Regeling vervallen per 01-01-2024

Procedureverordening planschadevergoeding Brunssum 2010

Geldend van 01-04-2010 t/m 31-12-2023

Intitulé

Procedureverordening planschadevergoeding Brunssum 2010

De Raad der Gemeente Brunssum;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 december 2009, dienst/afdeling Beleid en Strategie, nr. 2009/16208;

gehoord de Commissie Ruimte en Techniek d.d. 18 januari 2010;

gelet op het bepaalde in artikel 6.7 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.1.3.3 Besluit ruimtelijke ordening;

gelet op het bepaalde in artikel 149 Gemeentewet;

Besluit:

tot vaststelling van de

“Procedureverordening planschadevergoeding Brunssum 2010”

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet

    ruimtelijke ordening indient;

  • b.

    adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1 onder c Besluit ruimtelijke ordening;

  • c.

    adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 5, vijfde lid van deze verordening;

  • d.

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum;

  • f.

    derde-belanghebbende(n): belanghebbende(n) als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid Wet ruimtelijke ordening;

  • g.

    drempelbedrag: recht als bedoeld in artikel 6.4 Wet ruimtelijke ordening;

  • h.

    gemeente: gemeente Brunssum;

  • i.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid Wet ruimtelijke ordening;

  • j.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid Wet ruimtelijke ordening;

  • k.

    wet: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2. Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst

  • 1. De aanvraag om tegemoetkoming in de schade dient te voldoen aan de eisen die zijn vastgelegd in artikel 6.1.2.2 van het besluit. De aanvrager dient hiervoor gebruik te maken van het door het college vastgestelde formulier. Dit formulier mag in enkelvoud ingediend worden.

  • 2. Het college tekent de datum van ontvangst van de aanvraag als bedoeld in het eerste lid onverwijld aan op de aanvraag of het formulier waarbij de aanvraag is ingediend. De ontvangst wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. Van de aanvraag wordt een afschrift toegezonden aan de derde-belanghebbende(n).

  • 3. In de mededeling van ontvangst wijst het college de aanvrager erop dat voor het behandelen van de aanvraag een drempelbedrag verschuldigd is en deelt hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaats moet zijn gestort.

  • 4. Indien het drempelbedrag niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, verklaart het college de aanvrager niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest.

  • 5. De hoogte van het drempelbedrag bedraagt € 300,--.

Artikel 3. Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid

  • 1. Het college is bevoegd de aanvraag binnen vier weken na ontvangst, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn verstreken is gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen, af te wijzen, indien de aanvraag kennelijk ongegrond is.

  • 2. Een besluit om een onvolledige aanvraag niet, onderscheidenlijk niet verder in behandeling te nemen, wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.

  • 3. Het college kan de laatste in het tweede lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 4. Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.4 van de wet of 6.1.3.1 van het besluit verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5. Adviseur of adviescommissie

  • 1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied op het gebied van planschade.

  • 2. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4. Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 6. Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 5, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het college en de raad. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 7. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of Adviescommissie

  • 1. Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 4 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de derde-belanghebbende(n) op de hoogte van de aanwijzing van:

    • a.

      Een adviseur als bedoeld in artikel 5, eerste lid, of

    • b.

      Meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 5, vijfde lid.

  • 2. De aanvrager, eventuele andere bestuursorganen, alsmede de derde-belanghebbende(n) kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen.

  • 3. Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 8. Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1. Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meerdere personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid gesteld worden de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de derde-belanghebbende worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 6. Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat een onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 7. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de derde-belanghebbende(n). De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 8. De aanvrager, het college, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de derde-belanghebbende(n) worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na toezending van het concept-advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 9. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een definitief advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 10. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een definitief advies uit aan het college.

  • 11. De adviseur of de adviescommissie zendt een afschrift van het definitieve advies aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de derde-belanghebbende(n).

Artikel 9. Beschikking van het college

Zoals bepaald is in artikel 6.1.3.6 van het besluit

  • 1.

    beslist het college binnen acht weken na ontvangst van het advies op de aanvraag om vergoeding van

    planschade en maakt deze beslissing binnen deze termijn bekend aan de aanvrager. Het college

    maakt deze beslissing eveneens binnen deze termijn bekend aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de derde-belanghebbenden.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid bedoelde beslissing, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 10. Uitbetaling

Indien het college een vergoeding van planschade vaststelt, vindt uitbetaling plaats op een door aanvrager aangegeven rekening direct na het onherroepelijk worden van deze beschikking.

Artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van haar bekendmaking.

  • 2. De op 13 september 2005 door het college vastgestelde en op 22 september 2005 in werking getreden planschaderegeling blijft van kracht voor aanvragen ingediend vóór 1 september 2010 waarbij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005. Deze regeling wordt ambtshalve ingetrokken nadat de hiervoor genoemde aanvragen onherroepelijk zijn afgehandeld.

Artikel 12. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Procedureverordening planschadevergoeding Brunssum 2010”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van

De Raad voornoemd,

voorzitter
griffier