gezin kijken in hoeverre de regie zoveel mogelijk bij het gezin kan blijven en welke rol het sociale netwerk kan spelen.

De Jeugdwet geeft een aantal uitzonderingen waarin ouders en jeugdige geen gelegenheid krijgen om eerst een familiegroepsplan te maken, namelijk wanneer:

• Een gecertificeerde instelling jeugdreclassering uitvoert. Reden: er is sprake van een door de rechter opgelegde maatregel wegens het plegen van een strafbaar feit. Het is geen

hulp waar een familiegroepsplan behulpzaam bij kan zijn.

• Een gecertificeerde instelling de voogdij uitoefent nadat het gezag van de ouders is beëindigd.

Reden: als het ouderlijk gezag is beëindigd, dan zijn de ouders uiteraard nog steeds de biologische ouders, maar ze kunnen daaraan geen rechten meer ontlenen, bijvoorbeeld om een familiegroepsplan te organiseren.

• Het opstellen van een familiegroepsplan de belangen van de jeugdige schaadt, bijvoorbeeld door een concrete bedreiging van de veiligheid of ontwikkeling van het kind.

Reden: als een professional ernstige onveiligheid (bijv. seksueel misbruik, ernstige verwaarlozing of mishandeling) constateert bij een kind, dan heeft het gezin blijkbaar zelf niet voldoende in die veiligheid kunnen voorzien. Veiligheid voor het kind is dan de eerste prioriteit.

Een familiegroepsplan hoeft ook niet opnieuw opgesteld te worden wanneer een gecertificeerde instelling de ondertoezichtstelling uitvoert en er al een plan is gemaakt in het vrijwillig kader.

Een familiegroepsplan moet namelijk niet bureaucratisch gaan werken.

Ook is de uitvoering van een familiegroepsplan begrensd door het professionele kader op grond van de te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid, van de Jeugdwet en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze eisen zijn geoperationaliseerd in het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. De professional zal dus vanuit zijn beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige.

Ondersteuning bij opstellen familiegroepsplan

Belangrijk is voor ogen te houden dat er geen sprake is van “one size fits all”. Het kan nodig zijn op verschillende manieren het opstellen van het familiegroepsplan te faciliteren. Belangrijke factoren hierin zijn:

• de wensen van het gezin: hoe willen en kunnen zij het familiegroepsplan vormgeven en wie hebben zij daar bij nodig?

• het vertrouwen dat een gezin wel of niet heeft in een professional die hen ondersteunt bij een familiegroepsplan. Bijvoorbeeld, gezinnen met een langdurige hulpverleningsgeschiedenis hebben mogelijk meer vertrouwen in een onafhankelijke coördinator dan in een professional uit een instelling die zij al kennen.

• de aard en ernst van de problemen in het gezin: bij ernstige of complexe problemen hebben ouders wellicht meer ondersteuning nodig om een familiegroepsplan op te stellen dan bij lichte problemen. En bij omstandigheden die een bedreiging voor de ontwikkeling van een kind vormen is het nodig dat professionals de veiligheid van een kind in de gaten houden een vinger aan de pols houden of het familiegroepsplan voldoende is.

Ook als ouders afzien van het maken van een familiegroepsplan, is het mogelijk dat de deskundige samen met hen kijkt naar de mogelijkheden die ouders zelf en hun netwerk hebben om de problemen aan te pakken. In dat geval is het familiegroepsplan ingebed in het handelen van de hulpverlener.

Bijlage 2 De toepassing van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet (kenmerk INT14.4239)

Bron: factsheet woonplaatsbeginsel, uitgave VNG en betrokken ministeries.

De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige en zijn of haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw met behulp van het stappenplan worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is.

 

Het vaststellen van de woon- of verblijfplaats

Bij het bepalen van het woonadres wordt aangesloten bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Als een jeugdige zelf, of zijn of haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de BRP, moet hij of zij gewezen worden op zijn of haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in de BRP is, wordt gekeken naar het werkelijke verblijf van de gezagsdrager. In sommige gevallen is het werkelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend voor de verantwoordelijke gemeente. Soms komt het voor dat het werkelijke verblijf van een jeugdige bij een nevenvestiging van een jeugdhulpaanbieder is. In die gevallen is het adres van de nevenvestiging het adres dat geldt. Als het moment van de hulpvraag wordt gehanteerd, geldt het eerste contact van de jeugdige bij de toegang.

 

Verhuizing

Een wijziging van de inschrijving in de BRP betekent de start van overleg tussen gemeente die verantwoordelijk was en de gemeente die verantwoordelijk wordt. Dit overleg is gericht op de feitelijke overdracht.

Hulp bij acute situaties

Bij acute situaties wordt direct jeugdhulp aan de jeugdige geleverd of een kinderbeschermings-maatregel uitgesproken. De gemeente die de acute hulp levert, stelt via het stappenplan vast welke gemeente formeel verantwoordelijk is. De kosten van alle geleverde acute hulp zijn immers voor rekening van die gemeente. Wanneer de Jeugdwet niet van toepassing is, is er geen gemeente direct verantwoordelijk voor de desbetreffende jeugdige. Gemeenten die kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt moeten in die uitzonderlijke gevallen de kosten verhalen op de reisverzekering, de desbetreffende buitenlandse verzekeraar of via de gezagsdrager van de jeugdige.

 

Overgangsrecht in 2015

Met betrekking tot het overgangsrecht geldt de situatie zoals deze op 31 december 2014 bekend is. Waar in het stappenplan het moment van de hulpvraag staat, geldt ten aanzien van het overgangs-recht de situatie op 31 december 2014. Een jeugdige heeft recht op (jeugd)hulp tot het moment waarop een indicatie of verwijzing of strafrechtelijke beslissing eindigt, tot maximaal het einde van 2015. Bij langdurige pleegzorg geldt het overgangsrecht tot het moment dat de jeugdige 18 jaar wordt.

  

Gescheiden ouders in verschillende gemeenten

Als ouders na een echtscheiding in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg. Daarbij hanteren zij het criterium: de verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden.

 

Voorlopige voogdij

De kinderrechter kan om verschillende redenen een voorlopige voogdij uitspreken. Het gaat daarbij altijd om acute noodsituaties waarin een snel ingrijpen ter (tijdelijke) bescherming van de minderjarige nodig is. Zo kan het nodig zijn om een medische behandeling voor een kind mogelijk te maken, als toestemming door de ouder(s) wordt geweigerd. Voorlopige voogdij kan ook een tussenmaatregel zijn wanneer deze wordt uitgesproken gedurende het onderzoek naar een beëindiging van het ouderlijk gezag. Dan is het gezag van de ouder(s) geschorst, in afwachting van een definitieve maatregel. Bij de situatie van voorlopige voogdij is voor het bepalen van de woonplaats gekozen voor een praktische oplossing. Uitgangspunt is de situatie die gold voordat sprake was van voorlopige voogdij. De gemeente waar de ouder die het gezag had woont is verantwoordelijk. Als die ouder tijdens de duur van de situatie van voorlopige voogdij verhuist, wordt de gemeente waar deze ouder naar toe gaat verantwoordelijk. 18

 

Tijdelijke voogdij

Bij de situatie van tijdelijke voogdij is er tijdelijk in de voogdij voorzien. Deze situatie kan onbeperkt duren, tot het moment waarop ouders terugkeren, bijvoorbeeld na het uitzitten van een gevangenisstraf in het buitenland, of totdat een jeugdige terugkeert naar het land van herkomst (Nidos heeft dan meestal de tijdelijke voogdij) of tot het moment waarop een jeugdige meerderjarig wordt. De verblijfplaats van de jeugdige is in deze situaties bepalend.

 

Instellingsvoogdij

Als de voogdij door een gecertificeerde instelling wordt uitgeoefend is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Vaak woont deze jeugdige in een pleeggezin of in een residentiële instelling. Als de jeugdige in een residentiële instelling woont, geldt niet het adres van de hoofdvestiging van de jeugdhulpaanbieder maar het werkelijke verblijf van een jeugdige bij de nevenvestiging.

 

Meerderjarige jeugdige

Als een jeugdige 18 jaar wordt, is er volgens het burgerlijk wetboek geen gezagsrelatie meer. Daarom wordt in dat geval uitgegaan van het adres van de jeugdige.

 

Woonplaats van gezagsdrager(s) onbekend of in het buitenland

Als de woonplaats van de gezagsdrager(s) onbekend is, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Als de gezagsdrager(s) in het buitenland wonen en de jeugdige in Nederland verblijft, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige. Er is dus altijd een gemeente verantwoordelijk.

 

Woonplaats gezagsdrager en jeugdige in buitenland

Als ouders en jeugdige in het buitenland wonen, is er geen recht op jeugdhulp. Gemeenten hoeven dan geen jeugdhulp te leveren.

 

Woonplaats gezagsdrager in Nederland en jeugdige in buitenland

De gemeente waar de gezagsdrager woont is verantwoordelijk.

 

Briefadres

Soms wordt iemand op een briefadres en niet op een woonadres ingeschreven in de BRP. Dit kan voorkomen als iemand bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een Blijf van mijn Lijf-huis of in een gevangenis verblijft. Bij een briefadres geldt het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Wanneer zowel het briefadres als het woonadres bekend zijn in de BRP, wordt het woonadres gehanteerd.

 

Met betrekking tot volledigheid voor bepaling van verantwoordelijke gemeente voor alle jongeren in zorg is door de betrokken ministeries en de VNG een stroomschema/stappenplan opgesteld.

stappenplan uitvoering Jeugdwet

Bijlage 3. Toegangscriteria (kenmerk INT14.4240)

Inleiding

In de Jeugdwet is bepaald dat gemeenten moeten zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod voor jeugd. Het recht op zorg wordt vervangen door een jeugdhulpplicht die gemeenten invullen door het treffen van voorzieningen voor jeugdigen die ondersteuning nodig hebben bij het opgroeien, zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie. Ook ouders kunnen hiermee in hun opvoedtaak worden ondersteund.

In dit voorzieningenaanbod maken gemeenten onderscheid in algemene voorzieningen en individuele voorzieningen 1 . Algemene voorzieningen (ook wel overige, collectieve of vrij toegankelijke voorzieningen genoemd) zijn voor alle jeugdigen en hun ouders toegankelijk. Individuele voorzieningen (ook wel maatwerkvoorzieningen of niet-vrijtoegankelijke voorzieningen genoemd) zijn alleen toegankelijk met een verleningsbeschikking van de gemeente.

Wie bepaalt er of iemand in aanmerking komt voor een individuele voorziening?

In de Jeugdwet is deze bevoegdheid om toegang te verlenen bij 4 partijen neergelegd:

  • 1.

    Het college/ de gemeente (meestal gemandateerd aan het CJG of wijkteam)

  • 2.

    De huisarts

  • 3.

    De jeugdarts

  • 4.

    De medisch specialist

 

Daarnaast mogen, in het gedwongen kader, ook de GI , de rechter, het OM en de JJI aangeven dat zij bepaalde vormen van jeugdhulp wenselijk vinden gedurende het jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringstraject. De gemeente moet ervoor zorgen dat deze hulp dan wordt ingezet.

 

In de Jeugdwet staat hierover het volgende:

  • 1.

    De gecertificeerde instelling bepaalt of en, zo ja, welke jeugdhulp is aangewezen in het kader van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Zij overlegt hiertoe met het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft.

  • 2.

    De gecertificeerde instelling en het college leggen de wijze van overleggen vast in een protocol.

  • 3.

    Het eerste lid blijft buiten toepassing indien de verplichting tot het bieden van jeugdhulp rechtstreeks voortvloeit uit een strafbeschikking of een rechterlijke beslissing waarbij in jeugdreclassering is voorzien.

Hoe beslissen degenen die toegang mogen verlenen tot een individuele voorziening ?

Welke stappen moeten zij doorlopen alvorens te besluiten om een individuele voorziening in te zetten ? Hoe komen zij tot hun besluit ?

De Jeugdwet zegt hierover:

De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:

  • 1.

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening; (Artikel 2.9)

 

Twee beslismomenten

Bij de bepaling van een individuele voorziening zijn er twee beslismomenten te onderscheiden.

Allereerst moet de lokale toegang bepalen óf er een noodzaak is voor het inzetten van een individuele voorziening. Hierbij gaat het om de vraag hóe dat te bepalen en het zichtbaar maken van de daarbij gemaakte afwegingen.

Ten tweede moet er, na de beslissing dát er een individuele voorziening moet worden ingezet, nog besloten worden wélke individuele voorziening het beste past bij de ondersteuningsvraag, en wélke zorgvormen (bouwstenen) moeten worden ingezet.

 

Deze notitie gaat over het eerste beslismoment.

Het tweede beslismoment wordt gefaciliteerd door middel van het productenboek dat hier nauw mee samenhangt en gelijktijdig wordt ontwikkeld op basis van de ingekochte zorgvormen bij diverse gecontracteerde aanbieders. Het productenboek wordt ingebouwd in het dashboard waardoor voor zowel de gehele regio als per gemeente inzichtelijk is welke hulpvormen door welke aanbieders worden aangeboden.

 

Het beoogde resultaat van deze notitie is:

 

Het ontwikkelen van bruikbare toegangscriteria voor lokale toegangsverleners bij het beslissen over het al dan niet inzetten van een individuele voorziening voor een jeugdige (en zijn ouders).

 

Visie en uitgangspunten in eerder vastgestelde nota’s

In de transitie en transformatie van de jeugdzorg is een aantal uitgangspunten eerder vastgesteld in regionale nota’s 2 . Deze zijn van belang bij het vaststellen van de toegangscriteria voor individuele voorzieningen en de toepassing ervan.

 

  • 1.

    Belang van preventie en vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen; daarmee voorkomen van zwaardere hulpvraag

  • 2.

    Demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen;

  • 3.

    Bevorderen van de opvoedcapaciteit van de ouders; ouders zijn primair verantwoordelijk

  • 4.

    Inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht);

  • 5.

    Waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit; veiligheid van kind staat voorop

  • 6.

    Integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘ één gezin, één plan, één regisseur’.

  • 7.

    Ondersteuning zoveel mogelijk inzetten op lokaal niveau, zo dicht mogelijk bij kind en gezin

  • 8.

    Afstemming met het onderwijs

  • 9.

    Jeugdzorg moet betaalbaar blijven (binnen de financiële kaders realiseren)

  • 10.

    Individuele voorzieningen alleen toekennen als mogelijkheden van het gezin, sociaal netwerk en algemene voorzieningen ontoereikend zijn

  • 11.

    Transitie en transformatie vraagt om een forse cultuuromslag bij álle betrokkenen

 

Wat is eerder besloten ten aanzien van de toegang en toegangscriteria ? 3

  • 1.

    We spreken samen af welke zorg niet-vrij toegankelijk is en richten op een eenduidige manier de toeleiding naar de bovenlokale zorgvormen in.

  • 2.

    Wij hebben afspraken gemaakt over de inrichting van de toegang waarbij elke gemeente op lokaal niveau de vrijheid heeft om de vorm van de toegang te bepalen en zelf verantwoordelijk is voor een tijdige inrichting van deze toegang

  • 3.

    Wij stemmen het competentieprofiel met elkaar af waaraan de toegangsverleners (de gemandateerde professionals) tot de individuele voorzieningen moeten voldoen.

  • 4.

    Wij stemmen de criteria met elkaar af die geldenbij de toegangsverlening tot de individuele voorzieningen (niet vrij toegankelijk)

 

Uitgangspunten bij bepaling toegangscriteria voor individuele voorzieningen

 

  • 1.

    Methodische werkwijze toegangverleners essentieel

De gemeenten van MIJ/OV zijn van mening dat er in de toegang methodisch gewerkt moet worden vanuit de visie van het oplossingsgerichte werken en dat álle toegangsmedewerkers (uniforme) instrumenten gebruiken bij het beslissen over hulp (bijvoorbeeld instrumenten voor risico-inschatting en veiligheid in het gezin; vaststellen van draagkracht in het gezin en het sociale netwerk). Deze werkwijze is essentieel in de transformatie van de jeugdzorg en vormt de basis bij het werken met de toegangscriteria voor individuele voorzieningen.

 

  • 2.

    Geen gedetailleerde protocollen bij het ontwikkelen van toegangscriteria.

Gemeenten in MIJ/OV kiezen ervoor om niet in gedetailleerde protocollen voor elke cliëntvraag vast te leggen welk aanbod daar het beste bij past. Wél willen gemeenten dat de afweging en beslissing over het al dan niet inzetten van een individuele voorziening door de professionals die een verantwoordelijkheid hebben in de toegang, zoveel mogelijk op uniforme wijze tot stand komt.

Gemeenten zijn van mening dat er bij de toegang gekwalificeerde professionals 4 moeten werken en er voldoende expertise aanwezig moet zijn om samen met jeugdige en ouders, een goede inschatting te kunnen maken van de benodigde ondersteuning . Ze richten hun toegangspoort daarop in en laten het beslissen over hulp over aan de expertise van deze professionals. Waar nodig wordt extra expertise betrokken om een juiste beoordeling te kunnen maken (Bijvoorbeeld van een kinderarts, kinder- en jeugdpsychiater, revalidatiearts of verslavingsspecialist).

 

  • 3.

    Zoveel mogelijk uniforme werkwijze nastreven in de regio in de toegang

 Wat gemeenten wél doen is het vaststellen van een aantal stappen en afwegingscriteria die in de toegang worden gevolgd wanneer beslist moet worden over het al dan niet inzetten van een individuele voorziening.

Op deze manier werken we toe naar een zoveel mogelijk uniforme handelswijze bij het toekennen van individuele voorzieningen, zowel op lokaal als regionaal niveau. Dit is van belang om het zorgverbruik van individuele voorzieningen in de regiogemeenten te kunnen benchmarken en een voorwaarde voor het creëren en behouden van draagvlak voor eventuele solidariteitsafspraken tussen gemeenten.

 

  • 4.

    Toegangscriteria ook geldig voor niet-gemeentelijke toegangverleners

Deze werkwijze brengen we ook onder de aandacht bij de overige toegangverleners (zowel de artsen als ook de partners in het gedwongen kader die mogen verzoeken om de inzet van jeugdhulp).

 

  • 5.

    Intervisie ter ondersteuning van uniforme werkwijze

Naast het vaststellen van een stappenplan met afwegingscriteria, overwegen gemeenten om lokaal en regionaal te werken met intervisie tussen de toegangverleners.

Op die manier worden werkwijzen gedeeld en ervaringen uitgewisseld en ontstaat een gezamenlijke uitvoeringspraktijk die knelpunten kan signaleren en voorstellen kan doen voor verbetering. 

Op basis van voorgaande visie en uitgangspunten en de gemeenschappelijke uitgangspunten in de verordeningen jeugd , komen we tot het volgende stappenplan en bijbehorende toegangscriteria voor individuele voorzieningen.

Stappenplan en toegangscriteria voor individuele voorzieningen 5

afbeelding binnen de regeling

BRONNEN:

  • 1.

    Jeugdwet en Memorie van Toelichtingen

  • 2.

    Regionale Kadernota MIJ/OV

  • 3.

    Regionale Uitvoeringsnota MIJ/OV

  • 4.

    Gemeentelijke verordeningen jeugd afzonderlijke gemeenten MIJ/OV

  • 5.

    Groningen : Project Zorgroutes, triage & casemanagement 

  • 6.

    “Functioneel ontwerp “Zorg voor jeugd (Een handreiking met inrichtings- en uitvoeringsmodellen voor gemeenten ; Deloite Consulting In opdracht van het Transitiebureau Jeugd, juli 2013)

  • 7.

    Toegangscriteria individuele jeugdhulp Epe

  • 8.

    Zelfredzaamheidsmatrix Achterhoek

  • 9.

    Trechter toegangsverlening individuele voorzieningen (WMO Apeldoorn)

  • 10.

    Richtlijn beslissen over passende hulp, mei 2014 © NVO, NVMW en NIP

Bijlage 1 bij Toegangscriteria Individuele voorzieningen gemeenten MIJ/OV

1.1 AWBZ

afbeelding binnen de regeling

1.2 ZVW; BASIS JGGZ

afbeelding binnen de regeling

1.3 PROVINCIAAL

afbeelding binnen de regeling

1.4 ZVW; BASIS JGGZ

afbeelding binnen de regeling

1.5 SPECIALISTISCHE JEUGD-GGZ

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 bij Toegangscriteria

Noot 4. Gekwalificeerde professionals in de toegang

Kwaliteit

Professionals die beslissen over hulp zijn in staat om een ondersteuningsvraag, de geestelijke gezondheid en de veiligheid van de jeugdige of zijn ouders te beoordelen en professioneel advies te geven (jeugdwet MvT). Zij kunnen eenvoudige vragen direct beantwoorden. Bij complexere vragen of problemen schatten zij in welke deskundige de jeugdige of zijn ouders het beste kan helpen. Deze professional maakt de juiste afwegingen wanneer de veiligheid van het kind niet gegarandeerd kan worden, of waar een (strafrechtelijke) maatregel door een rechter voor het kind is uitgesproken. De kwaliteit wordt gewaarborgd door:

• de deskundigheidseisen, die de wetgever stelt;

• de kwaliteitsstandaarden van de beroepsuitoefening van de professional;

• de afwegingen van de professional zelf.

Daarnaast zijn hulpmiddelen (instrumenten) nodig om de besluitvorming te objectiveren.

Noot 5. Instrumenten voor risicotaxatie en waarborgen van de veiligheid van de kind en gezin

  • 1.

    Signs of Safety

  • 2.

    CFRA (California Family Risk Assessment) veiligheidstaxatie-instrument

  • 3.

    LIRIK (Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid)

  • 4.

    Invullen en bespreken van formulier ‘Veiligheid in gezinnen’ om de situaties te begrenzen en veiligheid voorop te houden.

  • 5.

    De­escalatie beloop grafieken.

  • 6.

    Eerste Hulpkaart.

  • 7.

    Stoplicht.

  • 8.

    Thermometer methode

[1] Zie bijlage 1. voor een overzicht van de individuele voorzieningen van de gemeenten in Midden IJssel/Oost-Veluwe.

[2] Regionale kadernota Midden-IJssel/Oost-Veluwe en  Uitvoeringsnota Midden-IJssel/Oost-Veluwe

[3] Uitvoeringsnota Midden-IJssel/Oost-Veluwe

[4] Voor toelichting m.b.t.gekwalificeerde professionals zie bijlage 2

[5] Voor instrumenten risicotaxatie, zie bijlage 2

Bijlage 4. Psychologische Interventies, overzicht Zorginstituut Nederland (kenmerk INT14.4241)

Dynamisch overzicht van psychologische interventies binnen de GGZ die wel voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk (positieve lijst)

 

Algemeen (mogelijk bij meer stoornissen)

  • .

    Cognitieve gedragstherapie (CGT)

  • .

    Problem solving therapie (PST)

  • .

    Interpersoonlijke therapie (IPT)

  • .

    Kortdurende psychodynamische psychotherapie

  • .

    Motiverende gespreksvoering (MGV)

  • .

    Cue-exposure behandeling

  • .

    Gedragstherapeutische relatietherapie

  • .

    Groepspsychotherapie

  • .

    Exposure in vivo

  • .

    Psychologische paniekmanagement

  • .

    Cognitieve herstructurering

  • .

    Systeemtherapie

 

Specifiek (bij een bepaalde stoornis)

  • .

    Community reinforcement approach (CRA): verslaving

  • .

    Deep Brain Stimulation: obsessieve-compulsieve stoornis

  • .

    Hypnotherapie: conversiestoornis

  • .

    Dialectische gedragstherapie: borderline persoonlijkheidsstoornis

  • .

    Systems training for emotionally predictability and problem solving (STEPPS): persoonlijkheidsstoornissen

  • .

    Mentalization based therapy (MBT): borderline persoonlijkheidsstoornis

  • .

    Mindfulness based cognitieve gedragstherapie (MBCT): recidiverende depressie

  • .

    Relaxatietherapie: gegeneraliseerde angststoornis

  • .

    Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR): post traumatisch stresssyndroom (PTSS)

 

Dynamisch overzicht van psychologische interventies binnen de GGZ die niet voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk (negatieve lijst)

  • .

    Neurofeedback

  • .

    Psychoanalyse

  • .

    Op inzicht gerichte psychotherapeutische interventies: bij alcoholafhankelijkheid

  • .

    Maudsley methode

  • .

    KIDD workshop

  • .

    Tomatis therapie

  • .

    QEEG geïntegreerde therapie: kwantitative Elektro EncefaloGrafie

  • .

    MET (mentaal-Emotieve Training)

  • .

    Cogmed werkgeheugentraining

  • .

    Gestalttherapie

  • .

    Haptotherapie

  • .

    i-TOF (Ingratieve therapie op formaat)

  • .

    Speyertherapie

  • .

    Mind-tuning

  • .

    Mindfulnesscursus/-training

  • .

    Psychosynthese

  • .

    Rebirthing

  • .

    Regressietherapie

  • .

    Wat-Sji-Gong

  • .

    Neuro linguïstisch programmeren (NLP)

  • .

    Psycho-energetische psychotherapie

  • .

    Emotional Freedom Technique

  • .

    Existentiële therapie

  • .

    Klankschaaltherapie

  • .

    Reiki

 

Nov. 2014

Bijlage 5. Gebruikelijke hulp (kenmerk INT14.4242)

Gebruikelijke Hulp

Inleiding

Binnen de Wmo en Jeugdwet gaan wij er van uit dat het gebruikelijk is dat ouders, partners, inwonende kinderen en huisgenoten in bepaalde mate de zorg voor een gezinslid of huisgenoot op zich nemen. Dit heet gebruikelijke ondersteuning. Dit betekent dat als het mogelijk is op een andere manier in de ondersteuningsvraag te voorzien (sociaal netwerk) geen individuele of maatwerkvoorziening wordt ingezet. Dit document dient als denkrichting voor wat over het algemeen normaal wordt gevonden om tenminste voor elkaar te betekenen. Het betreft een denkrichting, want wat voor de één de gewoonste zaak van de wereld is, is dat voor een ander niet omdat hij of zij bijvoorbeeld niet over bepaalde vaardigheden beschikt. Van dit denkkader kan beargumenteerd worden afgeweken. De gemaakte afspraken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan.

________________________________________

Gebruikelijke hulp door partners, ouders en huisgenoten

Gebruikelijke hulp bestaat uit de activiteiten die partners, ouders van kinderen of huisgenoten normaal gesproken geacht worden voor elkaar te doen. Welke ondersteuning mensen elkaar moeten bieden, hangt af van hun sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, des te meer ondersteuning ze elkaar horen te geven.

Het is van belang te weten welke activiteiten partners, ouders van kinderen en huisgenoten al geacht worden te doen vanuit andere verplichtingen zoals het uitvoeren van huishoudelijke taken. Dit weegt mee bij de mate waarin zij overbelast zijn of dreigen te raken en bij de vraag in hoeverre van hen verlangd kan worden om bijvoorbeeld ondersteuning te bieden aan hun partner, kind of huisgenoot.

Als een naaste activiteiten moet aanleren die onder gebruikelijke ondersteuning vallen, dan kan de naaste ondersteuning krijgen bij het aanleren ervan. Als de cliënt een partner heeft die de gebruikelijke ondersteuning kan leveren, wordt die geacht dat te doen zolang de cliënt het niet zelf kan. Dat neemt niet weg dat de cliënt in staat moet worden gesteld de activiteiten aan te leren.

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.

________________________________________

Gebruikelijke ondersteuning van ouders voor kinderen

Wat gebruikelijke ondersteuning van ouders voor hun kinderen is, hangt vooral af van de leeftijd van het kind. Bij een baby of klein kind is de gebruikelijke inzet van ouders veel groter dan bij een 15-jarige. Wat kan meespelen is dat bepaalde handelingen bij een gehandicapt kind veel langer kunnen duren dan bij een gezond kind.

Als kinderen van 12 jaar en ouder geen intieme persoonlijke verzorging van hun ouders wensen, valt deze ondersteuning niet onder de gebruikelijke ondersteuning. Over de invulling hiervan worden afspraken gemaakt in het ondersteuningsplan. De leeftijdsgrens van 12 jaar is gerelateerd aan de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO): kinderen vanaf 12 jaar hebben eigen beslisbevoegdheid wat betreft de lichamelijke integriteit.

Het is gebruikelijk dat ouders tijdens schoolvakanties meer aandacht en tijd aan hun kinderen besteden. Voor ondersteuning die boven die gebruikelijke inzet gaat, en die niet binnen het sociale netwerk en hulp door vrijwilligers kan worden opgevangen, kan een individuele/ maatwerkvoorziening worden ingezet.

Het is niet ongebruikelijk dat ouders extra aandacht besteden aan hun kind, bijvoorbeeld door thuis oefeningen met het kind te doen of het te begeleiden naar zwemles.

Kinderoppas, naschoolse opvang en dergelijke is gebruikelijk. Ook het instrueren van een oppas of begeleider is in eerste instantie de taak van de ouder. Als dat niet mogelijk is, bestaat er zonodig tijdelijk aanspraak op coaching en begeleiding. Het is wel mogelijk om de bovengebruikelijke ondersteuning tijdens de opvang te indiceren als een kind door zijn beperkingen of zorgbehoefte geen gebruik kan maken van (reguliere) kinderopvang. Hiermee kan de extra ondersteuning tijdens de opvang worden bekostigd. De opvang zelf blijft echter de (financiële) verantwoordelijkheid van de ouders.

Voor de beoordeling van de omvang van gebruikelijke ondersteuning gelden zekere marges. Er zijn nu eenmaal ‘makkelijke’ en ‘moeilijke’ kinderen (tegenstribbelen is niet ongewoon). Een standaardkind bestaat niet. Ook bij gezonde kinderen kan de ondersteuning per dag in omvang verschillen. Ondersteuning uit wmo of jeugdhulp komt pas aan de orde in een chronische situatie waarin de gebruikelijke ondersteuning in vergelijking met gezonde kinderen van dezelfde leeftijd wordt overschreden. Ook weegt mee of de ondersteuning gemakkelijk uitgevoerd kan worden tijdens de dagelijkse ondersteuning voor het kind.

Bijgevoegd zijn richtlijnen over wat gebruikelijke ondersteuningis van ouders voor kinderen bij verschillende leeftijden is. Deze richtlijnen zijn achtergrondinformatie bij het opstellen van een gezins- of ondersteuningsplan.

________________________________________

Gebruikelijke ondersteuning niet kunnen leveren door verplichte werktijden partner

Voor zover de verplichte werktijden van de partner tot gevolg hebben dat deze bepaalde taken niet kan uitvoeren, vallen deze taken niet onder de gebruikelijke ondersteuning. Bijvoorbeeld als de partner ploegendienst moet draaien, of vanwege het werk langere tijd van huis is. Over de invulling van de niet-uitstelbare taken, zoals de benodigde dagelijkse ondersteuning, worden afspraken gemaakt in het ondersteuningsplan..

________________________________________

Overbelasting of beperkingen van degene die gebruikelijke ondersteuning levert

Bij overbelasting of dreigende overbelasting van de ondersteunende huisgenoot, partner of ouder kan Wmo-ondersteuning worden ingezet. Het gaat erom of de partner daadwerkelijk de gebruikelijke ondersteuning niet kan bieden. Die beoordeling moet integraal plaatsvinden, niet per afzonderlijke taak. De huishoudelijke taken die iemand moet doen spelen daarbij ook mee. Maar ook andere ondersteuning en handelingen die een mantelzorger op zich neemt .

Ook als degene die gebruikelijke ondersteuning zou moeten leveren dat niet kan doordat hij zelf beperkingen heeft zal geen beroep worden gedaan op deze ondersteuning.

De psychische belasting van ouders die een gehandicapt kind krijgen kan zo zwaar zijn dat zij toch zijn aangewezen op gemeentelijke ondersteuning, ook als de gebruikelijke ondersteuning niet wordt overschreden. Coaching en coping, een onderdeel van behandeling in het kader van de Zvw, kan in dergelijke situaties bijdragen tot herstel van de balans tussen draaglast en draagkracht. Naast behandeling vanuit de Zvw kan in dat geval evt. tijdelijk Wmo-ondersteuning worden ingezet (respijtzorg).

Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van betaalde ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen.

Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.

De combinatie werk of school en mantelzorg. De afspraken in het gezins- of ondersteuningsplan moeten dienstbaar zijn aan het deelnemen aan werk of school. En ook mantelzorgers moeten ondanks de geboden ondersteuning aan werk of school kunnen deelnemen.

________________________________________

Richtlijn gebruikelijke ondersteuning van ouders aan kinderen

Kinderen van 0 tot 3 jaar

• hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden

Kinderen van 3 tot 5 jaar

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

• ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

• hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

• hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

• hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.


Noot
1

Met ingang van 1 januari 2015 gaat dit “Veilig Thuis” heten

Noot
2

De individuele voorzieningen zijn ingekocht als bouwstenen

Noot
3

In de Verordening Jeugdhulp wordt deze voorziening ‘Voortgezette diagnostiek’ genoemd. Deze term is naderhand aangepast.

Noot
4

[4] Op het moment van schrijven van deze tekst is de digitale sociale kaart nog in ontwikkeling, naar verwachting is deze medio zomer 2015, ook voor de inwoners, beschikbaar.

Noot
5

3D verwijst naar de 3 decentralisaties: Jeugdzorg, de nieuwe Wmo en de Participatiewet m.i.v. 1 januari 2015

Noot
6

VNG: Vereniging van Nederlandse gemeenten

Noot
7

Een ondersteuningsplan is een hulpverleningsplan zoals bedoeld in de Jeugdwet (art. 1.1). Waar in deze beleidsregels gezinsplan staat kan ook ondersteuningsplan of hulpverleningsplan worden gelezen. Een familiegroepsplan is een plan dat is opgesteld door de familie en hun sociale netwerk.

Noot
1

Zie bijlage 1. voor een overzicht van de individuele voorzieningen van de gemeenten in Midden IJssel/Oost-Veluwe.

Noot
2

Regionale kadernota Midden-IJssel/Oost-Veluwe en  Uitvoeringsnota Midden-IJssel/Oost-Veluwe

Noot
3

Uitvoeringsnota Midden-IJssel/Oost-Veluwe

Noot
4

Voor toelichting m.b.t.gekwalificeerde professionals zie bijlage 2

Noot
5

Voor instrumenten risicotaxatie, zie bijlage 2