Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregel terugdringen automatische meldingen

Geldend van 21-10-2004 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregel terugdringen automatische meldingen

1. De inleiding

In het verleden, op een ander continent, werden de tam tam en de rooksignalen gebruikt om op een zo snel als mogelijk wijze te communiceren. Een automatische brandmeldinstallatie streeft het doel na om een brandgerucht zo snel als mogelijk door te geven, zij het op een andere wijze. In de nota Terugdringing Automatische Meldingen (TAM) zal concreet worden ingegaan op het terugdringen van automatische meldingen waardoor het onnodig alarmeren van de brandweer terug wordt geschroefd.

Het lijkt wel, wanneer de uitrukgegevens er op worden nageslagen, of er alleen nog maar heel veel kleine branden bestaan en dat er af en toe een hele grote brand is. Hoewel schijn vaak bedrieglijk is, klopt het beeld wel. Hierbij moet worden opgemerkt dat landelijk het aantal automatische brandmeldingen is gegroeid en dat is logisch. Logisch, aangezien het aantal brandmeldinstallaties behoorlijk is gestegen in de afgelopen jaren waardoor veel van de eerder genoemde kleine branden in de kiem kunnen worden gesmoord en de grote branden minder vaak dan in het verleden voorkomen. Daar komt bij dat automatische brandmeldinstallaties steeds meer worden gebruikt als onderdeel van een gelijkwaardige oplossing voor bijvoorbeeld groter bouwen dan 1.000 vierkante meter brandcompartiment.

Een ontwikkeling die niet is tegen te houden.

Echter, er zit een keerzijde aan de medaille. De brandweer rukt steeds vaker uit, voor wat in de volksmond, een loos alarm wordt genoemd. Hoewel na bestudering van de regelgeving de term onjuist blijkt, blijft het feit overeind staan dat de brandweer te vaak onnodig automatisch wordt gealarmeerd. Gevolgen hiervan:

  • 1.

    onnodige belasting vrijwilligers en werkgevers.

  • 2.

    onnodig op de weg brengen van voertuigen die de optische en geluidssignalen gebruiken waardoor gevaarlijke situaties zouden kunnen ontstaan.

  • 3.

    onnodige financiële uitgaven aan de zijde van de overheid. Hoewel argument 3 wellicht het meest in het oog springt, zijn de eerste twee argumenten het belangrijkste. Vrijwillige brandweermannen/-vrouwen die vrijaf van hun werkgevers krijgen zijn schaars goed geworden en op onveilige situaties op de drukke infrastructuur zit niemand te wachten.

Met de komst van nieuwe regelgeving in 2002 en de implementatie hiervan op 1 januari 2003 (door vaststelling van de 8ste wijziging van de model Bouwverordening) heeft de gemeente meer mogelijkheden gekregen om de zogenaamde onechte (technische oorzaken) en ongewenste (brandverschijnselen) meldingen tegen te gaan. Hierbij vormen de nieuwe installaties niet het probleem aangezien deze moeten voldoen aan de regelgeving van deze tijd. Het probleem zit 'm in de bestaande brandmeldinstallatie die "opgewaardeerd" moeten worden om te kunnen voldoen aan de huidige eisen. Immers, de regelgeving maakt geen onderscheid meer tussen "oude" bestaande brandmeldinstallaties en nieuwe (nog te installeren) brandmeldinstallaties. Echter, bij de oude installaties zitten "we" vaak op slopershoogte als de eisen van de nieuwe installaties er op los worden gelaten.

Leeswijzer: In hoofdstuk 2 zal overzichtelijk worden ingegaan op de regelgeving. In hoofdstuk 3 staat de statistiek centraal waarbij de regelgeving zal worden toegepast. In hoofdstuk 4 zal worden ingegaan op de verschillende vormen van handhaving die (on) mogelijk zijn. In hoofdstuk 5 worden er conclusies getrokken waarop de aanbevelingen zijn gebaseerd.

Bunschoten, oktober 2004

2. De regelgeving

2.1 Inleiding

De basis voor de regelgeving voor de brandveiligheidsinstallaties is de Bouwverordening.

Zoals in de inleiding al is aangegeven, wordt er in de regelgeving geen onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe brandmeldinstallaties. Op grond van de Bouwverordening is de onderstaande regelgeving van toepassing:

  • de NEN 2535 uit 1996 en de aanvulling uit 2002 (lees verder NEN 2535);

  • de NEN 2654-1 uit 2002 (lees verder NEN 2654), en

  • de Regeling Brandmeldinstallaties 2002.

In de onderstaande paragrafen zal de bovenstaande regelgeving in het kort nader worden toegelicht. Er zal alleen worden ingegaan op de aspecten die direct van invloed zijn op het terugdringen van het aantal automatische brandmeldingen. Voordat hierop wordt ingegaan, eerst een toelichting op de alarmcentrales.

2.2 De alarmcentrales

In Nederland kent de brandweer twee soorten alarmcentrales, te weten:

  • Particuliere Alarmcentrale (PAC's), en

  • Regionale Alarmcentrales (RAC's).

Daar waarin de regelgeving staat aangegeven dat er doorgemeld moet worden naar de brandweer, wordt bedoeld de regionale alarmcentrale. De regionale alarmcentrale kent een apart systeem voor de automatische meldingen dat landelijk is ingevoerd en beheerd wordt. Dit systeem het Openbaar Brandmeldsysteem (OMS). Op dit systeem zullen dus alle verplicht doorgemelde brandmeldinstallaties worden aangekoppeld. Om op systeem toegelaten te worden is certificering en toestemming van de brandweer verplicht. Ontbreekt één van beide dan wordt de brandmeldinstallatie niet op het openbaar brandmeldsysteem van de regionale alarmcentrale toegelaten. De systemen die worden toegelaten op het openbaar brandmeldsysteem van de regionale alarmcentrale van de Regionale Brandweer UtrechtsLand (BRUL) dienen te voldoen aan de NEN 2535 en de NEN 2654. Er zijn echter ook installatie die vrijwillig zijn toegelaten op. het openbaar brandmeldsysteem van de regionale alarmcentrale. Vrijwillig wil zeggen dat deze installaties niet geëist zijn op grond van de Bouwverordening maar wel zijn aangesloten op het openbaar brandmeldsysteem van de regionale alarmcentrale.

2.3 De Bouwverordening

In de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 (zie bijlage B) zijn de voorschriften voor de brandveiligheidsinstallaties opgenomen. Deze artikelen zijn zowel voor bestaande als voor nieuwe installaties van toepassing, conform het model Bouwverordening.

Artikel 2.6.1 Dit artikel beschrijft de functionele eis en de prestatie-eis. Wordt aan de prestatie-eis voldaan dan wordt ook aan de functionele eis voldaan.

Ontheffingen, bij verbouwingen, zijn niet mogelijk gelet op de toelichting van artikel 2.6.1. De Bouwverordening, bevat geen algemene ontheffingsbepalingen. Indien. B&W bevoegd zijn om van een voorschrift van de Bouwverordening ontheffing te verlenen, staat dat explicitiet bij dat voorschrift vermeld. Omdat daarvan geen sprake is, zijn B&W niet bevoegd om bij verbouwingen ontheffingen te verlenen.

Artikel 2.6.2 Dit artikel beschrijft de aanwezigheidsplicht (hoogte hoogste verblijfsvloer, totale oppervlak, aantal verblijfsruimte, samenvallende vluchtwegen).

Artikel 2.6.3 Dit artikel beschrijft de omvang van de bewaking, (zeg maar welke ruimten) en of er doormelding naar de alarmcentrale van de brandweer moet plaatsvinden.

Artikel 2.6.4 Dit artikel beschrijft de kwaliteit van de brandmeldinstallatie en verwijst naar de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 (zie paragraaf 2.6) en de NEN 2535 (zie paragraaf 2.4).

Het onderhoud van de brandmeldinstallatie is opgenomen in artikel 8 van bijlage 3 van de Bouwverordening. Dit artikel is van toepassing op elk bouwwerk, ongeacht of er sprake is van een gebruiksvergunningsplicht. Bijlage 3 van de Bouwverordening vindt zijn grondslag in artikel 6.2.1, lid 1 Bouwverordening.

Artikel 6.2.1

Het is verboden een bouwwerk te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in bijlage bij deze verordening.

Artikel 8, bijlage 3

De brandmeldinstallatie moet doeltreffend beheerd, gecontroleerd en onderhouden worden.

Aan deze eisen wordt voldaan, indien is voldaan aan het gestelde in NEN 2654, uitgave 2002.

Voor een nadere toelichting zie paragraaf 2.5.

In vrijwel de meeste situaties zijn de bouwwerken waarin een automatische brandmeldinstallatie is vereist met een doormelding naar de brandweeralarmcentrale gebruiksvergunningsplichtig. Tijdens de controle van de gebruiksvergunning wordt op het onderhoud gecontroleerd.

2.4 De NEN 2535

De NEN 2535 geeft regels voor het ontwerp, de uitvoering, de compatibiliteit en de kwaliteit van het te installeren brandmeldsysteem. De uitgangspunten waaraan de brandmeldinstallatie moet voldoen, moeten vooraf in de vorm van prestatie-eisen eenduidig zijn geformuleerd.

Met betrekking tot het terugdringen van het aantal automatisch meldingen moet gedacht worden aan de volgende prestatie-eisen:

  • de inspectiefrequentie (zie 2.5);

  • het aantal ongewenste meldingen;

  • het aantal onechte meldingen, en

  • de risico-indeling.

Ongewenste meldingen Brandmelding door de aanwezigheid van op brand lijkende verschijnselen, die niet het gevolg zijn van brand.

Voorbeelden zijn: bedieningsfout, kwaadwilligheid, gewijzigd gebruik, abnormale situatie, toepassing en concreet "het pannetje met melk dat aanbrandt".

Onechte meldingen Brandmelding die niet het gevolg is van een brand of op brand lijkende verschijnselen. Voorbeelden zijn: kwaliteit onderhoud, atmosferische invloeden, invloed van andere systemen, systeemzorg, beschadiging.

Echte meldingen zijn dan Brandmelding door een brand of door een voorval dat tot brand kan leiden.

Afhankelijk van het soort bouwwerk is er een risico-indeling gemaakt waarbij een onderscheid is gemaakt in interne en externe meldingen gekoppeld aan het aantal ongewenste en onechte meldingen die plaats mogen vinden per jaar om binnen 'de norm' te blijven.

Intern Alle binnen de organisatie (van een bouwwerk) gesignaleerde ongewenste en/of onechte meldingen

Extern Alle naar het ontvangststation voor brandmeldingen doorgemelde ongewenste en onechte meldingen (de alarmcentrale van de brandweer).

In bijlage C is een en ander schematisch weergegeven.

2.5 De NEN 2654

Een brandmeldinstallatie in een bouwwerk kan alleen effectief blijven functioneren wanneer de betrokken beheerder er voor zorgt dat het beheer, de controle en het onderhoud van de installatie op de juiste wijze plaatsvinden. De NEN 2654 geeft de nodige aanwijzingen en eisen die in dit verband moeten worden aangehouden.

De belangrijkste punten in deze NEN-norm met betrekking tot het voorkomen van ongewenste en onechte meldingen zijn:

  • een goed beheer door de gebruiker;

  • periodieke controle (1x per maand) en onderhoud door de beheerder (dit is de zogenaamde "opgeleid persoon" binnen de organisatie gehuisvest in het bouwwerk);

  • periodieke controle, inspectie, preventief onderhoud en reparatie door de onderhouder (gecertificeerd bedrijf op grond van de Regeling Brandmeldinstallaties 2002) dient minimaal 1x per jaar te worden uitgevoerd.

Om een goed beheer te kunnen voeren, inspectie mogelijk te maken e.d. dienen alle gebeurtenissen die samenhangen met het functioneren van de brandmeldinstallatie (dus inclusief de in- en externe onechte en ongewenste meldingen) door de beheerder in een logboek worden bijgehouden. In bijlage C is de berekening opgenomen waaruit kan worden afgeleid of de brandmeldinstallatie nog voldoet aan de gestelde norm.

2.6 De Regeling Brandmeldinstallaties 2002

De Regeling Brandmeldinstallaties 2002 is een kwaliteitszorg- en certificeringsysteem, opgesteld door de bij de brandbeveiliging betrokken partijen, waaronder:

  • het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK);

  • Landelijk Netwerk Brandpreventie (LNB);

  • Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (NIBRA);

  • Verbond van Verzekeraars, en

  • Vereniging van Beveiligingsondernemingen (VEBON),

De regeling geeft aan wat van de brandmeldinstallatie en van de diverse (markt)partijen wordt verwacht en hoe handhaving en controle plaatsvindt. Het beheer van de regeling en de met name genoemde kwaliteitszorg is opgedragen aan het Nationaal Centrum voor Preventie te Houten.

Naast de specifieke kwaliteitseisen die gesteld worden aan de verschillende (markt)partijen en medewerkers wordt in bijlage G.1.7.5 van de Regeling Brandmeldinstallaties een nadere invulling gegeven van de inspectiefrequentie die gedefinieerd is in het Plan van Eisen. In bijlage C van dit document treft u de inspectiefrequenties aan. De inspectiefrequentie houdt rekening met al dan niet of verminderde zelfredzame mensen die al dan niet slapen. Hierbij is ook rekening gehouden met het soort bouwwerk.

Tenslotte is in deze regeling aangegeven wanneer een certificaat op een brandmeldinstallatie vervalt. Het vervallen van een certificaat heeft tot direct gevolg dat:

3. De statistieken

In het vorige hoofdstuk is in hoofdlijnen beschreven wat de spelregels zijn rond brandmeldinstallaties. In dit hoofdstuk zal er een vertaalslag van de regels plaatsvinden naar de situatie is Bunschoten.

3.1 Brandmeldinstallaties in Bunschoten

In bijlage 4 is in tabel 1 weergegeven:

  • of er sprake is van aansluiting op een particuliere alarmcentrale of regionale alarmcentrale;

  • of er sprake is van een verplichte of vrijwillige aansluiting op de regionale alarmcentrale;

  • wat de aansluitdatum is (hiervan wordt afgeleid of er sprake is van een oude of nieuwe brandmeldinstallatie);

  • wat is inspectiefrequentie is (verzekeringsargument niet meegenomen), en "of er sprake is van certificering en of deze al heeft plaatsgevonden.

De meest in het oog springende zaken zijn hieronder grafisch weergegeven.

Toelichting bij grafiek

In de grafiek is weergegeven welke installaties zijn aangesloten voor 1 oktober 1996. Op deze datum werd de NEN 2535 van kracht waarin de normen zijn opgenomen voor het aantal ongewenste en onechte meldingen zijn opgenomen. Daarnaast is het aantal installaties aangegeven dat is geïnstalleerd na het van kracht worden van de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 (per 1 januari 2003). Tevens is onderscheid gemaakt naar vrijwillige aansluitingen en verplichte aansluitingen (op basis van de Bouwverordening of Milieuregelgeving). In totaal zijn er 16 installaties aangesloten op de regionale alarmcentrale en zijn er 3 installaties aangesloten op een particuliere alarmcentrale voor zover bekend).

3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten

In tabel 2 van bijlage D zijn een aantal statistieken opgenomen van het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen over de periode 1 januari 1995 (datum start automatische gegevens vastlegging) tot 1 augustus 2004 van de brandmeldinstallaties die nog steeds in gebruik zijn De meest in het oogspringende zaken zijn hieronder grafisch weergegeven.

Toelichting op de grafiek

In de grafiek is weergeven het aantal ongewenste en onechte meldingen van bestaande installaties. Hierbij is rekening gehouden met de datum van de aansluiting (in alle gevallen de leeftijd van de brandmeldinstallatie) onderverdeeld naar een vrijwillige en verplichte aansluiting. Er is geen rekening gehouden met bewaakt oppervlak of aantal melders. Een dergelijke uitsplitsing geeft geen toegevoegde waarde gelet op het grote verschil naar leeftijd en de regelingen die van kracht waren.

Tweede grafiek: Totaal ongewenste/onechte meldingen naar jaar

Toelichting op de grafiek

In de de grafiek is het aantal ongewenste/onechte meldingen op genomen door alle installaties. Het aantal onechte/ongewenste meldingen van particuliere alarmcentrales is verdeeld over 3 jaar.

Derde grafiek: Verdeling meldingen bestaande RAC installaties

Toelichting op de grafiek

In de grafiek is de verhouding weergegeven van de ongewenste meldingen (gebruiksaspecten), de onechte meldingen (projectering, storingen) en echte meldingen.

Vierde grafiek: Ongewenste/Onechte meldingen naar datum installatie

Toelichting op de grafiek

In de grafiek is het aantal ongewenste en onechte meldingen van de bestaande aansluitingen bij de regionale alarmcentrale weergegeven. Hierbij is een verdeling gemaakt naar het aantal meldingen van installatie die voor 1 oktober 1996 zijn aangesloten (inwerktreding NEN 2535), de installatie die zijn aangesloten tussen 1 oktober 1996 en 1 januari 2003 (inwerktreding Regeling Brandmeldinstallaties 2002) en de installaties die na 1 januari 2003 zijn aangesloten.

Vijfde grafiek: Ongewenste/Onechte meldingen vanaf 1 januari 2003

Toelichting op de grafiek.

In de grafiek zijn de ongewenste en onechte brandmelding weergegeven van bestaande installatie naar datum van installatie.

4. De handhaving

Om als overheid de naleving van voorschriften na te gaan, handhaaft de overheid. Feitelijk wordt met handhaving bedoeld:

"elke handeling van het bevoegde orgaan die erop gericht is de naleving van rechtsregels te realiseren of een overtreding daarvan te beëindigen".

Ook ten aanzien van brandmeldinstallaties en de ongewenste/onechte meldingen, kan het bevoegd gezag handhavend optreden. De regels voor de kwaliteitseisen waaraan de brandmeldinstallaties dienen te voldoen zijn terug te vinden in de Bouwverordening (die de gemeenteraad vaststelt).

Bekende vormen van handhaving zijn bestuursdwang en dwangsom. Echter, dit zijn wel zware middelen. In de bovenstaande definitie staat "elke handeling van het bevoegd orgaan" wat inhoudt dat er onder deze zinsnede ook andere vormen van handelingen kunnen worden verstaan, dan de formele (bekende) instrumenten.

In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt in preventief handhaven (paragraaf 4.1) en repressief handhaven (paragraaf 4.2).

4.1 Preventief handhaven

Preventief handhaven zijn alle instrumenten die aangewend kunnen worden waarbij geen sanctie wordt opgelegd of in het vooruitzicht wordt gesteld. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld:

  • Voorlichting;

  • Controle door een bevelvoerder bij een automatische melding;

  • Invullen van een onderzoeksformulier;

  • Opstellen van een Programma van Eisen;

  • Opstellen kwaliteitseisen;

  • Controleren op vergunningsvoorwaarden zonder sanctiebeleid, of

  • Opstellen van vergunningsvoorwaarden.

4.2 Repressief handhaven

Bij repressief handhaven wordt wel een sanctie opgelegd of in het vooruitzicht gesteld. De instrumenten beschreven in de Algemene Wet Bestuursrecht (bijlage E) te weten:

  • Bestuursdwang;

  • Dwangsom, en

  • In de toekomst wellicht de bestuurlijke boete.

Daarnaast is in het Wetboek van Strafrecht (bijlage F) opgenomen dat het nodeloos alarmeren van publieke diensten strafbaar is.

Bij bestuursdwang wordt op kosten van de overtreden een ongewenste situatie beëindigd door daadwerkelijk in te (laten) grijpen. Met dit instrument kan een ernstige (veiligheids)tekortkoming weg worden genomen. Bijvoorbeeld bij de verplichting tot het aanleggen van een brandmeldinstallatie.

De dwangsombevoegdheid houdt in dat aan een overtreder een verplichting (last) kan worden opgelegd om binnen een bepaalde termijn iets te doen of na te laten, op straffe van het verbeuren van een dwangsom. Het noemen van een termijn is verplicht, met uitzondering van de situatie waarin de gegeven last strekt tot het voorkomen van een herhaling van de overtreding. Hiermee kan dit instrument goed toegepast kunnen worden bij het onnodig alarmeren van de brandweer (ongewenste/onechte meldingen).

In artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht zijn straffen opgenomen voor het nodeloos alarmeren. De brandweer zal in dergelijke gevallen aangifte moeten doen bij de politie die vervolgens het verdere traject voor zijn rekening neemt.

5. De conclusies en aanbevelingen

In dit hoofdstuk zullen de conclusies (paragraaf 5.1) en aanbevelingen (paragraaf 5.2) worden opgesomd op basis van de voorgaande hoofdstukken.

5.1 De conclusies

Op basis van de hoofdstukken 2 tot en met 4 zijn de volgende conclusies te trekken:

Regelgeving

  • 1

    Alle brandmeldinstallaties dienen op grond van de Bouwverordening en de aansluitvoorwaarde op het Openbaar meldkamer Systeem te voldoen aan de NEN 2535, NEN 2654-1 en de Regeling Brandmeldinstallaties 2002.

  • 2

    Er bestaat hierbij geen verschil tussen bestaande en nieuwe installaties op grond van de Model Bouwverordening.

  • 3

    Op grond van de NEN 2535 mogen er ongewenste en onechte meldingen voorkomen op basis van berekening naar het aantal puntmelders en bewaakt oppervlak. Gelet op de bouwwerken en brandmeldinstallaties in Bunschoten betekent dit dat bij 1 externe onechte of externe ongewenste melding de norm voor dat betreffende kalenderjaar gelijk wordt overschreden.

  • 4

    Het kan voorkomen dat rookmelders in het geheel niet worden gecontroleerd bij de oplevering en handhaving gelet op de inspectiefrequentie (Regeling Brandmeldinstallaties 2002). Dit is ongewenst aangezien defecte melders onechte meldingen kunnen verzoorzaken. De inspectiefrequentie dient dan ook verhoogd te worden zowel bij oplevering als bij handhaving.

  • 5

    De gemeente/de brandweer beschikt niet over het exacte aantal puntmelders in een bouwwerk danwel het bewaakte oppervlak waardoor geen exacte berekening kan worden gemaakt van het aantal toegestane onechte en ongewenste meldingen.

  • 6

    Het inbouwen van een vertraging van de doormelding is mogelijk maar niet altijd wenselijk.

Statistiek

  • 1

    Meer dan de helft van de brandmeldinstallaties zijn van de generatie die geïnstalleerd is voordat de NEN 2535, NEN 2654-1 en de Regeling Brandmeldinstallaties van kracht waren.

  • 2

    De installaties die geïnstalleerd zijn voor 1 oktober 1996 en die nu nog zijn aangesloten op het openbaar brandmeldkamersysteem veroorzaken samen 82% van de onechte en ongewenste meldingen over de gehele periode van 1 januari 1995 tot en met 1 augustus 2004. Driekwart van deze meldingen zijn onecht en zijn terug te voeren op de NEN 2535.

  • 3

    In 2003 en 2004 wordt ruim 90% van de ongewenste en onechte meldingen tezamen veroorzaakt door installaties die voor 1 oktober 1996 zijn geïnstalleerd.

  • 4

    De installatie die na 1 oktober 1996 operationeel zijn geworden, veroorzaken vrijwel geen ongewenste en onechte meldingen. Daar waar nodeloos alarmeren voorkomt, heeft het betrekking op een onechte melding.

  • 5

    Er is vrijwel geen onderscheid in de vrijwillige en verplichte installaties met betrekking tot de ongewenste en onechte meldingen.

  • 6

    De brandmeldinstallaties die zijn aangesloten via een particuliere alarmcentrale leveren geen problemen op in de zin van nodeloos alarmeren.

  • 7

    De jaren 1999 en 2000 zijn negatieve uitschieters met in totaal 31 en 51 meldingen. In 2000 waren twee bouwwerken samen goed voor de helft van de meldingen. Van deze 2 bouwwerken is 1 bouwwerk inmiddels gesloopt.

  • 8

    Met uitzondering van de jaren 1999 en 2000 is er een vrij constant beeld wat betreft het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen (tussen de 20 - 25 meldingen per jaar).

Handhaving

  • 1

    Er is een onderscheid te maken tussen preventieve en repressieve handhavende activiteiten door het bevoegde gezag, waarbij het de voorkeur verdient om preventief te handhaven.

5.2 De aanbevelingen

Op basis van de bovenstaande conclusies, zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd:

Regelgeving

  • 1.

    Pak met behulp van preventieve handhavende instrumenten de ongewenste en onechte meldingen aan van met name de brandmeldinstallaties die zijn geïnstalleerd voor oktober 1996.

  • 2.

    Streef niet de norm na, wat betreft het aantal meldingen in de absoulute zin, streef wel naar een halvering van het aantal ongewenste en onechte meldingen van de installaties die zijn aangebracht voor 1 oktober 1996 op basis van de werkwijze genoemd onder punt 3.

  • 3.

    Ga hierbij te werk volgens het principe "als was de installatie gecertificeerd en geïnstalleerd na 1 januari 2003". Dit houdt onder meer in dat:

    • a.

      De installatie dient te voldoen aan de NEN 2535 wat betreft projecteringsrichtlijnen, systeem- en kwaliteitseisen.

    • b.

      De installatie dient te worden beheerd, gecontroleerd en onderhouden conform de NEN 2654-1.

    • c.

      De Risico-indeling dient overeenkomstig de regeling Brandmeldinstallaties 2002 plaats te vinden, aangevuld met de gemeentelijke beleidsregel, indien van toepassing.

    • d.

      Alleen NCP erkende bedrijven mogen werkzaamheden aan de brandmeldinstallatie verrichten.

  • 4.

    Wanneer er sprake is van verbouw/nieuwbouw bij een brandmeldinstallatie die is aangelegd voor 1 januari 2003 worden de regels opgelegd die betrekking hebben op nieuwbouw.

  • 5.

    De inspectiefrequentie genoemd in de regeling Brandmeldinstallaties is het minimum niveau. In het Programma van Eisen dient de inspectiefrequentie bij oplevering altijd 1 op 1 te zijn. De inspectiefrequentie ten behoeve van de handhaving dient minimaal 1 op 10 te zijn. Ook dit dient altijd in het Programma van Eisen te worden opgenomen.

  • 6.

    In bijlage 1 van het Programma van Eisen moet worden opgenomen dat gegevens moeten worden aangeleverd met betrekking tot het aantal geïnstalleerde puntmelders en het bewaakte oppervlak.

  • 7.

    Het toepassen van een vertraging in de doormelding alleen toepassen als hierom wordt gevraagd door de beheerder van het pand waarbij de onderstaande criteria in acht dienen te worden genomen:

    • a.

      Alleen de dagsituatie (van 08.00 -17.00 uur).

    • b.

      Alleen in de gevallen dat er een goede alarmopvolging is.

    • c.

      Nooit toepassen in gebouwen:

      • Waar geslapen wordt;

      • Waar beheersbaarheid van brand is toegepast;

      • Waar minder zelfredzame personen aanwezig zijn;

    • d.

      In alle andere gevallen de brandbeveiligingsconcepten toepassen.

Handhaving

  • 1.

    Controleer door het laten overleggen van contracten, inspectierapporten e.d. waaruit blijkt dat aan de bovenstaande normen en regeling wordt voldaan.

  • 2.

    Maak per brandmeldinstallatie (ongeacht vrijwillig/verplicht aangesloten, particuliere alarmcentrale of regionale alarmcentrale) een kaart waarop de echte/onechte en ongewenste meldingen worden geregistreerd.

  • 3.

    Ga na of elke eigenaar van een brandmeldinstallatie een opgeleid persoon in dienst heeft en het register behorende bij de brandmeldinstallatie bijhoudt en onderhoudt.

  • 4.

    Informeer de eigenaren van de vrijwillige installaties dat volgens de bouw- en milieuregelgeving het niet verplicht is, te zijn aangesloten op het openbaar brandmeldkamersysteem. Indien de eigenaar van de vrijwillige brandmeldinstallatie toch op het openbaar brandmeldsysteem aangesloten wil blijven, dan dient de inspectiefrequentie op hoog te worden ingeschaald.

  • 5.

    Wees terughoudend met het aansluiten van vrijwillige installaties op het openbaar meldkamersysteem.

  • 6.

    Indien de controlefrequentie voor de controle van de gebruiksvergunning anders dan op 2x per jaar of 1x per jaar staat, wijzig dit dan in 1 maal per jaar.

  • 7.

    Indien het bouwwerk waar een brandmeldinstallatie aanwezig is die op het openbaar brandmeldkamersysteem is aangesloten niet gebruiksvergunningsplichtig is, controleer dit bouwwerk 1x per jaar op grond van bijlage 3 en 4 van de Bouwverordening.

  • 8.

    Ga bij een behoorlijke overschrijding van de norm een gesprek aan met eigenaar van de brandmeldinstallatie voor aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld certificering (een deel) van de installatie.

  • 9.

    Informeer de bedrijven die een brandmeldinstallatie op het openbaar brandmeldkamersysteem hebben over deze notitie.

  • 10.

    Handhaving zal over moeten worden gaan in de normale controle van de gebruiksvergunning.

  • 11.

    Stuur aan het einde van elk kalenderjaar een brief naar de beheerders van de brandmeldinstallaties die zijn aangesloten op het openbaar brandmeldkamersysteem waarin de "score" van dit jaar wordt vermeld. Vermeld ook in deze brief het totale bedrag aan verbeurde dwangsommen indien op deze wijze gehandhaafd zou worden.

  • Ga

    bij de berekening van de hoogte van de dwangsom uit van een normale tankautospuit(bemanning) conform de legesverordening en vermenigvuldig dit bedrag met 2.

  • 12.

    Wanneer er meldingen binnenkomen van particuliere alarmcentrales werk dan aan de hand het stroomschema zoals dat is opgenomen in bijlage G.

Uitruk

  • 1.

    In geval van een melding dient de uitrukkende eenheid altijd door te rijden en naar de oorzaak van de brandmelding een onderzoek in te stellen.

  • 2.

    Indien tussen het alarmeren en de daadwerkelijke uitruk, de melding binnenkomt dat het een "loos alarm" is dan gaat alleen de bevelvoerder van dienst ter plaatse om een onderzoek in te stellen.

  • 3.

    Stuur bij elke melding een vragenformulier naar de eigenaar van de brandmeldinstallatie.

  • 4.

    Op het moment dat de brandmelding is door gemeld aan de regionale alarmcentrale mag de beheerder van de brandmeldinstallatie deze pas resetten na toestemmening van de bevelvoerder (van dienst).

Evaluatie

  • 1.

    Evalueer de bovengenoemde aanbevelingen na 1 januari 2008 en bezie of het dan noodzakelijk is om repressief handhavende instrumenten in te zetten om over te gaan tot certificering van hele brandmeldinstallaties of om af te dwingen dat de norm voor ongewenste en onechte wordt nageleefd. Dit geldt voor de aansluitingen die zijn aangesloten op het openbaar brandmeldkamersysteem.

  • 2.

    Start met de uitvoering van de bovengenoemde aanbeveling zo snel als mogelijk na het vaststellen van deze nota door het college van burgemeester en wethouders. 3. Koppel 2 maal per jaar de uitgevoerde acties op preventief gebied terug aan het kader van de brandweer Bunschoten die betrekking hebben op het terug dringen van de automatische meldingen.

A. De gebruikte gegevens en literatuur

Titel:

Aansluitvoorwaarden Openbaar meldkamersysteem regionale alarmcentrale

Datum:

Geen datum (geldende voorwaarden)

Titel:

Bouwverordening (inclusief 8 wijziging)

Datum:

Geldig vanaf 1 januari 2003

Titel:

Bouwverordening (inclusief 9de wijziging)

Datum:

Geldig vanaf 1 januari 2004

Titel:

Beleidsnota's Gemeente Den Haag, Groningen en Zeist

Datum:

2003 - concept

Titel:

Loos alarm van brandmeldinstallaties, ministerie van Binnenlandse Zaken

Datum:

mei 1997

Titel:

NEN 2535, Brandveiligheid van gebouwen, systeem- en kwaliteitseisen en Projecteringsrichtlijnen, Nederlands Normalisatie Instituut

Datum:

2de druk, oktober 1996

Titel:

NEN 2535, aanvulling A1/2535, Nederlands Normalisatie Instituut

Datum:

1ste druk, januari 2002

Titel:

NEN 2654-1, Beheer, controle en onderhoud van brandveiligheidsinstallaties

 

deel 1: Brandmeldinstallaties, Nederlands Normalisatie Instituut

Datum:

1ste druk, februari 2002

Titel:

Regeling Brandmeldinstallaties 2002, Nationaal Centrum voor Preventie

Datum:

januari 2002

Titel:

Congres Terugdringing Automatische Meldingen, Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding.

Datum:

28 september 2004

 

 

B. De geldende tekst Bouwverordening

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

  • 1.

    Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de ontdekking en melding van brand, dat een brand zo snel mogelijk kan worden ontdekt en gemeld.

  • 2.

    Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties

  • 1.

    Een gebruiksfunctie waarvan:

    • a

      de hoogste vloer van een verblijfsruimte is gelegen op een in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening aangegeven waarde boven het meetniveau als bedoeld in het Bouwbesluit;

    • b

      de totale gebruiksoppervlakte meer bedraagt dan de in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening aangegeven grenswaarde;

    • c

      het aantal verblijfsruimten bestemd voor bezoekers meer bedraagt dan de in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening aangegeven grenswaarde;

  • is voorzien van een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1, uitgave 2002.

  • 2.

    In een gebruiksfunctie waarin de beide vluchtroutes vanaf de toegang van een verblijfsruimte gedeeltelijk samenvallen, zijn de verkeersruimten waarin bedoelde vluchtroutes samenvallen, alsmede de ruimten van waaruit die vluchtroutes bij brand zouden kunnen worden geblokkeerd, voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking.

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

  • 1.

    De omvang van de bewaking van de brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1, uitgave 2002, is uitgevoerd als:

    • a

      niet-automatische bewaking; of

    • b

      gedeeltelijke bewaking; of

    • c

      volledige bewaking;

  • zoals aangegeven in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening, of

    • d

      ruimte bewaking voor gedeeltelijk samenvallende vluchtroutes en risicoruimten.

  • 2.

    Een op grond van artikel 2.6.2, lid 1, a,b en c in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie meldt rechtstreeks door naar de alarmcentrale van de brandweer.

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties

  • 1.

    Een op grond van artikel 2.6.2 in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie voldoet aan het gestelde in NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1 uitgave 2002.

  • 2.

    Een op grond van artikel 2.6.2, in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie is ontworpen en aangelegd overeenkomstig een door of namens burgemeester en wethouders aanvaard programma van eisen als bedoeld in de NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1 uitgave 2002.

  • 3

    Een op grond van artikel 2.6.2, in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie is voorzien van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) te Houten, dan wel een certificaat waarvan een door burgemeester en wethouders erkende, ter zake kundige, onafhankelijke onderzoeksinstelling in een schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat dit certificaat ten minste gelijkwaardig is aan een certificaat als bedoeld in de vorengenoemde Regeling Brandmeldinstallaties 2002.

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen

Voor bestaande bouwwerken zijn de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.10 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard (vervallen)

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en logiesgebouwen (vervallen)

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen (vervallen)

Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken

  • 1.

    Het is verboden een bouwwerk te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in bijlage 3 bij deze verordening.

Bijlage 3

Gebruikseisen voor bouwwerken

Bijlage behorende bij artikel 6.2.1 , eerste lid

Artikel 8 Brandmeldinstallatie

De brandmeldinstallatie moet doeltreffend beheerd, gecontroleerd en onderhouden worden.

Aan deze eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien is voldaan aan het gestelde in NEN 2654- 1, uitgave 2002.

Artikel 19 Register

Alle werkzaamheden aan de bovenvermelde installaties moeten in een register worden vermeld. Dit register moet in het bouwwerk ter inzage liggen.

Bijlage 10

Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)

 

Ge- bruiks- functie

Artikelen van toepassing

Grenswaarden

Omvang van de bewaking

 

 

Aanwezig- heid

Omvang van de bewaking

Kwaliteit

Hoogte hoogste vloer (m)

Ge- bruiks- opper- vlakte (m2)

Aantal verblijfs- ruimten bestemd voor bezoekers

Niet automa- tisch

Gedeel- telijk

Volledig

 

Artikel

2.6.2

2.6.3

2.6.4

2.6.2

2.6.2

2.6.2

2.6.3

2.6.3

2.6.3

 

Lid

 

 

 

1a

1b

1c

1a

1b

1c

1

Woonfunctie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

woonfunctie niet gelegen in een woongebouw en niet van een woonwagen

*

*

*

 

500

 

 

 

*

 

woonfunctie gelegen in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen in combinatie met permanent toezicht

*

*

*

-

1

-

 

 

*

 

woonfunctie gelegen in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen zonder permanent toezicht

*

*

*

-

1

-

 

*

 

2

Bijeen- komst- functie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bijeenkomst- functie niet zijnde de bijeenkomst- functie voor het aanschou- wen van sport

 

 

 

-

1000

1

 

*

 

-

5000

-

 

*

5 ≤ 13

-

1

*

 

13 ≤ 50

-

-

*

 

50 ≤ 70

-

-

 

*

3

Celfunctie

*

*

*

-

1

-

 

 

*

4

Gezond- heids- zorgfunctie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

gezondheids zorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten en een andere gezondheidszorgfunctie voor minder zelfredzame personen

*

*

*

-

1

-

 

 

*

5

Industrie- functie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie

*

*

*

-

1

-

 

 

*

6

Kantoorfunctie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

kantoorfunctie

*

*

*

20 ≤ 50

-

-

*

 

 

 

50 ≤ 70

-

-

 

*

7

Logiesfunctie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

logiesgebouw

*

*

*

-

250

-

 

 

*

5

-

-

 

 

*

8

Onderwijs- functie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

onderwijsfunctie

*

*

*

20 ≤ 50

-

-

*

 

 

50 ≤ 70

-

-

 

*

9

Sportfunctie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

sportfunctie

*

*

*

5 ≤ 13

-

-

*

 

 

13 ≤ 50

-

-

 

*

 

50 ≤ 70

-

-

 

 

*

10

Winkelfunctie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

-

5000

-

*

 

 

 

winkelfunctie

*

*

*

-

10000

-

 

*

13 ≤ 50

1000

-

*

 

13 ≤ 50

5000

-

 

*

13 ≤ 50

10000

-

 

 

*

50 ≤ 70

-

-

 

 

*

11

Overige gebruiks- functie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

overige besloten gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen

*

*

*

-

1000

-

 

 

* (a

 

2500

-

*

12

Bouwwerk geen gebouw zijnde

*

*

*

F

F

 

*

*

*

Voor de betekenis van de symbolen in de tabel zie de toelichting op artikel 2.6.1. Voor een nadere verklaring van de desbetreffende voorschriften zie de toelichting op de artikelen 2.6.2 tot en met 2.6.4.

C De schematische weergave risico-indeling en normering

Risicoklasse-indeling per gebouwsoort (NEN 2535)

Soort gebouw

Risicoklasse intern

Risicoklasse extern

Gebouw met publieksfunctie

B

B

Cellen en cellengebouw

B

A

Gezondheidszorggebouw

C

C

Industriegebouw (productiegebouw)

C

B

Industriegebouw (magazijngebouw)

C

B

Onderwijsgebouw

A

A

Logiesgebouw

C

C

Woongebouw

C

C

Kantoorgebouw

A

A

Winkelgebouw

B

B

Sportgebouw

B

B

Normering per risicoklasse-indeling (NEN 2535)

 

Intern

Extern

Risicoklasse

A*

B*

C*

A*

B*

C*

Ongewenste meldingen

0,7

1,4

2,1

0,35

0,7

1,05

Onechte meldingen

0,3

0,6

0,9

0,15

0,3

0,45

3. Maximaal aantal ongewenste en onechte meldingen per 5.000 m2 bewaakte vloeroppervlakte per jaar of per 100 puntmelder (type brandmelder) per jaar.

Berekening normen (NEN 2654-1)

Maximaal aantal ongewenste interne meldingen per jaar

A - bewakingsoppervlakte / 5000 x risicofactor intern

B - aantal puntmelders /100 x risicofactor intern

Maximaal aantal ongewenste externe meldingen per jaar

C - bewakingsoppervlakte / 5000 x risicofactor extern

D - aantal puntmelders /100 x risicofactor extern

Maximaal aantal onechte interne meldingen per jaar

E - bewakingsoppervlakte / 5000. x risicofactor intern

F - aantal puntmelders /100 x risicofactor intern

Maximaal aantal onechte externe, meldingen per jaar

G - bewakingsoppervlakte / 5000 x risicofactor extern

H - aantal puntmelders /100 x risicofactor extern

Wanneer puntmelders worden gebruikt dienen beide berekeningen te worden uitgevoerd. De laagste uitkomst is geldend.

Wanneer er meerdere soorten gebouwen zijn aanegsloten op een centrale is het gebouwsoort met de laagste uitkomst lijdend.

Het resultaat van de bovenstaande berekening moet worden vergeleken met het aantal werkelijk aantal ongewenste en onechte meldingen zowel intern als extern per jaar. Indien de norm wordt overschreden door het werkelijk aantal dient er een aanpassing plaats te vinden waardoor de norm weer gehaald wordt.

Inspectiefrequentie Regeling Brandmeldinstallaties 2002

Bepaling van de inspectiefrequentie voor bouwwerken tot en met een hoogte van 50 meter

Soort gebouw

Zelfredzaam

 

 

 

 

 

Niet slapen

 

 

Slapen

 

 

< 100 pers.

> 100 pers.

≥ 500 pers.

< 100 pers.

> 100 pers.

≥ 500 pers.

 

< 500 pers.

 

 

< 500 pers.

 

Cellen

-

-

-

-

 

-

Gezondheidszorg

L

M

M

L

M

H

Gezinsverv. Tehuis

-

-

-

L

M

H

Horeca

L

L

M

-

-

-

Industrie

L

L

M

-

-

-

Kamerverhuur

-

-

-

L

M

H

Kantoor

L

L

M

-

-

-

Kinderopvang

L

L

M

L

M

H

Logies

-

-

-

L

M

H

Museum

L

L

M

-

-

-

Onderwijs

L

L

M

-

-

-

Opslag

L

L

M

-

-

-

Parkeren

L

L

M

-

-

-

Prostitutie

L

L

M

-

-

-

Schouwburg/Bioscoop

L

L

M*

-

-

-

Showroom

L

L

M

-

-

-

Sociale Werkplaats

L

L

M

-

-

-

Sport

L

L

M

-

-

-

Station

L

L

M

-

-

-

Tentoonstelling

L

L

M*

-

-

-

Tunnel

L

L

M

-

-

-

Winkel

L

L

M

-

-

-

Winkelcentrum

L

L

M

-

-

-

4. Indien ≥ 2.000 personen: inspectiefrequentie H

Bepaling van de inspectiefrequentie voor bouwwerken tot en met een hoogte van 50 meter

Soort gebouw

Verminderd/ Niet zelfredzaam

 

 

 

 

 

Niet slapen

 

 

Slapen

 

 

< 100 pers.

> 100 pers.

≥ 500 pers.

< 100 pers.

> 100 pers.

≥ 500 pers.

 

< 500 pers.

 

 

< 500 pers.

 

Cellen

M

-

-

M

H

H

Gezondheidszorg

M

M

M

M

M

H

Gezinsverv. Tehuis

M

M

M

M

M

H

Horeca

-

-

-

-

-

-

Industrie

-

-

-

-

-

-

Kamerverhuur

-

-

-

-

-

-

Kantoor

-

-

-

-

-

-

Kinderopvang

M

M

M

M

M

H

Logies

-

-

-

M

M

H

Museum

-

-

-

-

-

-

Onderwijs

M

M

H

-

-

-

Opslag

-

-

-

-

-

-

Parkeren

-

-

-

-

-

-

Prostitutie

-

-

-

-

-

-

Schouwburg/Bioscoop

-

-

-

-

-

-

Showroom

-

-

-

-

-

-

Sociale Werkplaats

M

M

M*

-

-

-

Sport

-

-

-

-

-

-

Station

-

-

-

-

-

-

Tentoonstelling

-

-

-

-

-

-

Tunnel

-

-

-

-

-

-

Winkel

-

-

-

-

-

-

Winkelcentrum

-

-

-

-

-

-

5. Indien > 2.000 personen: inspectiefrequentie H

Inspectiefrequentie

Inspectiefrequentie

Ten behoeve van oplevering

Ten behoeve van handhaven

Hoog(H)

1 melder op 1 melder

1 melder op 1 melder

Middel (M)

1 melder op 5 melders

1 melder op 10 melders

Laag (L)

1 melder op 25 melders

1 melder op 50 melders

Opmerking

Gebouwen waarin verschillende gebouwfuncties zijn ondergebracht, kunnen dus met betrekking tot noodzakelijke inspectiefrequenties verschillen. In dat geval is de hoogste aangegeven inspectiefrequentie bepalend.

Indien het aspect schadebeperking in het kader van de verzekering het doel is van de brandmeldinstallatie, dient voor de inspectiefrequentie hoog (H) te worden gekozen.

Gebouwen waarvan het de laagste bouwlaag is gelegen op meer dan 6 meter onder het maaiveld of de hoogste bouwlaag op meer dan 50 meter boven het maaiveld, dienen een stap hoger te worden ingedeeld.

D. Statistieken in tabelvorm

Tabel 1

Naam bedrijf of instelling

PAC of RAC

RAC vrijwillig of verplicht

Aangesloten sinds

Inspectiefrequentie

Certificaat o.b.v. Bouwverordening

 

Plicht

Aanwezig

Kantoor LPG Gas

PAC

-

-

-

-

-

Botenloods

RAC

Verplicht

12.05.2004

Laag

Ja

Nee

Botterwerf

RAC

Vrijwillig

19.11.1993

Laag

Ja

(voor ’03)

Bungas*

RAC

Verplicht

15.07.1989

Laag

Ja

(voor ’03)

De Duker

RAC

Vrijwillig

02.07.1992

Laag

Ja

(voor ’03)

De Haven

RAC

Verplicht

13.04.1984

Middel

Ja

(voor ’03)

Exel

RAC

Verplicht

19.02.1988

Laag

Ja

(voor ’03)

Gemeentehuis

RAC

Vrijwillig

26.08.1987

Laag

Ja

(voor ’03)

GVT de Ark

RAC

Verplicht

30.11.1994

Middel

Ja

(voor ’03)

GVT Ongerweges

RAC

Verplicht

21.03.2002

Middel

Ja

(voor ’03)

GVT van Arkel

RAC

Verplicht

03.01.1994

Middel

Ja

(voor ’03)

J.A. ter Maten

PAC

-

-

-

-

-

KDV de Brandaris

RAC

Verplicht

24.06.2003

Laag

Ja

Nee

Kodak Polychrome

RAC

Verplicht

15.02.2002

Laag

Ja

(voor ’03)

Lebon en Gimbrair

PC

-

-

-

-

-

Multimate

RAC

Verplicht

04.02.2003

Laag

Ja

Nee

Museum ’t Vuurhuis

RAC

Vrijwillig

27.06.1997

Laag

Ja

(voor ’03)

Polynorm**

RAC

Vrijwillig

18.02.1985

Middel

Nee

(voor ’03)

’t Stoepje (krattenw.)

RAC

Vrijwillig

18.05.2004

Laag

Ja

Nee

(voor '03 wil zeggen dat de installatie voor 1 januari 2003 is geïnstalleerd en de 8 wijziging van de Bouwverordening nog van kracht was.)

* Is een verplicht installatie op grond van CPR-voorschriften

** Wordt een verplichte installatie

Tabel 2

Naam bedrijf of instelling In groen de vrijwillige installatie op de RAC,. In blauw is PAC aansluiting.

Werkelijke aantal meldingen Tussen haakjes staat de norm per jaar aangegeven

 

Ongewenst

Onecht

Echt

 

Aantal

Norm per jaar

Aantal

Norm per jaar

 

Kantoor LPG Gas

1

 

 

 

 

Botenloods

0

0,3

0

0,2

0

Botterwerf

3

0,1

6

0,1

1

Bungas*

0

0,1

0

0,1

0

De Duker

9

0,3

12

0,1

0

De Haven

11

1,0

12

0,4

4

Exel*

4

1,4

27

0,6

0

Gemeentehuis

4

0,3

8

0,1

0

GVT de Ark**

9

0,2

14

0,1

1

GVT Ongerweges

0

0,1

0

0,1

0

GVT van Arkel**

5

0,2

7

0,1

1

J.A. ter Maten

1

 

0

 

0

KDV de Brandaris

0

0,1

0

0,1

0

Kodak Polychrome****

4

0,5

4

0,3

0

Lebon en Gimbrair

1

 

0

 

0

Multimate

0

0,2

0

0,1

0

Museum ’t Vuurhuis

0

0,1

3

0,1

0

Polynorm**

4

0,2

38

0,1

2

’t Stoepje (krattenw.)

0

0,2

0

0,1

0

* vanaf de vestiging van Exel slechts 1 melding ontvangen,

** ruim 20% van de meldingen heeft plaatsgevonden in 2004

*** vanaf 1 januari 2000 4 meldingen waarvan 1 echt.

**** ruim 70% meldingen kort na ingebruikname

E. Algemene Wet Bestuursrecht

(geldend op 1 augustus 2004)

Bestuursdwang

Artikel 5:21

Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Artikel 5:22

De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.

Artikel 5:23

Deze afdeling is niet van toepassing indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Artikel 5:24

  • 1.

    Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.

  • 2.

    De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden.

  • 3.

    De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.

  • 4.

    In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.

  • 5.

    Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

  • 6.

    Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.

Artikel 5:25

  • 1.

    De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

  • 2.

    De beschikking vermeldt dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt.

  • 3.

    Indien echter de kosten geheel of gedeeltelijk niet ten laste van de overtreder zullen worden gebracht, wordt zulks in de beschikking vermeld.

  • 4.

    Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze kosten zijn gemaakt na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 5:24, vierde lid, is verstreken.

  • 5.

    De kosten zijn ook verschuldigd indien de bestuursdwang door opheffing van de onwettige situatie niet of niet volledig is uitgevoerd.

  • 6.

    Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden tevens begrepen de kosten voortvloeiende uit de vergoeding van schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.

Artikel 5:26

  • 1.

    Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, kan van de overtreder bij dwangbevel de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen.

  • 2.

    Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3.

    Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.

  • 4.

    Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de rechtspersoon kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Artikel 5:27

  • 1.

    Om aan een beslissing tot toepassing van bestuursdwang uitvoering te geven, hebben personen die daartoe zijn aangewezen door het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast, toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 2.

    Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.

  • 3.

    Een plaats die niet bij de overtreding is betrokken, wordt niet betreden dan nadat het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast dit de rechthebbende ten minste achtenveertig uren tevoren schriftelijk heeft aangezegd.

  • 4.

    Het derde lid geldt niet, indien tijdige aanzegging wegens de vereiste spoed niet mogelijk is. De aanzegging geschiedt dan zo spoedig mogelijk.

  • 5.

    De aanzegging omschrijft de wijze waarop het betreden zal plaatsvinden.

  • 6.

    De rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort, vergoedt de schade die door het betreden van een plaats als bedoeld in het derde lid wordt veroorzaakt, voor zover deze redelijkerwijs niet ten laste van de rechthebbende behoort te komen, onverminderd het recht tot verhaal van deze schade op de overtreder ingevolge artikel 5:25, zesde lid.

Artikel 5:28

Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt.

Artikel 5:29

  • 1.

    Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist.

  • 2.

    Indien zaken zijn meegevoerd en opgeslagen, doet het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast daarvan proces-verbaal opmaken, waarvan afschrift wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.

  • 3.

    Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.

  • 4.

    Het bestuursorgaan is bevoegd de afgifte op te schorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, is het bestuursorgaan bevoegd de afgifte op te schorten totdat de kosten van bewaring zijn voldaan.

Artikel 5:30

  • 1.

    Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, is bevoegd, indien een ingevolge artikel 5:29, eerste lid, meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de meevoering kan worden teruggegeven, deze te verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen ofte laten vernietigen.

  • 2.

    Gelijke bevoegdheid heeft het bestuursorgaan ook binnen die termijn, zodra de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

  • 3.

    Verkoop, eigendomsoverdracht of vernietiging vindt niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift, bedoeld in artikel 5:29, tweede lid, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft.

  • 4.

    Gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip eigenaar was, recht op de opbrengst van de zaak onder aftrek van de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten en de kosten van de verkoop. Na het verstrijken van die termijn vervalt het eventuele batige saldo aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.

Artikel 5:31

Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt niet genomen zolang een terzake van de betrokken overtreding reeds gegeven beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom niet is ingetrokken.

Dwangsom

Artikel 5:32

  • 1.

    Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

  • 2.

    Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.

  • 3.

    Voor het opleggen van een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.

  • 4.

    Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

  • 5.

    In de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

Artikel 5:33

  • 1.

    Verbeurde dwangsommen komen toe aan de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort dat de dwangsom heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan kan bij dwangbevel het verschuldigde bedrag, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen.

  • 2.

    Artikel 5:26, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing.

Artikel 5:34

  • 1.

    Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 2.

    Het bestuursorgaan dat de last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Artikel 5:35

  • 1.

    De bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij zijn verbeurd.

  • 2.

    De verjaring wordt geschorst door faillissement, toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen en ieder wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom.

Artikel 5:36

Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken.

F. Wetboek van Strafrecht

(geldend op 1 augustus 2004)

Artikel 142

  • 1.

    Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust verstoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Hij die opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is, gebruik maakt van een alarmnummer voor publieke diensten wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede categorie.

Hoge Raad 's-Gravenhage, 03-02-2004, nr. 817.03

Voor toepassing van art. 142 lid 1 Sr is niet vereist dat de valse alarmkreten of signalen op zichzelf de openbare orde of de openbare rust verstoren, Voldoende is dat zij dienstdoende politieambtenaren tot actie hebben bewogen

(Bron: NBSTRAF 2004/90)

G. Stroomschema nodeloos alarmeren Partucliere Alarmcentrales

(vrijwillige installaties)

Onderscheid

Onderscheid tussen:

  • 1.

    Gecontroleerde automatische meldingen van particuliere alarmcentrales

  • 2.

    Ongecontroleerde automatische meldingen van aprticuliere alarmcentrales

Gecontroleerde/Ongecontroleerde meldingen

Onder een vrijwillige installatie met een ongecontroleerde brandmelding wordt verstaan een brandmelding van een vrijwillige brandmeldinstallatie die rechtsreeks (via het OMS) dan wel via een particuliere alarmcentrale wordt doorgemeld aan de alarmcentrale van de brandweer zonder dat voorafgaande aan de doormelding naar de brandweer, een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de betrouwbaarheid van de brandmelding.

De vrijwillige installatie met een gecontroleerde brandmelding is een vrijwilliger brandmeldinstallatie waarvan een brandmelding nadat de betrouwbaarheid van de brandmelding is vastgesteld wordt doorgemeld naar de alarmcentrale van de brandweer.

Met betrekking tot het nader onderzoek wordt bedoeld dat een sleutelhouder wordt ingelicht die vervolgens ter plaatse gaat om na te gaan of er inderdaad sprake is van een terechte brandmelding.

De brandweer zal altijd uitrukken na te zijn gealarmeerd door de regionale meldkamer. Blijkt achteraf dat er sprake is van een ongecontroleerde loze melding dan wordt de onderstaande lijn gevolgd:

  • 1.

    De particuliere alarmcentrale die heeft doorgemeld, zal worden verzocht aan te tonen dat zij een geldige verklaring hebben dat is afgegeven door een inspectiebureau voor de activiteit inspecteren van brandveiligheid". Het inspectiebureau dient geaccrediteerd te zijn door de Raad van Accreditatie te Utrecht dan wel door een door het Nationaal Centrum voor Preventie (NVP te Houten) erkend brandetectiebedrijf dat wordt voldaan aan de gestelde eisen waaraan een brandmeldinstallatie (conform de bouwverordening) dient te voldoen. Er zal en afschrift worden verstuurd naar de eigenaar/gebruiker van het bouwwerk waar de alarmering vandaan kwam.

  • 2.

    Indien na het verzenden van de brief genoemd onder 1 een alarmering blijft binnenkomen, zal een overleg worden gevoerd met de eigenaar/gebruiker van de brandmeldinstallatie die de melding heeft veroorzaakt waarin de verklaringen onder 1 nogmaals worden opgevraagd wanneer ze niet eerder zijn overlegd. Er zal een afschrift van het gesprek worden verstuurd naar de eigenaar van de alarmcentrale

  • 3.

    Als dit niet leidt tot het stoppen van de alarmeringen of het overleggen van de eerder genoemde verklaringen, zal de betreffende contact worden opgenomen met de particuliere alarmcentrale waarin wordt aangegeven dat eerst de echtheid van de melding nagetrokken dient te worden. Een afschrift van het gesprek zal worden verstuurd naar de eigenaar/gebruiker van het bouwwerk waar de alarmering vandaan kwam.

  • 4.

    Als dit niet leidt tot het stoppen van de alarmeringen of het overleggen van de eerder genoemde verklaringen zullen zowel de eigenaar/gebruiker van de brandmeldinstallatie als de betreffende particuliere alarmcentrale worden uitgenodigd voor een onderhoud waarin onder andere wordt aangegeven dat bij de eerst volgende loze melding aangifte wordt gedaan bij de politie door de brandweer wegens het overtreden van artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 5.

    Wanneer er weer een loze melding plaatsvindt nadat de voorgaande stappen niet hebben geleid tot het stoppen van loze meldingen respectievelijk het overleggen van de stukken genoemd onder 1, wordt aangefite gedaan bij de politie door de brandweer wegens het overtreden van artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht.

Beleidsregel terugdringen automatische brandmeldingen

Het college van burgemeester en wethouders heeft onderzocht hoe het in de gemeente Bunschoten gesteld is met de automatische brandmeldingen. Alhoewel de omvang van het probleem meevalt, blijkt dat met name de oude brandmeldinstallaties zorgen voor ongewenste en onechte brandmeldingen.

Om dit probleem verder terug te dringen, heeft het college op basis van de nota Terugdringing Automatische Meldingen een aantal beleidsregels geformuleerd.

De nota en de beleidsregels zijn gebaseerd op de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.10 van de Bouwverordening, artikel 5.2.1 van de Bouwverordening en hoofdstuk 6 van de Bouwverordening. Deze beleidsregel treedt in werking op donderdag 21 oktober 2004.

Wilt u meer informatie over dit onderwerp, neemt u dan contact op met de heer R. Willemze. Hij is bereikbaar op het telefoonnummer 033-2991 432.

Grafiek ad 3.1 brandmeldinstallaties in Bunschoten

Grafiek ad 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten

Tweede Grafiek bij 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten

Derde grafiek bij 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten

Vierde grafiek bij 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten

Vijfde grafiek bij 3.2 Brandweerstatistieken in Bunschoten