Regeling vervallen per 18-01-2018

Bomenverordening gemeente Bunnik 2012

Geldend van 05-07-2012 t/m 17-01-2018

Intitulé

Bomenverordening gemeente Bunnik 2012

De raad van de gemeente Bunnik;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 april 2012;

gelet op artikel 149 Gemeentewet;

overwegende dat:

in de Algemene plaatselijke verordening Bunnik 2010 (APV) het bewaren van houtopstanden is geregeld met onder meer een vergunningstelsel voor het kappen van bomen;

de APV een ingrijpende actualisering heeft ondergaan;

de regulering van de houtopstand in de gemeente Bunnik, met het oog op het behoud en de bescherming daarvan van wezenlijk belang is;

bij de actualisering van de APV gebleken is dat de regelgeving omtrent houtopstand binnen het kader van de APV niet bijdraagt aan de duidelijkheid en transparantie die de gemeente bij haar regelgeving beoogt;

het daarom de voorkeur verdient om ten aanzien van dit onderwerp een aparte verordening vast te stellen;

besluit vast te stellen de:

Bomenverordening gemeente Bunnik 2012

Hoofdstuk I Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1.Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: de aanvraag om een kapvergunning.

  • b.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • d.

    bomeneffectanalyse (BEA): een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen activiteiten voor bomen of houtopstand op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting;

  • e.

    bomenlijst: de actuele door het college vastgestelde lijst met waardevollle en monumentale bomen in de gemeente Bunnik;

  • f.

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een diameter van minimaal 0,15 meter, gemeten op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de omtrek van de dikste stam;

  • g.

    boomwaarde: de geldelijke waarde van bomen of houtopstand;

  • h.

    Boswet: De actuele wet van 20 juli 1961, houdende nieuwe bepalingen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik

  • j.

    dunning: velling die uitsluitend als voorzorgmaatregel ter bevordering van de groei en instandhouding van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

  • k.

    gemeente: de gemeente Bunnik

  • l.

    houtopstand: een groep bomen of boomvormers, hakhout, houtwal, bosplantsoen, struweel, of grotere lintbeplanting in de vorm van heesters of bomen;

  • m.

    kappen: omhakken, omzagen, vellen, rooien, verplanten, terugzetten; toppen van een vrij uitgegroeide kroon; de eerste keer kandelaberen of knotten, alsmede het verrichten van handelingen zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een boom of houtopstand tengevolge kunnen hebben.

  • n.

    kapvergunning: omgevingsvergunning voor de activiteit kappen zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • o.

    knotten/kandelaberen: het in vorm snoeien van boomkronen met als doel het periodiek tot op de oude snoeiplaats verwijderen van aangegroeid takhout bij knotbomen, gekandelabeerde bomen of leibomen;

  • p.

    waardevolle en monumentale bomen: de waardevolle en monumentale bomen zoals genoemd in de bomenlijst.

  • q.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Hoofdstuk II Verbodsbepaling en vergunningplicht

Artikel 2 Kapverbod en vrijstellingen

  • 1. Het is verboden zonder kapvergunning een boom of houtopstand te (doen) kappen:

    • a.

      waarvan de gemeente eigenaar of onderhoudsplichtig is;

    • b.

      die deel uitmaakt van landschappelijke beplanting ouder dan 10 jaar in het buitengebied, bestaande uit knotbomen, houtsingels of vrijgroeiende hagen;

    • c.

      die staat vermeld op de bomenlijst.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      indien naar het oordeel van het college sprake is van een acuut gevaar voor de omgeving door een boom of houtopstand en voor:

    • b.

      de bomen genoemd in artikel 15 van de Boswet;

    • c.

      herplantbomen als bedoeld in artikel 4 lid 4;

    • d.

      een boom of houtopstand die moet worden gekapt krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving op last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd de bevoegdheid van het college tot het geven van aanwijzingen bij de last. Artikel 7, eerste en tweede lid van deze verordening zijn op het kappen krachtens dit artikellid van overeenkomstige toepassing;

    • e.

      het plegen van periodiek onderhoud met het doel de boom of de houtopstand door vormsnoei in een bestaande, specifieke cultuurvorm te handhaven, behoudens de eerste keer kandelaberen of knotten;

    • f.

      het verticaal wijzigen van bomen;

    • g.

      een dode boom of houtopstand mits de eigenaar of zakelijk gerechtigde ten minste vier weken voorafgaand aan de voorgenomen kap daarvan melding heeft gemaakt bij het college. De kap vindt niet eerder plaats dan dat het college schriftelijk aan de eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn toestemming voor de kap heeft gegeven. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.

Hoofdstuk III Vergunningverlening

Artikel 3 Criteria voor verlening of weigering kapvergunning

  • 1. De kapvergunning kan worden verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag één of meer van de volgende criteria op de betreffende boom, houtopstand of andere beplanting van toepassing zijn:

    • a.

      ernstige ziekte;

    • b.

      ernstige lichtbeneming door een boom die niet staat vermeld op de bomenlijst;

    • c.

      dreigend gevaar voor de omgeving;

    • d.

      noodzaak tot dunning gericht op het voortbestaan van de overblijvende bomen of houtopstand;

    • e.

      aantoonbare schade aan onder- en bovengrondse infrastructuur;

    • f.

      aantoonbare schade aan bouwkundige constructies;

    • g.

      noodzaak tot kap ten behoeve van werkzaamheden in verband met openbare nutsvoorzieningen

    • h.

      noodzaak tot kap ten behoeve van realisering van projecten in het kader van ruimtelijke ordening, verkeer, herinrichtings- en onderhoudsprojecten

  • 2. De kapvergunning kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het belang van verlening niet opweegt tegen onder andere een der navolgende waarden:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      stads- en landschapsschoon en beeldbepalende waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid;

    • e.

      waarden die hebben geleid tot plaatsing op de bomenlijst.

  • 3. Bij de afweging van de belangen ingevolge het tweede lid wordt rekening gehouden met een eventueel geldend Groenstructuurplan en andere toepasselijk bomen-, groen- of landschapsbeleid.

Artikel 4 Aan de kapvergunning te verbinden voorschriften

  • 1. In de kapvergunning kan een herplantplicht worden opgelegd. Aan de herplantplicht kan een termijn worden gesteld. Bij de herplant dient uitvoering te worden gegeven aan eventuele aanwijzingen van het bevoegd gezag.

  • 2. De kosten van herplant komen voor rekening van de vergunninghouder.

  • 3. Een herplantplicht wordt altijd opgelegd voor waardevolle en monumentale bomen die op de bomenlijst staan genoemd en voor bomen en houtopstand die uit hoofde van een bestemmings-, bomen-, groenstructuur- of landschapsbeleid als waardevol wordt aangemerkt.

  • 4. Van de herplantplicht maakt deel uit de plicht om binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn de herplant te vervangen ingeval de herplant niet is aangeslagen. De vergunninghouder is verplicht aan het college te melden dat herplant niet aanslaat.

  • 5. In plaats van een herplantplicht kan het bevoegd gezag in de kapvergunning aan de vergunninghouder de plicht opleggen tot het leveren van een geldelijke bijdrage aan de gemeente. De bijdrage wordt bepaald aan de hand van de kosten van herplant.

  • 6. Nadere voorschriften kunnen worden gesteld indien de kapvergunning wordt verleend ten behoeve van een werk of project waarvoor andere vergunningen, vrijstellingen, ontheffingen of andere vormen van overheidstoestemming nodig zijn.

  • 7. Het bevoegd gezag kan, naast de voorschriften als genoemd in de leden 1 tot en met 7, voorschriften ter bescherming van de waarden als genoemd in het tweede lid van artikel 3, alsmede met het oog op de belangen in een plan als bedoeld in het derde lid van artikel 3, aan de kapvergunning verbinden.

Artikel 5 Procedure

Op de procedure voor de totstandkoming van de beslissing op een aanvraag is pa-

ragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing.

Artikel 6 Intrekking kapvergunning

Een kapvergunning kan naast de in de Wabo genoemde gronden worden ingetrokken indien de omstandigheden sedert het tijdstip waarop de vergunning is verleend zodanig zijn gewijzigd dat deze niet zou zijn verleend indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop de kapvergunning is verleend zouden hebben bestaan.

Hoofdstuk IV Overige verboden en verplichtingen

Artikel 7 Herplant-en instandhoudingsplicht

  • 1. Indien een boom of houtopstand waarop het kapverbod bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder kapvergunning is gekapt of anderszins verloren is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde of de beheerder, c.q. onderhoudsplichtige van de boom of houtopstand een herplantplicht opleggen overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen binnen een door het college te stellen termijn.

  • 2. Artikel 4, tweede tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien een boom houtopstand, waarop het kapverbod bedoeld in deze verordening van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde of de beheerder, c.q. onderhoudsplichtige van de boom of houtopstand de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen binnen een door het college te stellen termijn, voorzieningen te treffen waardoor die bedreiging wordt weggenomen of

    • b.

      een bomeneffectanalyse (BEA) op te stellen.

  • 4. De eigenaar of beheerder, c.q. onderhoudsplichtige van een boom is verplicht terstond schriftelijk aan het college mededeling te doen van:

    • a.

      een ernstige bedreiging in het voortbestaan van een boom of houtopstand waarop het kapverbod van toepassing is;

    • b.

      voorgenomen werkzaamheden van welke aard dan ook als gevolg waarvan een boom of houtopstand waarop het kapverbod van toepassing is kan worden beschadigd.

Artikel 8 Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien iepen naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor de verspreiding van iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, kan het college de rechthebbende of degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is schriftelijk verplichten binnen een bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de iepen te kappen;

    • b.

      de iepen ter plaatse te ontschorsen en te vernietigen;

    • c.

      de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden, gekapte iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout of op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm. Het college kan ontheffing verlenen van het in dit lid gestelde verbod.

Artikel 9 Beschadiging van bomen

Het is verboden aan bomen in de openbare ruimte alsmede aan waardevolle en monumentale bomen voorwerpen te bevestigen op zodanige wijze dat de boom kan worden beschadigd.

Artikel 10 Waarde- en schadebepaling aan bomen

De bepaling van de geldelijke waarde van bomen en de schade aan bomen of houtopstand vindt plaats volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging Taxateurs van Bomen.

Hoofdstuk IV Bomenlijst

Artikel 11 Lijst met waardevolle en monumentale bomen

  • 1. Het college stelt een lijst vast met waardevolle en monumentale bomen en houtopstand (bomenlijst).

  • 2. De lijst vermeldt van de waardevolle en monumentale bomen en houtopstand de plaatselijke aanduiding, de tenaamstelling van de eigenaar en een beschrijving, waarbij de bijzondere waarde van de boom of houtopstand wordt vermeld. Tevens worden één of meer foto's en een kaart bijgevoegd met daarop aangeduid de exacte situering van de waardevolle boom of houtopstand.

  • 3. Het college legt criteria vast aan de hand waarvan wordt besloten een boom of houtopstand op de lijst te plaatsen.

  • 4. Het college maakt de bomenlijst bekend aan de belanghebbenden.

Hoofdstuk IV Straf- en slotbepalingen

Artikel 12 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 13 Strafbepaling

  • 1. Hij, die handelt in strijd met een bij of krachtens deze verordening gegeven ge- of verbod of verplichting, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke beoordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de geldelijke boomwaarde.

  • 2. De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid tot het instellen door het bevoegd gezag van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan bomen of houtopstanden.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het bevoegd gezag kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 15 Overgangsbepaling

Op aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, zijn de betreffende bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening Bunnik 2010 van toepassing.

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt na haar bekendmaking in werking op dezelfde dag als de inwerkingtreding van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Bunnik 2012.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Bomenverordening gemeente Bunnik 2012’

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 juni 2012

De griffier de voorzitter

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding voor deze verordening

Het onderwerp van deze nieuwe verordening is het reguleren van de kap van bomen en houtopstand.

De gemeente Bunnik is zuinig op haar bomenbestand en wil dat deze zorgzaam wordt beheerd. Ook de inwoners van de gemeente waarderen een groene omgeving en bomen in het dorpse beeld. Meer dan eens is gebleken dat inwoners zich sterk maken voor behoud van bomen, ook als deze vanwege andere openbare belangen noodgedwongen moeten sneuvelen.

Het kapverbod was tot nu toe geregeld in de Algemene plaatselijke verordening (APV) gemeente Bunnik. Daarin was het verbod tot het kappen van door het college aangewezen bomen opgenomen en de vergunningplicht geregeld.

Met de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is de kapvergunning onder de werking van de geïntegreerde omgevingsvergunning gebracht. Dit betekent dat op de vergunningverlening voor de activiteit ‘kappen’ de regels van de Wabo van toepassing zijn.

Concreet is dit neergelegd in artikel 2.2 sub g van de Wabo: “Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning”. Op de procedure voor de aanvraag, het besluit en de handhaving zijn daarom de bepalingen van de Wabo van toepassing. Dit is een voorname aanleiding geweest om dit onderwerp uit de APV te halen.

Daarnaast was er ook vanuit de praktijk de behoefte om de criteria voor de verlening en weigering van vergunningen te verduidelijken en op verordeningsniveau vast te leggen. Gelet op de omvang van de regulering, het belang van het onderwerp en de juridische inbedding was er alle aanleiding om dit onderwerp in een aparte verordening te regelen.

Deregulering

Tegelijk met de opdracht aan de gemeente om haar huishouding te regelen en te besturen (artikel 108 Gemeentewet), heeft de gemeente de opdracht tot deregulering. Bij elk onderwerp moet kritisch worden nagegaan of de regels zinvol en nodig zijn en de burger c.q. de bedrijven niet te veel belasten.

Hoewel er een geheel nieuwe verordening is gemaakt, is deze toets ook bij dit onderwerp wel degelijk gedaan. Daarbij is overwogen dat de regels, gelet op het belang van het behoud van het bomenbestand, noodzakelijk zijn. Verwezen wordt naar hetgeen hierover onder ‘aanleiding voor deze verordening’ is gezegd. Verder is met deze verordening juist gezorgd voor meer duidelijkheid over enerzijds de vergunningplicht zelf, maar ook over de criteria om deze te verlenen of te weigeren. Daarmee is de transparantie van de beoordeling door het bestuur gediend. Aan de deregulering draagt ten slotte ook bij dat de verordening nu volledig is aangesloten op de Wabo. Ook dat geeft duidelijkheid aan de burger. De administratieve lasten voor vergunningaanvragen voor het kappen van bomen zijn, met het oog op de Wabo, dan ook beperkt.

Artikelsgewijze toelichting

Toelichting artikel 1

c. bevoegd gezag

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd gezag voor de uitvoering van deze verordening, behalve indien een ander bestuursorgaan in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteit kappen op een aanvraag om omgevingsvergunning moet besluiten. Waar in deze verordening het bestuursorgaan wordt bedoeld dat in het kader van de Wabo bevoegd is tot het besluiten op een aanvraag om een kapvergunning of de handhaving daarvan, wordt gesproken over ‘bevoegd gezag’. In overige gevallen wordt gesproken van ‘het college’, zijnde het college van burgemeester en wethouders.

d. bomeneffectanalyse

Wanneer het bevoegd gezag bij haar belangenafwegingen een bomeneffectanalyse wil betrekken, dan wordt deze gemaakt en kan dat in het besluit worden meegewogen.

e. bomenlijst

In de bomenlijst heeft het college (de categorieën van) bomen, houtopstand en andere beplanting aangewezen waarvoor een kapvergunningsplicht geldt. Deze lijst is tot stand gekomen ter uitvoering van de APV. Nu de betreffende artikelen omtrent het kappen van bomen in de APV worden ingetrokken, moet de bomenlijst zijn rechtskracht ontlenen aan de Bomenverordening, hetgeen in artikel 5 gebeurt.

f. boom

In deze bomenverordening wordt in de artikelen de term ‘boom, houtopstand of andere beplanting’ gebruikt. Deze categorisering is werkbaar, mede met het oog op de terminologie die is gebruikt in de bomenlijst. Onder ‘boom’ wordt verstaan wat daaronder in het algemeen spraakgebruik wordt verstaan. Voor de toepassing van deze verordening is dit begrip begrensd tot bomen van een zekere omvang. Het begrip ‘houtopstand’ is helder gedefinieerd. Houtopstand bestaat altijd uit méér dan één boom of boomvormers.

  • ·

    boomvormers: een houtig overblijvend gewas met de ontwikkeling van een of meer hoofdtakken;

  • ·

    hakhout: meerdere bomen of boomvormers die na te zijn gekapt opnieuw op de stronk uitlopen;

  • ·

    houtwal: lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters of boomvormers;

  • ·

    bosplantsoen: bredere strook bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters en boomvormers;

  • ·

    struweel: een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse heesters;

  • ·

    grotere lintbeplanting: een lijnvormige aanplant van hoofdzakelijk boomvormers of een haag (een lijnvormige aanplant van heesters al dan niet in een vorm gesnoeid)

g. boomwaarde

De boomwaarde is met name bedoeld om de gemeentelijke investeringen in bomen zichtbaar te maken. De boomwaarde betreft:

  • ·

    de intrinsieke, geldelijke, waarde die een boom vertegenwoordigt door investeringen in groeiplaatskwaliteit, boomkwaliteit en beheer gedurende de groeiperiode;

  • ·

    de indirecte waarde van bomen door hun bijdrage aan de leefomgevingskwaliteit (maatschappelijke en economische belangen).

De wijze van het berekenen van de boomwaarde is geregeld in artikel 10.

h. Boswet

De Boswet bepaalt in artikel 1, vijfde lid, dat de grenzen van de bebouwde kom van de gemeente voor de toepassing van de Boswet verplicht moet worden vastgesteld door de gemeenteraad onder goedkeuring van Gedeputeerde staten. Wanneer de grens niet is vastgesteld, is de Boswet geldig in de hele gemeente en moet voor elke grotere velling een kennisgeving worden gestuurd naar de Dienst Regelingen van het ministerie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, wat ongewenst en onnodig is.

De grenzen van de bebouwde kom zijn door de raad vastgesteld bij besluit, d.d. 15 december 2005 en door Gedeputeerde staten, per brief, d.d. 2 maart 2006, goedgekeurd.

l. houtopstand

zie de toelichting onder f.

m. kappen

In deze bomenverordening is een ruime definitie van "kappen" gegeven om misverstanden te voorkomen. Kappen is bovengronds en rooien is ondergronds kappen. Vellen geldt voor zowel onder- als bovengronds. Hier wordt met de term kappen óók rooien of verbranden van een boom of houtopstand bedoeld. ‘Terugzetten’ betekent hier dat de stam tot op betrekkelijk grote hoogte wordt ontdaan van takken zodat slechts een klein deel van de kroonvorm overblijft of de top uit de boom of houtopstand zagen. De eerste keer kandelaberen of knotten is ook een ingrijpende behandeling voor een boom. Daarom is deze activiteit onder het begrip kappen begrepen.

Bij ernstige beschadiging of ontsiering kan onder meer gedacht worden aan het op enkele meters boven de grond doorzagen van de stam of het terugbrengen van een volgroeide boom tot een stam met uitsteeksels. De habitus van de kroon mag niet door snoeien worden aangetast.

n. kapvergunning

Sinds de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient voor het kappen van bomen omgevingsvergunning voor de activiteit kappen zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g, van deze wet. In verband met de leesbaarheid van de verordening is gekozen hiervoor in de plaats te spreken van de kapvergunning.

o. knotten en kandelaberen

Als de boomsoort niet geschikt is om te kandelaberen of te knotten, dan is er sprake van kap als bedoeld in het tweede lid.

Toelichting artikel 2

Lid 1 kapverbod

In dit artikel is de essentie van deze verordening opgenomen: het verbod om zonder kapvergunning van het bevoegd gezag bomen of houtopstand te kappen of te doen kappen. Er zijn drie categorieën van bomen/houtopstand ten aanzien waarvan het kapverbod geldt.

Ten eerste zijn dat alle bomen waarvan de gemeente eigenaar of onderhoudsplichtig is. Soms is een gemeente geen eigenaar maar wel onderhoudsplichtig. Ook dan geldt het kapverbod. Hetzelfde geldt ingeval de gemeente eigenaar is en de onderhoudsplicht aan een derde is opgedragen. De reden daarvan is gelegen in het belang om met grote zorgvuldigheid met het bomenbestand binnen de gemeentegrenzen om te gaan. Met de vergunningplicht bestaat immers ook de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het besluit tot vergunningverlening.

Ten tweede is landschappelijke beplanting ouder dan 10 jaar in het buitengebied onder het kapverbod gebracht. Dat is gebeurd om de beplantingen die aan deze eisen voldoen en niet vallen onder de bomenlijst, te beschermen tegen ongewenste kap. Tevens is daarmee een aanvulling gegeven op de Boswet.

Ten derde zijn de op de bomenlijst aangeduide bomen onder het kapverbod gebracht. Op de bomenlijst staan waardevolle en monumentale bomen (zie hiervoor artikel 11).

Lid 2 uitzonderingen

a.acuut gevaar

Het gaat hier om het kappen van een boom die een acuut en ernstig gevaar vormt voor de omgeving, bijvoorbeeld wegens het grote risico van omwaaien. In dat geval moet de boom zo spoedig mogelijk worden gekapt en kan de afgifte van een kapvergunning niet worden afgewacht. Indien dat wel kan, is artikel 4, eerste lid onder c, van toepassing.

b.artikel 15 Boswet

Op basis van artikel 15 van de Boswet is de gemeenteraad niet bevoegd regelen te stellen ter bewaring van:

  • ·

    wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

  • ·

    vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

  • ·

    fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • ·

    kweekgoed.

    herplantbomen

Hiermee zijn bomen bedoeld die in het kader van de herplantplicht zijn geplant maar niet aanslaan. In artikel 4 lid 4 is bepaald dat deze bomen moeten worden vervangen. Bij de herplantplicht ingevolge artikel 7 is dit artikellid van overeenkomstige toepassing verklaard. Als de niet aangeslagen boom moet worden vervangen zal deze eerst moeten worden gekapt. In artikel 2 lid 2 onder c is bepaald dat daarvoor geen vergunningplicht geldt.

d.Plantenziektewet, lastgeving

Kappen krachtens een last van het college of krachtens de Plantenziektenwet is uitgezonderd van de vergunningplicht. Artikel 7 van deze verordening is van toepassing. Het college kan bij de last aanwijzingen en voorschriften geven aan degene die tot het treffen van voorzieningen bevoegd is. Deze aanwijzingen mogen uitsluitend worden gegeven met het oog op de belangen die met deze verordening worden gediend.

Omdat artikel 7 lid 1 en 2 van overeenkomstige toepassing is verklaard op deze categorie bomen waarvoor geen vergunningplicht geldt, kan het college ook een herplantplicht opleggen.

e.periodiek onderhoud

Onder periodiek onderhoud wordt verstaan het onderhouden en in vorm houden van bomen en houtopstand. Het voor de eerste maal knotten of kandelaberen is kapvergunningplichtig. Het gaat dan om vormsnoei op vrij uitgegroeide kronen.

Geen kapvergunning is vereist indien al eerder een kapvergunning voor het knotten of kandelaberen is verleend en het knotten of kandelaberen een periodieke onderhoudshandeling betreft met het doel de boom in een specifieke cultuurvorm te handhaven. Het onderhoud bestaat dan uit periodiek snoeien van sindsdien nieuw uitgelopen takken tot op de oude snoeiplaats.

f.verticaal wijzigen

Onder het verticaal wijzigen (omhoog of omlaag brengen of optillen) van bomen of houtopstand worden alle handelingen bedoeld die ten doel hebben de boom aan te passen aan de wijzigingen van het maaiveld ten gevolge van ophoging of afgraving, waarbij de boom dezelfde standplaats behoudt.

g.dode bomen

Voor het kappen van dode bomen geldt een meldplicht. Op basis van de melding kan het college beoordelen of de boom inderdaad dood is en zonder vergunning gekapt mag worden. De melding omvat de reden en de datum van voorgenomen kap en zo nodig een situatieschets en foto. Kap mag niet plaatsvinden wanneer het bevoegd gezag binnen vier weken kenbaar heeft gemaakt dat het kapverbod wel van toepassing is. Het college kan naar aanleiding van de melding zo nodig een afspraak maken met de eigenaar of zakelijk gerechtigde om bij de kap aanwezig te zijn voor het geven van aanwijzingen. Publicatie of kennisgeving vindt niet plaats.

Toelichting artikel 3

Lid 1. criteria voor verlening kapvergunning:

a.ernstige ziekte

Diverse boomziekten kunnen andere bomen besmetten en brengen onomkeerbare processen van rot en/of afsterven teweeg waardoor bomen tevens gevaarlijk kunnen worden voor hun omgeving. Enkele voorbeelden: bloedingsziekte, aantasting door perenprachtkever en watermerkziekte. Bij ernstige ziekte kan het college een last tot kappen geven, in welk geval er geen vergunningplicht geldt. Kappen van een boom ingevolge de Plantenziektewet is evenmin vergunningplichtig. Indien de Plantenziektewet niet van toepassing is en het college geen last tot kappen heeft gegeven, dan is het mogelijk dat de zakelijk gerechtigde van de boom op eigen initiatief een kapvergunning aanvraagt wegens ernstige ziekte van de boom. Is er dan sprake van acuut gevaar, dan zal de boom zonder vergunning mogen worden gekapt. Is dat niet aan de orde, dan doet zich de situatie voor die met dit artikellid is beoogd: de kapvergunning kan worden verleend. Als de kap urgent is, dan wordt in de vergunning geen termijn genoemd als bedoeld in artikel 4 lid 1 en kan zij direct in werking treden.

b.ernstige lichtbeneming

Bij ernstige lichtbeneming moet het gaan om een boom die niet op de bomenlijst staat genoemd. De lichtbeneming wordt getoetst met behulp van de verhoudingsregel “1 staat tot 4”. Die regel houdt in dat een boom van 12 meter hoog minder dan drie meter uit de gevel van de desbetreffende woning moet staan voordat er gesproken kan worden van ernstige lichtbeneming. Bij de afstandbepaling van de boom tot de gevel wordt gemeten vanaf, c.q. tot het hart van de stam.

Bij de 1 staat tot 4 regel is de soort boom of houtopstand niet van invloed op dit criterium. Het bevoegd gezag beoordeelt of de gestelde lichtbeneming ernstig is en maakt vervolgens een belangenafweging tussen het belang van de verzoeker en het algemeen belang van het behoud van de boom (bijvoorbeeld het belang van de beeldkwaliteit van de omgeving).

c.dreigend gevaar voor de omgeving

Het bevoegd gezag kan een kapvergunning verlenen indien sprake is van dreigend gevaar voor de omgeving. De oorzaken van dreigend gevaar met onaanvaardbare veiligheidsrisico’s rond een boom zijn bijvoorbeeld instabiliteit door ziekte, wilgenhoutrups, blikseminslag, storm, een onvolledig ontwikkeld wortelstelsel of een groeistoornis. Bij acuut gevaar dat geen uitstel duldt, bestaat ingevolge artikel 2, tweede lid, geen vergunningplicht.

d.noodzaak tot dunning

Indien bomen binnen een groep dicht op elkaar staan, kan dit problemen geven bij de groei, waarbij zelfs verstikking kan optreden. Als dit het geval is en snoeien geen oplossing biedt, kan dat een reden zijn om een kapvergunning te verlenen, waarbij het uitgangspunt is om de beste bomen te behouden.

Dunning mag niet leiden tot aantasting van het verband van de boomgroep waardoor de overblijvende bomen instabiel worden en een grote kans lopen om te waaien.

e.schade aan onder- en bovengrondse infrastructuur

Mocht schade aantoonbaar ontstaan zijn door bomen of houtopstand, en slechts kunnen worden hersteld na kap of verplanten dan kan op grond van dit criterium een kapvergunning worden verleend.

f.schade aan bouwkundige constructies

Dit criterium is bedoeld om schade aan gebouwen tegen te gaan. De schade dient wel aantoonbaar te worden veroorzaakt door bomen of houtopstand. In sporadische gevallen kunnen andere bebouwde voorzieningen zoals een walmuur te lijden hebben onder boomgroei. Wanneer schade door snoei of technische maatregelen niet valt te verhelpen, dan kan dit een reden zijn om een kapvergunning te verlenen.

g.werkzaamheden aan openbare nutsvoorzieningen

Onder openbare nutsvoorzieningen dient te worden begrepen voorzieningen die gericht zijn op de bevordering van het algemeen belang en die ten dienste van de gemeenschap worden gesteld. De idee van dienstverlening (verzorgende sector) aan de gemeenschap is derhalve rechtstreeks aanwezig.

Daarbij is het irrelevant of deze voorzieningen worden opgericht en uitgebaat door een overheid dan wel door een privé-instelling of -persoon, in zoverre althans de exploitant van de inrichting geen winstbejag nastreeft en de voorzieningen werkelijk ten dienste staan van de gemeenschap.

h.realisering van projecten c.a.

Het uitgangspunt bij deze projecten is dat de aanvrager van de kapvergunning aannemelijk dient te maken dat de kap van de bomen of houtopstand noodzakelijk is in het kader van het project. Hij kan dat bijvoorbeeld doen door een bestemmingsplan, een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen of aanleggen, of een door het bevoegd gezag vastgesteld herinrichtings- of onderhoudsplan te overleggen. Van geval tot geval wordt bekeken of aannemelijk is gemaakt dat de kap noodzakelijk is.

Het is de bedoeling dat het bomenbelang in eventuele inspraakprocedures van plannen als hier bedoeld aan de orde wordt gesteld, zodat in een vroeg stadium een belangenafweging kan worden gemaakt en dat de procedures betreffende benodigde omgevingsvergunningen in het ontwerpstadium op elkaar afgestemd zijn.

Wanneer het na weging van belangen en waarden niet mogelijk is bomen in de nieuwe situatie in te passen, dan kan dat een reden zijn om te besluiten te kappen, verplanten en al dan niet te compenseren. Deze keuzes rond bomen komen terug in de besluitvorming van de kapaanvraag.

Lid 2. Weigeringsgronden: waarden en belangen.

Op bomen en houtopstand moeten we zuinig zijn. Daarom worden kapaanvragen aan criteria getoetst die het begrip waarde weergeven, deze zijn genoemd onder a t/m e..

Bij het nemen van een besluit op een aanvraag van een kapvergunning zal het bevoegd gezag een afweging moeten maken tussen - in ieder geval - het belang van verlening van de kapvergunning en de in het tweede lid van artikel 3 opgenomen waarden die kunnen leiden tot weigering van de vergunning. Daarnaast moet gedacht worden aan een beleid op lange termijn waarbij bomen of houtopstand geleidelijk worden vernieuwd en verjongd. Dit om te voorkomen dat op een dag de bomen of houtopstand in één keer moeten worden "afgeschreven".

a.natuur- en milieu(-technische) waarden

Het betreft hier het ecologisch belang van natuurbehoud en natuurontwikkeling, zoals de natuurwetenschappelijke betekenis van bomen en houtopstand doordat daarop zeldzame planten groeien, de invloed op de bodemhuishouding en de nestel- of schuilgelegenheid voor bepaalde diersoorten;

b.stads- en landschapsschoon en beeldbepalende waarde

Waarden samenhangend met visuele kwaliteiten van de stad en het groengebied die bepalend zijn voor de stedelijke, landschaps- en natuurbeleving. De betekenis van bijvoorbeeld knotbomen en laanbeplanting als structurerend element kunnen bepalend zijn voor bouwkundige kwaliteiten. Ook valt te denken aan het belang van bomen in relatie tot architectonisch belangrijke gebouwen, het monumentale karakter van de openbare ruimte of de geschiedenis van een plek. Bomen en houtopstand kunnen door hun omvang, verschijningsvorm of hoge leeftijd op zichzelf van belang zijn of bepalend zijn voor de belevingswaarde van de openbare ruimte;

c.cultuurhistorische waarden

Het kan zijn dat een bepaalde boom of houtopstand het behouden waard is, omdat er een (mooi) historisch verhaal bij hoort zoals bij herdenkingsbomen;

d.waarden voor recreatie en leefbaarheid

Gedacht wordt hierbij aan bomen die algemeen gewaardeerd worden wegens hun schaduw, de op zichzelf lelijke of scheve boom die als klimboom voor de jeugd bekend staat, en bomen en houtopstand die een dempende werking hebben op hinderlijke (monotone) geluiden van verkeer of industrie;

e.waarden die hebben geleid tot plaatsing op de waardevolle bomenlijst

Van belang hierbij zijn de waarden die ertoe hebben geleid dat een boom of houtopstand op de waardevolle bomenlijst is geplaatst. Wanneer er belangen zijn die na zorgvuldige weging belangrijker zijn dan het belang van de waardevolle boom, dan zal het bevoegd gezag tot kap, verplanten of (financiële) herplantplicht kunnen besluiten. Bij deze afwegingen spelen disproportionaliteit, redelijkheid en billijkheid een rol. Zie verder artikel 5 met toelichting.

Lid 3. groenstructuurplannen en ander beleid

De verwijzing naar het Groenstructuurplan en ander toepasselijk bomen-, groen- of landschapsbeleid beoogt zoveel mogelijk eenheid en duidelijkheid te krijgen met betrekking tot het belang van het behoud van bomen en houtopstand.

Toelichting artikel 4

Lid 2 t/m 5 herplantplicht

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een kapvergunning een herplantplicht opleggen. De kosten daarvan komen ingevolge lid 2 voor rekening van de vergunninghouder. Behalve een termijn kan het bevoegd gezag ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herplant van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één kleinere boom.

Als herplant (tijdelijk) niet mogelijk is bijvoorbeeld vanwege infrastructurele werken of beschikbaarheid van de vervangende beplanting, kan het college ervoor kiezen zelf uitvoering van de herplant op zich te nemen. Omdat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de kosten van herplant, dient een door het college te bepalen bedrag te worden betaald.

Lid 6 nadere voorschriften in verband met andere vergunningen

Hierbij moet worden gedacht aan het voorschrift dat van de kapvergunning pas gebruik mag worden gemaakt nadat een voor het werk of project benodigde vergunning, ontheffing, vrijstelling, of andere vorm van overheidstoestemming, is verleend en bekendgemaakt. Ook kan op basis van dit artikellid het opstellen en overleggen van een bomeneffectanalyse voor overige bomen worden voorgeschreven. Een bomeneffectanalyse is een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen activiteiten voor bomen of houtopstand op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

Lid 7 voorschriften met het oog op waarden en belangen

Dit artikellid geeft de mogelijkheid inhoud te geven aan de waarden, genoemd in artikel 3 lid 2 onder a t/m e. Als met voorschriften tegemoet is te komen aan deze waarden, dan hoeft de vergunning niet te worden geweigerd. Hetzelfde geldt voor de waarden en belangen in een plan als bedoeld in artikel 3 lid 3.

Vergunning voor een bepaalde termijn

Ingevolge artikel 2.23 van de Wabo kan in de vergunning worden bepaald dat zij geldt een voor een daarbij aan te geven termijn. Deze mogelijkheid bestaat dus ook bij een kapvergunning. Het hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval of daarvan gebruik zal worden gemaakt.

Toelichting artikel 5

Op de totstandkoming van een kapvergunning zijn de betreffende procedurebepalingen van de Wabo van toepassing. Het gaat om de reguliere voorbereidingsprocedure die geregeld is in paragraaf 3.2 Wabo. In aanvulling op deze wettelijke procedure zal er voorafgaand aan de aanvraag een communicatietraject worden gevolgd als het gaat om grootschalige bomenkap of indien de bomenkap ingrijpende gevolgen heeft voor de (woon) omgeving.

lex silencio positivo

De lex silencio Positivo (LSP) houdt in dat een vergunning wordt geacht te zijn verleend bij het uitblijven van een besluit op een aanvraag om een vergunning binnen de gestelde wettelijke termijn

Dit wordt ook wel het van rechtswege (ofwel het na verloop van de beslistermijn automatisch) verlenen van vergunningen genoemd. Ondanks dat op sommige rechtsgebieden in Nederland de LSP al wordt toegepast, is dit toch een belangrijk nieuw aandachtspunt voor decentrale overheden. De Dienstenrichtlijn zorgt nu voor een dwingende implementatie van dit beginsel in het Nederlands recht. In de Wabo is opgenomen dat de LSP op de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is.

Inwerkingtreding van de vergunning

Op de inwerkingtreding en de rechtsbescherming van de kapvergunning is Hoofdstuk 6 van de Wabo van toepassing. In artikel 6.1 Wabo is bepaald dat een beschikking krachtens de Wabo met ingang van de dag na afloop van de bezwaartermijn als genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (zes weken) in werking treedt indien het een omgevingsvergunning betreft met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g (houtopstand te vellen of te doen vellen).

Het derde lid van artikel 6.1 van de Wabo bepaalt dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan de beschikking niet in werking treedt voordat op dat verzoek is beslist.

Dit betekent dat van de kapvergunning geen gebruik kan worden gemaakt voordat de bezwaartermijn is verstreken. Is binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift ingediend, maar geen verzoek om voorlopige voorziening gedaan, dan treedt de beschikking op de dag na afloop van de bezwaartermijn in werking. Wil men het kappen voorkomen, dan moet binnen de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening zijn gedaan.

In artikel 6.1, vierde lid Wabo is bepaald dat de werking van een vergunning die van rechtswege is verleend als gevolg van de LSP, wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. In dat geval kan de vergunninghouder de voorzieningenrechter verzoeken de opschorting ongedaan te maken.

Op de hoofdregel voor de inwerkingtreding van beschikkingen krachtens de Wabo geeft de Wabo in artikel 6.2 een afwijkingsmogelijkheid. Ingevolge dat artikel kan het bevoegd gezag bepalen dat de beschikking terstond na haar bekendmaking in werking treedt. Van deze mogelijkheid moet uiteraard zeer spaarzaam gebruik worden gemaakt en de noodzaak daartoe behoeft een sterke onderbouwing.

Toelichting artikel 6

De bevoegdheid tot intrekking van een vergunning is geregeld in artikel 2.33 van de Wabo. Daarin is de intrekking geregeld voor zover deze niet is bedoeld als sanctie.

Het bevoegd gezag kan ingevolge artikel 2.33 van de Wabo de kapvergunning intrekken indien de vergunninghouder daarom heeft verzocht alsmede indien gedurende drie jaar of de in de vergunning bepaalde termijn geen gebruik is gemaakt van de vergunning. Op grond van artikel 2.33 van de Wabo kan de vergunning verder worden ingetrokken op de gronden die in de verordening zijn genoemd.

Artikel 6 maakt intrekking mogelijk indien de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat het ongewenst wordt om van de kapvergunning gebruik te (laten) maken.

De intrekking van de vergunning als sanctie is in de Wabo geregeld in Hoofdstuk 5 (artikel 5.19). De vergunning kan worden ingetrokken als niet overeenkomstig wordt gehandeld, de daaraan verbonden voorschriften niet worden nageleefd of de vergunning is verleend ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave.

Toelichting artikel 7

Lid 1. herplantplicht

Dit artikellid regelt een herplantplicht buiten een vergunning om. Het artikel geldt zowel voor het kappen zonder vergunning als voor het verloren gaan van kapvergunningplichtige bomen. Daarvoor is de zakelijk gerechtigde dan wel de beheerder/onderhoudsplichtige van de boom verantwoordelijk. Het college kan naast de wettelijke handhavingsbevoegdheden zoals neergelegd in Hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht aan de zakelijk gerechtigde een verplichting tot herplant opleggen. De kosten van herplant komen ingevolge lid 2 voor rekening van de zakelijk gerechtigde.

Lid 2

De bepalingen inzake de herplantplicht als vergunningvoorschrift (neergelegd in artikel 4) zijn ook van toepassing op de herplantplicht als in dit artikel bedoeld. De verantwoordelijkheid voor de boom ligt immers bij de zakelijk gerechtigde of de beheerder/onderhoudsplichtige daarvan, ook als de boom zonder te zijn gekapt verloren is gegaan. Het college is gehouden om deze bepalingen naar redelijkheid en billijkheid toe te passen, zoals is aangegeven bij de toelichting op artikel 4.

Lid 3. instandhoudingsplicht

Als de boom in zijn bestaan wordt bedreigd, kan er aanleiding zijn om maatregelen te treffen ten behoeve van het behoud van de boom. In dat geval heeft het college de bevoegdheid om een verplichting op te leggen tot het treffen van daarbij gegeven voorzieningen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkómen, voor zover mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval enz. Dit lid van artikel 7 is van belang voor een boom of houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd teniet zal gaan.

Uiteraard dient een bevoegdheid tot het voorschrijven van een herplant- of instandhoudingsplicht te worden uitgeoefend met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er zal altijd een afweging van belangen, waaronder ook de financiële belangen, moeten plaatsvinden.

Toelichting artikel 8

Bij een constatering van de iepziekte tussen 1 april en 1 oktober, zal de boom zo vlug mogelijk, in elk geval binnen één week gekapt worden. Bij constatering van deze besmettelijke ziekte is ingevolge artikel 2 geen sprake van vergunningplicht. Om verspreiding van de iepziekte tegen te gaan mag alleen op aanwijzing van het college, c.q. bevoegd gezag tot de maatregelen worden overgegaan.

Toelichting artikel 9

Dit is een algemene verbodsbepaling die -evenals naast de andere verbodsbepalingen- strafbaar is gesteld in artikel 13. Het verbod geldt voor gemeentelijke bomen en bomen die op bomenlijst staan vermeld. Of werkelijk sprake is van (dreigende) beschadiging van een boom, moet worden geconstateerd door de verbalisant. Daarnaast kan bestuursdwang worden uitgeoefend, al dan niet met voorafgaande last, ingevolge de artikelen 5:24 of 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij deze verboden handelingen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld het met touwen, kettingen, metalen draden, elektriciteitsdraden of andere voorwerpen bevestigen van fietsen, vaartuigen, bromfietsen, aanhangwagens, en andere voer- en vaartuigen aan bomen of houtopstand.

Toelichting artikel 10

De waardebepaling van bomen moet op transparante en objectieve wijze kunnen worden vastgesteld door ter zake kundigen. Daarin voorziet dit artikel. De Nederlandse Vereniging Taxateurs van Bomen (NVTB) brengt met regelmaat openbare richtlijnen uit op het gebied van boomtaxaties. Deze richtlijnen kennen een brede nationale erkenning.

Toelichting artikel 11

Lid 1. bomenlijst

Vanwege buitengewone waarden en belangen is er een lijst met daarop de bijzondere beschermingswaardige bomen of houtopstanden. Daaronder vallen veelal oude bomen met een monumentaal karakter, herdenkingsbomen of zeldzame boomsoorten.

De lijst is een groeidocument en kan zo nodig periodiek worden bijgesteld.

Lid 3. criteria voor plaatsing van bomen op de bomenlijst

De criteria voor plaatsing op de lijst en regels omtrent wijziging, zijn in een bij de lijst horende “Procedure waardevolle bomenlijst” neergelegd.

Toelichting artikel 12

In artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek geldt een minimale afstand voor het hebben van beplanting tot de grenslijn van eens anders erf. Ingevolge het tweede lid van het artikel kunnen bij verordening kleinere afstanden worden toegelaten. In deze verordening is gekozen voor afstanden van een halve meter voor bomen (uit het hart van de boom gemeten) en houtopstand, en nihil voor heesters en heggen. Met "nihil" is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken.

Toelichting artikel 13

De strafbepaling is gebruikelijk in verordeningen om ook strafrechtelijk te kunnen optreden tegen overtredingen van de ge- en verboden.

Toelichting artikel 14

Zoals in elke verordening is ook hier een hardheidsclausule ogenomen. Dit is een rechtmatigheidsvereiste.

Toelichting artikel 15

Bij de inwerkingtreding van deze verordening heeft het daarin opgenomen recht onmiddellijke werking. Er is geen ander overgangsrecht nodig dan het recht met betrekking tot aanvragen om een kapvergunning. Daarop is het recht van toepassing zoals dat gold op het moment van indiening van de aanvraag.

Toelichting artikel 16

De artikelen 4:10 tot en met 4:15 APV Bunnik 2010 betreffen ‘het bewaren van houtopstanden’, waaronder het kapverbod. Dat onderwerp is in deze nieuwe verordening geregeld. De APV wordt geheel geactualiseerd en in haar geheel opnieuw vastgesteld in 2012, waarbij de artikelen betreffende het bewaren van houtopstanden zijn vervallen. Beide verordeningen moeten gelijktijdig in werking treden om geen wettelijke lacunes of dubbele regelingen te laten ontstaan of verwarring te scheppen over de van toepassing zijnde artikelen.