Beleidsregel inritvergunningen Bunschoten 2017

Geldend van 01-09-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel inritvergunningen Bunschoten 2017

Het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten,

gelet op artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening Bunschoten;

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel inritvergunningen Bunschoten 2017

betreffende het aanvragen, aanleggen, in stand houden, verplaatsen en verwijderen van inritten

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.2 Reikwijdte

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 2.1 Voorschriften betreffende de aanvraag

Artikel 2.2 Procedure en toetsing van de aanvraag

Artikel 2.3 Toetsingscriteria

Artikel 2.4 Geldigheid van de vergunning (tot de aanleg en nadien)

Artikel 2.5 Tweede inrit bij bedrijfsmatige activiteiten

Artikel 2.6 Verwijzing naar bestaande inritten bij weigering van een vergunning

Artikel 2.7 Het wijzigen of verplaatsen van inritten

Artikel 2.8 Het vervallen van het hebben van inritten

Hoofdstuk 3 Voorschriften voor werkzaamheden in of op openbare gronden

Artikel 3.1 Ontwerp en afmetingen inrit

Artikel 3.2 Inritten bij herstraten

Artikel 3.3 Inritten bij inrichtingsplannen

Artikel 3.4 Uitvoeren van werkzaamheden aan een inrit

Artikel 3.5 Het in stand houden van inritten

Artikel 3.6 Materiaalgebruik

Hoofdstuk 4 Overige voorschriften

Artikel 4.1 Melding van gewijzigde omstandigheden

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Inwerkingtreding

Artikel 5.2 Overgangsbepalingen

Artikel 5.3 Intrekken voorgaande beleidsregels

Artikel 5.4 Citeertitel

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    inrit: onder “inrit” wordt in deze beleidsregel ook een “uitweg”, “uitrit” en ‘’oprit’’ verstaan;

  • b.

    aanvrager: belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door of namens wie een vergunningsaanvraag wordt ingediend, en eigenaar, houder of gerechtigde gebruiker is van een motorvoertuig die op het betreffende adres woont of er een bedrijf uitoefent;

  • c.

    werkzaamheden: alle civiele graaf- en herstraatwerkzaamheden, verplaatsen van lichtmasten, aanpassen groenstroken en dergelijke die verband houden met de aanleg, instandhouding, verplaatsing en verwijdering van inritten in openbare gronden;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten of de door dit college met de uitvoering van de vergunningverlening of het toezicht belaste personen;

  • e.

    APV: de Algemene Plaatselijke Verordening Bunschoten;

  • f.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • g.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • h.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

  • i.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo;

  • j.

    aanvraag: aanvraag voor een omgevingsvergunning in de zin van de Wabo.

  • k.

    inrichtingsplannen: gedetailleerd stedenbouwkundig ontwerp bij nieuwe ontwikkelingen.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze beleidsregel is van toepassing op alle aanvragen om een vergunning voor een inrit vanuit een woon- of bedrijfsperceel naar de openbare weg.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 2.1 Voorschriften betreffende de aanvraag

Aan de aanvraag om vergunning zijn legeskosten verbonden. Deze zijn te vinden in de legesverordening Bunschoten. Alle met de aanleg samenhangende kosten (waaronder ook de kosten voor verplaatsing van straatmeubilair, lichtmasten, rooien van bomen, planten van nieuwe bomen, aanpassing groen en/of leidingwerk) alsmede de leges voor de behandeling van de vergunningaanvraag komen voor rekening van de aanvrager. De uitvoeringskosten worden hierbij achteraf in rekening gebracht.

Bij de aanvraag dient overgelegd te worden: een ingevuld aanvraagformulier met daarbij een tekening van de bestaande situatie en een tekening van de gewenste nieuwe situatie (inclusief maatvoering). Indien de aanvraag niet volledig is zal er een verzoek tot aanvulling worden verzonden, overeenkomstig de bepalingen in de Awb.

Artikel 2.2 Procedure en toetsing van de aanvraag

Op de aanvraag is de reguliere procedure, uit de Wabo, artikel 2.2 lid 1 sub e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 3.7 Wabo van toepassing.

Artikel 2.3 Toetsingscriteria

Op grond van artikel 2.2 lid 1 sub e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

Een aanvraag om een vergunning wordt getoetst aan onderhavige beleidsregel. Voldoet een aanvraag niet aan onderstaande beleidsregel, dan weigert het bevoegd gezag de vergunning, tenzij dit wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is.

De aanvraag om een vergunning kan worden geweigerd:

  • a.

    ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    De veiligheid van het verkeer op de weg is een zwaarwegend criterium. Indien verwacht wordt dat een inrit een negatief effect heeft op de (verkeers)veiligheid, wordt de vergunning geweigerd.

    Voorbeelden hiervan zijn:

    • -

      inritten nabij een kruising van wegen,

    • -

      onoverzichtelijkheid als gevolg van beplanting of bebouwing nabij de openbare weg,

    • -

      inritten in de bocht van een weg waar 50 km/u of meer mag worden gereden.

  • b.

    indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    Indien voor de aanleg van een inrit het gebruik van een haaks op de openbare weg gelegen openbare parkeerplaats noodzakelijk is of ten koste gaat van meerdere vakken in een langsparkeerstrook, wordt de vergunning geweigerd. De parkeerbalans in de directe omgeving moet in evenwicht blijven.

  • c.

    indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    Het openbaar groen wordt op onaanvaardbare wijze aangetast bij de aanleg van een inrit als:

    • 1.

      één of meerdere bomen dienen te worden gerooid en/of schade wordt toegebracht aan het wortelpakket van de boom / beplanting. Het college conformeert zich aan de richtlijnen van Norm Instituut Bomen;

    • 2.

      een groenstrook dusdanig wordt onderbroken dat de groenstrook wordt versnipperd.

      Voorbeelden van versnippering zijn:

      • -

        het ontstaan van vakken kleiner dan 3 m2 die: niet meer machinaal te onderhouden zijn of waarin de bestaande beplanting niet meer te handhaven is en/of omgevormd moet worden met een ongewenste verandering van de beeldkwaliteit tot gevolg.

  • d.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

  • e.

    indien het gebruik van de voortuin als parkeerplaats en als ontsluiting naar de openbare weg planologisch niet mogelijk is of niet past in het straatbeeld.

    Getoetst wordt of de bepalingen van het betreffende bestemmingsplan het gebruik van de voortuin als parkeerplaats en ontsluiting toestaan. Indien dit niet het geval is wordt bezien of er toestemming verleend kan worden om af te wijken van het bestemmingsplan.

    Hierbij wordt bezien of het parkeren in de voortuin past in het straatbeeld.

Artikel 2.4 Geldigheid van de vergunning (tot de aanleg en nadien)

Als de inrit niet binnen één jaar na verlening van de vergunning wordt aangelegd, verliest de vergunning zijn geldigheid. De vergunninghouder kan eenmaal verlenging van deze termijn krijgen voor een periode van drie maanden. Een dergelijke verlenging dient schriftelijk verzocht te worden en uiterlijk twee maanden voor de einddatum van de verstrekte vergunning door ons ontvangen te zijn. In bijzondere omstandigheden kan een afwijkende termijn worden toegestaan. Een aanvrager die een vergunning voor de aanleg wenst te verkrijgen voor een duur die langer is dan één jaar dient dit bij de aanvraag te vermelden en de bijzondere omstandigheden aan te tonen.

Artikel 2.5 Tweede inrit bij bedrijfsmatige activiteiten

Indien het college van mening is dat er voor de bedrijfsvoering van de aanvrager een tweede inrit noodzakelijk is, kan deze onder voorwaarden vergund worden.

Artikel 2.6 Verwijzing naar bestaande situaties bij weigering van een vergunning

Door anderen in het verleden verworven rechten op het maken/hebben van een inrit in de directe omgeving, kunnen niet leiden tot een andere conclusie dan die op grond van de hiervoor omschreven criteria is getrokken. Indien de vergelijkbare vergunning is verleend voor de inwerkingtreding van deze beleidsregel, zal afwijzing van een vergunning plaats kunnen vinden onder verwijzing naar gewijzigd beleid.

Artikel 2.7 Het wijzigen of verplaatsen van een inrit

Verzoeken tot wijziging of verplaatsing van een bestaande inrit wordt beschouwd en getoetst als een nieuwe aanvraag. Hierop zijn de bepalingen in deze beleidsregel van toepassing.

Artikel 2.8 Het vervallen van het hebben van een inritvergunning

Het (recht op het) hebben van een inrit vervalt:

  • a.

    indien bij het uitvoeren van herstratingswerkzaamheden en/of een wegreconstructie blijkt dat het perceel op de plaats van de inrit geen uitweg meer heeft naar de openbare weg.

    De kosten van het verwijderen van de inrit komen in dit geval voor rekening van de gemeente;

  • b.

    indien de vergunninghouder dit verzoekt.

    De werkzaamheden worden in dat geval door de gemeente uitgevoerd voor rekening van de aanvrager.

Hoofdstuk 3 Voorschriften voor werkzaamheden aan een inrit in of op openbare gronden

Artikel 3.1 Ontwerp en afmetingen inrit

Bij de afmeting van een inrit wordt uitgegaan van een standaardbreedte van minimaal 3,5 meter en maximaal 5 meter voor particulier gebruik en maximaal 6 meter voor bedrijven. Hiervan kan worden afgeweken als de aanvrager de noodzaak van een bredere inrit onderbouwd kan aantonen.

Artikel 3.2 Eenheid bij herstraten

Bij herstratingswerkzaamheden wordt er zoveel mogelijk uitgegaan van eenheid in de straat. Indien er verschillende soorten inritten bestaan, worden deze teruggebracht naar één soort qua materiaal en uitstraling en dergelijke.

Artikel 3.3 Inritten bij inrichtingsplannen

Indien er een inrichtingsplan is opgesteld waarbij inritten zijn meegenomen, kan het college ten behoeve van dit inrichtingsplan, qua vormgeving en materiaalgebruik, afwijken van onderhavige beleidsregel.

Artikel 3.4 Uitvoeren van werkzaamheden aan een inrit

Het aanleggen en/of het aanpassen/verbreden van een inrit wordt in opdracht van de gemeente voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.

Artikel 3.5 Het in stand houden van een inrit

Het dagelijks onderhoud aan een inrit in of op openbare grond wordt naar inzicht van de gemeente voor rekening van de gemeente uitgevoerd.

Artikel 3.6 Materiaalgebruik

De algemene regel is dat inritten naar (woon)erven en parkeerkoffers worden voorzien van de standaard inritblokken met hoekstukken met daarachter een trottoirstrook.

De uitvoering van inritten naar particuliere erven hangt af van de plaatselijke situatie. De algemene regel is dat het beeld van het trottoir qua materiaalgebruik bij voorkeur moet doorlopen. De auto is te gast bij het kruisen van het trottoir.

Bij een trottoirbreedte van drie of vier tegels wordt bij voorkeur een verlaagde band toegepast met dikke tegels ter plaatse van het rijgedeelte. De opsluitband op de erfgrens verloopt mee in het afschot ter voorkoming van een te schuine helling voor rollator- en rolstoelgebruikers.

Bij een trottoirbreedte van meer dan vier tegels worden bij voorkeur inritblokken toegepast met dikke tegels ter plaatse van het rijgedeelte.

Het gebruik van klinkers wordt toegepast in situaties met zwaar verkeer en bij stroken smaller dan drie tegels waarbij een verlaagde band wordt gezet op de scheiding met de doorgaande rijbaan.

In bedrijventerreinen wordt bij voorkeur klinkers (dik 10 cm’) toegepast op een fundering van gebroken puin (dik 30 cm’) met daaronder zand. Dit in verband met kabel- en leidingtracés.

Hoofdstuk 4 Overige voorschriften

Artikel 4.1 Melding van gewijzigde omstandigheden

Indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden is de aanvrager verplicht dit te melden bij het college.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking een dag na bekendmaking.

Artikel 5.2 Overgangsbepalingen

Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze beleidsregel, worden conform de hieraan voorafgaande beleidsregel beoordeeld.

Artikel 5.3 Intrekken voorgaande beleidsregels

De beleidsregel parkeren in voortuinen van 1 oktober 2003 en de beleidsregel inritvergunningen van 2 februari 2006 worden ingetrokken.

Artikel 5.4 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel inritvergunningen Bunschoten 2017”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 22 augustus 2017

Het college van de gemeente Bunschoten

secretaris

J.Jennekens

burgemeester

M. van deGroep